Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatsblad 2010, 376 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatsblad 2010, 376 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 8 juli 2010, nr. 2010-0000467008, Directie Constitutionele Zaken en Wetgeving;
Gelet op artikel 70, derde lid, van de Veiligheidswet BES;
De Raad van State gehoord (advies van 29 juli 2010, nr. W04.0298/I);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 22 september 2010, nr. 2010-0000595376;
Hebben goedgevonden en verstaan:
In dit besluit wordt verstaan onder uitkering: bijzondere uitkering als bedoeld in artikel 91 van de Wet financiën openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
1. De openbare lichamen ontvangen jaarlijks ten laste van de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een uitkering als bijdrage in de kosten die voor hen voortvloeien uit
a. de organisatie van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing, en
b. de brandweerzorg.
2. Onze Minister stelt, onder voorbehoud van goedkeuring van de begroting van de uitgaven en ontvangsten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII), jaarlijks uiterlijk op 1 oktober voor het eerstvolgende jaar voor elk van de openbare lichamen het bedrag vast van de in het eerste lid bedoelde uitkering.
3. De openbare lichamen besteden ten hoogste 5 % van het bedrag van de uitkering in het jaar, volgend op dat ten behoeve waarvan de uitkering is verstrekt.
4. Onze Minister kan bij de vaststelling van de jaarlijkse uitkering verdere voorwaarden verbinden aan de toekenning of besteding van deze uitkering of aan de toekenning of besteding van een deel van deze uitkering.
1. Onze Minister kan een openbaar lichaam een incidentele uitkering verstrekken ten behoeve van de taken, genoemd in artikel 2, eerste lid.
2. Een incidentele uitkering kan onder voorwaarden worden verleend.
1. Onze Minister verstrekt op aanvraag van het bestuurscollege een bijdrage in de door een openbaar lichaam gemaakte kosten die voortvloeien uit de daadwerkelijke bestrijding van een ramp en uit de gevolgen van die bestrijding.
2. De bijdrage wordt berekend op grond van de kosten die voortvloeien uit de daadwerkelijke bestrijding van de ramp en de gevolgen van die bestrijding, verminderd met:
a. de kosten waarvoor het openbaar lichaam uit andere hoofde een bijdrage heeft verkregen of kan verkrijgen;
b. de kosten die een openbaar lichaam in rekening brengt voor de verlening van bijstand;
3. Geen bijdrage wordt toegekend, indien het bedrag aan kosten na toepassing van het tweede lid, aanhef, en onderdelen a en b, $ 45 000,– of minder bedraagt.
4. Indien in een openbaar lichaam in een kalenderjaar meerdere rampen plaatsvinden, wordt het derde lid slechts eenmaal toegepast.
1. De aanvraag, bedoeld in artikel 4, eerste lid, wordt uiterlijk twaalf maanden na het einde van de bestrijding van de ramp ingediend bij Onze Minister.
2. De aanvraag gaat vergezeld van de opgave van de kosten, welke is voorzien van bewijsstukken, alsmede een verslag van de gebeurtenissen.
3. Kosten waarvan de hoogte nog niet is vast te stellen worden geraamd.
De betaling van de in artikel 2 bedoelde bijzondere uitkering vindt plaats in vier gelijke termijnen op 1 februari, 1 mei, 1 augustus en 1 november.
Ten behoeve van de controle op de besteding van de uitkeringen, bedoeld in artikel 2, verstrekt het openbaar lichaam desgevraagd aan de door Onze Minister daartoe aangewezen ambtenaren of medewerkers van de accountantsdienst, bedoeld in artikel 66, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2001, de benodigde informatie. Deze ambtenaren en medewerkers kunnen tevens informatie inwinnen bij de accountant, bedoeld in artikel 38, derde lid, van de Wet financiën openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
1. Voor zover het openbaar lichaam een deel van de in artikel 2 bedoelde uitkering niet heeft besteed aan een van de doelen waarvoor die uitkering is bestemd, kan Onze Minister dat deel van de desbetreffende uitkering in mindering brengen op de uitkering voor een volgend jaar.
2. Incidentele uitkeringen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, die aan een ander doel zijn besteed dan waarvoor zij zijn bestemd kunnen worden teruggevorderd.
3. Alvorens Onze Minister een besluit als bedoeld in het eerste of tweede lid neemt, nodigt hij het bestuurscollege van het desbetreffende openbaar lichaam uit hem binnen drie maanden inlichtingen te verschaffen over de aangevochten besteding.
4. Binnen twee maanden na ontvangst van de in het derde lid bedoelde inlichtingen, dan wel binnen twee maanden na het verstrijken van de in het derde lid bedoelde termijn, maakt Onze Minister zijn beslissing omtrent de vermindering van de bijdrage voor het volgend jaar dan wel over terugvordering van de incidentele bijdrage bekend.
1. Op verzoek van de aanvrager kan Onze Minister een voorschot verlenen op een bijdrage als bedoeld in artikel 4. Het verzoek gaat vergezeld van een voorlopige opgave van de kosten.
2. Een voorschot als bedoeld in het eerste lid wordt verrekend met de op grond van artikel 4, eerste lid, verstrekte bijdrage.
3. Onze Minister kan een onverschuldigd betaald voorschot terugvorderen.
4. Onze Minister kan een beslissing als bedoeld in artikel 6 intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen:
a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan Onze Minister bij de bijdragevaststelling redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de bijdrage lager zou zijn vastgesteld, of
b. indien de bijdragevaststelling onjuist was en de ontvanger dit wist of behoorde te weten.
5. Artikel 9, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
’s-Gravenhage, 30 september 2010
Beatrix
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
A. Th. B. Bijleveld-Schouten
Uitgegeven de achtste oktober 2010
De Minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin
Bonaire, Sint Eustatius en Saba zijn onder meer belast met de organisatie van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing en met de brandweerzorg (artikel 37, eerste en tweede lid, van de Veiligheidswet BES; hierna: de wet). De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de minister) verleent een bijdrage in de kosten die voor deze openbare lichamen voortvloeien uit de uitoefening van die taken (artikel 70, eerste lid, van de wet). Bovendien kan de minister een bijdrage verlenen in de kosten die voor een openbaar lichaam voortvloeien uit de daadwerkelijke bestrijding van een ramp (artikel 70, tweede lid). Dit besluit voorziet in het regelen van die bijdragen: in de eerste plaats de bijdrage in de kosten van de organisatie van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing en van de brandweerzorg in hoofdstuk 2, en in de tweede plaats de bijdrage in de kosten die voor een openbaar lichaam voortvloeien uit de daadwerkelijke bestrijding van een ramp in hoofdstuk 3. In hoofdstuk 4 staan regels over de betaalbaarstelling en de verantwoording van deze bijdragen.
In Nederland ontvangen de regionale brandweren een soortgelijke uitkering op grond van de Brandweerwet 1985, nader geregeld in het Besluit doeluitkering bestrijding van rampen en zware ongevallen. De mogelijkheid voor gemeenten en regionale brandweren een bijdrage te ontvangen in de kosten die voortvloeien uit de daadwerkelijke bestrijding van een ramp is geregeld in het Besluit rijksbijdragen bijstands- en bestrijdingskosten (Stb. 2002, 50). De regeling in dit besluit is het equivalent voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba van deze regelingen.
Er is een brandweerkorps voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba (artikel 27, eerste lid, van de wet) met een vestiging in elk van die openbare lichamen. De taken van dat korps staan vermeld in artikel 27, tweede en derde lid, van de wet. Het beheer van het korps berust bij de minister. Het korps wordt dus ook rechtstreeks uit de begroting van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bekostigd.
Op grond van artikel 37, vierde lid, van de wet kan een bestuurscollege in overeenstemming met de korpsbeheerder brandweer (de minister dus) ook andere taken opdragen aan een vestiging van het brandweerkorps dan de taken die worden genoemd in artikel 27, eerste en tweede lid. Die taken worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van het desbetreffende bestuurscollege en komen ook voor rekening van het openbaar lichaam.
Artikel 37, derde lid, van de wet geeft aan wat tot de brandweerzorg behoort als taak van het bestuurscollege. De feitelijke activiteiten op dat gebied worden voor een belangrijk deel uitgevoerd door het brandweerkorps voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba (artikel 27, tweede lid). De uitvoering van deze taken gebeurt echter onder verantwoordelijkheid van de bestuurscolleges van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (artikel 37, tweede lid, van de wet), althans voor zover de gezaghebber niet uitdrukkelijk daartoe is aangewezen, bijvoorbeeld in de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
De taken van het openbaar lichaam zelf op het terrein van de brandweerzorg betreffen met name de beleidsmatige taken ten aanzien van de brandweer. Daarbij moet worden gedacht aan zaken als de voorbereiding van het beleidsplan, de vaststelling van de opkomsttijden en het voorbereiden van brandveiligheidsverordeningen. De uitkeringen, bedoeld in de artikelen 2 en 3 van dit besluit hebben dus mede daarop betrekking.
De bestuurscolleges zijn verantwoordelijk voor de organisatie van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing. De uitkering, bedoeld in artikel 2 van dit besluit, dient mede als bijdrage in de kosten daarvan. Sommige uitvoerende taken worden verricht door de brandweerkorpsen (artikel 27, derde lid, van de wet). Zoals hierboven al aangegeven worden die uitvoerende taken rechtstreeks bekostigd uit de begroting van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, omdat de minister beheerder is van het korps.
De uitgaven die voortvloeien uit dit Besluit worden structureel bekostigd uit de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
In de financiële verhouding met Bonaire, Sint Eustatius en Saba spreken we niet van specifieke uitkeringen, zoals bij de gemeenten en provincies, maar van bijzondere uitkeringen (artikel 91 van de Wet financiën openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba; hierna: Wet financiën BES).
De definities in artikel 1 van de wet zijn mede op dit besluit van toepassing.
Het eerste lid geeft aan dat de in dit artikel bedoelde bijzondere uitkering bestemd is voor de organisatie van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing en voor de brandweerzorg (artikel 70 in verbinding met artikel 37, eerste en tweede lid, van de wet). Het bedrag van de uitkering wordt, evenals bij de doeluitkering bestrijding van rampen en zware ongevallen voor de regionale brandweren en de GHOR-besturen, uiterlijk op 1 oktober vastgesteld, onder voorbehoud van instemming van de Staten-Generaal met de begroting. De uitkering kan worden besteed aan alle drie de doelen waarvoor zij wordt verstrekt. Er wordt binnen de uitkering geen uitsplitsing gemaakt voor de verschillende bestemmingen.
Het derde lid bepaalt dat ten hoogste vijf procent van de uitkering besteed kan worden in het jaar, volgend op dat ten behoeve waarvan de uitkering is ontvangen. Wanneer van die mogelijkheid gebruik gemaakt wordt moet dat bedrag zichtbaar gemaakt worden via de post vooruitontvangen gelden op de jaarlijkse balans. Los daarvan kan dat bedrag natuurlijk ook opgenomen worden in een bestemmingsreserve, eventueel samen met eigen geld van het openbaar lichaam.
Het vierde lid ziet op de mogelijkheid van het stellen van nog andere voorwaarden bij de jaarlijkse bijdrage dan die genoemd in het derde lid. Dat maakt het mogelijk verwachte prestaties te ondersteunen met financiële middelen. Hierbij kan gedacht worden aan (stimulering van) de landelijke beleidsdoelstellingen die worden vastgesteld op grond van artikel 41, eerste lid, van de wet. De mogelijkheid tot het stellen van voorwaarden die op grond van dit vierde lid kunnen worden verbonden aan toekenning of besteding van deze uitkering moet ook worden gezien in het licht van het stimuleren van dergelijke landelijke beleidsdoelstellingen.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft op grond van deze bepaling de mogelijkheid om in bepaalde gevallen een incidentele – in beginsel eenmalige – bijdrage toe te kennen. Gegeven de geografische verschillen tussen de eilanden, is er sprake van een verschillend risicoprofiel. Dit kan aanleiding geven tot de noodzaak om gericht in het uitvoeringstraject te sturen. Daarnaast is het niet ondenkbaar dat er ook een breder (Caribisch) doel gediend zal moeten worden. Om deze reden is de mogelijkheid van een incidentele bijdrage wenselijk.
Verstrekking van een incidentele uitkering geschiedt meestal in de vorm van een bedrag op grond van een goedgekeurde begroting, die betrekking heeft op het onderwerp van de bijdrage. Er ligt een sterk accent op sturing aan de voorkant van het proces waarbij de criteria «Specifiek», «Meetbaar», «Afgesproken», «Realistisch» en «Tijdgebonden» uit het zogenaamde SMART concept worden gehanteerd .
Ook kan bij deze bijdrage tijdens het uitvoeringstraject gestuurd worden op het bereiken van resultaten door bijvoorbeeld periodiek voortgangsoverleg en het vragen van tussenrapportages.
In voorkomende gevallen kan een incidentele bijdrage worden verstrekt aan twee of aan alle drie de openbare lichamen en betreft de bijdrage een breder doel of langer lopend proces. In dat geval kunnen de daarmee samenhangende procesgang en inhoudelijke voorwaarden worden neergelegd in een beleidsregel of in een circulaire.
Naast bovenstaande vormen van een incidentele bijdrage kan dit artikel de grondslag zijn voor vergoeding van werkelijke kosten op declaratiebasis die in sommige gevallen opportuun kan zijn. Een voorbeeld daarvan is vergoeding van materiële voorzieningen. De vergoeding van de werkelijke kosten geschiedt in dat geval op factuur- of declaratiebasis met zogenaamde belegstukken.
Een incidentele bijdrage wordt toegevoegd aan het bedrag van de uitkering die op grond van artikel 2 wordt verstrekt. Evenals bij de hoofdsom die op grond van artikel 2 wordt uitgekeerd kunnen aan het verstrekken van een incidentele uitkering als bedoeld in dit artikel voorwaarden verbonden worden. Zie daarvoor ook de toelichting op artikel 2, derde lid
De bestrijdingskosten waarvoor op grond van dit artikel een bijdrage kan worden toegekend, zijn de kosten die voor een openbaar lichaam rechtstreeks voortvloeien uit de daadwerkelijke bestrijding van een ramp en de gevolgen van de bestrijding van die ramp. Deze bijdrageregeling is uitdrukkelijk niet bedoeld voor de kosten van de daadwerkelijke bestrijding van een crisis en de gevolgen van die bestrijding. Hierbij moet bedacht worden dat het begrip ramp voor de toepassing van dit besluit ook een zwaar ongeval kan omvatten. De definitie van « ramp» in artikel 1 van de Veiligheidswet BES is blijkens de aanhef van dat artikel ook van toepassing op algemene maatregelen van bestuur die op die wet zijn gebaseerd, en dus ook op dit besluit.
Het gaat hier om de kosten die een openbaar lichaam niet had kunnen voorzien en daarom niet in de begroting heeft opgenomen. Slechts de kosten die uitstijgen boven de begrote kosten, komen voor een bijdrage in aanmerking. Indien als gevolg van administratieve procedures van het openbaar lichaam verschillende eigen diensten bij elkaar kosten in rekening brengen voor personele inzet, in casu voor de inzet ten behoeve van de bestrijding van een ramp, en deze doorberekening niet leidt tot een overschrijding van de totale begroting van het openbaar lichaam, komen deze doorberekende kosten niet voor een vergoeding op grond van dit besluit in aanmerking.
Er dient een directe relatie te zijn tussen de ramp en de kosten. Zo komen kosten die gemaakt worden ter voorkoming van een eventuele ramp waarvan niet zeker is of en wanneer deze plaats vindt, op grond van deze regeling niet voor een bijdrage in aanmerking. Het gaat om kosten die niet zouden zijn gemaakt indien de ramp of het zware ongeval zich niet had voorgedaan. Kosten die gemaakt moeten worden omdat een bepaalde situatie is ontstaan waarvan zeker is dat deze direct tot een ramp zal leiden, komen daarentegen wel voor een bijdrage in aanmerking.
De omvang en de aard van dergelijke kosten zijn zozeer afhankelijk van de bijzondere omstandigheden in een concreet geval, dat kostensoorten met daarbij behorende normbedragen van te voren niet te geven zijn. Van geval dient daarom te worden bezien of er sprake is van kosten als bedoeld in deze regeling. Het tweede en derde lid geven aan hoe de bijdrage in de bestrijdingskosten wordt berekend. Van het totaalbedrag aan bestrijdingskosten dienen de kosten, genoemd in het tweede lid, onder a en b, te worden afgetrokken. Indien het bedrag dat uit deze aftreksom volgt hoger is dan het drempelbedrag van $ 45 000,–, genoemd in het derde lid, dan wordt dat bedrag aan bestrijdingskosten als bijdrage toegekend.
Met het bepaalde in het tweede lid, onder a, kan worden gedacht aan een bijdrage op grond van bijzondere wet- en regelgeving of schadevergoeding als gevolg van een civielrechtelijke actie. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een bijdrage op grond van de Wet bodembescherming.
De rampenbestrijding behoort tot de gedeelde verantwoordelijkheid van Rijk en de openbare lichamen. Derhalve is het reëel om van de openbare lichamen een eigen financiële bijdrage te vragen in de bestrijdingskosten. Dit geldt temeer, daar de rampenbestrijding in het verlengde ligt van brandweerzorg, waarvoor het openbaar lichaam verantwoordelijk is. Daarnaast mag van de openbare lichamen worden verwacht dat calamiteiten van een geringe omvang door hen zelf kunnen worden opgevangen. Om die reden is in de regeling een drempelbedrag van $ 45 000,– opgenomen. Indien de bestrijdingskosten minder bedragen dan dat bedrag, kan geen beroep worden gedaan op een bijdrage in de kosten.
Het gevolg daarvan zou wel zijn dat indien in een bepaald jaar een openbaar lichaam geconfronteerd wordt met meerdere rampen waarbij de kosten telkens onder het drempelbedrag van $ 45 000,– blijven, dit openbaar lichaam geen bijdrage krijgt toegekend. Daarom bepaalt het vierde lid dat het drempelbedrag van $ 45 000,– alleen bij de eerste ramp in een kalenderjaar wordt toegepast.
Als bewijsstukken, bedoeld in artikel 5, tweede lid, kunnen nota's van derden, offertes voor nog te maken kosten, declaraties van eilandelijke diensten en dergelijke dienen.
De financiële afhandeling van de bestrijding van een ramp vergt doorgaans veel tijd. Om die reden zijn in de artikelen 5 en 6 termijnen opgenomen van twaalf respectievelijk zes maanden. De termijnen zijn zo gekozen dat een openbaar lichaam anderhalf jaar na de bestrijding weet hoe hoog de bijdrage is.
Dit artikel bepaalt evenals artikel 11 van het Besluit doeluitkering bestrijding van rampen en zware ongevallen dat de uitkering in vier termijnen zal worden overgemaakt.
Het principe van single-information/single-audit zoals dat geldt voor provincies, gemeenten en gemeenschappelijke regelingen geldt voorshands niet voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Om die reden zijn de artikelen 3a en 5, vierde lid, van het Besluit accountantscontrole decentrale overheden (voorheen: Besluit accountantscontrole provincies en gemeenten) niet van toepassing op de drie BES-eilanden.
Het gevolg is dat dit besluit voor zover nodig zelf moet voorzien in de verantwoording over en de controle op de besteding van de uitkeringen die op basis van dit besluit worden toegekend.
De verantwoording zal ten aanzien van de uitkeringen in de artikelen 2 en 3 kunnen geschieden via de reguliere jaarrekening. Bij de functionele indeling van de begroting en rekening uit hoofde van het Besluit begroting en verantwoording BES (BBV BES) zal daar rekening mee worden gehouden. Die jaarrekening wordt uit hoofde van artikel 31, eerste lid, van de Wet financiën openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Wet finBES) door tussenkomst van het College financieel toezicht naar de minister gezonden. Het nu voorliggende besluit hoeft daarom geen voorziening daarvoor te bevatten.
Voor de controle op de besteding van de uitkering is uitgangspunt dat wordt uitgegaan van de controle die de daartoe aangewezen accountant uitvoert op grond van artikel 38 van de Wet financiën BES,. In twijfelgevallen kan de minister echter ook de eigen accountantsdienst onderzoek laten doen. In dat verband kan informatie ingewonnen worden bij het openbaar lichaam zelf of bij de door de eilandsraad aangewezen accountant die de jaarrekening heeft gecontroleerd.
In dit verband is nog wel van belang dat het BBV BES pas met ingang van het begrotingsjaar 2012 toegepast behoeft te worden. In de periode daarvoor blijven de regels van toepassing zoals die golden op de dag voor de inwerkingtreding van de Wet finBES (artikel 99 Wet finBES). Ook op basis daarvan is voldoende controle mogelijk.
In het eerste lid is de bevoegdheid van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties opgenomen om het deel van de jaarlijkse bijzondere uitkering dat niet is besteed overeenkomstig artikel 3, eerste lid, in mindering te brengen op de bijdrage voor een volgend jaar. Het tweede lid bepaalt dat (een deel van) de incidentele uitkering kan worden teruggevorderd, indien de middelen niet zijn besteed aan de door de minister aangewezen bestemming. De overige leden bevatten procedurevoorschriften ter zake van de in acht te nemen termijnen en het voeren van bestuurlijk overleg indien er aanleiding is om van de in het eerste of tweede lid gegeven bevoegdheid gebruik te maken.
De bijdrage in verband met de daadwerkelijke bestrijding van een ramp en uit de gevolgen van die bestrijding, bedoeld in artikel 4, kan achteraf ingetrokken of verminderd worden, als zich een of meer van de omstandigheden voordoen die in dit artikel staan vermeld. Het ligt voor de hand dat een besluit om daartoe over te gaan niet wordt genomen zonder dat daarover contact is geweest met het betrokken bestuurscollege. Daarom zijn het derde en vierde lid van artikel 9 van overeenkomstige toepassing verklaard.
Vooruitlopend op toekenning van de bijdrage kan op verzoek van de aanvrager ook een voorschot worden betaald. Als achteraf blijkt dat het voorschot ten onrechte is verleend kan het worden teruggevorderd.
Dit besluit zal gelijktijdig met de Veiligheidswet BES in werking treden.
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
A. Th. B. Bijleveld-Schouten
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in de Staatscourant.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2010-376.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.