Besluit van 31 augustus 2010 tot wijziging van het Besluit inburgering, het Besluit participatiebudget en enkele andere besluiten (wijzigingen inburgeringsplicht en verdeelsleutel participatiebudget)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister voor Wonen, Wijken en Integratie van 2 juni 2010, gedaan mede namens Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Onze Minister van Justitie, nr. BJZ2010014471, Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Gelet op de artikelen 5, vierde lid, onderdeel a, 6, tweede lid, onderdeel a, 18, vierde lid, 24a, zevende lid, en 31, derde lid, van de Wet inburgering, artikel 2, vierde en vijfde lid, van de Wet participatiebudget, artikel 4 van de Wet wettelijke grondslag bdu siv en artikel 2a, tweede lid, onder b, van de Vreemdelingenwet 2000;

De Raad van State gehoord (advies van 15 juli 2010, nr. W08.10.0208/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister voor Wonen, Wijken en Integratie van 27 augustus 2010, uitgebracht mede namens Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Onze Minister van Justitie, nr. BJZ2010021296, Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit inburgering wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel i wordt «artikel 22, tweede lid» vervangen door: artikel 19a, tweede lid, onderdeel c, of artikel 22, tweede lid.

2. In onderdeel j wordt «paragraaf 2» vervangen door: paragrafen 2 en 3.

3. In onderdeel o vervalt: van de inburgeringsplichtige.

4. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel o door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

p. instapvoorziening inburgering:

een voorziening welke de inburgeringsplichtige of de vrijwillige inburgeraar in staat stelt zich voor te bereiden, teneinde aan de inburgeringsvoorziening te kunnen deelnemen.

B

In artikel 2.1, vierde lid, wordt «eerste lid» vervangen door: eerste en tweede lid.

C

Het opschrift van hoofdstuk 2, afdeling 4, komt te luiden: Vrijstelling op grond van korte vrijstellingstoets

D

Artikel 2.7 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid:

a. komt de aanhef te luiden: «Geheel vrijgesteld van de inburgeringsplicht is degene die beschikt over een document waaruit blijkt dat ten minste de volgende niveaus zijn behaald:» en

b. vervalt in onderdeel a: mondelinge en schriftelijke.

2. De eerste zin van het vierde lid komt te luiden: Onze Minister stelt de toets vast en neemt deze af door middel van een geautomatiseerd systeem.

E

In hoofdstuk 2, afdeling 5, wordt na artikel 2.8 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.8a

  • 1. Het college verleent op aanvraag ontheffing van de inburgeringsplicht, indien het college van oordeel is dat een inburgeringsplichtige aantoonbaar voldoende is ingeburgerd.

  • 2. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de verlening van de ontheffing.

F

Artikel 4.21 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «artikel 4.17, eerste lid, onderdeel a» vervangen door: artikel 4.17, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, onderdeel a.

2. In het tweede lid wordt «artikel 4.17, eerste lid, onderdelen a en b» vervangen door: artikel 4.17, eerste lid, onderdelen a en b, en tweede lid, onderdelen a en b, en wordt na «het inburgeringsexamen» ingevoegd: of het examen, bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, onderdeel c.

3. In het derde lid wordt «artikel 4.17, eerste lid, onderdelen a en b, en derde lid» vervangen door: artikel 4.17, eerste lid, onderdelen a en b, tweede lid, onderdelen a en b, en derde lid.

G

Artikel 4.24, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. De inburgeringsvoorziening voor geestelijke bedienaren, bedoeld in de artikelen 19, eerste lid, onderdeel b, en 24a, eerste lid, van de wet, omvat een cursus die toeleidt naar de ingevolge paragraaf 2, afdeling 1, van hoofdstuk 3, voor de geestelijke bedienaren en geestelijke bedienaren die vrijwillige inburgeraar zijn geldende onderdelen van het inburgeringsexamen.

H

In artikel 5.5 wordt, onder vernummering van het derde lid tot vierde lid, een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. Het college kan op aanvraag de termijn, genoemd in het eerste lid, buiten toepassing laten, indien toepassing daarvan naar zijn oordeel, gelet op de door de inburgeringsplichtige aantoonbaar geleverde inspanningen om te voldoen aan de inburgeringsplicht, zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

I

In artikel 6.2, tweede lid, wordt na «het college» ingevoegd: , Onze Minister van Justitie.

ARTIKEL II

Het Besluit participatiebudget wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Bij regeling van Onze Minister voor Wonen, Wijken en Integratie kan het deel van het participatiebudget dat een college op grond van het eerste lid ontvangt voor het jaar 2010 in twee delen beschikbaar worden gesteld. Onze Minister voor Wonen, Wijken en Integratie kan hierbij nadere regels stellen.

B

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. De formule komt te luiden:

 (ivg + divg*1,5)

 

 (((epeg + tgng +knsg + prexg)/4) +nt2g)

 

((----------------------

* 0,5 * ib +

(---------------------------------------------------------- )

* 0,5* ib

 (ivN + divN*1,5)

 

 (((epeN + tgnN + knsN + prexN)/4) + nt2N)

 

2. De onderdelen e en f komen te luiden:

  • e. epeg het aantal personen uit de doelgroep in de gemeente is dat in het tweede jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarvoor het bedrag, bedoeld in de aanhef, beschikbaar wordt gesteld, het elektronisch praktijkexamen, bedoeld in artikel 3.9, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit inburgering, heeft behaald;

  • f. epeN het aantal personen uit de doelgroep in Nederland is dat in het tweede jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarvoor het bedrag, bedoeld in de aanhef, beschikbaar wordt gesteld, het elektronisch praktijkexamen, bedoeld in artikel 3.9, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit inburgering, heeft behaald;

3. Onder lettering van onderdeel g als onderdeel o, worden na onderdeel f acht onderdelen ingevoegd, luidende:

  • g. tgng het aantal personen uit de doelgroep in de gemeente is dat in het tweede jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarvoor het bedrag, bedoeld in de aanhef, beschikbaar wordt gesteld, de toets gesproken Nederlands, bedoeld in artikel 3.9, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit inburgering, heeft behaald;

  • h. tgnN het aantal personen uit de doelgroep in Nederland is dat in het tweede jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarvoor het bedrag, bedoeld in de aanhef, beschikbaar wordt gesteld, de toets gesproken Nederlands, bedoeld in artikel 3.9, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit inburgering, heeft behaald;

  • i. knsg het aantal personen uit de doelgroep in de gemeente is dat in het tweede jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarvoor het bedrag, bedoeld in de aanhef, beschikbaar wordt gesteld, het examen in de kennis van de Nederlandse samenleving, bedoeld in artikel 3.9, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit inburgering, heeft behaald;

  • j. knsN het aantal personen uit de doelgroep in Nederland is dat in het tweede jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarvoor het bedrag, bedoeld in de aanhef, beschikbaar wordt gesteld, het examen in de kennis van de Nederlandse samenleving, bedoeld in artikel 3.9, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit inburgering, heeft behaald;

  • k. prexg het aantal personen uit de doelgroep in de gemeente is dat in het tweede jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarvoor het bedrag, bedoeld in de aanhef, beschikbaar wordt gesteld, het praktijkdeel van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 3.7, eerste lid, van het Besluit inburgering, heeft behaald;

  • l. prexN het aantal personen uit de doelgroep in Nederland is dat in het tweede jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarvoor het bedrag, bedoeld in de aanhef, beschikbaar wordt gesteld, het praktijkdeel van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 3.7, eerste lid, van het Besluit inburgering, heeft behaald;

  • m. nt2g het aantal personen uit de doelgroep in de gemeente is dat in het tweede jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarvoor het bedrag, bedoeld in de aanhef, beschikbaar wordt gesteld, het staatsexamen NT2 I of II heeft behaald;

  • n. nt2N het aantal personen uit de doelgroep in Nederland is dat in het tweede jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarvoor het bedrag, bedoeld in de aanhef, beschikbaar wordt gesteld, het staatsexamen NT2 I of II heeft behaald;.

C

Aan artikel 13, eerste lid, wordt een zin toegevoegd, luidende: Bij regeling van Onze Minister voor Wonen, Wijken en Integratie kan de betaling van het in artikel 8, tweede lid, bedoelde tweede deel op een andere wijze worden vastgesteld.

ARTIKEL III

In artikel 1, eerste lid, onderdeel v, van het Besluit brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid wordt «artikel 22, tweede lid» vervangen door: artikel 19a, tweede lid, onderdeel c, of artikel 22, tweede lid.

ARTIKEL IV

Het in het tijdvak dat loopt van 1 januari 2009 tot en met de dag waarop artikel I van dit besluit in werking treedt, in afwijking van artikel 4.21 van het Besluit inburgering, niet ontvangen hebben van een vergoeding als bedoeld in artikel 4.17, tweede lid, van dat besluit staat gelijk aan het geen recht hebben op die vergoeding in dat tijdvak.

ARTIKEL V

Indien een besluit wordt vastgesteld en in werking treedt tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 en enkele andere besluiten in verband met de versterking van de positie van de referent in het reguliere vreemdelingenrecht en versnelling van de vreemdelingenrechtelijke procedure, in verband met de implementatie van Richtlijn 2009/50/EG van de Raad van 25 mei 2009 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan (PbEU L 155) en in verband met de openbare orde, komt artikel 1.16, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 te luiden:

  • 2. De referent van een vreemdeling die in Nederland verblijft voor het verrichten van arbeid als geestelijk bedienaar in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel g, van de Wet inburgering en de daarop berustende bepalingen, bevordert dat die vreemdeling:

    • a. zich meldt voor de inburgeringsplicht ten behoeve van de oproep, bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onder b, van het Besluit inburgering;

    • b. aan de oproep gehoor geeft en medewerking verleent aan het onderzoek, bedoeld in artikel 25, vierde lid, van de Wet inburgering, en

    • c. de aangeboden inburgeringsvoorziening aanvaardt, de inburgeringsvoorziening volgt overeenkomstig artikel 23, eerste lid, van de Wet inburgering, en het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van die wet, aflegt.

ARTIKEL VI

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst. Artikel V treedt, in het geval dat het in de aanhef van dat artikel bedoelde besluit, voor zover het artikel 1.16 van het Vreemdelingenbesluit 2000 betreft, na die dag in werking treedt, onmiddellijk na die inwerkingtreding in werking.

  • 2. Artikel I, onderdelen A, onder 3, en G, werken terug tot en met 1 januari 2010.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 31 augustus 2010

Beatrix

De Minister voor Wonen, Wijken en Integratie,

E. van Middelkoop

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Uitgegeven de zesde september 2010

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

I Algemeen

Inleiding

Met de wijziging van het Besluit inburgering hebben gemeenten meer ruimte om inburgeringsplichtigen op grond van specifieke omstandigheden te ontheffen van de inburgeringsplicht. Tevens wordt met deze wijziging de grondslag van de korte vrijstellingstoets gewijzigd.

Met de wijziging van het Besluit participatiebudget kunnen deelexamens van het inburgeringsexamen meetellen in de outputverdeelmaatstaven voor de verdeling van het budget van de Minister voor Wonen, Wijken en Integratie in het participatiebudget. Met deze wijziging is tevens voorzien in het kunnen verstrekken van een aanvullend bedrag voor het jaar 2010 aan die gemeenten waarmee in 2010 prestatieafspraken zijn gemaakt. Deze wijziging geldt uitsluitend voor het jaar 2010.

Ontheffing van de inburgeringsplicht

De ontheffing van de inburgeringsplicht die gemeenten kunnen verlenen is met deze wijziging op twee terreinen verruimd. Ten eerste kunnen gemeenten op aanvraag al eerder dan een half jaar voor afloop van de inburgeringstermijn een ontheffing verlenen op grond van aantoonbare inspanningen. Ten tweede kunnen gemeenten op aanvraag ontheffing verlenen aan inburgeringsplichtigen die naar hun oordeel reeds voldoende zijn ingeburgerd.

Ontheffing na aantoonbare inspanning

Het is mogelijk om ontheffing van de inburgeringsplicht te verlenen op aanvraag van een inburgeringsplichtige voor wie het een onmogelijke opgave is het inburgeringsexamen te halen. Deze aanvraag kan niet eerder worden ingediend dan zes maanden voor het verstrijken van de voor de betreffende inburgeringsplichtige geldende termijn. Naar aanleiding van de motie Dijsselbloem (Kamerstukken II 2008/09, 31 143, nr. 54) is een uitzondering op deze regel mogelijk gemaakt voor wat betreft de termijn van zes maanden. Het college kan nu ook eerder op aanvraag een ontheffing verlenen, indien gelet op de door de inburgeringsplichtige aantoonbaar geleverde inspanningen om te voldoen aan de inburgeringsplicht, het vasthouden aan de zes maanden termijn onbillijk zou zijn.

Ontheffing op grond van voldoende ingeburgerd zijn

In de praktijk is gebleken dat een aantal inburgeringsplichtigen het inburgeringsexamen, maar ook een ander examen of toets uit principe niet wil afleggen, omdat het naar hun mening duidelijk is dat ze voldoende zijn ingeburgerd. Zij zijn daarbij van mening dat ze met het inburgeringsexamen of een toets onnodig worden lastiggevallen met bureaucratische handelingen. Met de wijziging van het Besluit inburgering is aan deze groep tegemoet gekomen door het college de bevoegdheid te geven om inburgeringsplichtigen op aanvraag te ontheffen van de inburgeringsplicht, indien zij naar het oordeel van het college aantoonbaar voldoende zijn ingeburgerd.

Vrijstelling van de inburgeringsplicht

De Centrale Raad van Beroep heeft op 16 september 2009 twee uitspraken gedaan met betrekking tot de korte vrijstellingstoets (hierna: KVT) (LJN BJ9229 en BJ9330). In beide uitspraken heeft de Centrale Raad van Beroep artikel 2.7, eerste lid, van het Besluit inburgering onverbindend verklaard wegens strijd met het evenredigheidsbeginsel, voor zover in dat artikellid is bepaald dat als voldoende mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal het niveau B1 van het Europees Raamwerk voor Moderne Vreemde Talen geldt (zie artikel 5, eerste lid, onderdeel f, van de wet).

Naar aanleiding van deze uitspraken is het niet meer mogelijk om de KVT op niveau B1 in het inburgeringsstelsel als enige instrument te zien om in plaats van het inburgeringsexamen snel te kunnen aantonen dat men evident ingeburgerd is. Gelet daarop wordt dan ook in dit besluit de relatie tussen het instrument KVT en het evident ingeburgerd zijn doorbroken. Door deze wijziging wordt het behaalde document KVT, naast alle diploma’s, certificaten en andere documenten, genoemd in afdeling 2 van hoofdstuk 2 van het Besluit inburgering, één van de documenten op grond waarvan de inburgeringsplichtige is vrijgesteld van de inburgeringsplicht. Dit betekent dat het behalen van de KVT een van de vele mogelijkheden wordt om aan de inburgeringsplicht te voldoen. Aan de inburgeringsplicht wordt immers niet alleen voldaan door het inburgeringsexamen te behalen, maar kan ook door het behalen van een beroepsopleiding of een middelbare schoolopleiding of door het behalen van een examen (zonder opleiding), zoals het Staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II of de KVT.

Daarnaast kan men voortaan op grond van de wijzigingen van dit besluit het voldoende ingeburgerd zijn aantonen op de wijze zoals in bovenstaande paragraaf over «Ontheffing op grond van voldoende ingeburgerd zijn» is aangegeven. Indien inburgeringsplichtigen zelf vinden dat zij voldoende ingeburgerd zijn, maar dat niet met een diploma, certificaat of andere document kunnen aantonen en zij om principiële redenen ook geen examen of toets willen afleggen, omdat het naar hun mening duidelijk is dat ze voldoende zijn ingeburgerd, kunnen zij een ontheffing aanvragen. Het college van burgemeester en wethouders kan deze inburgeringsplichtigen op aanvraag ontheffen van de inburgeringsplicht, indien zij naar het oordeel van het college aantoonbaar voldoende zijn ingeburgerd.

Aanvulling op participatiebudget 2010

In februari 2010 heeft de Minister voor Wonen, Wijken en Integratie prestatieafspraken met gemeenten gemaakt over het te realiseren aantal inburgeringsvoorzieningen in het jaar 2010. Uitgangspunt voor de afspraken was het beschikbaar stellen van het door de Minister voor Wonen, Wijken en Integratie ingebrachte deel van het participatiebudget voor het jaar 2010 in twee tranches. De hoogte van het eerste, reeds beschikbaar gestelde, bedrag per gemeente (de «eerste tranche») is gebaseerd op een landelijk aantal van 47.000 vastgestelde of overeengekomen inburgeringsvoorzieningen in 2010. De hoogte van het aanvullende bedrag per gemeente (de «tweede tranche») is afhankelijk van de prestatieafspraken die met individuele gemeenten boven het gemeentelijk aandeel in de 47.000 inburgeringsvoorzieningen zijn gemaakt. Als bovengrens van deze aanvulling geldt het totale bedrag dat in de rijksbegroting als bijdrage van Onze Minister voor Wonen, Wijken en Integratie voor het participatiebudget beschikbaar is in het jaar 2010.

Deelexamens als outputverdeelmaatstaf participatiebudget

Op grond van de Wet participatiebudget kunnen inburgeringsvoorzieningen worden aangeboden die opleiden tot het gehele inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II. Voorafgaand aan deze wijziging zou het deel van het participatiebudget dat vanaf 2012 door de Minister voor Wonen, Wijken en Integratie ter beschikking wordt gesteld, onder gemeenten worden verdeeld op basis van drie outputverdeelmaatstaven, waaronder volledig behaalde inburgeringsexamens. Met deze wijziging van het Besluit participatiebudget is tegemoetgekomen aan het verzoek van gemeenten om de vier deelexamens van het inburgeringsexamen (drie centrale examenonderdelen en het decentrale examen) afzonderlijk mee te kunnen tellen in de outputverdeelmaatstaven van het participatiebudget.

Tegengaan onbedoelde herverdelingseffecten participatiebudget

In de systematiek van de outputverdeelmaatstaven voor verdeling van het deel van het participatiebudget dat door de Minister voor Wonen, Wijken en Integratie ter beschikking wordt gesteld, tellen de duale inburgeringsvoorzieningen zwaarder mee (30%) dan de reguliere inburgeringsvoorzieningen (20%). Die zwaardere weging kan echter niet voorkomen dat een gemeente die een grote positieve afwijking realiseert ten aanzien van reguliere inburgeringsvoorzieningen, twee jaar later een hoger gemeentelijk budget ter beschikking heeft dan gemeenten die beter ten aanzien van duale voorzieningen hebben gepresteerd. Om te voorkomen dat deze situatie zich voordoet, is de formule voor berekening van het inburgeringsdeel van het participatiebudget aangepast.

Financiële aspecten, uitvoeringsgevolgen en administratieve lasten

De wijzigingen van het Besluit inburgering en het Besluit participatiebudget hebben geen gevolgen voor de rijksbegroting.

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) heeft een toets uitgevoerd op de uitvoerbaarheid van de wijzigingen van het Besluit inburgering en het Besluit participatiebudget. De DUO ziet geen problemen in de uitvoering van de wijzigingen. Enkele technische aanpassingen zijn overgenomen.

Aan dit besluit zijn geen administratieve lasten voor bedrijven verbonden. Per saldo zijn evenmin consequenties voor de administratieve lasten voor burgers te verwachten. De administratieve last van een burger die ervoor kiest een aanvraag voor ontheffing van de inburgeringsplicht in te dienen, valt naar verwachting weg tegen de administratieve last van deze burger indien hij ervoor kiest een examen af te leggen om op deze wijze te voldoen aan zijn inburgeringsplicht.

Adviezen

De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is geconsulteerd over de wijzigingen van het Besluit inburgering en het Besluit participatiebudget. De VNG stemt in met de wijzigingen. De VNG vindt het met name van belang dat hiermee wordt tegemoetgekomen aan de wens van gemeenten om inburgeringsplichtigen die aantoonbaar voldoende zijn ingeburgerd te kunnen ontheffen van de inburgeringsplicht. Enkele technische aanpassingen zijn overgenomen.

II Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A

Deze wijzigingen betreffen de begripsomschrijvingen van het Besluit inburgering. In de begripsomschrijving «handhavingsbeschikking» is een verwijzing naar artikel 19a, tweede lid, onderdeel c, van de Wet inburgering toegevoegd ter verduidelijking dat deze beschikking uitsluitend bedoeld is voor een oudkomer voor wie door de gemeente geen inburgeringsvoorziening is vastgesteld. In de begripsomschrijving «inburgeringsvoorziening» is de verwijzing naar hoofdstuk 5, paragraaf 2, aangevuld met een verwijzing naar paragraaf 3. In de begripsomschrijving «duale inburgeringsvoorziening» is de vermelding van de inburgeringsplichtige geschrapt, omdat de duale inburgeringsvoorziening zowel voor inburgeringsplichtigen als vrijwillige inburgeraars geldt.

Tot slot is een begripsomschrijving van «instapvoorziening inburgering» toegevoegd gelet op het gebruik van dit begrip in debijlage bij artikel 6.1, tweede lid, van het Besluit inburgering.

Onderdeel B

Dit betreft een technische wijziging.

Onderdelen C en D

Met deze wijziging van artikel 2.7 van het Besluit inburgering blijft de KVT bestaan voor degenen die bereid zijn de KVT af te leggen om te kunnen voldoen aan de inburgeringsplicht. De nieuwe wettelijke basis, artikel 5, vierde lid, onderdeel a, van de Wet inburgering, doorbreekt de relatie tussen het instrument korte vrijstellingstoets en het evident ingeburgerd zijn, zoals bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel f, in samenhang met artikel 5, vierde lid, onderdeel c. Door de nieuwe wettelijke grondslag wordt verduidelijkt dat het document korte vrijstellingstoets, naast alle diploma’s, certificaten en andere documenten (genoemd in afdeling 2 van hoofdstuk 2 van het Besluit inburgering), één van de documenten is op grond waarvan de inburgeringsplichtige is vrijgesteld van de inburgeringsplicht.

Onderdeel E

Het college heeft de bevoegdheid om op aanvraag ontheffing te verlenen aan inburgeringsplichtigen die naar hun eigen mening voldoende zijn ingeburgerd, maar geen vrijstellend document kunnen overleggen en uit principiële overwegingen niet bereid zijn tot het afleggen van een toets. Voorwaarde hiervoor is dat de inburgeringsplichtige die de ontheffing aanvraagt, naar het oordeel van het college aantoonbaar voldoende is ingeburgerd. Die beoordeling is aan het college en zal per geval moeten worden gemaakt. Het ligt voor de hand dat het college zijn oordeel onderbouwt met verschillende bewijzen waaruit een voldoende mate van ingeburgerdheid van betrokkene blijkt. Te denken valt aan documenten als een arbeidscontract of een verklaring van de werkgever (met duur dienstverband en niveau Nederlandse taal), of bewijzen van publieke optredens of bestuurs- of vrijwilligersfuncties, waaruit blijkt dat de aanvrager in zijn functie-uitoefening mondeling en schriftelijk in het Nederlands communiceert. Tevens kan de aanvrager documenten overleggen die aantonen dat met goed gevolg een opleiding is gevolgd die weliswaar niet wordt erkend als vrijstellingsgrond, maar waaruit wel een voldoende mate van ingeburgerdheid blijkt.

De bevoegdheid is gecreëerd als uitzondering op de algemene inburgeringsplicht, waarbij verwacht mag worden dat prudent wordt omgegaan met de ruimte die het college hiermee is gegeven om inburgeringsplichtigen van deze plicht te ontheffen. Indien de uitvoering daartoe aanleiding geeft, zal de Minister voor Wonen, Wijken en Integratie de praktijk evalueren en kunnen bezien of algemene criteria kunnen worden gesteld.

Onderdeel F en G

Deze onderdelen betreffen grotendeels redactionele verbeteringen, waarbij de verwijzingen naar andere artikelen zijn aangepast. Daarnaast is aan artikel 4.21, tweede lid, van het Besluit inburgering, overeenkomstig de aanpassingen in het eerste en derde lid, het Staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II toegevoegd. Verder is er in artikel 4.24, eerste lid, van het Besluit inburgering een verwijzing naar artikel 24a, eerste lid, van de Wet inburgering opgenomen. Laatstgenoemde bepaling bevat de wettelijke grondslag ten aanzien van geestelijke bedienaren die vrijwillig inburgeren.

Onderdeel H

Het college kan met deze wijziging inburgeringsplichtigen op aanvraag reeds eerder dan een half jaar voor afloop van de voor de inburgeringsplichtige gestelde termijn ontheffing verlenen. Dit kan alleen indien het college op grond van aangetoonde inspanningen heeft geoordeeld dat het onbillijk is de inburgeringsplicht te laten voortduren omdat het duidelijk is dat betrokkene ook in de toekomst niet in staat zal zijn het inburgeringsexamen te behalen. De hoofdregel blijft ongewijzigd. De serieuze inspanningen moeten daadwerkelijk zijn geleverd. Pas na verloop van tijd kan op zorgvuldige wijze worden vastgesteld dat een inburgeringsplichtige niet in staat is het examen te halen. Daarbij is van belang dat een inburgeringsplichtige optimaal gebruik heeft gemaakt van de kansen die hem of haar worden geboden. De inburgeringsplichtige moet daarom niet te vroeg worden ontheven van de inburgeringsplicht.

Onderdeel I

Met deze wijziging wordt aangesloten bij artikel 47, tweede lid, onder c, van de Wet inburgering.

Artikel II

Onderdeel A

Met deze wijziging kan bij regeling worden voorzien in een aanvulling op het reeds uitgekeerde inburgeringsdeel in het participatiebudget voor het jaar 2010. Het aanvullende bedrag per gemeente wordt berekend op grond van de afspraken die in februari 2010 met deze gemeente zijn gemaakt over het te realiseren aantal inburgeringsvoorzieningen bovenop het aandeel van deze gemeente in de realisatie van het landelijke aantal van 47.000 inburgeringsvoorzieningen.

Onderdeel B

Met deze wijziging kunnen gemeenten afzonderlijke deelexamens van het inburgeringsexamen meetellen in de outputverdeelmaatstaven voor verdeling van het budget dat de Minister voor Wonen, Wijken en Integratie vanaf 2012 in het participatiebudget heeft gebracht. Hiermee worden gemeenten ook beloond voor het uitvoeren van een inburgeringsvoorziening voor een persoon die voor een of meer onderdelen van het inburgeringsexamen is geslaagd, maar (nog) niet het gehele examen heeft kunnen halen. Met deze wijziging wordt tevens voorkomen dat gemeenten die zich inspannen om de in het Deltaplan Inburgering geformuleerde ambitie van 80% duaal te halen, kunnen worden benadeeld ten opzichte van gemeenten die zich daar minder voor inzetten.

Onderdeel C

Deze wijziging sluit aan op de wijziging van artikel 8, tweede lid, van het Besluit participatiebudget.

Artikel III

Door deze wijziging bevat artikel 1.1, onderdeel v, van het Besluit brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid dezelfde begripsomschrijving van de handhavingsbeschikking als artikel 1.1, onderdeel i, van het Besluit inburgering (zoals gewijzigd in artikel I, onderdeel A, onder 1).

Artikel IV

Met dit artikel wordt ten aanzien van artikel 4.21 van het Besluit inburgering geregeld dat de toepassing door de uitvoeringsorganisatie DUO vanaf 1 januari 2009 in overeenstemming is met de tekst van deze bepaling. Dit artikel beoogt derhalve de gewijzigde tekst van artikel 4.21 van het Besluit inburgering in overeenstemming te brengen met de uitvoeringspraktijk. Dit betekent dat er ook juridisch geen sprake is van een lastenverzwaring voor betrokkenen.

