Besluit van 24 januari 2005, houdende enkele rechtspositionele voorschriften ten aanzien van leden van de Raad van State en de Algemene Rekenkamer

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 8 december 2004, 2004-000004426845, CZW

Gelet op artikel 3a, derde lid, van de Wet op de Raad van State en artikel 74, vierde lid, van de Comptabiliteitswet 2001;

De Raad van State gehoord (advies van 23 december 2004, nr. W04.04.0607/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 11 januari 2005, nr. 2004-0000050661;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

Op de vice-president, de staatsraden en de staatsraden in buitengewone dienst, bedoeld in artikel 4, derde lid, van de Wet op de Raad van State, zijn van toepassing hoofdstuk 3, met uitzondering van de artikelen 30 en 31, van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren, betrekking hebbende op de regels inzake arbeidsgezondheidskundige begeleiding en voorzieningen in verband met ziekte en arbeidsongeschiktheid die van toepassing zijn op voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren en het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren, met dien verstande dat wordt gelezen voor:

a. «Onze Minister»: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

b. «functionele autoriteit»: vice-president van de Raad van State.

Artikel 2

Op de president en de overige leden van de Algemene Rekenkamer zijn van toepassing hoofdstuk 3, met uitzondering van de artikelen 30 en 31 en de regels inzake herplaatsing, van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren, betrekking hebbende op de regels inzake arbeidsgezondheidskundige begeleiding en voorzieningen in verband met ziekte en arbeidsongeschiktheid die van toepassing zijn op voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren en het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren, met dien verstande dat wordt gelezen voor:

a. «Onze Minister»: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

b. «functionele autoriteit»: president van de Algemene Rekenkamer.

Artikel 3

Dit besluit en de wet van 18 oktober 2004 tot wijziging van de Wet op de Raad van State en de Comptabiliteitswet 2001 in verband met de rechtspositie van de leden van de Raad van State en de Algemene Rekenkamer (Stb. 2004, 596) treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

’s-Gravenhage, 24 januari 2005

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes

Uitgegeven de achtste februari 2005

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

De wet van 18 oktober 2004, tot wijziging van de Wet op de Raad van State en de Comptabiliteitswet 2001 in verband met de rechtspositie van de leden van de Raad van State en de Algemene Rekenkamer (Stb. 2004, 596) biedt de mogelijkheid de rechtspositie van de leden van de Raad van State en van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot wachtgeld en voorzieningen in verband met ziekte en arbeidsongeschiktheid aan te passen.

Artikel 1

In artikel 3a van de Wet op de Raad van State is hoofdstuk 6A van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Wrra) deels van overeenkomstige toepassing verklaard op de vice-president van de Raad van State en op de staatsraden. In hoofdstuk 6A Wrra zijn bepalingen opgenomen inzake de nadere arbeidsvoorwaarden van rechterlijke ambtenaren. Deze bepalingen hebben onder meer betrekking op de procedure die wordt gevolgd wanneer een rechterlijke ambtenaar wegens ziekte ongeschikt is tot het verrichten van arbeid (artikelen 46i tot en met 46k Wrra). Voor de rechterlijke ambtenaren zijn deze bepalingen nader uitgewerkt in lagere regelgeving, meer in het bijzonder in hoofdstuk 3 van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Brra) en het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren.

Artikel 1 van dit besluit brengt de regeling voor de Raad van State in overeenstemming met die voor de rechterlijke ambtenaren. Hoofdstuk 3 van het Brra wordt van toepassing verklaard op de vice-president van de Raad van State en op de staatsraden, met uitzondering van de artikelen 30 en 31. Deze artikelen regelen de uitkering na overlijden. Voor de Raad van State voorziet artikel 1, derde lid, van de wet van 11 september 1964, houdende vaststelling van een nieuwe regeling van de bezoldiging van de vice-president van de Raad van State en de staatsraden, alsmede van de president en de overige leden van de Algemene Rekenkamer (Stb. 387) in een dergelijke regeling. Daarnaast wordt het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren van toepassing verklaard.

Artikel 2

Het is wenselijk de regelingen die gelden voor de Raad van State en de Algemene Rekenkamer ook met betrekking tot het wachtgeld en voorzieningen in verband met ziekte en arbeidsongeschiktheid met elkaar in overeenstemming te brengen. Om die reden wordt hoofdstuk 3 van het Brra ook (deels) van toepassing verklaard op de leden van de Algemene Rekenkamer. Daarnaast wordt het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren van toepassing verklaard.

Voor de Algemene Rekenkamer voorziet artikel 4, derde lid, van de wet van 11 september 1964, houdende vaststelling van een nieuwe regeling van de bezoldiging van de vice-president van de Raad van State en de staatsraden, alsmede van de president en de overige leden van de Algemene Rekenkamer (Stb. 387) in een regeling met betrekking tot de uitkering na overlijden. Om die reden zijn de artikelen 30 en 31 van het Brra ook hier niet van toepassing verklaard.

De regels in hoofdstuk 3 van het Brra met betrekking tot herplaatsing zijn evenmin van toepassing, aangezien de artikelen in hoofdstuk 6A van de Wrra die de grondslag bieden voor deze bepalingen, niet van toepassing zijn op de leden van de Algemene Rekenkamer (artikel 74, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2001).

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven