Besluit van 26 mei 2010 tot wijziging van het Besluit rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale ombudsman in verband met de herstructurering van de Raad van State

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 2 juni 2009, 2009-0000286068, directie Constitutionele Zaken en Wetgeving;

Gelet op de artikelen 2, eerste lid, en 3, tweede lid, van de Wet rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale ombudsman;

De Raad van State gehoord (advies van 11 juni 2009, nr. W04.09.0191/I );

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 18 mei 2010, nr. 2010-0000290541;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale ombudsman wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt de zinsnede «en de staatsraden en staatsraden in buitengewone dienst, bedoeld in artikel 4, derde lid, van de Wet op de Raad van State» vervangen door: en de leden van de Raad van State en de staatsraden.

2. Aan het slot van het derde lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Onder jaarlijkse bezoldiging wordt verstaan het twaalfvoud van de bezoldiging in de zin van de Wet rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale ombudsman, vermeerderd met de aanspraak op de vakantie-uitkering.

B

In de artikelen 2, 5 en 7 wordt de zinsnede «en de staatsraden en staatsraden in buitengewone dienst, bedoeld in artikel 4, derde lid, van de Wet op de Raad van State» telkens vervangen door: en de leden van de Raad van State en de staatsraden.

C

In artikel 3, tweede lid, wordt de zinsnede «De staatsraden en staatsraden in buitengewone dienst, bedoeld in artikel 4, derde lid, van de Wet op de Raad van State» vervangen door: De leden van de Raad van State en de staatsraden.

D

In artikel 4, zevende lid, wordt «door hen verschuldigde loonbelasting» vervangen door: door hem verschuldigde loonbelasting.

E

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt de zinsnede «en de staatsraden en staatsraden in buitengewone dienst, bedoeld in artikel 4, derde lid, van de Wet op de Raad van State» vervangen door: en de leden van de Raad van State en de staatsraden.

2. In het tweede lid, onderdeel b, wordt «en de staatsraden» vervangen door: en de leden van de Raad van State.

3. In het derde lid, wordt «De staatsraden in buitengewone dienst, bedoeld in artikel 4, derde lid, van de Wet op de Raad van State» vervangen door: De staatsraden.

F

In artikel 8 wordt «de staatsraden in buitengewone dienst, bedoeld in artikel 4, vierde lid, van de Wet op de Raad van State» vervangen door: de staatsraden in buitengewone dienst.

ARTIKEL II

In artikel 1 van het Besluit beroepsvereisten Raad van State wordt «Het afsluitend examen, bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Wet op de Raad van State» vervangen door: Het afsluitend examen, bedoeld in artikel 2, vierde lid, van de Wet op de Raad van State.

ARTIKEL III

In artikel 1 van het besluit van 24 januari 2005, houdende enkele rechtspositionele voorschriften ten aanzien van leden van de Raad van State en de Algemene Rekenkamer (Stb. 53) wordt «de staatsraden en de staatsraden in buitengewone dienst, bedoeld in artikel 4, derde lid, van de Wet op de Raad van State» vervangen door: de leden van de Raad van State en de staatsraden.

ARTIKEL IV

De personen die in de periode van 1 januari 2009 tot en met 12 februari 2009 aanspraak hadden op een vergoeding op grond van het op dat moment van toepassing zijnde koninklijk besluit van 31 maart 1993, houdende regeling van een vergoeding voor de vice-president van de Raad van State en de staatsraden, alsmede de president en de overige leden in gewone dienst van de Algemene Rekenkamer voor de kosten die aan de vervulling van het ambt zijn verbonden (Stb. 219) en het op dat moment van toepassing zijnde koninklijk besluit van 19 november 1990, houdende nadere regeling van de rechtspositie van de Nationale ombudsman (Stb. 581) ontvangen eenmalig de volgende vergoeding:

  • a. de vice-president van de Raad van State, de president van de Algemene Rekenkamer en de Nationale ombudsman: € 28,57;

  • b. de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en de staatsraden, de overige leden in gewone dienst van de Algemene Rekenkamer en de substituut-ombudsmannen: € 22,86; en

  • c. de staatsraden in buitengewone dienst, bedoeld in artikel 4, derde lid, van de Wet op de Raad van State: een zodanig deel van het bedrag, bedoeld in onderdeel b, als overeenkomt met de vastgestelde omvang van de te vervullen taak.

ARTIKEL V

  • 1. Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de wet van 22 april 2010 houdende wijziging van de Wet op de Raad van State in verband met de herstructurering van de Raad van State (Stb. 175) in werking treedt, met dien verstande dat artikel I, onderdeel A, onder 2, terugwerkt tot en met 13 februari 2009 en artikel IV terugwerkt tot en met 1 januari 2009.

  • 2. Artikel IV vervalt een jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 26 mei 2010

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

E. M. H. Hirsch Ballin

Uitgegeven de vierentwintigste juni 2010

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

In de wet van 22 april 2010 houdende wijziging van de Wet op de Raad van State in verband met de herstructurering van de Raad van State (Stb. 175) worden de leden van de grondwettelijke Raad van State aangeduid als leden van de Raad van State, worden de leden van de afdelingen van de Raad die niet tevens lid zijn van de grondwettelijke Raad van State aangeduid als staatsraden en wordt de aanduiding staatsraden in buitengewone dienst nog slechts gebruikt voor de staatsraden zonder vaste deeltaak. Dit besluit strekt ertoe het Besluit rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale ombudsman (hierna: het Besluit rechtspositie) en het besluit van 24 januari 2005, houdende enkele rechtspositionele voorschriften ten aanzien van leden van de Raad van State en de Algemene Rekenkamer (Stb. 53) aan te passen aan de gewijzigde terminologie in de Wet op de Raad van State en treedt op hetzelfde tijdstip als genoemde wet in werking.

Ook de wijziging van het Besluit beroepsvereisten Raad van State (artikel II van dit besluit) hangt samen met de bovengenoemde wijziging van de Wet op de Raad van State. De grondslag voor het Besluit beroepsvereisten Raad van State is verplaatst van artikel 29, tweede lid, naar artikel 2, vierde lid, van de Wet op de Raad van State.

De wijziging van artikel 1, derde lid, van het Besluit rechtspositie brengt een verduidelijking aan in de definitie van het begrip «jaarlijkse bezoldiging» en werkt om die reden terug tot en met de datum waarop het Besluit rechtspositie in werking is getreden.

Ingevolge artikel 6, vierde lid, van het Besluit rechtspositie wordt de maandelijkse vergoeding voor de kosten van voorzieningen die voor eigen rekening komen en mede worden aangewend ten behoeve van de vervulling van het ambt per 1 januari van elk jaar bij ministeriële regeling geïndexeerd. Aangezien het Besluit rechtspositie op 13 februari 2009 in werking is getreden, kan de voor het jaar 2009 te treffen ministeriële regeling niet terugwerken tot en met 1 januari 2009. Met het oog daarop wordt in artikel IV aan de betrokken personen een eenmalige vergoeding toegekend voor de periode van 1 januari 2009 tot en met 12 februari 2009, ter hoogte van het bedrag waarmee de in die periode geldende vergoeding zou zijn verhoogd op basis van de toen geldende indexeringsbepalingen. Aangezien het een eenmalige vergoeding betreft, vervalt artikel IV nadat daaraan toepassing is gegeven.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

E. M. H. Hirsch Ballin


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven