Besluit van 7 juli 2010 tot wijziging van het Besluit georganiseerd overleg voor de sector Defensie

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Defensie van 23 april 2010, nr. BS/2010012306

Gelet op artikel 125, eerste lid, onder m, van de Ambtenarenwet en artikel 12, onder p, van de Militaire Ambtenarenwet 1931;

De Raad van State gehoord (advies van 19 mei 2010, nr. W07.10.0170/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Defensie van 22 juni 2010, nr. BS/2010017151;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit georganiseerd overleg voor de sector Defensie wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 1, onder f, vervalt en onderdeel g, wordt geletterd tot f.

B. In artikel 3, eerste lid, vervalt de zinsnede «indien zij betrekking hebben op de militaire ambtenaren bij de gehele krijgsmacht of op de ambtenaren bij het ministerie,».

C. Artikel 11, vijfde lid, vervalt.

D. In artikel 23 vervalt de zinsnede «, alsmede over de aan de commissie ingevolge artikel 34, tweede lid, ter kennis gekomen adviezen van een bijzondere commissie,».

D. Hoofdstuk 3 vervalt.

E. Artikel 40 vervalt.

F. Artikel 41 vervalt.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2010. Indien het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 30 juni 2010, treedt het in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, en werkt het terug tot en met 1 juli 2010.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 7 juli 2010

Beatrix

De Minister van Defensie,

E. van Middelkoop

Uitgegeven de drieëntwintigste september 2010

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

Voor invoering van het nieuwe besturingsmodel binnen Defensie werd het personeelsbeleid dat bij de defensieonderdelen werd ontwikkeld, besproken met de bijzondere commissie op het niveau van het defensieonderdeel en het personeelsbeleid dat op de centrale organisatie van het ministerie werd ontwikkeld, besproken met de Sectorcommissie Defensie. Naast het overleg over de ontwikkeling van het personeelsbeleid op het niveau van het defensieonderdeel, werd met de bijzondere commissie gesproken over de algemene personele effecten van reorganisaties binnen het betreffende defensieonderdeel. Voorts had een bijzondere commissie nog een signaalfunctie ten aanzien van uitvoeringskwesties betreffende het eigen defensieonderdeel.

In het nieuwe besturingsmodel is gekozen voor een duidelijke scheiding van beleid, uitvoering en toezicht. Deze nieuwe inrichting van de defensieorganisatie heeft onder meer als gevolg dat de personele beleidsfunctie bij de defensieonderdelen is geconcentreerd bij de Hoofddirectie Personeel van het ministerie van Defensie. Het wegvallen van deze beleidsmatige elementen bij de defensieonderdelen heeft gevolgen voor de wijze waarop het georganiseerd overleg met de centrales van overheidspersoneel wordt gevoerd. Het overleg betreffende het personeelsbeleid met de centrales van overheidspersoneel wordt nog slechts gevoerd in de Sectorcommissie Defensie. Immers, door de beleidsconcentratie wordt er geen personeelsbeleid meer gevormd op het niveau van het defensieonderdeel. Daarom is het ook niet meer opportuun om het forum waar dat personeelsbeleid werd besproken in stand te houden.

Gelet op bovengestelde ontwikkelingen worden de bijzondere commissies bij de defensieonderdelen opgeheven. De bovengenoemde resterende taken zullen worden opgevangen binnen de Sectorcommissie Defensie op centraal niveau.

Voor de inwerkingtreding van dit besluit is aangesloten bij de systematiek van Vaste Verandermomenten zoals verwoord in de brief van 11 december 2009.1 Daarom treedt dit besluit op 1 juli 2010 in werking.

De Minister van Defensie,

E. van Middelkoop


XNoot
1

Kamerstukken II 2009–2010, 29 515, nr. 309.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven