Besluit van 14 december 2009, houdende wijziging van het Warenwetbesluit Producten voor bijzondere voeding en van het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 12 november 2009, VGP/VV 2968295, gedaan in overeenstemming met Onze Ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, van Economische Zaken, en van Justitie;

Gelet op richtlijn nr. 2001/15/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 15 februari 2001 inzake stoffen die voor specifieke voedingsdoeleinden aan voor bijzondere voeding bestemde levensmiddelen mogen worden toegevoegd (PbEG L 52), alsmede op de artikelen 4, eerste lid, 13, 14 en 32b, eerste lid, van de Warenwet;

De Raad van State gehoord (advies van 19 november 2009, no. W13.09.0477/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 8 december 2009, VGP/VC 2972546, uitgebracht in overeenstemming met Onze Ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, van Economische Zaken, en van Justitie;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Artikel 3, derde lid, van het Warenwetbesluit Producten voor bijzondere voeding, komt te luiden:

  • 3. Bij de bereiding van producten voor bijzondere voeding wordt slechts gebruik gemaakt van chemische stoffen die:

    • a. veilig zijn; en

    • b. voorzien in specifieke voedingsdoeleinden, blijkend uit algemeen erkende wetenschappelijke gegevens.

ARTIKEL II

De bijlage van het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten wordt als volgt gewijzigd:

1. «D-63.3.1a» wordt vervangen door: D-63.3.1b.

2. Ingevoegd wordt:

D-63.3.1a

art. 2 lid 4 jo. art. 12 lid 1

€ 450,–

€ 900,–.

ARTIKEL III

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

  • 2. In afwijking van het eerste lid treedt artikel II in werking acht weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 14 december 2009

Beatrix

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

A. Klink

Uitgegeven de veertiende januari 2010

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

Artikel I

Bij artikel I is een onvolkomenheid bij de implementatie van een richtlijn hersteld. Hieronder is dat nader toegelicht.

Op 30 juni 1989 is gepubliceerd richtlijn nr. 89/398/EEG van de Raad van 3 mei 1989 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake voor bijzondere voeding bestemde levensmiddelen (PbEG L 186), verder te noemen: richtlijn 89/398/EEG. Richtlijn 89/398/EEG is uitgevoerd bij en krachtens het Warenwetbesluit Producten voor bijzondere voeding (verder: het Warenwetbesluit).

Op 20 mei 2009 is een herschikking van richtlijn 89/398/EEG gepubliceerd: richtlijn nr. 2009/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 6 mei 2009 betreffende voor bijzondere voeding bestemde levensmiddelen (PbEU L 124). Richtlijn 89/398/EEG is ingetrokken. Verwijzingen naar richtlijn 89/398/EEG gelden evenwel als verwijzing naar richtlijn 2009/39/EG, aldus artikel 16 van richtlijn 2009/39/EG.

Op 22 februari 2001 is gepubliceerd richtlijn nr. 2001/15/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 15 februari 2001 inzake stoffen die voor specifieke voedingsdoeleinden aan voor bijzondere voeding bestemde levensmiddelen mogen worden toegevoegd (PbEU L 52), verder te noemen: richtlijn 2001/15/EG. Richtlijn 2001/15/EG is gebaseerd op artikel 4, tweede lid, van richtlijn 89/398/EEG (artikel 4, derde lid, van richtlijn 2009/36/EG).

Richtlijn 2001/15/EG is uitgevoerd door een wijziging van het Warenwetbesluit (besluit van 25 oktober 2001, Stb. 529), en door vaststelling van de Warenwetregeling Toevoeging stoffen aan producten voor bijzondere voeding (verder: de Warenwetregeling). De bijlage bij richtlijn 2001/15/EG is uitgevoerd in de bijlage bij de Warenwetregeling.

Artikel 1, tweede en derde lid, van richtlijn 2001/15/EG, schrijft voor dat ook bepaalde stoffen die niet behoren tot een van de in de bijlage bij richtlijn 2001/15/EG opgenomen categorieën, onder voorwaarden mogen worden gebruikt bij de vervaardiging van voor bijzondere voeding bestemde levensmiddelen. Bij de implementatie van richtlijn 2001/15/EG was hiermee geen rekening gehouden: artikel 3, derde lid, onder c, van het Warenwetbesluit stelde ten onrechte de eis dat uitsluitend door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangewezen stoffen mochten worden gebruikt. Bij artikel I van dit besluit is artikel 3, derde lid, van het Warenwetbesluit daarom opnieuw vastgesteld, zonder het oude onderdeel c.

Uit artikel 3, derde lid, van het Warenwetbesluit en artikel 2, tweede lid, van de Warenwetregeling blijkt nu dat bij de bereiding van producten voor bijzondere voeding onder voorwaarden ook bepaalde stoffen mogen worden gebruikt die niet behoren tot de hiervoor bedoelde categorieën.

Die voorwaarden zijn dat die stoffen (a) veilig zijn en (b) voorzien in specifieke voedingsdoeleinden, blijkend uit algemeen erkende wetenschappelijke gegevens. Hiermee is alsnog op correcte wijze uitvoering gegevens aan artikel 1, tweede tot en met vierde lid, van richtlijn 2001/15/EG.

Artikel II

Bij artikel II is het op verzoek van de Voedsel en Waren Autoriteit mogelijk gemaakt een bestuurlijke boete op te leggen bij het verhandelen van eet- of drinkwaren en grondstoffen die niet voldoen aan artikel 12, eerste lid, van het Warenwetbesluit Bereiding en behandeling van levensmiddelen (hierna: BBL). Hieronder is toegelicht waarom dat noodzakelijk was.

Artikel 12, eerste lid, van het BBL, stelt dat schimmeltoxinen en bacteriële toxinen in hoeveelheden die schadelijk kunnen zijn voor de volksgezondheid, afwezig moeten zijn in eet- of drinkwaren en grondstoffen. Dit voorschrift is nog van belang als aanvulling op de normen die ter zake gesteld zijn bij verordening (EG) nr. 1881/2006 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen tot vaststelling van de maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen in levensmidden (PbEU L 173). Verordening (EG) 1881/2006 bevat bij voorbeeld nog geen norm voor Ochratoxine A in pistachenoten, terwijl die verontreiniging snel schadelijk kan zijn voor de volksgezondheid.

Tot de inwerkingtreding van artikel II kon bij overtreding van artikel 12, eerste lid, van het BBL, uitsluitend een bestuurlijke boete worden opgelegd indien sprake was van bereiden, behandelen, verpakken, bewaren of vervoeren van de desbetreffende eet- of drinkwaar. De desbetreffende verbodsbepaling is opgenomen in artikel 2, eerste lid, van het BBL, en de bijbehorende boete in omschrijving D-63.1.15 in de bijlage van het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten.

Bij het verhandelen1 van eet- en drinkwaren die niet voldoen aan artikel 12, eerste lid, van het BBL, kon tot de inwerkingtreding van dit besluit geen bestuurlijke boete worden opgelegd. Artikel 2 van het BBL in samenhang met rubriek D-63 in de bijlage van het Warenwetbestuurlijke voorzagen daar (onbedoeld) niet in. Overtredingen ter zake konden derhalve slechts langs strafrechtelijke weg worden afgedaan. Uit oogpunt van efficiënte handhaving was het gewenst dat ter zake ook gebruik kan worden gemaakt van het instrument bestuurlijke boete. Artikel II zorgt daarvoor.

Overtreding van artikel 2, vierde lid, juncto artikel 12, eerste lid, van het BBL, wordt beboet met een bedrag van € 450,– voor de kleine bedrijven (50 of minder werknemers) en een bedrag van € 900,– voor de zogenaamde grote bedrijven (meer dan 50 werknemers). Overtreding van de hier in het geding zijnde voorschriften vertonen, voor zover zij door een bestuurlijke boete kunnen worden afgedaan, een goed vergelijkbare mate van (geringe) ernst.

Voor een verdere toelichting inzake de hoogte van deze bedragen zij verwezen naar de nota van toelichting bij het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten.

Artikel III

Artikel I is de dag na de publicatie van dit besluit in werking getreden. Hiertegen bestond geen bezwaar aangezien artikel I zorgt voor een verbetering van de implementatie van richtlijn 2001/15/EG met gunstige gevolgen voor het bedrijfsleven. Het besluit van het kabinet inzake vaste verandermomenten van regelgeving (1 januari of 1 juli) is daarom niet van toepassing op artikel I van dit besluit.

Het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II van dit besluit is gekozen met inachtneming van artikel 32b, tweede lid, van de Warenwet. Artikel II heeft geen directe gevolgen voor bedrijven, zodat ook hier het besluit inzake vaste verandermomenten van regelgeving niet van toepassing is.

Bedrijfseffecten

Dit besluit heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten voor de burger en het bedrijfsleven, en heeft ook verder geen bedrijfseffecten.

Regulier Overleg Warenwet

Het ontwerp van dit besluit is voorgelegd aan de deelnemers aan het Regulier Overleg Warenwet (ROW)2. Deze raadpleging heeft niet geleid tot commentaar op het ontwerpbesluit.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

A. Klink


XNoot
1

Onder verhandelen verstaat artikel 1, eerste lid, onder e, van de Warenwet: het te koop aanbieden, uitstallen, tentoonstellen, verkopen, afleveren of voorhanden of in voorraad hebben van een waar.

XNoot
2

Aan het ROW nemen vertegenwoordigers deel van ondernemers (industrie en handel), van consumenten, van ministeries (met name van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, en van Economische Zaken), van de Voedsel en Waren Autoriteit, en van product- en bedrijfschappen.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven