Wet van 17 december 2009 tot bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is een aantal uitkeringen aan de gemeenten te bundelen teneinde meer ruimte te creëren voor lokaal beleid en administratieve lastenverlichting voor gemeenten en burgers te bereiken;

Zo is het dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I. WET INKOMENSVOORZIENING OUDERE EN GEDEELTELIJK ARBEIDSONGESCHIKTE WERKLOZE WERKNEMERS

De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers wordt als volgt gewijzigd:

A

Het cijfer «1» voor het eerste lid en het tweede lid van artikel 11a vervallen.

B

Artikel 14 komt te luiden:

Artikel 14

  • 1. Onverminderd artikel 30c, tweede, vierde en vijfde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, bepaalt het college welke gegevens ten behoeve van de verlening van de uitkering dan wel de voortzetting daarvan door de belanghebbende in ieder geval worden verstrekt en welke bewijsstukken worden overgelegd, alsmede de wijze en het tijdstip waarop de verstrekking van gegevens plaatsvindt. De gegevens en bewijsstukken worden door het college niet verkregen van de belanghebbende voor zover ze zijn verkregen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen dan wel voor zover zij verkregen kunnen worden uit de polisadministratie, bedoeld in artikel 33 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, de verzekerdenadministratie, bedoeld in artikel 35 van die wet, alsmede uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, tenzij hierdoor een goede vervulling van de taak van het college op grond van dit artikel wordt belet of bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen andere administraties worden aangewezen waarvoor de tweede zin van toepassing is, worden regels gesteld over de gegevens die het betreft en kunnen administraties worden aangewezen waarvoor de tweede zin tijdelijk niet van toepassing is. Indien het authentieke gegevens uit andere basisregistraties betreft, is dit lid van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Het college is bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zonodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van het recht op uitkering. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten tot herziening van de uitkering.

  • 3. De voordracht voor een krachtens het eerste lid, derde zin, vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan twee weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

C

Artikel 16 vervalt.

D

In artikel 16a, tweede lid, vervalt: «, als het een aanvraag betreft als bedoeld in artikel 11a, eerste of derde lid, of bij het college, als het een aanvraag betreft als bedoeld in artikel 11a, tweede lid».

E

Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, aanhef, wordt de zinsnede «schort het college het recht op uitkering op» vervangen door: kan het college het recht op uitkering opschorten.

2. In het derde lid wordt de zinsnede «herziet het college een dergelijk besluit of trekt het dat in» vervangen door: kan het college een dergelijk besluit herzien of intrekken.

3. In het vierde lid wordt de zinsnede «trekt het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van uitkering in» vervangen door: kan het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van uitkering intrekken.

4. Het vijfde lid vervalt.

F

Artikel 19 vervalt.

G

Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Het college kan de uitkering blijvend of tijdelijk weigeren naar de mate waarin de belanghebbende uit of in verband met arbeid inkomen als bedoeld in of op grond van artikel 8 zou hebben kunnen verwerven, indien:

    • a. aan de beëindiging van zijn dienstbetrekking een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de belanghebbende ter zake een verwijt kan worden gemaakt;

    • b. de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de belanghebbende zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd;

    • c. de belanghebbende nalaat algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden; of

    • d. de belanghebbende door eigen toedoen geen algemeen geaccepteerde arbeid verkrijgt.

2. Onder vernummering van het derde tot en met vijfde lid tot het tweede tot en met vierde lid vervallen het tweede en het zesde tot en met achtste lid.

3. Het tweede lid (nieuw) komt te luiden:

  • 2. Het college verlaagt de uitkering overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 35, eerste lid, onderdeel b, ter zake van het niet of onvoldoende nakomen door de belanghebbende die voor de zelfstandige voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking, van een verplichting als bedoeld in artikel 13 of in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, of een op grond van hoofdstuk III aan de uitkering verbonden verplichting, anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel c, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen.

4. Het derde lid (nieuw) komt te luiden:

  • 3. Van een verlaging als bedoeld in het tweede lid wordt afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

H

Paragraaf 3a van hoofdstuk II vervalt.

