Besluit van 10 december 2009, houdende wijziging van de Inconveniëntenregeling Tweede Kamer der Staten-Generaal in verband met de invoering van een afbouwmechanisme, het invoegen van een functie en het aanpassen van enkele bedragen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 3 december 2009, nummer 2009-0000697166;

Gelet op artikel 22a, vierde lid, en artikel 25, eerste lid, onderdeel a, van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

De Inconveniëntenregeling Tweede Kamer der Staten-Generaal wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel c komt te luiden:

c. vergadergebonden functie:

een door of namens het bevoegd gezag aangewezen functie anders dan bij de Dienst Verslag en Redactie;

2. De onderdelen d tot en met g worden geletterd e tot en met h.

3. Er wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

d. vergadergebonden functie DVR:

een door of namens het bevoegd gezag aangewezen functie bij de Dienst Verslag en Redactie;

4. Onderdeel e (nieuw) komt te luiden:

e. betrokkene:

de ambtenaar die is benoemd in een vergadergebonden functie of in een vergadergebonden functie DVR;

B

Na artikel 1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1a

  • 1. De betrokkene die is belast met een vergadergebonden functie of vergadergebonden functie DVR, is ten minste eenmaal per week beschikbaar om arbeid te verrichten voor, tijdens en na een vergadering van de Staten-Generaal die na 18:00 uur plaatsvindt.

  • 2. De betrokkene kan ten hoogste een maal per maand worden belast met werkzaamheden te verrichten tijdens het weekeinde.

  • 3. Het bevoegd gezag kan voor de vergadergebonden functie DVR regels stellen met betrekking tot de werktijden.

C

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «€ 137,50» vervangen door: € 153,50.

2. In het derde lid wordt «€ 20,00» vervangen door: € 22,33.

3. Het vierde en vijfde lid worden vernummerd tot vijfde en zesde lid.

4. Er wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 4. De toelage wordt ten hoogste eenmaal per maand verleend voor werkzaamheden, verricht in het weekeinde.

5. Het zesde lid (nieuw) komt te luiden:

  • 6. Bij algemene salarisherzieningen, wijzigt de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de bedragen genoemd in het tweede en derde lid.

D

In artikel 3, tweede lid, wordt na «onder c» ingevoegd: en d.

E

Artikel 4 komt te luiden:

  • 1. De aanspraak op een toeslag als bedoeld in artikel 5, tweede lid, dan wel artikel 2, vervalt indien de betrokkene niet langer werkzaam is in een vergadergebonden functie of een vergadergebonden functie DVR.

  • 2. Bij de uitvoering van het bepaalde in het eerste lid wordt een afbouwregeling in acht genomen, tenzij de betrokkene op eigen verzoek een andere functie, niet zijnde een vergaderfunctie, gaat vervullen.

  • 3. In het kader van de afbouwregeling, bedoeld in het tweede lid, ontvangt de betrokkene vanaf het moment dat de aanspraak, bedoeld in het eerste lid, vervalt, gedurende vijf gelijke deelperioden achtereenvolgens een toeslag van 100%, 80%, 60%, 40% en 20% van de van toepassing zijnde berekeningsgrondslag. Voor de betrokkene met een toeslag als bedoeld in artikel 5, tweede lid, geldt als berekeningsgrondslag de toeslag zoals die onmiddellijk voor het vervallen van de toeslag werd toegekend. Voor de betrokkene met een toeslag als bedoeld in artikel 2 geldt als berekeningsgrondslag het gemiddelde bedrag van het vaste en variabele deel van de toeslag, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, gezamenlijk, gerekend over een periode van twaalf maanden direct voorafgaan aan het vervallen van de toeslag.

F

Aan artikel 5 worden twee leden toegevoegd:

  • 4. Indien een betrokkene een toeslag als bedoeld in het tweede lid ontvangt:

    • a. dient de betrokkene per week gedurende één of meer avonden dan wel weekenden of roostervrije dagen, ten minste vier uren beschikbaar te zijn,

    • b. heeft de betrokkene die in dezelfde week als bedoeld onder a, meer dan vier uren beschikbaar is en werkt in de avond dan wel weekend of roostervrije dagen voor elk gewerkt uur recht op een uur verlof.

  • 5. De betrokkene die gedurende verlofuren werkt, maakt aanspraak op het verlof als bedoeld in het vierde lid, onder b.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag van de kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 10 december 2009

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst

Uitgegeven de drieëntwintigste december 2009

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

In 2003 is een regeling gemaakt voor onregelmatige werktijden die aansluit bij de in de Tweede Kamer gangbare praktijk, de «Inconveniëntenregeling Tweede Kamer der Staten-Generaal (Stb. 2004, 6)». Daarin is gekozen voor een systematiek, waarbij de vergoeding voor onregelmatige werktijden in vergadergebonden functies bestaat uit een vast deel als vergoeding voor de steeds terugkerende inconveniënten, waarbij geen relatie wordt gelegd met het aantal daadwerkelijk gewerkte uren en een variabel deel dat rechtstreeks is gekoppeld aan de extra inconveniënten die daar in een wisselende omvang bovenop kunnen komen.

Evaluatie 2006

Op 9 oktober 2006 is in overleg met het Georganiseerd Overleg besloten tot het instellen van een werkgroep om de nieuwe arbeidsvoorwaarden uit 2003 te evalueren. Deze werkgroep heeft zich gebogen over de vraag of de doelstelling uit 2003 is gehaald dan wel is benaderd én over de vraag welke (andere) effecten de nieuwe arbeidsvoorwaarden te weeg hebben gebracht.

Bij de totstandkoming van de nieuwe arbeidsvoorwaarden in 2003 speelde het onderwerp van de mobiliteit een belangrijke rol. Om deze reden werd dit onderwerp ook in de evaluatie betrokken. In mei 2007 heeft de werkgroep het rapport «Evaluatie nieuwe arbeidsvoorwaarden 2003» opgeleverd.

De conclusie van de evaluatie was dat de nieuwe arbeidsvoorwaarden uit 2003 op zich getypeerd kunnen worden als een niet altijd even eenvoudig te doorgronden pakket aan rechtspositionele aanspraken. Gebleken is dat niet alle onderdelen van het convenant uit 2003 op eenduidige en heldere wijze zijn geformuleerd en dat hierdoor ongewenste interpretatieverschillen kunnen ontstaan. De in 2003 geformuleerde doelen zijn niet in alle gevallen (geheel) gerealiseerd. Als neveneffecten van de nieuwe arbeidsvoorwaarden komen naar voren de onevenwichtigheden in de bezoldiging tussen medewerkers én de negatieve effecten op – met name – de interne mobiliteit. Uit de geraadpleegde data blijkt verder dat de nieuwe arbeidsvoorwaarden niet altijd eenduidig worden gehandhaafd. De werkgroep wees op het belang van handhaving van het uitgangspunt: «voor iedere (daadwerkelijk) ervaren inconveniënt een inkomenscomponent».

Hierbij heeft de werkgroep het Managementteam van Kamer een aantal aanbevelingen gedaan voor de oplossing van door hem geconstateerde knelpunten. De werkgroep benadrukte dat de geformuleerde aanbevelingen tot een duidelijk, evenredig, rechtvaardig en vrij eenvoudig toe te passen bezoldigingssysteem zouden kunnen leiden, mits deze helder en eenduidig in een nieuw convenant en nieuwe formele regeling uitgewerkt zouden worden.

Convenant 2009

Naar aanleiding van de aanbevelingen van het rapport van bovengenoemde werkgroep is het Managementteam in gesprek getreden met het Georganiseerd Overleg. Daarna volgden onderhandelingen over aanpassingen en aanvullingen op de in 2003 overeengekomen nieuwe arbeidsvoorwaarden, waarbij de aandacht vooral is uitgegaan naar de twee belangrijkste begrippen, te weten: Kamertoelage/Inconveniëntentoeslag en de Kamerschaal. Kamertoelage is de term die in de praktijk wordt gehanteerd voor een toelage op grond van artikel 5.

De onderhandelingen over een herziening van de nieuwe arbeidsvoorwaarden uit 2003 hebben op 29 mei 2008 geleid tot een onderhandelaarsakkoord. Dit onderhandelaarsakkoord is door de partijen op 16 maart 2009 formeel bekrachtigd.

De formeel bekrachtigde afspraken zijn vervolgens verwoord in een op 7 september 2009 door partijen ondertekend convenant. Het onderdeel van het convenant dat betrekking heeft op de Kamertoelage/Inconveniëntentoelage wordt met onderhavige regeling geformaliseerd.

Wijzigingen

Met onderhavig wijzigingsbesluit wordt de Inconveniëntenregeling Tweede Kamer der Staten-Generaal op een aantal onderdelen gewijzigd en aangevuld. In de artikelsgewijze toelichting wordt hier nader op ingaan.

Met de wijzigingen wordt bewerkstelligd dat ambtenaren die geen vergadergebonden functie meer bekleden geen aanspraak meer hebben op de Kamertoelage/Inconveniëntentoeslag. Zij komen in aanmerking voor een afbouwregeling. Hiermee wordt een einde gemaakt aan de praktijk dat medewerkers een vergoeding ontvangen voor niet (langer) ervaren inconveniënten. Ondubbelzinnige toezeggingen tot behoud van de toelagen zullen worden gerespecteerd. In onduidelijke gevallen zal een bijzondere commissie aan het bevoegd gezag een advies uitbrengen over de aard, strekking en status van de toezegging/situatie. Daarnaast wordt met dit wijzigingsbesluit een aantal zaken geformaliseerd waarover veel interpretatieverschillen bestonden. Het betreft de werkzaamheden in de weekeinden; de andere, bij de functie behorende, werkzaamheden die kunnen worden opgedragen en de toepassing van het vieruurcriterium voor medewerkers die vallen onder het overgangsregime (de oude Kamertoelage).

Een bijzondere positie neemt verder de Dienst Verslag en Redactie in (DVR, voorheen de Stenografische Dienst). Voor deze dienst geldt dat bepaalde functies als vergadergebonden kunnen worden aangemerkt, waarbij als uitgangspunt geldt dat de betrokken medewerkers werk verrichten volgens de Werktijdenregeling DVR, bestaande uit verschillende modaliteiten met vaste begin- en eindtijden. Deze Werktijdenregeling krijgt thans een grondslag in artikel 1a, derde lid. Met betrekking tot de DVR wordt dus een uitzondering gemaakt over het in principe niet kunnen vaststellen van vaste werktijden wordt gesteld. Hierbij geldt wel de kanttekening dat van de medewerkers van deze dienst verwacht kan worden dat zij ook voorafgaand en indien nodig na afloop van de vergadering daadwerkelijk ingezet worden.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A

De definitie van «vergadergebonden functie» wordt gewijzigd waarbij nadere eisen uit de definitie worden gehaald en in artikel 1a zijn opgenomen.

In dit artikel worden aanpassingen gedaan om de Dienst Verslag en Redactie op te nemen in de regeling. In de definitie van het begrip «betrokkene» wordt nu tevens verwezen naar de vergadergebonden functie DVR. Deze definitie sluit aan bij de gangbare praktijk bij de DVR en de Werktijdenregeling DVR, welke regeling – anders dan bij andere dienstonderdelen – uitgaat van verschillende werkmodaliteiten.

Artikel I, onderdeel B

Dit artikel wordt ingevoegd teneinde tot uitdrukking te brengen dat een functionaris die is belast met een vergadergebonden functie zónder dat hem is opgedragen ten minste eenmaal per week of in ieder geval één keer per maand tijdens het weekend beschikbaar te zijn in de zin van de begripsbepaling, geen aanspraak kan maken op een toeslag op grond van artikel 2 of artikel 5, tweede lid. Om die reden wordt een meer uitdrukkelijk onderscheid gemaakt tussen de vergadergebondenheid van de functie enerzijds en de opgedragen beschikbaarheidstelling anderzijds. Aanspraak op een toeslag bestaat pas, als beide elementen zich voordoen.