Artikel V

Deze wijziging van artikel 1.16, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 dient ter vervanging van de tekst van deze bepaling zoals opgenomen in een besluit tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 en enkele andere besluiten in verband met de versterking van de positie van de referent in het reguliere vreemdelingenrecht en versnelling van de vreemdelingenrechtelijke procedure, in verband met de implementatie van Richtlijn 2009/50/EG van de Raad van 25 mei 2009 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan (PbEU L 155) en in verband met de openbare orde. In deze bepaling was al de zorgplicht voor de referent van de geestelijk bedienaar opgenomen met betrekking tot de aanvaarding door die geestelijk bedienaar van en deelname aan de speciaal voor geestelijk bedienaar ontwikkelde inburgeringsvoorziening op grond van de Wet inburgering (nu onderdeel c). Bij deze wijziging wordt expliciet in het Vreemdelingenbesluit 2000 vermeld dat deze zorgplicht zich uitstrekt over het gehele traject van de inburgeringsplicht van de geestelijk bedienaar, van het verkrijgen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd tot en met het behalen van het inburgeringsexamen (onderdelen a tot en met c).

Artikel VI

In dit artikel is de inwerkingtreding van dit besluit geregeld. Het systeem van vaste verandermomenten is niet van toepassing, aangezien de voorbereiding van dit besluit in het najaar van 2009 is gestart.

In het tweede lid is bepaald dat artikel I, onderdelen A, onder 3, en G, terugwerken tot en met 1 januari 2010. Aan de verwijdering van de term inburgeringsplichtige in artikel 1.1. onderdeel o, van het Besluit inburgering (zoals opgenomen in artikel I, onderdeel A, onder 3) wordt terugwerkende kracht verleend tot en met 1 januari 2010, aangezien tot 1 januari 2010 de duale inburgeringsvoorziening voor vrijwillige inburgeraars was geregeld in de Regeling vrijwillige inburgering niet G31 2007 en de Uitvoeringsregeling brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid. Abusievelijk is bij de wijziging van het Besluit inburgering van 17 december 2009 (vrijwillige inburgering, persoonlijk inburgeringsbudget en enkele andere wijzigingen) (Stb, 2009, 576) de term inburgeringsplichtige niet verwijderd. Dit is alsnog aangepast om duale voorzieningen, die in de periode vanaf 1 januari 2010 zijn verstrekt aan vrijwillige inburgeraars, van een wettelijke grondslag te voorzien.

In artikel 4.24 van het Besluit inburgering (zoals opgenomen in artikel I, onderdeel G), betreffende de geestelijke bedienaar, ontbrak met het opnemen van de vrijwillige inburgering in de Wet inburgering, vanaf 1 januari 2010 eveneens de verwijzing naar de wettelijke bepaling (artikel 24a, eerste lid) ten aanzien van de voorziening van de vrijwillige inburgeraar. Met deze wijziging wordt met terugwerkende kracht de wettelijke basis hersteld voor de specifieke voorzieningen voor geestelijke bedienaren die op vrijwillige basis inburgeren.

In het eerste lid is een uitgestelde inwerkingtreding opgenomen voor artikel V. Dit artikel treedt, in het geval dat in het eerste lid is genoemd, in werking onmiddellijk na de inwerkingtreding van een besluit tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 en enkele andere besluiten in verband met de versterking van de positie van de referent in het reguliere vreemdelingenrecht en versnelling van de vreemdelingenrechtelijke procedure, in verband met de implementatie van Richtlijn 2009/50/EG van de Raad van 25 mei 2009 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan (PbEU L 155) en in verband met de openbare orde. Direct na de inwerkingtreding van laatstgenoemd besluit treedt artikel V in werking en wordt de tekst van artikel 1.16, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 vervangen door de tekst van artikel V van dit besluit.

De Minister voor Wonen, Wijken en Integratie,

E. van Middelkoop


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in de Staatscourant.

Naar boven