I

Artikel 25 komt te luiden:

Artikel 25

  • 1. De uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 17, derde of vierde lid, of artikel 20 ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, kan van de belanghebbende worden teruggevorderd.

  • 2. De uitkering kan van de belanghebbende worden teruggevorderd indien blijkt dat deze over dezelfde periode waarover een uitkering op grond van deze wet is verleend, later inkomsten ontvangt waarmede bij de vaststelling van de uitkering rekening zou zijn gehouden.

  • 3. Het college is bevoegd tot verrekening van in de voorgaande drie maanden ontvangen middelen met de uitkering.

  • 4. Bij gebreke van tijdige betaling kan de vordering worden verhoogd met de op de terugvordering betrekking hebbende kosten. Loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor het college dat de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, alsmede de vergoeding, bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet, kunnen worden teruggevorderd, voor zover deze belasting, premies en vergoeding niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting, premies volksverzekeringen en vergoeding.

J

De artikelen 25a tot en met 25c vervallen.

K

In artikel 26, tweede lid, wordt «wordt de gedurende het betrokken tijdvak ten onrechte verleende uitkering mede teruggevorderd» vervangen door: kan de gedurende het betrokken tijdvak ten onrechte verleende uitkering mede worden teruggevorderd.

L

Artikel 28 komt te luiden:

Artikel 28

  • 1. Het college kan de onverschuldigd betaalde uitkering, bedoeld in artikel 25, eerste en tweede lid, invorderen bij dwangbevel.

  • 2. Indien degene van wie de uitkering wordt teruggevorderd algemene bijstand op grond van de Wet werk en bijstand of een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 of de Wet werk en inkomen kunstenaars ontvangt, is het college bevoegd tot verrekening van die uitkering met die algemene bijstand of uitkering.

  • 3. Indien degene van wie de uitkering wordt teruggevorderd een uitkering of algemene bijstand ontvangt van een andere gemeente dan de gemeente waarvan het college de uitkering terugvordert, dan wel een uitkering ontvangt op grond van de Werkloosheidswet, de Ziektewet, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, de Wet arbeid en zorg, de Toeslagenwet, de Algemene Ouderdomswet of de Algemene nabestaandenwet, betaalt dat college, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, onderscheidenlijk de Sociale verzekeringsbank het bedrag van de terugvordering, zonder dat daarvoor een machtiging nodig is van de belanghebbende, op verzoek aan het college, dat besluit tot terugvordering.

  • 4. De in artikel 479g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan de raad voor de kinderbescherming toegekende bevoegdheid komt gelijkelijk toe aan het college. Indien het college gebruik maakt van deze bevoegdheid, geschiedt de bekendmaking van het dwangbevel, in afwijking van artikel 4:123, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, door middel van toezending per post aan degene van wie uitkering wordt teruggevorderd.

  • 5. Zolang de belanghebbende de verplichting, bedoeld in artikel 27, niet of niet behoorlijk nakomt:

    • a. is het college, in afwijking van artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, bevoegd tot verrekening voor zover beslag op de vordering van de schuldeiser nietig zou zijn;

    • b. geldt de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in afwijking van artikel 4:116 van de Algemene wet bestuursrecht, niet bij invordering van de onverschuldigd betaalde uitkering bij dwangbevel.

M

Artikel 35, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. De gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot:

    • a. het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 34, eerste lid, onderdeel a;

    • b. de weigering en verlaging, bedoeld in artikel 20;

    • c. de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een uitkering alsmede van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet in het kader van het financiële beheer.

N

In artikel 40 wordt «hoofdstukken IV, paragraaf 4, en V» vervangen door: paragraaf 4 van dit hoofdstuk en paragraaf 4 van hoofdstuk V.

O

Artikel 41 vervalt.

P

In artikel 54 vervalt het eerste lid onder vernummering van het tweede en derde lid tot eerste en tweede lid.

Q

De paragrafen van 1 tot en met 3 van Hoofdstuk V vervallen.

R

Artikel 59e komt te luiden:

Artikel 59e

Ten behoeve van de kosten van voorzieningen als bedoeld in artikel 34, eerste lid, onderdeel a, niet zijnde uitvoeringskosten, ontvangt het college een uitkering op grond van de Wet participatiebudget.

S

Artikel 60a vervalt.

T

Artikel 61 komt te luiden:

Artikel 61

Paragraaf 3 van Hoofdstuk V blijft van toepassing op de vaststelling van de vergoeding, uitkering en kosten, bedoeld in artikel 59c, zoals dit artikel luidde voor inwerkingtreding van de Wet van 17 december 2009 tot bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten (Stb. 592), voor kosten die betrekking hebben op kalenderjaren gelegen voor die van inwerkingtreding van die wet.

ARTIKEL II. WET INKOMENSVOORZIENING OUDERE EN GEDEELTELIJK ARBEIDSONGESCHIKTE GEWEZEN ZELFSTANDIGEN

De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 14 komt te luiden:

Artikel 14

  • 1. Onverminderd artikel 30c, tweede, vierde en vijfde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, bepaalt het college welke gegevens ten behoeve van de verlening van de uitkering dan wel de voortzetting daarvan door de belanghebbende in ieder geval worden verstrekt en welke bewijsstukken worden overgelegd, alsmede de wijze en het tijdstip waarop de verstrekking van gegevens plaatsvindt. De gegevens en bewijsstukken worden door het college niet verkregen van de belanghebbende voor zover zij verkregen kunnen worden uit de polisadministratie, bedoeld in artikel 33 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, de verzekerdenadministratie, bedoeld in artikel 35 van die wet, alsmede uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, tenzij hierdoor een goede vervulling van de taak van het college op grond van dit artikel wordt belet of bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen andere administraties worden aangewezen waarvoor de tweede zin van toepassing is, worden regels gesteld over de gegevens die het betreft en kunnen administraties worden aangewezen waarvoor de tweede zin tijdelijk niet van toepassing is. Indien het authentieke gegevens uit andere basisregistraties betreft, is dit lid van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Het college is bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zonodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van het recht op uitkering. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten tot herziening van de uitkering.

  • 3. De voordracht voor een krachtens het eerste lid, derde zin, vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan twee weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd

B

Artikel 16 vervalt.

C

Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, aanhef, wordt de zinsnede «schort het college het recht op uitkering op» vervangen door: kan het college het recht op uitkering opschorten.

2. In het derde lid wordt de zinsnede «herziet het college een dergelijk besluit of trekt het dat in» vervangen door: kan het college een dergelijk besluit herzien of intrekken.

3. In het vierde lid wordt de zinsnede «trekt het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van uitkering in» vervangen door: kan het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van uitkering intrekken.

4. Het vijfde lid vervalt.

D

Artikel 19 vervalt.

E

Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Het college verlaagt de uitkering overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 35, eerste lid, onderdeel b, ter zake van het niet of onvoldoende nakomen door de belanghebbende van een verplichting als bedoeld in artikel 13, of een op grond van hoofdstuk III aan de uitkering verbonden verplichting, anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel c, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, in de periode voorafgaand aan de aanvraag om een uitkering of ter zake van het nadien onvoldoende inzetten voor de voorziening in het bestaan.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Het college kan de uitkering blijvend of tijdelijk weigeren tot de mate waarin de belanghebbende die arbeid in dienstbetrekking heeft aanvaard uit of in verband met deze arbeid inkomen als bedoeld in of op grond van artikel 8 zou hebben kunnen verwerven, indien:

    • a. aan de beëindiging van zijn dienstbetrekking een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de belanghebbende ter zake een verwijt kan worden gemaakt;

    • b. de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de belanghebbende zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd.

2a. Onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot derde en vierde lid, vervalt het derde lid.

3. Het derde lid (nieuw) komt te luiden:

  • 3. Van een verlaging als bedoeld in het eerste lid wordt afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

4. Het zesde tot en met achtste lid vervallen.

F

Paragraaf 3a van hoofdstuk II vervalt.

G

Artikel 25 komt te luiden:

Artikel 25

  • 1. De uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 17, derde of vierde lid, of artikel 20 ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, kan van de belanghebbende worden teruggevorderd.

  • 2. De uitkering kan van de belanghebbende worden teruggevorderd indien blijkt dat deze over dezelfde periode waarover een uitkering op grond van deze wet is verleend, later inkomsten ontvangt waarmede bij de vaststelling van de uitkering rekening zou zijn gehouden.

  • 3. Het college is bevoegd tot verrekening van in de voorgaande drie maanden ontvangen middelen met de uitkering.

  • 4. Bij gebreke van tijdige betaling kan de vordering worden verhoogd met de op de terugvordering betrekking hebbende kosten. Loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor het college dat de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, alsmede de vergoeding, bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet, kunnen worden teruggevorderd, voor zover deze belasting, premies en vergoeding niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting, premies volksverzekeringen en vergoeding.

H

De artikelen 25a tot en met 25c vervallen.

I

In artikel 26, tweede lid, wordt «wordt de gedurende het betrokken tijdvak ten onrechte verleende uitkering mede teruggevorderd» vervangen door: kan de gedurende het betrokken tijdvak ten onrechte verleende uitkering mede worden teruggevorderd.

J

Artikel 28 komt te luiden:

Artikel 28

  • 1. Het college kan de onverschuldigd betaalde uitkering, bedoeld in artikel 25, eerste en tweede lid, invorderen bij dwangbevel.

  • 2. Indien degene van wie de uitkering wordt teruggevorderd algemene bijstand op grond van de Wet werk en bijstand of een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 of de Wet werk en inkomen kunstenaars ontvangt, is het college bevoegd tot verrekening van die uitkering met die algemene bijstand of uitkering.

  • 3. Indien degene van wie de uitkering wordt teruggevorderd een uitkering of algemene bijstand ontvangt van een andere gemeente dan de gemeente waarvan het college de uitkering terugvordert, dan wel een uitkering ontvangt op grond van de Werkloosheidswet, de Ziektewet, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, de Wet arbeid en zorg, de Toeslagenwet, de Algemene Ouderdomswet of de Algemene nabestaandenwet, betaalt dat college, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, onderscheidenlijk de Sociale verzekeringsbank het bedrag van de terugvordering, zonder dat daarvoor een machtiging nodig is van de belanghebbende, op verzoek aan het college, dat besluit tot terugvordering.

  • 4. De in artikel 479g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan de raad voor de kinderbescherming toegekende bevoegdheid komt gelijkelijk toe aan het college. Indien het college gebruik maakt van deze bevoegdheid, geschiedt de bekendmaking van het dwangbevel, in afwijking van artikel 4:123, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, door middel van toezending per post aan degene van wie uitkering wordt teruggevorderd.

  • 5. Zolang de belanghebbende de verplichting, bedoeld in artikel 27, niet of niet behoorlijk nakomt:

    • a. is het college, in afwijking van artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, bevoegd tot verrekening voor zover beslag op de vordering van de schuldeiser nietig zou zijn;

    • b. geldt de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in afwijking van artikel 4:116 van de Algemene wet bestuursrecht, niet bij invordering van de onverschuldigd betaalde uitkering bij dwangbevel.

K

Artikel 35, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. De gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot:

    • a. het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 34, eerste lid, onderdeel a;

    • b. de weigering en verlaging, bedoeld in artikel 20;

    • c. de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een uitkering alsmede van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet in het kader van het financiële beheer.

L

In artikel 40 wordt «hoofdstukken IV, paragraaf 4, en V» vervangen door: paragraaf 4 van dit hoofdstuk en paragraaf 5 van hoofdstuk V.

M

Artikel 41 vervalt.

N

In artikel 54 vervalt het eerste lid onder vernummering van het tweede en derde lid tot eerste en tweede lid.

O

De paragrafen van 1 tot en met 4 van Hoofdstuk V vervallen.

P

Artikel 59i komt te luiden:

Artikel 59i

Ten behoeve van de kosten van voorzieningen als bedoeld in artikel 34, eerste lid, onderdeel a, niet zijnde uitvoeringskosten, ontvangt het college een uitkering op grond van de Wet participatiebudget.

Q

Artikel 60a vervalt.

R

Artikel 61 komt te luiden:

Artikel 61

Paragraaf 3 van Hoofdstuk V blijft van toepassing op de vaststelling van de vergoeding, uitkering en kosten, bedoeld in artikel 59c en artikel 59e, zoals deze artikelen luidden voor inwerkingtreding van de Wet van 17 december 2009 tot bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten (Stb. 592), voor kosten die betrekking hebben op kalenderjaren gelegen voor die van inwerkingtreding van die wet.

ARTIKEL III. WET WERK EN BIJSTAND

De eerste zin van artikel 69, eerste lid, van de Wet werk en bijstand komt te luiden:

  • 1. Onze Minister verstrekt jaarlijks ten laste van ’s Rijks kas aan het college een uitkering voor de kosten van de door het college toegekende:

    • a. algemene bijstand;

    • b. inkomensvoorzieningen, bedoeld in de Wet investeren in jongeren;

    • c. uitkeringen, bedoeld in de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en de Wet werk en inkomen kunstenaars.

ARTIKEL IV. WET WERK EN INKOMEN KUNSTENAARS

De Wet werk en inkomen kunstenaars wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid vervalt onder vernummering van het derde lid tot tweede lid.

2. In het tweede lid (nieuw) vervalt: de regelmaat waarmee onderzoeken als bedoeld in het tweede lid plaatsvinden en.

B

Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «weigert de uitkering tijdelijk geheel of gedeeltelijk» vervangen door: kan de uitkering tijdelijk geheel of gedeeltelijk weigeren.

2. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. De gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot:

    • a. de maatregel, bedoeld in het eerste lid;

    • b. de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een uitkering alsmede van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet in het kader van het financiële beheer.

3. Het vierde en vijfde lid vervallen.

C

In artikel 25, eerste lid, wordt de zinsnede «schort het college het recht op uitkering voor de duur van ten hoogste acht weken op» vervangen door: kan het college het recht op uitkering voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten.

D

Artikel 26 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt de zinsnede «herziet het college een dergelijk besluit of trekt hij dat in» vervangen door: kan het college een dergelijk besluit herzien of intrekken.

2. In het tweede lid wordt de zinsnede «trekt het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van uitkering in» vervangen door: kan het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van uitkering intrekken.

3. Het derde lid vervalt.

E

In artikel 28 wordt «worden door het college teruggevorderd» vervangen door: kunnen door het college worden teruggevorderd.

F

In artikel 29, aanhef, wordt «vordert de kosten van de uitkering terug» vervangen door: kan de kosten van de uitkering terugvorderen.

G

In artikel 30 wordt «vordert de kosten van de uitkering over het voorgaande kalenderjaar terug» vervangen door: kan de kosten van de uitkering over het voorgaande kalenderjaar terugvorderen.

H

De artikelen 31 en 32 vervallen.

I

Paragraaf 6.1 vervalt.

J

Artikel 54 komt te luiden:

Artikel 54

Ten behoeve van de kosten van voorzieningen als bedoeld in artikel 21, eerste lid, niet zijnde uitvoeringskosten, ontvangt het college een uitkering op grond van de Wet participatiebudget.

K

Na artikel 78d wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 78e Overgangsbepaling financiering uitkerings- en uitvoeringskosten

Artikel 50 blijft van toepassing op de vaststelling van de vergoeding, bedoeld in dat artikel, zoals dat artikel luidde voor inwerkingtreding van de Wet van 17 december 2009 tot bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten (Stb. 592), voor kosten die betrekking hebben op kalenderjaren gelegen voor die van inwerkingtreding van die wet.

ARTIKEL V. AFSTEMMINGSBEPALING

Indien het bij koninklijke boodschap van 20 april 2009 ingediende voorstel van wet houdende een regeling in de sociale zekerheid van de rechtsgevolgen van het niet aantonen van de leefsituatie na het aanbod van een huisbezoek (Kamerstukken II 2008/09, 31 929, nr. 2) tot wet is of wordt verheven en eerder in werking treedt dan deze wet, wordt deze wet als volgt gewijzigd:

A

Artikel I, onderdeel B, komt te luiden:

B

Artikel 14 komt te luiden:

Artikel 14

  • 1. Onverminderd artikel 30c, tweede, vierde en vijfde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, bepaalt het college welke gegevens ten behoeve van de verlening van de uitkering dan wel de voortzetting daarvan door de belanghebbende in ieder geval worden verstrekt en welke bewijsstukken worden overgelegd, alsmede de wijze en het tijdstip waarop de verstrekking van gegevens plaatsvindt. De gegevens en bewijsstukken worden door het college niet verkregen van de belanghebbende voor zover ze zijn verkregen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen dan wel voor zover zij verkregen kunnen worden uit de polisadministratie, bedoeld in artikel 33 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, de verzekerdenadministratie, bedoeld in artikel 35 van die wet, alsmede uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, tenzij hierdoor een goede vervulling van de taak van het college op grond van dit artikel wordt belet of bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen andere administraties worden aangewezen waarvoor de tweede zin van toepassing is, worden regels gesteld over de gegevens die het betreft en kunnen administraties worden aangewezen waarvoor de tweede zin tijdelijk niet van toepassing is. Indien het authentieke gegevens uit andere basisregistraties betreft, is dit lid van overeenkomstige toepassing.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid kan het college de belanghebbende verzoeken aan te tonen dat hij een werkloze werknemer is als bedoeld in artikel 5, vierde lid of vijfde lid, onderdeel a of b. Teneinde hem daartoe in de gelegenheid te stellen biedt het college bij dit verzoek de belanghebbende aan met diens toestemming zijn woning binnen te treden.

  • 3. Indien de belanghebbende niet desgevraagd aantoont dat hij een werkloze werknemer is als bedoeld in artikel 5, vierde lid of vijfde lid, onderdeel a of b, kent het college de uitkering toe respectievelijk herziet het de uitkering naar de helft van de grondslag, bedoeld in artikel 5, derde lid, onderdeel a.

  • 4. Het college is bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zonodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van het recht op uitkering. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten tot herziening van de uitkering.

  • 5. De voordracht voor een krachtens het eerste lid, derde zin, vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan twee weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

B

Artikel II, onderdeel A, komt te luiden:

A

Artikel 14

  • 1. Onverminderd artikel 30c, tweede, vierde en vijfde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, bepaalt het college welke gegevens ten behoeve van de verlening van de uitkering dan wel de voortzetting daarvan door de belanghebbende in ieder geval worden verstrekt en welke bewijsstukken worden overgelegd, alsmede de wijze en het tijdstip waarop de verstrekking van gegevens plaatsvindt. De gegevens en bewijsstukken worden door het college niet verkregen van de belanghebbende voor zover zij verkregen kunnen worden uit de polisadministratie, bedoeld in artikel 33 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, de verzekerdenadministratie, bedoeld in artikel 35 van die wet, alsmede uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, tenzij hierdoor een goede vervulling van de taak van het college op grond van dit artikel wordt belet of bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen andere administraties worden aangewezen waarvoor de tweede zin van toepassing is, worden regels gesteld over de gegevens die het betreft en kunnen administraties worden aangewezen waarvoor de tweede zin tijdelijk niet van toepassing is. Indien het authentieke gegevens uit andere basisregistraties betreft, is dit lid van overeenkomstige toepassing.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid kan het college de belanghebbende verzoeken aan te tonen dat hij een gewezen zelfstandige is als bedoeld in artikel 5, vierde lid, onderdeel b of c. Teneinde hem daartoe in de gelegenheid te stellen biedt het college bij dit verzoek de belanghebbende aan met diens toestemming zijn woning binnen te treden.

  • 3. Indien de belanghebbende niet desgevraagd aantoont dat hij een gewezen zelfstandige is als bedoeld in artikel 5, vierde lid, onderdeel b of c, kent het college de uitkering toe respectievelijk herziet het de uitkering naar de helft van de grondslag, bedoeld in artikel 5, vierde lid, onderdeel a.

  • 4. Het college is bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zonodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van het recht op uitkering. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten tot herziening van de uitkering.

  • 5. De voordracht voor een krachtens het eerste lid, derde zin, vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan twee weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

ARTIKEL VI. INWERKINGTREDING

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot

Gegeven te ’s-Gravenhage, 17 december 2009

Beatrix

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. Klijnsma

Uitgegeven de dertigste december 2009

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XHistnoot
histnoot

Kamerstuk 31 927

Naar boven