Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatsblad 2002, 50 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatsblad 2002, 50 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 27 november 2001, nr. EB2001/97219;
Gelet op artikel 11, tweede lid, van de Brandweerwet 1985 en artikel 25, derde lid, van de Wet rampen en zware ongevallen;
De Raad van State gehoord (advies van 8 januari 2002, nr. W04/01.0637/I);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 16 januari 2002, nr. EB2002/51992;
Hebben goedgevonden en verstaan:
In dit besluit wordt verstaan onder:
a. Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;
b. bijstand: de bijstand, bedoeld in de artikelen 8, eerste lid, en 9, tweede lid, van de Brandweerwet 1985;
c. kosten: de kosten voor bijstand of de bestrijding van een ramp of zwaar ongeval die niet in de begroting van het jaar waarin de ramp of het zware ongeval heeft plaatsgevonden hadden kunnen worden voorzien;
d. overeenkomsten: de op 14 november 1984 te Den Haag tot stand gekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België inzake wederzijdse bijstandsverlening bij het bestrijden van rampen en ongevallen (Trb. 1984, nr. 155) en de op 7 juni 1988 te Bonn tot stand gekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland inzake wederzijdse bijstandsverlening bij het bestrijden van rampen, zware ongevallen daaronder begrepen (Trb. 1988, nr. 95).
1. Onze Minister verleent op aanvraag van het college van burgemeester en wethouders van een gemeente of van het bestuur van een regionale brandweer een bijdrage in de kosten die voor de gemeente of de regionale brandweer voortvloeien uit de verlening van bijstand, voor zover die kosten een bedrag van € 4500,– te boven gaan.
2. Voor een bijdrage als bedoeld in het eerste lid, komen in aanmerking:
a. de kosten van het personeel;
b. de kosten van vervanging van verbruiksgoederen;
c. de kosten van vervanging van het geheel of gedeeltelijk verloren gegaan materieel;
d. de kosten van reparatie en onderhoud.
3. Indien bijstand is verleend in het kader van de bestrijding van een ramp of zwaar ongeval en de gevolgen daarvan, wordt de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, ingediend door tussenkomst van de gemeente waaraan de bijstand is verleend.
1. Onze Minister verleent op aanvraag van het college van burgemeester en wethouders een bijdrage in de kosten die een gemeente heeft gemaakt in verband met de daadwerkelijke bestrijding van een ramp of zwaar ongeval en de gevolgen daarvan.
2. De bijdrage wordt berekend op grond van de kosten die voortvloeien uit de daadwerkelijke bestrijding van de ramp of het zware ongeval en de gevolgen daarvan, verminderd met:
a. de kosten waarvoor de gemeente uit andere hoofde een bijdrage heeft verkregen of kan verkrijgen;
b. de kosten die een gemeente of een regio in rekening brengt voor de verlening van bijstand;
c. de uitkomst van de vermenigvuldiging van het aantal inwoners van de gemeente volgens de door het Centraal Bureau voor de Statistiek openbaar gemaakte bevolkingscijfers per 1 januari van het jaar waarin de ramp of het zware ongeval heeft plaatsgevonden met € 3,–.
3. Geen bijdrage wordt toegekend, indien de kosten, bedoeld in het tweede lid, aanhef, onder a en b, € 45 000,– of minder bedragen.
4. Indien in een gemeente in een kalenderjaar meerdere rampen of zware ongevallen plaatsvinden, worden het tweede lid, onderdeel c, en het derde lid slechts eenmaal toegepast.
5. Indien de gemeente verkeert of door toepassing van het tweede of derde lid zou komen te verkeren in de situatie, bedoeld in artikel 12 van de Financiële-verhoudingswet, kan Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Financiën op verzoek van het gemeentebestuur het ten laste van de gemeente komend aandeel in de kosten op een lager bedrag vaststellen dan wel bepalen dat door de gemeente geen aandeel in de kosten verschuldigd is.
1. Onze Minister verleent op aanvraag een bijdrage in de kosten die voortvloeien uit het verlenen van bijstand bij de bestrijding van rampen en zware ongevallen in België of Duitsland ingevolge de met deze landen gesloten overeenkomsten.
2. De aanvraag kan worden ingediend door bij de bijstand betrokken gedeputeerde staten, colleges van burgemeester en wethouders, besturen van regionale brandweren, centrale posten ambulancevervoer, intergemeentelijke gezondheidsdiensten, het Nederlandse Rode Kruis, particuliere ambulancevervoeders, of ziekenhuizen die een mobiel medisch team ter beschikking hebben gesteld. De aanvraag wordt ingediend door tussenkomst van Onze Commissaris van de Koningin van de betrokken provincie.
3. Voor een bijdrage als bedoeld in het eerste lid, komen in aanmerking:
a. de kosten van het personeel;
b. de kosten van vervanging van verbruiksgoederen;
c. de kosten van vervanging van het geheel of gedeeltelijk verloren gegaan materieel;
d. de kosten van reparatie en onderhoud;
e. de kosten van huisvesting of verzorging van het personeel die binnen of buiten Nederland zijn gemaakt;
f. de kosten van verzekering voor optreden in het buitenland onder rampsituaties, voor zover dekking van ook dat optreden niet reeds onderdeel van de gebruikelijke verzekeringsvoorwaarden is.
1. De aanvragen, bedoeld in de artikelen 2, 3 en 4, worden uiterlijk twaalf maanden na het einde van de bijstandsverlening of de bestrijding van de ramp of het zware ongeval en de gevolgen daarvan ingediend bij Onze Minister.
2. De aanvraag gaat vergezeld van de opgave van de kosten, welke is voorzien van bewijsstukken, alsmede een verslag van de gebeurtenissen.
3. Kosten waarvan de hoogte nog niet is vast te stellen worden geraamd.
1. Op verzoek van de aanvrager kan Onze Minister een voorschot verlenen op de bijdragen, bedoeld in de artikelen 2, 3 en 4.
2. Het verzoek gaat vergezeld van een voorlopige opgave van de kosten.
Onze Minister kan een bijdragevaststelling intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen:
a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan Onze Minister bij de bijdragevaststelling redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de bijdrage lager zou zijn vastgesteld, of
b. indien de bijdragevaststelling onjuist was en de ontvanger dit wist of behoorde te weten.
Het Besluit rijksbijdragen gemeenten bij rampen en zware ongevallen1 en het Besluit rijksbijdragen bijstandskosten gemeenten en regionale brandweren2 worden ingetrokken.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
G. M. de Vries
Uitgegeven de zevende februari 2002
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
Op grond van artikel 11 van de Brandweerwet 1985 en artikel 25 van de Wet rampen en zware ongevallen, verleent de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan gemeenten en regionale brandweren die interregionale brandweerbijstand hebben verleend respectievelijk aan gemeenten waar een ramp of zwaar ongeval heeft plaatsgevonden, een bijdrage in de kosten die uit bijstandsverlening respectievelijk de bestrijding van een ramp of zwaar ongeval voortvloeien. Op basis van deze artikelen zijn indertijd het Besluit rijksbijdragen bijstandskosten gemeenten en regionale brandweren en het Besluit rijksbijdragen gemeenten bij rampen en zware ongevallen vastgesteld. Deze twee besluiten regelen welke kosten voor een bijdrage van de minister in aanmerking komen en de hoogte van de bijdrage daarin.
Middels het Besluit rijksbijdragen bijstandskosten gemeenten en regionale brandweren verleent de minister een bijdrage in de kosten die gemoeid zijn met het verlenen van interregionale bijstand: de zogenaamde bijstandskosten. Middels het Besluit rijksbijdragen gemeenten bij rampen en zware ongevallen verleent de minister een bijdrage in de kosten die voortvloeien uit de daadwerkelijke bestrijding van een ramp of zwaar ongeval en de gevolgen daarvan. Dit zijn de zogenaamde bestrijdingskosten.
Tot nog toe is gebleken dat interregionale bijstandsverlening alleen is ingeroepen in geval van rampen en zware ongevallen. Hierdoor ontstond onduidelijkheid over de vraag wanneer op grond van welk besluit aanspraak op een bijdrage voor interregionale bijstandsverlening bestond. Gemeenten en regionale brandweren dienden daarom op grond van beide besluiten aanvragen in.
Daarbij komt dat naar aanleiding van de evaluatie van de wateroverlast in 1993 en 1995 het Besluit rijksbijdragen bijstandskosten gemeenten en regionale brandweren is geëvalueerd. Het bleek dat de berekeningssystematiek niet helder is. Met name de omschrijving «voorzover deze (kosten) uitgaan boven de kosten van de inzet van vier brandweereenheden gedurende twaalf uur» leidde tot veel onduidelijkheid bij gemeenten en regionale brandweren.
Het onderhavige Besluit rijksbijdragen bijstand- en bestrijdingskosten beoogt daarom de kosten die voor een bijdrage in aanmerking komen, eenduidiger te omschrijven. Tevens is er voor gekozen om zowel de bijdrage voor de bijstandskosten als die voor de bestrijdingskosten in één besluit onder te brengen. De beide genoemde besluiten komen derhalve te vervallen.
Ten behoeve van de vereenvoudiging van de afwikkeling van de bijdragen is besloten om de aanvraag voor een bijdrage in de kosten van interregionale bijstand in geval van rampen en zware ongevallen via de gemeente aan wie de bijstand is verleend, te laten verlopen. De verwachting is dat de aanvragen hierdoor sneller en efficiënter kunnen worden afgewikkeld.
Naar aanleiding van het eindrapport van de werkgroepen ter bestudering van de bestuurlijke samenwerking in grensgebieden met Duitsland en België (Staatsuitgeverij, 's-Gravenhage 1980), zijn in 1984 en 1988 respectievelijk met België en Duitsland overeenkomsten gesloten inzake wederzijdse bijstandsverlening bij het bestrijden van rampen en zware ongevallen.
Gezien de wijziging van de Wet rampen en zware ongevallen in verband met het verstrekken van een bijdrage in de kosten van bijstand verleend in België of Duitsland, kan op grond van artikel 25, tweede lid, van de Wet rampen en zware ongevallen, door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een bijdrage worden toegekend in de kosten die voortvloeien uit het verlenen van bijstand aan deze landen.
De bijdrage kan worden verleend aan provincies, gemeenten, regionale brandweren, centrale posten ambulancevervoer, intergemeentelijke gezondheidsdiensten, het Nederlandse Rode Kruis (voor zover het de zogenaamde Snel Inzetbare Groepen ter Medische Assistentie (SIGMA's) betreft), de particuliere ambulancevervoerders en de ziekenhuizen die Mobiel Medische Teams ter beschikking stellen.
Paragraaf 2. Hoofdlijnen van het Besluit
– Kosten die voor een bijdrage in aanmerking komen
In dit besluit worden drie soorten bijdragen geregeld: voor een regionale brandweer of een gemeente die bijstand heeft verleend kan een bijdrage in de bijstandskosten worden verleend; voor een gemeente waarin een ramp of zwaar ongeval heeft plaatsgevonden kan een bijdrage in de bestrijdingskosten worden verleend, en tenslotte kan aan die bijstand verlenen bij het bestrijden van rampen en zware ongevallen in België of Duitsland een bijdrage worden verstrekt.
Op grond van het Besluit bijstandskosten gemeenten en regionale brandweren werd een bijdrage verleend in de kosten van personeel, de kosten van vervanging van verbruiksgoederen en de kosten van het geheel of gedeeltelijk verloren gegaan materieel voorzover deze uitgaan boven de kosten van de inzet van vier brandweereenheden gedurende twaalf uren. Op grond van deze omschrijving bleek in de praktijk de omvang van de bijdrage moeilijk te bepalen. Daarom is in het onderhavige besluit gekozen voor een vaste eigen bijdrage van de bijstandverlenende regio of gemeente: bij interregionale brandweerbijstand geldt voor de bijstandverlenende regio's of gemeenten een eigen bijdrage van € 4500,– per bijstandsverlening. De achterliggende gedachte hierbij is, dat de bijstandsverlening welke dat bedrag niet te boven gaat, geacht wordt tot de «normale burenhulp» te behoren. Zij komt daarom niet voor een vergoeding in aanmerking.
De kosten die voor een bijdrage in aanmerking kunnen komen, zijn de kosten die het bestuur van de regionale brandweer niet had kunnen voorzien en daarom niet in de begroting heeft opgenomen. Hierbij kan gedacht worden aan het loon van brandweerpersoneel en afschrijving van materieel e.d. Slechts de kosten die uitstijgen boven de begrote kosten, komen voor een bijdrage op grond van dit besluit in aanmerking.
De bestrijdingskosten waarvoor op grond van dit besluit een bijdrage kan worden toegekend, zijn de kosten die voor een gemeente rechtstreeks voortvloeien uit de daadwerkelijke bestrijding van een ramp of zwaar ongeval en de gevolgen van de ramp of het zware ongeval. Het gaat hier net als bij de bijstandskosten om de kosten die een gemeente niet had kunnen voorzien en daarom niet in de begroting heeft opgenomen. Slechts de kosten die uitstijgen boven de begrote kosten, komen voor een bijdrage in aanmerking.
Indien als gevolg van gemeentelijke administratieve procedures verschillende gemeentelijke diensten bij elkaar kosten in rekening brengen voor personele inzet, in casu voor de inzet ten behoeve van de bestrijding van een ramp, en deze doorberekening niet leidt tot een overschrijding van de totale gemeentelijke begroting, komen deze doorberekende kosten niet voor een vergoeding op grond van dit besluit in aanmerking
Er dient een directe relatie te zijn tussen de ramp of het zware ongeval en de kosten. Zo komen kosten die gemaakt worden ter voorkoming van een eventuele ramp of zwaar ongeval waarvan niet zeker is of en wanneer deze plaats vindt, op grond van deze regeling niet voor een bijdrage in aanmerking. Kosten die gemaakt moeten worden omdat een bepaalde situatie is ontstaan waarvan zeker is dat deze direct tot een ramp zal leiden, komen daarentegen wel voor een bijdrage in aanmerking.
De omvang en de aard van dergelijke kosten zijn zozeer afhankelijk van de bijzondere omstandigheden in een concreet geval, dat kostensoorten met daarbij behorende normbedragen van te voren niet te geven zijn. Van geval dient daarom te worden bezien of er sprake is van kosten als bedoeld in deze regeling.
De rampenbestrijding behoort tot de gedeelde verantwoordelijkheid van Rijk en de gemeenten. Derhalve is het reëel om van de gemeenten een eigen financiële bijdrage te vragen in de bestrijdingskosten. Dit geldt temeer, daar de rampenbestrijding in het verlengde ligt van brandweerzorg, waarvoor de gemeente verantwoordelijk is. Daarnaast mag van een gemeente worden verwacht dat calamiteiten van een geringe omvang door de gemeente zelf kunnen worden opgevangen. Om die reden is in de regeling een drempelbedrag van ten minste € 45 000,– opgenomen. Indien de bestrijdingskosten minder bedragen dan dat bedrag, kan geen beroep worden gedaan op een bijdrage in de kosten.
De eigen bijdrage en de drempel worden maar één keer per kalenderjaar toegepast.
c. kosten van bijstandsverlening aan België of Duitsland
De kosten waarvoor op grond van dit besluit een bijdrage kan worden toegekend, zijn de kosten die voor provincies, gemeenten, organisaties en diensten rechtstreeks voortvloeien uit de daadwerkelijke bestrijding van een ramp of een zwaar ongeval in België of Duitsland. Er dient evenals bij bijstands- of bestrijdingskosten een directe relatie te zijn tussen de ramp of het zware ongeval en de kosten.
Het bestrijden van rampen en zware ongevallen en de gevolgen daarvan is in Nederland een gedeelde verantwoordelijkheid van Rijk, provincies en gemeenten. Dit geldt echter niet voor bestrijding in het buitenland. Er is daarom geen sprake van een eigen bijdrage voor de bijstandverlenende provincies, gemeenten, organisaties en diensten.
Artikel 11 van de Brandweerwet 1985 bepaalt dat aan gemeenten en regionale brandweren een bijdrage in de bijstandskosten kan worden toegekend. Dit houdt in dat alleen de gemeenten en regionale brandweerkorpsen die de bijstand hebben verleend een aanvraag voor de bijdrage kunnen indienen bij de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Om tot een vereenvoudiging van de afwikkeling van de bijdragen in de kosten voor bijstand en bestrijding te komen, is besloten dat wanneer interregionale brandweerbijstand is verleend in het kader van een ramp of zwaar ongeval (hetgeen in de meeste gevallen het geval zal zijn), bijstandverlenende gemeenten en regionale brandweren de aanvraag via de bijstandontvangende gemeente moeten indienen. De bijstandontvangende gemeente zendt de aanvraag van de bijstandverleners tezamen met haar eigen aanvraag voor een bijdrage in de bestrijdingskosten aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Artikel 25, tweede lid, van de Wet rampen en zware ongevallen bepaalt dat aan provincies, gemeenten, organisaties en diensten een bijdrage in de kosten die voortvloeien uit het verlenen van bijstand aan België en Duitsland kan worden toegekend. Dit houdt in dat alleen de provincies, gemeenten, organisaties en diensten die bijstand hebben verleend een aanvraag voor de bijdrage kunnen indienen bij de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, door tussenkomst van de Commissaris van de Koningin van de (meest) betrokken provincie. Deze zendt de aanvragen aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De bijdrage wordt betaald aan de bijstand- of hulpverlenende provincies, gemeenten, organisaties en diensten.
– Uitvoering en handhaving; lasten voor de overheid
Uit het besluit vloeien geen lasten voor het justitieel apparaat voort. Gemeenten of regionale brandweren moeten een kostenopgave maken, alsmede een verslag van de gebeurtenissen. Op rijksniveau dienen de aanvragen voor het verkrijgen van een bijdrage te worden verwerkt.
De verwachting is gerechtvaardigd dat de lasten voor de rijksoverheid beperkt zullen zijn, omdat rampen en zware ongevallen incidenteel voorkomen.
Daar, zoals hierboven gezegd, rampen en zware ongevallen incidenteel voorkomen, is niet van te voren aan te geven hoe vaak en tot welke bedragen een beroep op de regeling zal worden gedaan. Hierdoor zijn de financiële consequenties niet exact aan te geven.
Het concept-Besluit rijksbijdragen bijstands- en bestrijdingskosten is voor advies voorgelegd aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). De VNG kon instemmen met het concept-besluit en zag geen aanleiding tot opmerkingen.
Artikel 2 ziet op de rijksbijdrage in de bijstandskosten, bedoeld in artikel 11 van de Brandweerwet 1985. Het betreft de kosten gemaakt door de bijstandverlenende gemeente of regionale brandweer ten behoeve van de bestrijding van een ramp of zwaar ongeval in een andere gemeente buiten de regio.
Uit de evaluatie naar aanleiding van de wateroverlast in 1993 en 1995 bleek dat de omschrijving van de additionele kosten van bijstand op grond van artikel 8, eerste lid, en 9, tweede lid, van de Brandweerwet 1985 die in aanmerking komen voor een rijksbijdrage onduidelijkheid schiep. Er werd een bijdrage verleend in de kosten voor zover deze uitgingen boven de kosten van de inzet van vier brandweereenheden gedurende twaalf uren. Dit bleek in de praktijk tot onduidelijkheden te leiden. De ervaring heeft geleerd dat de kosten gemoeid met deze inzet ongeveer € 4500,– bedragen. Om die reden is een vast bedrag van € 4500,– als drempelbedrag opgenomen in onderhavige regeling. Indien de relevante kosten uitgaan boven dit bedrag, wordt voor de kosten een bijdrage verstrekt.
Het tweede lid somt de kosten op die voor een bijdrage in aanmerking kunnen komen. Het gaat hierbij om de kosten die zonder de bijstandsverlening niet zouden zijn gemaakt, en waarmee in de begroting van het desbetreffende jaar geen rekening hoefde te worden gehouden.
Bij de kosten van personeel kan worden gedacht aan de kosten verbonden aan de inzet van vrijwilligers, alsmede aan de kosten van het op peil houden van een minimale bezetting van de brandweer binnen de bijstandverlenende gemeente gedurende de periode dat bijstand wordt verleend. Bij dit laatste kan worden gedacht aan de vergoeding van overuren van beroepspersoneel.
Bij de verbruiksgoederen kan worden gedacht aan de brandstof voor de brandweervoertuigen, de pompen en de stoffen waarmee wordt geblust.
Bij het geheel of gedeeltelijk verloren gaan van materieel moet worden gedacht aan schade aan brandweermaterieel, niet zijnde verbruiksgoederen.
Met het derde lid is beoogd alle stukken die betrekking hebben op het verkrijgen van een rijksbijdrage voor de bestrijding van dezelfde ramp of hetzelfde zware ongeval te bundelen. De bijstandontvangende gemeente sluist enkel de rekening van de bijstandsverlener door. De bijdrage wordt betaald aan de bijstandverlenende gemeente of regionale brandweer. Uit deze constructie vloeien derhalve voor de gemeente waar de ramp of het zware ongeval heeft plaatsgevonden geen extra bestuurlijke lasten voort.
Artikel 3 ziet op de bijdrage in de kosten van de daadwerkelijke bestrijding van een ramp of zwaar ongeval en de gevolgen daarvan in de eigen gemeente, bedoeld in artikel 25 van de Wet rampen en zware ongevallen. Het betreft hier de bestrijdingskosten van de gemeente waarin een ramp of zwaar ongeval heeft plaatsgevonden en niet de kosten die een gemeente of regionale brandweer maakt bij het verlenen van bijstand bij de bestrijding van een ramp of een zwaar ongeval in een andere regio. Deze laatste kosten zijn bijstandskosten waarvoor door de bijstandsverlenende gemeente of regionale brandweer een bijdrage kan worden aangevraagd op grond van artikel 2.
Het tweede lid bepaalt de kosten die voor een bijdrage in aanmerking kunnen komen. Het betreft hier de kosten die zijn gemaakt voor de daadwerkelijke bestrijding van een ramp of zwaar ongeval en waarmee in de begroting van het betreffende jaar geen rekening hoefde te worden gehouden. Het gaat om kosten die niet zouden zijn gemaakt indien de ramp of het zware ongeval zich niet had voorgedaan. Aangezien de omvang van en de aard van de bestrijdingskosten dermate van het concrete geval afhankelijk zijn, is in dit artikel geen omschrijving van de kostensoorten gegeven.
Het tweede en derde lid geven aan hoe de bijdrage in de bestrijdingskosten wordt berekend:
van het totaalbedrag aan bestrijdingskosten dienen de kosten, genoemd in het tweede lid, onder a en b, te worden afgetrokken. Indien het bedrag dat uit deze aftreksom volgt hoger is dan het drempelbedrag van € 45 000,–, bedoeld in het derde lid, dan wordt dat bedrag aan bestrijdingskosten als bijdrage toegekend.
Indien een bijdrage wordt toegekend, wordt op grond van het tweede lid, onder c, van de toegekende bijdrage een eigen bijdrage van € 3,– per inwoner van de desbetreffende gemeente afgetrokken.
Met het bepaalde in het tweede lid, onder a, kan worden gedacht aan een bijdrage op grond van bijzondere wet- en regelgeving of schadevergoeding als gevolg van een civielrechtelijke actie. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een bijdrage op grond van de Wet bodembescherming .
Op grond van artikel 11 van de Brandweerwet 1985 komt binnenregionale bijstand niet voor een vergoeding van het Rijk in aanmerking. Met het bepaalde in het tweede lid, onder b, wordt voorkomen dat kosten die de bijstandsverlenende gemeente of brandweren uit dezelfde regio in rekening brengen bij de bijstandsontvangende gemeente, door deze laatste niet alsnog in de vorm van bestrijdingskosten bij het Rijk in rekening worden gebracht.
Wanneer in een gemeente een ramp of zwaar ongeval plaatsvindt en de kosten blijven onder het drempelbedrag van € 45 000,–, dan wordt geen bijdrage toegekend. Dit zou betekenen dat indien in een bepaald jaar een gemeente geconfronteerd wordt met meerdere rampen of zware ongevallen waarbij de kosten telkens onder het drempelbedrag van € 45 000,– blijven, deze gemeente geen bijdrage krijgt toegekend. Daarom bepaalt het vierde lid dat het drempelbedrag van € 45 000,– en de eigen bijdrage alleen bij de eerste ramp of het zware ongeval in een kalenderjaar worden toegepast.
In artikel 4, derde lid, worden de kosten opgesomd die voor een bijdrage in aanmerking kunnen komen in verband met bijstand verleend aan België of Duitsland. Het gaat hier evenals in artikel 2, tweede lid, om de extra kosten, dat wil zeggen: de kosten die zonder de bijstandsverlening niet zouden zijn gemaakt. Bij de kosten onder a tot en met d gaat het om dezelfde kosten als de kosten, bedoeld in artikel 2, tweede lid. De kosten onder e en f spreken voor zich, in die zin dat geen bijdrage wordt verleend voor de kosten die op enigerlei wijze kunnen worden vergoed. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan de kosten van ziekenhuisopname van het personeel in het buitenland, kosten van hun medische verzorging en de kosten die voortvloeien uit aansprakelijkstelling. Deze kosten worden doorgaans gedekt door de door/voor het personeel afgesloten verzekeringen die ook van toepassing zijn op optreden in het buitenland.
Als bewijsstukken, bedoeld in artikel 5, derde lid, kunnen nota's van derden, offertes voor nog te maken kosten, declaraties van gemeentelijke diensten en dergelijke dienen.
De financiële afhandeling van interregionale bijstandsverlening of van de bestrijding van een ramp of zwaar ongeval vergt doorgaans veel tijd. Om die reden zijn in de artikelen 5 en 6 termijnen opgenomen van twaalf respectievelijk zes maanden. De termijnen zijn zo gekozen dat een gemeente of regionale brandweer uiterlijk anderhalf jaar na de bijstandsverlening of bestrijding weet hoe hoog de bijdrage is.
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
G. M. de Vries
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2002-50.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.