Besluit van 1 juli 2010, houdende wijziging van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken, het Besluit kennisgeving gerechtelijke mededelingen en het Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 21 april 2010, directie Wetgeving, nr. 5650834/10/6;

Gelet op de artikelen 61a, derde lid, 151a, zesde lid, 195a, vierde lid, en 588, eerste lid, onder a, en vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering en artikel 2, vijfde en zesde lid, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden;

De Raad van State gehoord (advies van 2 juni 2010, nr. W03.10.0158/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 25 juni 2010, directie Wetgeving, nr. 5656746/10/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken wordt als volgt gewijzigd:

A

Onder vernummering van het vierde tot en met zesde lid tot vijfde tot en met zevende lid wordt in artikel 10 een lid ingevoegd, dat luidt:

  • 4. Het derde lid, onder a en c, is niet van toepassing ingeval het DNA-onderzoek ingevolge een bevel als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden is verricht en het DNA-profiel van de veroordeelde niet overeenkomt met een ander in de DNA-databank vastgelegd DNA-profiel.

B

In artikel 15, eerste lid, onder b, wordt «een nationaal contactpunt als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het op 27 mei 2005 te Prüm totstandgekomen Verdrag tussen het Koninkrijk België, de Bondsrepubliek Duitsland, het Koninkrijk Spanje, de Republiek Frankrijk, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Oostenrijk inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van het terrorisme, de grensoverschrijdende criminaliteit en de illegale migratie (Trb. 2005, 197), voorzover zij deze nodig hebben ter uitvoering van de artikelen 3, eerste lid, en 4, eerste lid, van dat verdrag» vervangen door: de nationale contactpunten, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Besluit 2008/615/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 23 juni 2008 inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking in het bijzonder ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit (Pb. EU L 210), voor zover zij deze nodig hebben ter uitvoering van de artikelen 3, eerste lid, en 4, eerste lid, van dat besluit en het de DNA-profielen van de personen, bedoeld in artikel 14, vierde lid, onder b tot en met e, betreft.

C

In artikel 7, tweede lid, onder a, wordt «het Forensisch Laboratorium voor DNA-onderzoek van het Instituut voor anthropogenetica van de Universiteit Leiden of een ander laboratorium» vervangen door: een laboratorium.

ARTIKEL II

In artikel 2, eerste lid, van het Besluit kennisgeving gerechtelijke mededelingen wordt na «rechtens zijn vrijheid is ontnomen» ingevoegd: dan wel aan deze persoon ingevolge een machtiging als bedoeld in artikel 28 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften in Nederland rechtens zijn vrijheid is ontnomen.

ARTIKEL III

Het Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 1 vervalt, onder verlettering van de onderdelen c tot en met g tot b tot en met f, onderdeel b.

2. In de citeertitel van paragraaf 2 wordt «fotografische opnamen of» vervangen door: foto’s en.

3. In de artikelen 2 en 4 wordt «het maken van opnamen» vervangen door: het maken van een of meer foto’s of video-opnamen.

4. Artikel 3 vervalt.

ARTIKEL IV

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, met uitzondering van de artikelen II en III, die in werking treden op 1 oktober 2010.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 1 juli 2010

Beatrix

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Uitgegeven de dertiende juli 2010

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

1. Inleiding

Dit besluit bevat in de eerste plaats drie wijzigingen van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken. De achtergrond en inhoud van deze wijzigingen worden in de toelichting op de onderdelen A tot en met C van artikel I uiteengezet. Verder beoogt dit besluit het Besluit kennisgeving gerechtelijke mededelingen en het Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek te wijzigen. Het betreft hier technische wijzigingen die samenhangen met de totstandkoming van de Wet identiteitsvaststelling verdachten, veroordeelden en getuigen (Stb. 2009, 317) en het daarop gebaseerde Besluit identiteitsvaststelling verdachten en veroordeelden. In de toelichting op de artikelen II en III wordt over de inhoud van deze wijzigingen uitleg gegeven.

Over het ontwerp van dit besluit hebben de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak, de Raad voor de rechtspraak, het College bescherming persoonsgegevens, het College van procureurs-generaal, de Nederlandse Orde van Advocaten en de Raad van Hoofdcommissarissen desgevraagd advies uitgebracht. Dit ontwerp bevatte meer wijzigingen van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken dan het onderhavige besluit. Bovendien voorzag dit ontwerp in een wijziging van artikel 4:2, eerste lid, onder k, van het Besluit politiegegevens. Deze wijzigingen vormden een uitwerking van het voorstel van wet houdende wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden in verband met de introductie van DNA-verwantschapsonderzoek en DNA-onderzoek naar uiterlijk waarneembare persoonskenmerken van het onbekende slachtoffer en de regeling van enige andere onderwerpen (Kamerstukken II 2009/10, 32 168, nrs. 1–2). Omdat de mondelinge behandeling van dit wetsvoorstel als gevolg van het feit dat de Tweede Kamer dit wetsvoorstel aanvankelijk controversieel verklaard had (Kamerstukken II 2009/10, 32 333, nr. 20 en 35, blz. 3) en later weer van de lijst met controversiële onderwerpen afgehaald heeft (Kamerstukken II 2009/10, 32 333, nr. 37), langer op zich laat wachten dan oorspronkelijk was voorzien, is ervoor gekozen om die wijzigingen uit het ontwerp, die niet samenhangen met het DNA-wetsvoorstel, los te koppelen van die wijzigingen, die daaruit wel voortvloeien, en in een afzonderlijk besluit op te nemen. In de adviezen zijn geen opmerkingen gemaakt over de wijzigingen uit dit besluit.

2. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, onder A

Artikel 10, derde lid, van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken legt aan de deskundige de verplichting op aan de officier van justitie of de rechter-commissaris, die de opdracht tot het DNA-onderzoek heeft gegeven, het verslag met de resultaten van het verrichtte DNA-onderzoek te zenden.

Artikel I, onder A, van dit besluit heeft tot doel de administratieve lasten, die uit de uitvoering van artikel 10, derde lid, voortvloeien, te verminderen door in het nieuwe vierde lid van artikel 10 erin te voorzien dat deze verplichting niet langer geldt als het DNA-onderzoek ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden op bevel van de officier van justitie is verricht en het DNA-profiel van de veroordeelde niet overeenkomt met een ander in de DNA-databank vastgelegd DNA-profiel. Toezending van de onderzoeksresultaten levert in zo’n geval alleen maar extra werk op voor de DNA-deskundige en onnodige informatie voor de officier van justitie. De resultaten vragen immers niet om verdere actie van de officier van justitie, noch om een strafrechtelijk onderzoek in te stellen, noch om de veroordeelde in kennis te stellen. Ingevolge artikel 2, vierde lid, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden hoeft de officier van justitie een veroordeelde namelijk niet op de hoogte te stellen van het loutere feit dat zijn DNA-profiel in de DNA-databank is verwerkt, omdat de veroordeelde van dat feit via het bevel zelf reeds in kennis is gesteld.

Gegeven het feit dat de DNA-profielen van veroordeelden na hun verwerking in de DNA-databank in 2008 in ongeveer 5% een hit opleverden met een of meer DNA-profielen van onopgeloste misdrijven, levert het laten vervallen van de rapportageverplichting van de deskundige aan de officier van justitie in geval er geen hit is, een reële lastenverlichting voor de deskundigen en het openbaar ministerie op.

Artikel I, onder B

Op 23 juni 2008 is het Besluit 2008/615/JBZ van de Raad van de Europese Unie inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking in het bijzonder ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit (Pb. EU L 210) (hierna afgekort als EU-besluit) totstandgekomen. In dat EU-besluit is de inhoud van het op 27 mei 2005 te Prüm tussen een aantal lidstaten van de Europese Unie totstandgekomen Verdrag inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van het terrorisme, de grensoverschrijdende criminaliteit en de illegale migratie (Trb. 2005, 197), dat Nederland bij wet van 17 januari 2008 (Stb. 2008, 25) heeft goedgekeurd, in het recht van de Europese Unie omgezet. Het EU-besluit heeft, evenals het Verdrag van Prüm, tot doel de informatie-uitwisseling op een aantal terreinen te intensiveren. Een belangrijk terrein waarop de intensivering van de informatie-uitwisseling zal plaatsvinden, is het terrein van DNA-onderzoek. Nederland moet het besluit – net als de andere lidstaten – binnen een jaar na inwerkingtreding daarvan geïmplementeerd hebben, met uitzondering van hoofdstuk 2 waarin ook de bepalingen over de uitwisseling van DNA-profielen zijn neergelegd. Aan deze bepalingen en het Besluit van de Raad van de Europese Unie betreffende de uitvoering van het EU-besluit (Pb. EU L 210), dat eveneens op 23 juni 2008 totstandgekomen is, dient binnen drie jaar na de inwerkingtreding van het EU-besluit (dat is op 26 augustus 2011) te worden voldaan.

Het EU-besluit heeft geen rechtstreekse werking, maar is wel verbindend voor alle lidstaten wat betreft het te bereiken resultaat. Met het oog daarop wordt bij artikel I, onder B, van het onderhavige besluit artikel 15, eerste lid, onder b, van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken aangepast. In dat artikellid wordt de mogelijkheid gecreëerd dat het nationaal contactpunt van iedere lidstaat, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EU-besluit, rechtstreekse toegang heeft tot de Nederlandse DNA-databank, voor zover zij deze nodig hebben in verband met de bevragingen, bedoeld in de artikelen 3, eerste lid, en 4, eerste lid, van het EU-besluit en voor zover het de DNA-profielen van de personen, bedoeld in artikel 14, vierde lid, onder b tot en met e, van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken betreft. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van het EU-besluit verleent ieder lidstaat het nationaal contactpunt van een andere lidstaat (het Nederlands Forensisch Instituut fungeert voor Nederland als nationaal contactpunt) ter opsporing van strafbare feiten in individuele gevallen rechtstreeks, on-line toegang tot de in dat lidstaat verwerkte DNA-profielen en de daarbij behorende kenmerken (de zogenaamde linkgegevens, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het EU-besluit). Op die wijze kan een staat eenvoudig en snel een DNA-profiel van een spoor uit een nog niet-opgeloste strafzaak vergelijken met de profielen die zijn opgenomen in de DNA-databank van de andere staat, zonder dat daarvoor een rechtshulpverzoek nodig is. Een rechtshulpverzoek is pas nodig indien er sprake is van een hit met het DNA-profiel van een bekend persoon. Via het rechtshulpverzoek kunnen de bij dat profiel behorende persoons- en zaaksgegevens worden opgevraagd, want het EU-besluit staat toegang tot deze gegevens niet toe.

Ook biedt het EU-besluit het nationale contactpunt van de ene staat ten behoeve van de opsporing van strafbare feiten zogenaamde geautomatiseerde bulkvergelijkingen van DNA-profielen van openstaande strafzaken met de DNA-profielen uit de databank van een andere staat (artikel 4, eerste lid). Deze bulkvergelijkingen kunnen uitsluitend met wederzijds goedvinden plaatsvinden en indien het nationale recht van de verzoekende staat hierin voorziet. Artikel 15, eerste lid, onder b, van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken voorziet erin dat de andere lidstaten toegang krijgen tot de linkgegevens van de Nederlandse DNA-databank met het recht deze geautomatiseerd te bevragen door middel van een vergelijking van hun DNA-profielen met de DNA-profielen van de Nederlandse DNA-databank, ongeacht of het een vergelijking in een individueel geval betreft of niet. Deze voorziening is materieel gelijk aan de voorziening die gold ter uitvoering van het Verdrag van Prüm.

Artikel I, onder C

In artikel 7, tweede lid, onder a, van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken is het Forensisch Laboratorium voor DNA-onderzoek van het Instituut voor anthropogenetica van de Universiteit Leiden aangewezen als laboratorium waar DNA-onderzoek kan worden verricht. Dit laboratorium – inmiddels de afdeling Humane genetica van het Leids Universitair Medisch Centrum geheten – was bij de totstandkoming van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken in 2001 het enige laboratorium dat, naast het Nederlands Forensisch Instituut, daarvoor door de Raad voor Accreditatie geaccrediteerd was en deskundig was op het terrein van forensisch DNA-onderzoek. Om die reden is dit laboratorium toentertijd met zoveel woorden in artikel 7, tweede lid, onder a, genoemd als laboratorium waar DNA-onderzoek kan worden verricht. Daarnaast is in dit artikellid de mogelijkheid opengelaten dat ook een ander laboratorium DNA-onderzoek kan verrichten, mits dat laboratorium geaccrediteerd is en deskundig is op het terrein van forensisch DNA-onderzoek. Inmiddels zijn ook andere laboratoria, te weten het DNA-laboratorium van BaseClear, van Independent Forensic Services en van The Maastricht Forensic Institute, geaccrediteerd voor het verrichten van DNA-onderzoek en deskundig op dat terrein. Om die reden is ervoor gekozen in artikel 7, tweede lid, onder a, niet langer expliciet het Leids laboratorium te noemen, maar te volstaan met de algemene omschrijving dat ieder laboratorium dat geaccrediteerd is en deskundig is op het terrein van het forensisch DNA-onderzoek, DNA-onderzoek kan verrichten.

