Besluit van 10 april 2010, houdende regels inzake een tijdelijke specifieke uitkering schuldhulpverlening (Besluit tijdelijke specifieke uitkering schuldhulpverlening)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 20 november 2009, nr. R&P/RSA/2009/26140, gedaan in overeenstemming met de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties;

Gelet op artikel 17, derde lid, van de Financiële-verhoudingswet;

De Raad van State gehoord (advies van 23 december 2009, nr. W.12.09.0493/III);

Gezien het nader rapport van onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 30 maart 2010, uitgebracht in overeenstemming met de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. wet:

de Financiële-verhoudingswet;

b. specifieke uitkering schuldhulpverlening:

een uitkering als bedoeld in artikel 15a, eerste lid juncto artikel 17, derde lid van de wet, ten behoeve van de gemeentelijke schuldhulpverlening;

c. college:

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waaraan de specifieke uitkering schuldhulpverlening op grond van artikel 2 wordt verstrekt.

Artikel 2 Doel specifieke uitkering schuldhulpverlening

  • 1. Aan gemeenten worden, in verband met de te verwachten toename van het beroep op de gemeentelijke schuldhulpverlening, voor de jaren 2009, 2010 en 2011 extra middelen ter beschikking gesteld in de vorm van een specifieke uitkering schuldhulpverlening.

  • 2. Het doel van het toekennen van de specifieke uitkering schuldhulpverlening is om colleges in staat te stellen bestaande activiteiten uit te breiden en te verbeteren, waaronder het opvangen van het extra beroep op schuldhulpverlening, het realiseren van een brede toegankelijkheid tot schuldhulpverlening en het beperken van de wacht- en doorlooptijden.

Artikel 3 Totale bijdrage

  • 1. In 2009 bedraagt de totale bijdrage van het Rijk voor specifieke uitkeringen schuldhulpverlening € 27.500.000.

  • 2. Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid stelt voor de jaren 2010 of 2011 jaarlijks uiterlijk in oktober het totale beschikbare bedrag voor de specifieke uitkering schuldhulpverlening vast.

Artikel 4 Besteding

  • 1. De specifieke uitkering schuldhulpverlening wordt besteed door de colleges met het oog op het verwezenlijken van de doelen die in artikel 2, tweede lid, zijn genoemd.

  • 2. Om de verwezenlijking van de in artikel 2, tweede lid, vermelde doelstellingen mogelijk te maken, kan de specifieke uitkering schuldhulpverlening worden besteed aan de volgende activiteiten en diensten:

    • a. preventie;

    • b. intake- /aanmeld- /adviesgesprek;

    • c. budgetbegeleiding;

    • d. budgetbeheer;

    • e. schuldregeling;

    • f. nazorg;

    • g. (psychosociale) begeleiding bij of voorafgaand aan één van de hiervoor genoemde diensten.

Artikel 5 Verdeling

  • 1. De verdeling van de specifieke uitkering schuldhulpverlening wordt bepaald aan de hand van de maatstaven 7a en 8, genoemd in bijlage 2 bij artikel 3, tweede lid, van het Besluit financiële verhouding 2001.

  • 2. Artikel 3, derde tot en met vijfde lid, van het Besluit financiële verhouding 2001 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor Onze Ministers wordt gelezen: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Artikel 6 Toekenning middelen

  • 1. Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid stelt jaarlijks de hoogte van de toegekende middelen op grond van de specifieke uitkering schuldhulpverlening voor iedere gemeente afzonderlijk vast.

  • 2. Vooruitlopend op de vaststelling van de uitkering kan Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een voorschot verlenen.

Artikel 7 Financiële verantwoording

De colleges leggen over de uitvoering van dit besluit verantwoording af aan Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op de wijze, bedoeld in artikel 17a van de wet.

Artikel 8 Beleidsevaluatie

Ten behoeve van een kwalitatief onderzoek naar het effect van de specifieke uitkering schuldhulpverlening kan Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid steekproefsgewijs beleidsinformatie vragen van de colleges. Artikel 19, tweede en derde lid, van de wet is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 9 Niet of niet volledig bestede specifieke uitkering schuldhulpverlening

  • 1. Colleges kunnen de niet of niet volledig bestede specifieke uitkering schuldhulpverlening van 2009 en 2010 besteden in 2010 respectievelijk 2011.

  • 2. De niet aan het doel als bedoeld in artikel 2 uitgegeven specifieke uitkering schuldhulpverlening wordt in 2012 teruggevorderd.

Artikel 10 Inwerkingtreding

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2009.

  • 2. Dit besluit vervalt met ingang van 1 januari 2013, maar blijft van toepassing op uitkeringen die op basis van dit besluit zijn verstrekt.

Artikel 11 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit tijdelijke specifieke uitkering schuldhulpverlening.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 10 april 2010

Beatrix

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner

Uitgegeven de twintigste mei 2010

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

De economische crisis en de oplopende werkloosheid vormen een verhoogd risico op problematische schulden. Het kabinet acht het van belang dat ook in economisch zware tijden aandacht is voor het voorkomen en oplossen van problematische schuldensituaties. Daarom heeft het kabinet voor de jaren 2009, 2010 en 2011 in totaal € 130 miljoen extra beschikbaar gesteld om extra aandacht te kunnen geven aan schuldhulpverlening1. Deze middelen worden ingezet voor het realiseren van drie maatregelen. Dit Besluit heeft betrekking op het realiseren van maatregel 2: het opvangen van het extra beroep op schuldhulpverlening. Het kabinet verwacht dat het beroep op de gemeentelijke schuldhulpverlening zal toenemen als gevolg van de economische crisis. Vanuit gemeenten en andere organisaties heeft het kabinet deze signalen inmiddels ook ontvangen.

Gemeenten spelen een belangrijke rol bij schuldhulpverlening. Zij moeten mensen die hulp nodig hebben snel, efficiënt en het liefst in een zo vroeg mogelijk stadium helpen. Voor de te verwachten toename van het beroep op schuldhulpverlening stelt het kabinet incidenteel, vanaf 2009 tot en met 2011, € 110 miljoen beschikbaar (maatregel 2). Met de extra middelen worden gemeenten in staat gesteld om extra activiteiten uit te voeren voor schuldhulpverlening. Gemeenten zijn hierover in de tweede helft van 2009 geïnformeerd. Vooruitlopend op het moment van inwerkingtreding van het besluit zijn de middelen op voorschotbasis in oktober 2009 aan de gemeenten verstrekt. Hierdoor is het belang van een snelle start benadrukt en konden gemeenten reeds in 2009 met de voorbereiding of het treffen van maatregelen aanvangen.

Vanwege het extra beroep op schuldhulpverlening is het des te meer van belang dat de effectiviteit van de gemeentelijke schuldhulpverlening ook goed op orde is of op orde wordt gebracht. Uit het onderzoek «Schulden? De gemeente helpt!»2 dat in 2008 beschikbaar is gekomen, is gebleken dat de effectiviteit van de gemeentelijke schuldhulpverlening nog niet voldoet. Dit onderzoek ligt ten grondslag aan het wetsvoorstel gemeentelijke schuldhulpverlening3 dat op 21 januari 2010 aan de Tweede Kamer is aangeboden4. Voor de invulling van de besteding van de tijdelijke extra middelen schuldhulpverlening kiest het kabinet niet alleen voor een uitbreiding van de kwantiteit in de vorm van het opvangen van de extra toeloop, maar ook voor het verbeteren van de kwaliteit oftewel de effectiviteit van de schuldhulpverlening door het realiseren van de brede toegankelijkheid en de beperking van de wacht- en doorlooptijden. Beide aspecten zijn juist in deze tijden van economische crisis van groot belang. Met deze extra middelen stelt het kabinet de gemeenten in staat om een aantal belangrijke uitgangspunten die in de wet zullen worden opgenomen, zoals de brede toegankelijkheid en het beperken van de wacht- en doorlooptijden, in hun schuldhulpverleningsaanpak te implementeren. Door deze incidenteel beschikbaar gestelde extra gelden ook te gebruiken voor kwaliteitsverbetering kunnen gemeenten nu al investeren in een structureel effectievere schuldhulpverlening.

Deze extra middelen worden in de vorm van een tijdelijke specifieke uitkering (Specifieke uitkering schuldhulpverlening) aan gemeenten ter beschikking gesteld. Het kabinet heeft hiertoe – bij wijze van uitzondering – besloten vanwege de urgentie van de schuldenproblematiek in verband met de economische crisis. Hieraan lag de nadrukkelijke wens van het kabinet ten grondslag om richting te geven aan de besteding van de extra middelen. Het gaat hier immers om middelen die bedoeld zijn om de gevolgen van de economische crisis op te vangen voor schuldhulpverlening. Door de keuze voor een specifieke uitkering moeten gemeenten verantwoorden hoeveel van deze uitkering aan schuldhulpverlening is besteed en wordt het onbesteed gebleven deel teruggevorderd.

In het kader van het wetsvoorstel gemeentelijke schuldhulpverlening is onderzoek gedaan op basis van artikel 2 Financiële-verhoudingswet (in dit Besluit verder aangeduid als de wet) naar de eventuele meerkosten en eventuele inverdieneffecten voor gemeenten op basis van de in het wetsvoorstel opgenomen taken van de gemeenten. Zoals in de memorie van toelichting op het wetsvoorstel gemeentelijke schuldhulpverlening is toegelicht, constateert de regering dat de maximale kosten die het wetsvoorstel met zich meebrengt beperkt zijn.

De extra middelen hebben tot doel de te verwachten tijdelijke toename van de instroom in de schuldhulpverlening en de daarmee verbonden kosten als gevolg van de economische crisis op te vangen. In dat kader is het van belang dat de effectiviteit van schuldhulpverlening op orde is. Daarom kunnen gemeenten er voor kiezen de middelen ook aan te wenden om een effectievere schuldhulpverlening te bewerkstelligen. De grondslag voor een tijdelijke specifieke uitkering is gelegen in de artikelen 15a, eerste lid en 17, derde lid van de wet. Een belangrijk uitgangspunt van de Specifieke uitkering schuldhulpverlening is dat gemeenten een grote vrijheid houden in de besteding van deze extra middelen schuldhulpverlening en dat de administratieve lasten voor gemeenten zo beperkt mogelijk blijven.

Artikelsgewijs

Artikel 2 Doel specifieke uitkering schuldhulpverlening

Het doel waarvoor de specifieke uitkering schuldhulpverlening besteed moet worden is ruim geformuleerd. De middelen die met de specifieke uitkering schuldhulpverlening beschikbaar worden gesteld, kunnen gebruikt worden voor het opvangen van de extra toeloop én voor de al bestaande activiteiten op het gebied van schuldhulpverlening.

Artikel 4 Besteding

In dit artikel wordt voorgeschreven voor welke diensten en activiteiten de uitkering besteed kan worden, die bijdragen aan de doelstellingen zoals genoemd in artikel 2. Het gaat daarbij om het realiseren van het aanbod van die diensten en niet om het verstrekken van financiële middelen aan cliënten, die te maken hebben met een schuldenproblematiek.

Artikel 5 Verdeling

Voor de verdeling van deze extra middelen voor schuldhulpverlening wordt aangesloten bij de verdeling van de middelen aan gemeenten voor de bijzondere bijstand. Dit betekent, dat bij de berekening van de specifieke uitkering wordt uitgegaan van het aandeel van het bedrag bijzondere bijstand van die gemeente ten opzichte van het totaal bedrag aan bijzondere bijstand van alle gemeenten. Het totaal beschikbare bedrag voor de specifieke uitkering wordt met de aldus berekende factor vermenigvuldigd. De middelen bijzondere bijstand worden verstrekt door middel van de algemene uitkering uit het gemeentefonds. De verdeling daarvan vindt plaats aan de hand van de maatstaven 7a. het aantal huishoudens met een laag inkomen drempel en 8. het aantal bijstandsontvangers. Deze maatstaven zijn opgenomen in bijlage 2 bij artikel 3, tweede lid, van het Besluit financiële verhouding 2001. In die bijlage wordt ook de peildatum voor de maatstaven geregeld. Deze maatstaven worden gehanteerd omdat deze een goede indicatie geven voor het beroep op schuldhulpverlening binnen de gemeenten.

De verdeling van de specifieke uitkering schuldhulpverlening voor het jaar 2009 is gepubliceerd op de site van het Gemeenteloket.

Artikel 7 Financiële verantwoording

In artikel 17a van de wet is het principe single information single audit (sisa) neergelegd. Met dit principe is de verantwoording van specifieke uitkeringen vereenvoudigd. De verantwoording wordt opgesteld volgens het baten-lasten stelsel, zoals dat ook voor de gemeentelijke administratie wordt toegepast. In de informatievoorziening rond sisa wordt dit nader toegelicht. Het Rijk heeft in principe voldoende aan het jaarverslag inclusief de jaarrekening van gemeenten. Deze jaarstukken moeten ieder jaar volgend op het jaar waarover verantwoording wordt afgelegd, uiterlijk 15 juli aan het Rijk worden aangeleverd. Dit gaat in de praktijk als volgt: Gemeenten nemen de verantwoordingsinformatie op in de daarvoor bestemde bijlage in hun jaarrekening. De gemeenteaccountant controleert de jaarrekening. De bijlage en de bevindingen van de accountant worden door tussenkomst van het CBS aan de vakdepartementen verstrekt. De gemeenten leveren de informatie daartoe uiterlijk 15 juli aan het CBS aan.

Artikel 8 Beleidsevaluatie

Het kabinet wil weten wat de effecten zijn van het ingezette beleid, maar wil de gemeenten niet te veel belasten. Om deze reden is gekozen voor een kwalitatief onderzoek onder een representatief aantal gemeenten. De resultaten van het onderzoek worden tevens gebruikt voor de uitwisseling van goede praktijkvoorbeelden onder gemeenten. Op grond van artikel 19, eerste lid, van de wet zijn de regels voor de systematische informatieverstrekking op grond van artikel 119 van de Gemeentewet niet van toepassing op de informatievoorziening over specifieke uitkeringen als die in dit besluit worden geregeld.Het verstrekken van de informatie door de gekozen gemeenten moet wel worden aangemerkt als het verstrekken van beleidsinformatie. Daarvoor kent de wet in artikel 19, tweede en derde lid, een aantal voorschriften die ook voor deze informatieverstrekking van toepassing zijn verklaard. Dat betekent, dat het uitvragen van de informatie voor dit evaluatieonderzoek kan worden aangemerkt als het vragen van beleidsinformatie voor een verzameluitkering, zoals geregeld in artikel 19, tweede lid, van de wet en dat geen accountantsverklaring hoeft te worden overlegd, zoals artikel 19, derde lid, van de wet ook regelt.

Artikel 9 Niet of niet volledig bestede specifieke uitkering schuldhulpverlening

De specifieke uitkering schuldhulpverlening wordt, indien zij niet aan het voorgeschreven doel is besteed, teruggevorderd. De terugvordering vindt uitsluitend plaats indien uit de verantwoording van gemeenten na afloop van 2011 blijkt dat ontvangen gelden in 2009, 2010 en 2011 niet aan het voorgeschreven doel zijn besteed. In welk jaar de specifieke uitkering schuldhulpverlening wordt besteed doet niet ter zake. Het gaat erom dat de specifieke uitkering schuldhulpverlening aan het voorgeschreven doel is besteed. De terugvordering heeft enkel betrekking op die middelen die niet aan het voorgeschreven doel zijn besteed.

Artikel 10 Inwerkingtreding

Dit besluit werkt terug tot en met 1 januari 2009 om duidelijk te maken, dat de middelen verstrekt in 2009 ook betrekking hebben op het hele jaar 2009 en dat de verantwoording over de uitvoering ook dient plaatsvinden zoals over uitkeringen over het kalenderjaar 2009.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Kamerstukken II, vergaderjaar 2008–2009, 24515, nr. 153

XNoot
2

Kamerstukken II, vergaderjaar 2007–2008, 24515, nr. 140

XNoot
3

Kamerstukken II, vergaderjaar 2008–2009, 24515, nrs. 146 en 152

XNoot
4

Kamerstukken II, vergaderjaar 2009–2010, 32291, nr. 1 e.v.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in de Staatscourant.

Naar boven