Het artikel is verder aangevuld met de bepaling dat de medewerker tevens kan worden opgedragen werkzaamheden te verrichten in het weekeinde. Die opdracht kan slechts een maal per maand worden gegeven. Indien op basis van vrijwilligheid in meer weekeinden werkzaamheden wordt verricht, gelden de «normale» toeslagen op grond van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984.

In het geval van Kamervergaderingen na 18:00 gaat het om het «beschikbaar zijn» voor het verrichten van arbeid. In het weekend gaat het om het (daadwerkelijk) verrichten van werkzaamheden. Er kan sprake zijn van samenloop, maar ook van een situatie waarin de ambtenaar wél wordt opgedragen om beschikbaar te zijn om ten minste eenmaal per week arbeid te verrichten, maar geen werkzaamheden in het weekend dient te verrichten of vice versa.

Door het schrappen van de zinsnede «in verband met een vergadering van de Kamer» uit de oude definitie is bewerkstelligd dat de ambtenaar gedurende de tijd dat hij beschikbaar dient te zijn, ook niet-vergadergebonden werkzaamheden die passen bij de functie van de ambtenaar, kunnen worden opgedragen.

Met de zinsnede «een vergadering van de Kamer» wordt ten slotte zowel gedoeld op plenaire vergaderingen van de Tweede Kamer der Staten Generaal, als op commissievergaderingen.

De medewerker wiens functie als vergadergebonden functie DVR is aangewezen, en dus daadwerkelijk belast is met de vergadergebonden werkzaamheden, dient in de vergaderweken van de Kamer niet alleen minstens één avond beschikbaar te zijn maar, indien die avond een vergadering plaatsvindt, ook daadwerkelijk dienst te verrichten «tijdens» de gehele duur van de vergadering en indien dat nodig is nog enige tijd daaraan voorafgaand en na afloop daarvan «in verband met» de werkzaamheden die daar nog uit voortvloeien.

In het derde lid van het artikel staat dat voor de vergadergebonden functie DVR regels gesteld kunnen worden voor de werktijden. De bestaande Werktijdenregeling DVR zijn hiervan een uitwerking. Deze regeling regelt de afstemming tussen de beschikbaarheid en inzet van het personeel van DVR en het aanbod van werk.

Artikel I, onderdeel C

Het is thans praktijk dat voor werkzaamheden in het weekend een toeslag in de zin van artikel 2 of 5, tweede lid, wordt toegekend. Nu in artikel 1a wordt vastgelegd dat slechts eenmaal per maand werkzaamheden in het weekeinde kunnen worden opgedragen, wordt in een nieuw vierde lid tevens vastgelegd dat ten hoogste een maal per maand de toelage voor werkzaamheden in het weekeinde wordt verleend. Werkt een ambtenaar meer dan één weekend per maand, dan kan hij voor dat weekeinde of die weekeinden aanspraak maken op de «normale» toeslagen op grond van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984.

Van de gelegenheid wordt gebruik gemaakt om in artikel 2, tweede en derde lid, de thans geldende bedragen op te nemen.

Het zesde lid is geherformuleerd waardoor de wijziging van de bedragen in het tweede en derde lid vanaf nu door middel van een ministeriele regeling worden aangepast aan uit algemene salarisverhogingen voortvloeiende indexeringen.

Artikel I, onderdeel D

Aangezien in de definities in artikel 1, onderdeel d, de vergadergebonden functie DVR is toegevoegd, is de verwijzing in artikel 3, tweede lid, aangepast.

Artikel I, onderdeel E

Met de wijziging van artikel 4 wordt recht gedaan aan de vaste praktijk, gebaseerd op een convenant uit 2003, inhoudende dat de inconveniëntentoeslag op grond van artikel 2 en de Kamertoelage op grond van artikel 5 lid 2 vervalt, indien de functionaris niet langer met een vergadergebonden functie is belast. Daarbij wordt een afbouwregeling in acht genomen, tenzij de medewerker op eigen verzoek een andere functie, niet zijnde een vergadergebonden functie, gaat vervullen. Op basis van het voormalige artikel 4 verviel in een dergelijke situatie het recht op een toeslag onmiddellijk.

De afbouwregeling als bedoeld in het tweede lid luidt als volgt:

  • De medewerker ontvangt 100% van de Kamertoelage danwel inconveniëntentoeslag in het eerste jaar na intrekking van de Kamertoelage danwel inconveniëntentoeslag,

  • De medewerker ontvangt 80% van de Kamertoelage danwel inconveniëntentoeslag in het tweede jaar na intrekking van de Kamertoelage danwel inconveniëntentoeslag,

  • De medewerker ontvangt 60% van de Kamertoelage danwel inconveniëntentoeslag in het derde jaar na intrekking van de Kamertoelage danwel inconveniëntentoeslag,

  • De medewerker ontvangt 40% van de Kamertoelage danwel inconveniëntentoeslag in het vierde jaar na intrekking van de Kamertoelage danwel inconveniëntentoeslag en

  • De medewerker ontvangt 20% van de Kamertoelage danwel inconveniëntentoeslag in het laatste en vijfde jaar na intrekking van de Kamertoelage danwel inconveniëntentoeslag.

Voor personen met een Kamertoelage geldt als berekeningsbasis de Kamertoelage zoals die onmiddellijk voor het vervallen werd toegekend.

Voor personen met een inconveniëntentoeslag geldt als berekeningsbasis het gemiddelde bedrag aan het vaste en variabele deel van de toeslag, als bedoeld in artikel 2 lid 1, gerekend over de twaalf maanden, direct voorafgaande aan het vervallen van de toeslag.

Artikel I, onderdeel F

Met dit artikel wordt nu ook ten aanzien van medewerkers die de Kamertoelage als overgangsregeling ontvangen (artikel 5, tweede lid), net zoals bij medewerkers die een inconveniëntentoeslag ontvangen, aansluiting gezocht bij het «vieruurcriterium» van artikel 2, derde lid. Voor medewerkers met een inconveniëntentoeslag geldt dat zij vier uur gewerkt moeten hebben alvorens zij in aanmerking komen voor de flexibele beloning. Met andere woorden: zij moeten eerst vier uur feitelijk gewerkt hebben voordat de flexibele uurbeloning ex artikel 2, derde lid, gaat gelden. Met onderhavige wijziging wordt iets soortgelijks bewerkstelligd met betrekking tot de medewerkers die de Kamertoelage als overgangsregeling ontvangen. Omdat deze medewerkers geen flexibel deel van hun vergoeding kennen, maar naast een vast bedrag compensatie in tijd krijgen, geldt voor deze groep dat pas na vier uur feitelijk gewerkt te hebben, aanspraak kan bestaan op de compensatie in tijd.

Met dit artikel wordt tevens tot uitdrukking gebracht – net zoals geldt bij medewerkers die een inconveniëntentoeslag ontvangen – dat de basiswerktijd verminderd moet worden indien sprake is van verlof. Verlof omvat niet alleen gewone halve of hele snipperdagen die zijn opgenomen, maar ook enkele uren buitengewoon verlof in verband met bijvoorbeeld doktersbezoek. Ook in geval van ziekte worden de uren van de ziektedagen in mindering gebracht op het aantal uren van de basiswerktijd. Dit houdt dus in dat indien sprake is van verlof niet voldaan kan worden aan het vieruurcriterium. Met andere woorden: indien sprake is van bijvoorbeeld een vakantie in een periode dat vergadergebonden werk verricht zou worden gaat het vieruurcriterium pas lopen nadat feitelijk vier uur is gewerkt. De tijdens de vakantie niet verrichte werkzaamheden worden in dat geval niet meegeteld.

Artikel II

Gezien de regeling betrekking heeft op een toelage die maandelijks wordt vastgesteld, is gekozen voor een inwerkingtreding per de eerste dag van de maand, om de salarisberekeningen niet onnodig complex te maken.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst

Naar boven