Artikel II

Bij artikel 13 van het Besluit identiteitsvaststelling verdachten en veroordeelden is in artikel 2, eerste lid, van het Besluit kennisgeving gerechtelijke mededelingen «Verwijs Index Personen» vervangen door «strafrechtsketendatabank». In deze databank, die zijn grondslag heeft in artikel 27b, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en de opvolger van de Verwijsindex Personen is, worden de identificerende persoonsgegevens van verdachten en veroordeelden verwerkt die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van hun identiteit. Onder deze verdachten en veroordeelden zijn niet begrepen de personen, ten aanzien van wie ingevolge een machtiging als bedoeld in artikel 28 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften het dwangmiddel gijzeling is toegepast en die als gevolg daarvan van hun vrijheid zijn beroofd. Deze personen waren in de oude Verwijsindex Personen wel opgenomen en worden in de toekomst verwerkt in de databank, die de inhoud van de oude Verwijsindex Personen bevat minus de identificerende persoonsgegevens van verdachten en veroordeelden die in de strafrechtsketendatabank worden verwerkt. Het ongewilde gevolg van de wijziging, die in artikel 13 van het Besluit identiteitsvaststelling verdachten en veroordeelden is aangebracht, is dat, na de inwerkingtreding van dit artikel, niet meer de verplichting bestaat een gerechtelijke mededeling in persoon uit te reiken aan de personen die ingevolge een machtiging als bedoeld in artikel 28 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften gegijzeld zijn. Op hen is immers niet langer artikel 2, eerste lid, van het Besluit kennisgeving gerechtelijke mededelingen van toepassing en zij vallen ook niet onder de gevallen waarin op grond van artikel 588, eerste lid, onder a, Sv of de artikelen 2, tweede lid, en 5 van genoemd besluit uitreiking in persoon van een gerechtelijke mededeling dient te worden gedaan. Bij artikel II wordt aan deze ongewilde situatie een einde gemaakt en wordt de wettelijke verplichting tot uitreiking in persoon aan deze personen in artikel 2, eerste lid, van het Besluit kennisgeving gerechtelijke mededelingen bestendigd.

Artikel III

In artikel 1, onder b, juncto artikel 3 van het Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek, dat gebaseerd is op artikel 61a, derde lid, Sv, is voorgeschreven op welke wijze foto’s ten behoeve van de vaststelling van de identiteit van een verdachte dienen te worden genomen. Artikel III van dit besluit heeft tot doel dit voorschrift te schrappen omdat het in de eerste plaats overbodig is geworden als gevolg van het Protocol identiteitsvaststelling (strafrechtsketen). Dit protocol, dat de Coördinatiegroep informatievoorziening strafrechtsketen (CIS), waarin alle betrokken partijen uit de strafrechtsketen zitting hebben, op 7 oktober 2009 heeft vastgesteld, bevat een technische uitwerking van de Wet identiteitsvaststelling verdachten, veroordeelden en getuigen. Het protocol schrijft voor op welke wijze een foto van een verdachte dient te worden genomen, terwijl bij die wet in artikel 55c, tweede en derde lid, Sv geregeld is in welke gevallen met het oog op de identiteitsvaststelling van een verdachte een foto wordt of kan worden genomen. Artikel 55c, vierde lid, Sv voorziet erin dat de – op basis van artikel 55c, tweede en derde lid, Sv – verwerkte foto’s, indien nodig, ook gebruikt mogen worden voor opsporings- en vervolgingsdoeleinden.

Op de datum van inwerkingtreding van de Wet identiteitsvaststelling verdachten, veroordeelden en getuigen wordt als gevolg van de regeling in artikel 55c Sv in artikel 61a, eerste lid, Sv geen onderscheid meer gemaakt tussen maatregelen die ter identificatie of die ter opheldering van een strafbaar feit worden toegepast. Alle maatregelen uit artikel 61a, eerste lid, Sv – dus ook het nemen van foto’s – kunnen dan alleen maar ter opheldering van een strafbaar feit worden bevolen. Dit is een tweede reden waarom het niet langer nodig is dat in artikel 1, onder b, juncto artikel 3 van het Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek behoeft te worden voorgeschreven hoe foto’s ten behoeve van de identiteitsvaststelling dienen te worden genomen. Het is verder niet nodig in deze artikelen voor te schrijven hoe foto’s (bijvoorbeeld foto’s van de kleding of een tatoeage van de verdachte) op basis van artikel 61a, eerste lid, onder a, Sv voor opsporings- en vervolgingsdoeleinden dienen te worden genomen.

Artikel IV

De wijzigingen, die bij artikel I van dit besluit, in het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken zijn aangebracht, treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad. De bij artikel II gedane aanpassing van het Besluit kennisgeving gerechtelijke mededelingen en de bij artikel III aangebrachte aanpassingen van het Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek treden in werking op 1 oktober 2010. Dat is de datum van inwerkingtreding van de Wet identiteitsvaststelling verdachten, veroordeelden en getuigen en het daarop gebaseerde Besluit identiteitsvaststelling verdachten en veroordeelden. Het is van belang dat de artikelen II en III op die datum in werking treden omdat de daarin aangebrachte wijzigingen met de totstandkoming van deze regelgeving samenhangen.

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven