Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatsblad 2009, 524 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatsblad 2009, 524 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 9 september 2009, FM/2009/1927 M; Generale Thesaurie, directie Financiële Markten, afdeling Algemeen en internationaal;
Gelet op de artikelen 1:81, eerste lid, 1:102, eerste lid, 2:69a, zesde lid, 2:117, derde lid, 2:122, tweede lid, 3:36, zesde lid, 3:259, derde lid, 4:9, derde lid, 4:11, tweede tot en met vierde lid, 4:15, tweede lid, 4:18c, vierde lid, 4:20, eerste lid, 4:26, zesde lid, 4:47, eerste lid, en 4:71a van de Wet op het financieel toezicht en artikel 26 van de Wet toezicht accountantsorganisaties;
De Raad van State gehoord (advies van 14 oktober 2009, no. W06.09.0358/III)
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën van 20 november 2009, FM/2009/2278 U;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de opsomming van artikelen uit het Algemeen deel wordt «1:12, derde en vierde lid» vervangen door «1:12, vierde en vijfde lid».
2. In de opsomming van artikelen uit het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen wordt:
a. «4:26, eerste, derde tot en met vijfde lid» vervangen door «4:26, eerste, derde tot en met zesde lid»;
b. in de numerieke volgorde ingevoegd «4:55a» met de bijbehorende boetecategorie 2;
c. «5:20, eerste tot en met vierde lid» vervangen door «5:20, eerste tot en met vijfde lid», «5:25m, eerste, zesde en achtste lid» door «5:25m, eerste tot en met derde lid, zesde en achtste lid», «5:31, eerste, tweede en vierde lid» door «5:31, eerste, derde en vierde lid» en «5:59, eerste lid» door «5:59, eerste en tweede lid».
d. in de numerieke volgorde ingevoegd «5:25ka, tweede lid» met de bijbehorende boetecategorie 3 en «5:43a, eerste tot en met het derde lid» met de bijbehorende boetecategorie 2.
3. In de opsomming van artikelen uit het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft wordt «52, eerste tot en met zevende lid» vervangen door «52, eerste tot en met zevende lid» met de bijbehorende boetecategorie 3 en «168a, eerste lid» met de bijbehorende boetecategorie 2 door «168a, eerste lid» met de bijbehorende boetecategorie 3.
B
Na artikel 10 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
De toezichthouder maakt een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete ingevolge een op de Wet op het financieel toezicht gebaseerde algemene maatregel van bestuur openbaar, indien de bestuurlijke boete is opgelegd ter zake van overtreding van:
a. artikel 14, vijfde lid, 81, vijfde lid, of 103, vierde lid van het Besluit prudentiële regels Wft;
b. artikel 19, derde lid, 22, eerste en tweede lid, 24, derde lid, 26, eerste tot en met derde lid, 27, eerste en tweede lid, 29, derde lid, 35, tweede, derde en vijfde lid, 35a, eerste, derde en vierde lid, 35b, 39, 40, 51a, vijfde lid, 58b, tweede lid, 80a, eerste lid, 80b, eerste lid, 81, eerste tot en met derde lid, 130, 132, 133, tweede tot en met vierde lid, 134, eerste tot en met vierde lid, 135, eerste en tweede lid, 136, eerste lid, 137, tweede lid, 138, eerste lid, 139, eerste en tweede lid, 140, tweede lid, 156, 159, tweede lid, 160, tweede lid, 164, eerste lid, of 164b, eerste en tweede lid, van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft; of
c. artikel 3, 5, eerste, vierde en vijfde lid, 6, 7, 10 tot en met 14, 15, eerste tot en met vierde lid, 16, eerste, tweede en vierde lid, 17, 18, eerste tot en met derde lid, 19 tot en met 24, 25, eerste lid, of 27 van het Besluit openbare biedingen.
Artikel 27 van het Besluit bijzondere prudentiële maatregelen, beleggerscompensatie en depositogarantie Wft wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. In geval van een vergoeding op grond van het beleggerscompensatiestelsel betaalt de Nederlandsche Bank zo spoedig mogelijk, doch in elk geval binnen drie maanden nadat een van de volgende tijdstippen zich als eerste heeft voorgedaan:
a. het tijdstip waarop de Nederlandsche Bank de beleggerscompensatieregeling in werking heeft gesteld ingevolge artikel 3:260, eerste lid, aanhef en onderdeel a;
b. het tijdstip waarop de rechtbank de noodregeling heeft uitgesproken;
c. het tijdstip waarop de rechtbank het faillissement heeft uitgesproken.
2. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot het derde en vierde lid wordt na het eerste lid een lid ingevoegd, luidende:
2. In geval van een vergoeding op grond van het depositogarantiestelsel betaalt de Nederlandsche Bank het op grond van artikel 25 vastgestelde bedrag aan de aanvrager binnen drie maanden nadat een van de volgende tijdstippen zich als eerste heeft voorgedaan:
a. het tijdstip waarop de Nederlandsche Bank de depositogarantieregeling in werking heeft gesteld ingevolge artikel 3:260, eerste lid, aanhef en onderdeel a;
b. het tijdstip waarop de rechtbank de noodregeling heeft uitgesproken;
c. het tijdstip waarop de rechtbank het faillissement heeft uitgesproken.
Het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft wordt als volgt gewijzigd:
A
In de alfabetische volgorde van artikel 1 worden de volgende definities ingevoegd:
onderwijsprogramma voor permanente educatie;
toets voor permanente educatie;
criteria waaraan de vakbekwaamheid van een persoon wordt getoetst om te kunnen vaststellen of deze voldoet aan de eisen voor permanente educatie;.
B
In artikel 7, eerste lid, onderdelen a en b, wordt «na de openbaarmaking» telkens vervangen door: na de inwerkingtreding.
C
In artikel 8, derde lid, wordt «de openbaarmaking» telkens vervangen door: de inwerkingtreding.
D
Na artikel 11 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:
Bepalingen ter uitvoering van artikel 4:9, derde lid, van de wet
Aan artikel 7, eerste lid, voldoet degene die binnen achttien maanden na inwerkingtreding van PE-toetstermen:
1. beschikt over een certificaat dat is afgegeven door een door Onze Minister erkend instituut voor permanente educatie waaruit blijkt dat hij met goed gevolg een PE-onderwijsprogramma heeft gevolgd met betrekking tot de in zijn geval relevante toetstermen;
2. beschikt over een certificaat dat is afgegeven door een door Onze Minister erkend exameninstituut waaruit blijkt dat hij met goed gevolg een PE-toets heeft afgelegd met betrekking tot de in zijn geval relevante toetstermen;
3. beschikt over een certificaat dat is afgegeven door een door Onze Minister erkend exameninstituut waaruit blijkt dat hij vakinhoudelijk betrokken is geweest bij het afnemen van examens of bij de ontwikkeling van examenmateriaal met betrekking tot de in zijn geval relevante toetstermen bij dat exameninstituut; of
4. beschikt over een certificaat dat is afgegeven door een door Onze Minister erkend instituut voor permanente educatie waaruit blijkt dat hij als geregistreerd docent betrokken is geweest bij de uitvoering van een PE-onderwijsprogramma met betrekking tot de in zijn geval relevante toetstermen bij dat instituut voor permanente educatie.
1. Onze Minister erkent een instituut voor permanente educatie op aanvraag, indien de aanvrager heeft aangetoond te zullen voldoen aan artikel 11c, voor zover het in dat artikel bepaalde op de aanvrager van toepassing is.
2. Onze Minister beslist op een aanvraag om erkenning binnen vier maanden nadat de aanvraag is ingediend. De beslissingstermijn kan ten hoogste tweemaal met twee maanden worden verlengd.
3. Onze Minister kan aan een erkenning voorschriften verbinden.
4. Onze Minister kan een erkenning intrekken:
a. op verzoek van het erkende instituut voor permanente educatie;
b. indien de gegevens en bescheiden die zijn verstrekt ter verkrijging van de erkenning, na de erkenning zodanig onjuist of onvolledig blijken, dat de erkenning zou zijn geweigerd of zonder voorschriften zou zijn verleend, indien bij de behandeling van de aanvraag de juiste gegevens volledig bekend waren geweest; of
c. indien het instituut voor permanente educatie niet langer voldoet aan artikel 11c of artikel 11d of aan een voorschrift of voorwaarde, verbonden aan de erkenning.
1. Een erkend instituut voor permanente educatie beschikt over:
a. aantoonbare en actuele ervaring met het op zorgvuldige en betrouwbare wijze vervaardigen en verzorgen van cursussen en het beoordelen van individuele kandidaten;
b. gekwalificeerde docenten in inhoudelijk, onderwijskundig en toetstechnisch opzicht en maakt daar bij de uitvoering van PE-onderwijsprogramma’s ook uitsluitend gebruik van;
c. een registratie waaruit de vakbekwaamheid van de docenten voor een PE-onderwijsprogramma blijkt;
d. een evaluatiesysteem voor het afgenomen PE-onderwijsprogramma;
e. een adequaat kwaliteitsborgingssysteem.
2. Een erkend instituut voor permanente educatie biedt een PE-onderwijsprogramma meerdere malen in Nederland aan waarbij kandidaten die beschikken over het relevante diploma, bedoeld in artikel 6, worden toegelaten.
3. Een erkend instituut voor permanente educatie stemt in met een door Onze Minister te organiseren controle.
4. Een erkend instituut voor permanente educatie verzorgt het PE-onderwijsprogramma met een toetsend element dat alle PE-toetstermen voor de desbetreffende module omvat en levert daarbij tevens cursusmateriaal dat als naslagwerk kan dienen voor kandidaten.
5. Een erkend instituut voor permanente educatie stelt Onze Minister in kennis van een nieuw ontwikkeld PE-onderwijsprogramma.
6. Een erkend instituut voor permanente educatie legt een nieuw ontwikkeld PE-onderwijsprogramma ter beoordeling voor aan Onze Minister.
7. Een erkend instituut voor permanente educatie draagt zorg voor een vakinhoudelijk juiste en objectieve beoordeling van de aangeboden PE-onderwijsprogramma’s.
8. Een erkend instituut voor permanente educatie neemt de maatregelen die redelijkerwijs nodig zijn om te bevorderen dat PE-onderwijsprogramma’s op een correcte en eerlijke wijze worden aangeboden en draagt zorg voor een vakinhoudelijke juiste en objectieve beoordeling van kandidaten.
9. Het aantal kandidaten per PE-onderwijsprogramma dat een erkend instituut voor permanente educatie aanbiedt, bedraagt ten hoogste 25 personen.
10. Een erkend instituut voor permanente educatie beschikt over en handelt in overeenstemming met een PE-reglement waarin ten minste de volgende onderwerpen met betrekking tot het PE-onderwijsprogramma adequaat zijn geregeld:
a. wijze van aanmelding van de kandidaten;
b. aantal malen per jaar dat gelegenheid wordt gegeven tot het volgen van een PE-onderwijsprogramma;
c. wijze van kennisgeving van plaats, datum en tijdstip van de start- en eindtijden van het PE-onderwijsprogramma;
d. opbouw, verschillende interactieve onderwijsvormen en uitvoering van PE-onderwijsprogramma’s gericht op actieve participatie van de kandidaten en de wijze van beoordelen van kandidaten ten aanzien van hun inhoudelijke vakbekwaamheid betreffende de PE-toetstermen;
e. vaststelling van de identiteit van kandidaten en docenten;
f. vaststelling van de presentie van de kandidaten;
g. vaststelling van de rechten en plichten van de kandidaten;
h. maatregelen om fraude te voorkomen;
i. bewaartermijnen voor de gegevens van afgelegde PE-onderwijsprogramma’s wat betreft inhoud en evaluatie, gegevens van docenten en gegevens van kandidaten;
j. interne klachtenprocedure.
1. Een erkend instituut voor permanente educatie verstrekt aan Onze Minister twee maanden na de periode, bedoeld in artikel 7, een opgave van het aantal afgenomen PE-onderwijsprogramma’s, de geanonimiseerde klachten over de PE-onderwijsprogramma’s, de slagingspercentages die zijn geregistreerd door het instituut voor permanente educatie en een analyse daarvan.
2. Een erkend instituut voor permanente educatie verstrekt aan Onze Minister op diens verzoek de gegevens die Onze Minister nodig heeft voor de uitoefening van zijn in dit hoofdstuk omschreven taken.
3. Met het toezicht op de naleving van de artikelen 11b en 11c zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen personen.
4. Van een besluit als bedoeld in het derde lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
E
In het opschrift van paragraaf 4.3 wordt «4:11, derde en vierde lid» vervangen door: 4:11, tweede en derde lid.
F
In artikel 34, eerste lid, onderdeel d, wordt de term «belegginginstelling» vervangen door: beleggingsinstelling.
G
Artikel 35f wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt «artikel 1, onderdeel x1, onder 3o of 4o» vervangen door: de definitie van persoonlijke transactie, onder 3o of 4o, in artikel 1.
2. In onderdeel b, wordt «onderdeel x1, onder 3o of 4o» vervangen door: de definitie van persoonlijke transactie, onder 3o of 4o, in artikel 1.
H
In artikel 38j, eerste lid, wordt «39i» vervangen door: 38i.
I
In het opschrift van paragraaf 8.1.1a wordt «4:18c, derde lid» vervangen door: 4:18c, vierde lid.
J
Onder vernummering van de artikelen 59b tot en met 59f tot 59c tot en met 59g, komen de artikelen 59a en 59b als volgt te luiden:
1. Een aanbieder verstrekt voorafgaand aan de totstandkoming van een overeenkomst met een consument inzake een complex product of hypothecair krediet, aan de consument informatie over de totale prijs van het complexe product of hypothecaire krediet, met inbegrip van alle bijbehorende kosten.
2. Onverminderd het eerste lid verstrekt een aanbieder voorafgaand aan de totstandkoming van een overeenkomst met een consument inzake een complex product dat strekt tot vermogensopbouw, aan de consument, voor zover van toepassing, ten minste de volgende informatie:
a. het bedrag van de totale kosten;
b. de kosten die worden ingehouden op de inleg of de premie, onderverdeeld naar soorten kosten, zoals in elk geval eerste kosten, doorlopende kosten en aan- en verkoopkosten;
c. de kosten die worden ingehouden op de vermogensopbouw of uitkering, onderverdeeld naar soorten kosten zoals in elk geval eerste kosten, doorlopende kosten en aan- en verkoopkosten;
d. de kosten die de beheerder van de beleggingsinstelling jaarlijks in rekening brengt voor het beheer van rechten van deelneming in die beleggingsinstelling;
e. de invloed van het gemiddelde jaarlijkse percentage van de kosten, bedoeld onder b, c en d, op het rendement en de vermogensopbouw of uitkering, verbonden aan de overeenkomst; en
f. de wijze waarop de kosten, bedoeld onder b, c en d, worden verdeeld over de looptijd van de overeenkomst.
3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op:
a. overeenkomsten met betrekking tot beleggingsobjecten; en
b. overeenkomsten met betrekking tot het verlenen van een beleggingsdienst of nevendienst.
4. Het tweede lid, aanhef en de onderdelen b tot en met f, zijn niet van toepassing op een levensverzekeraar die een levensverzekering aanbiedt waarbij de uitkering wordt uitgedrukt in rechten van deelneming in een beleggingsinstelling.
5. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op financiële ondernemingen die een complex product als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, onder 1°, 4° of 11° samenstellen en dat product in de markt verkrijgbaar stellen voor consumenten of, indien het een recht van deelneming in een beleggingsinstelling betreft, cliënten.
1. Een betaaldienstverlener stelt een betaaldienstgebruiker voordat deze is gebonden door een overeenkomst betreffende een eenmalige betalingstransactie op gemakkelijk toegankelijke wijze de in artikel 59c bedoelde informatie en voorwaarden ter beschikking.
2. Op verzoek van de betaaldienstgebruiker verstrekt de betaaldienstaanbieder hem de informatie en voorwaarden op papier of op een andere duurzame drager.
3. De betaaldienstverlener verstrekt de informatie en voorwaarden aan de betaaldienstgebruiker in gemakkelijk te begrijpen bewoordingen en in duidelijke en bevattelijke vorm. Indien de betaaldienstverlener de betaaldienst verleent aan een betaaldienstgebruiker in een lidstaat, verstrekt hij de in de vorige volzin bedoelde informatie en voorwaarden in een officiële taal van die lidstaat of in een andere taal die tussen de partijen is overeengekomen.
4. Indien de overeenkomst betreffende een eenmalige betalingstransactie op verzoek van de betaaldienstgebruiker is gesloten met gebruikmaking van een techniek voor communicatie op afstand welke het de betaaldienstverlener onmogelijk maakt aan het eerste lid te voldoen, voldoet deze onmiddellijk na de uitvoering van de betalingstransactie aan zijn verplichtingen ingevolge het genoemde lid.
5. Aan het eerste tot en met het derde lid kan ook worden voldaan door het verstrekken van een exemplaar van het ontwerpcontract betreffende een eenmalige betalingstransactie of de ontwerpbetaalopdracht waarin de in artikel 59c bedoelde informatie en voorwaarden zijn opgenomen.
K
Artikel 77, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het slot van onderdeel r vervalt «en».
2. Aan het slot van onderdeel s wordt de punt vervangen door «; en».
3. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
t. indien hij gebruik maakt van een andere beroepsbeoefenaar, de naam en adres van deze beroepsbeoefenaar en, indien deze een rechtspersoon is, diens statutaire naam en handelsnaam of handelsnamen, en de hoedanigheid waarin deze tegenover de consument optreedt
L
In artikel 78, eerste lid, wordt «financiëledienstverlener onderneming» vervangen door: financiëledienstverlener.
M
In de opschriften van de paragrafen 9.1.1 tot en met 9.1.5 wordt «4:26, derde lid» telkens vervangen door: 4:26, zesde lid.
N
In artikel 94, eerste lid, aanhef, wordt «wijzing» vervangen door: wijziging.
O
In het opschrift van paragraaf 10.3.1 wordt «belegginginstellingen» vervangen door «beleggingsinstellingen» en wordt na «4:43, tweede lid,» ingevoegd «4:47, tweede lid»,.
P
Na artikel 116 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
De advertentie en mededeling op de website van de beheerder, bedoeld in artikel 4:47, eerste lid, van de wet, bevatten tenminste:
a. een beschrijving van de voorgestelde voorwaardenwijziging;
b. een beschrijving van de gevolgen voor de rechten en verplichtingen van de deelnemers van de voorgestelde voorwaardenwijziging;
c. indien van toepassing: de wijze en datum waarop deelnemers inspraak kunnen uitoefenen ten aanzien van de voorgestelde voorwaardenwijziging;
d. de datum waarop de voorgestelde voorwaardenwijziging van kracht zal worden;
e. een vermelding van het feit dat een ten opzichte van het voorstel ongewijzigde voorwaardenwijziging niet separaat zal worden bekendgemaakt, maar als onderdeel van de gewijzigde voorwaarden op de website beschikbaar zal zijn alsmede de datum waarop deze gewijzigde voorwaarden op de website beschikbaar zullen zijn;
f. indien van toepassing: de toepasselijkheid van artikel 4:47, vierde lid, van de wet alsmede de datum waarop de in dat lid genoemde termijn aanvangt en eindigt.
Q
In het opschrift van afdeling 11.1 wordt na «Bepalingen ter uitvoering van de artikelen» ingevoegd: 4:71a,.
R
In artikel 165d wordt na de zinsnede «Een beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 4:87, eerste en tweede lid, van de wet» ingevoegd: die financiële instrumenten en gelden voor een cliënt onder zich houdt.
S
In artikel 173, onderdeel c, wordt «belegginginstelling» vervangen door: beleggingsinstelling.
T
Bijlage B, behorend bij artikel 5, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel 1.7 wordt in onderdeel a, onder 5°, «de collectieve garantieregeling» vervangen door: het depositogarantiestelsel.
2. In onderdeel 2.1 wordt «onderdelen 2.2 tot en met 2.4» vervangen door: onderdelen 2.2 tot en met 2.7.
3. Onderdeel 2.2 wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel c vervalt aan het slot «en»;
b. Aan het slot van onderdeel d wordt de punt vervangen door: ; en;
c. Na onderdeel d wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
e. provisie- en vergoedingsregels uit te leggen aan de consument en de cliëntovereenkomst correct toe te passen.
4. In onderdeel 2.3 komt onderdeel q te luiden:
q. de verschillende rentetypen toe te lichten en het rentetarief te verklaren;.
5. Onderdeel 2.5 wordt als volgt gewijzigd:
a. De onderdelen b en c komen te luiden:
b. de voor het risicoprofiel benodigde informatie over de financiële positie, ervaring en doelstellingen van de consument te verzamelen, rekening te houden met de periodieke inkomsten, de financiële lasten, de kennis en ervaring, het huidige en het voormalige beroep en het bezit van onroerende zaken;
c. in actieve dialoog met de consument de risicotolerantie van de consument in kaart te brengen;
b. Onderdeel e komt te luiden:
e. vast te stellen welke vorm van dienstverlening past bij het profiel en de wensen van de consument en, indien van toepassing, door te verwijzen naar een ander type adviseur, en die financiële instrumenten te selecteren die passend zijn binnen hun competenties.
6. In het opschrift van onderdeel 2.6 wordt «transacties van financiële instrumenten» vervangen door: transacties in financiële instrumenten.
7. Onderdeel 2.6 wordt als volgt gewijzigd:
a. Onderdeel g komt te luiden:
g. de voor- en nadelen te beschrijven van een belegging in beleggingsinstellingen als onderdeel van modelportefeuilles;
b. Onderdeel j komt te luiden:
j. de informatie over de invloed van de economische omgeving op de beleggingsportefeuille die de aanbieder van de beleggingsinstellingen bij deze producten geeft, aan de consument uit te leggen en de actuele ontwikkelingen op de financiële markten te duiden voor de consument in relatie tot het daarbij horende risicoprofiel en de asset allocatie;
c. In onderdeel m wordt de punt aan het slot vervangen door: ; e;
d. Na onderdeel m wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
n. met betrekking tot de totstandkoming van transacties, integriteitdilemma’s tussen bedrijfsbelang en klantbelang te analyseren, af te wegen en deze afwegingen te verantwoorden.
8. In onderdeel 2.7 komen de onderdelen c en d te luiden:
c. tijdens mutatiemomenten of door verstrekte informatie van de consument te signaleren of een wijziging in de persoonlijke financiële situatie een wijziging betekent in het risicoprofiel van de consument, waardoor de strategische asset allocatie bijgesteld zou kunnen worden en andere passende financiële instrumenten zouden kunnen worden geselecteerd; en;
d. deze onder c bedoelde wijzigingen te vertalen in een concreet advies over aanpassing van de strategische asset allocatie.
9. Na onderdeel 4.5 wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
4.6. De personen beschikken over een grondige kennis van het algemene verzekeringsrecht en zijn in staat om deze kennis toe te passen bij schadeverzekeringen.
10. Onderdeel 5.2 wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel c vervalt aan het slot «en»;
b. Aan het slot van onderdeel d wordt de punt vervangen door: ; en;
c. Na onderdeel d wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
e. provisie- en vergoedingsregels uit te leggen aan de consument en de cliëntovereenkomst correct toe te passen.
11. Onderdeel 5.6 wordt als volgt gewijzigd:
a. De onderdelen b en c komen te luiden:
b. de voor het risicoprofiel benodigde informatie over de financiële positie, ervaring en doelstellingen van de consument te verzamelen, rekening te houden met de periodieke inkomsten, de financiële lasten, de kennis en ervaring, het huidige en het voormalige beroep en het bezit van onroerende zaken;
c. in actieve dialoog met de consument de risicotolerantie van de consument in kaart te brengen;
b. Onderdeel e komt te luiden:
e. vast te stellen welke vorm van dienstverlening past bij het profiel en de wensen van de consument en, indien van toepassing, door te verwijzen naar een ander type adviseur, en die financiële instrumenten te selecteren die passend zijn binnen hun competenties.
12. In de aanhef van onderdeel 5.7 wordt «transacties van financiële instrumenten» vervangen door: transacties in financiële instrumenten.
13. Onderdeel 5.7 wordt als volgt gewijzigd:
a. Onderdeel g komt te luiden:
g. de voor- en nadelen te beschrijven van een belegging in beleggingsinstellingen als onderdeel van modelportefeuilles;
b. Onderdeel j komt te luiden:
j. de informatie over de invloed van de economische omgeving op de beleggingsportefeuille die de aanbieder van de beleggingsinstellingen bij deze producten geeft, aan de consument uit te leggen en de actuele ontwikkelingen op de financiële markten te duiden voor de consument in relatie tot het daarbij horende risicoprofiel en de asset allocatie;
c. In onderdeel m wordt aan het slot de punt vervangen door: ; en;
d. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
n. bij de totstandkoming van transacties, integriteitdilemma’s tussen bedrijfsbelang en klantbelang te analyseren, af te wegen en deze afwegingen te verantwoorden.
14. In onderdeel 5.8 komen de onderdelen c en d te luiden:
c. tijdens mutatiemomenten of door verstrekte informatie van de consument te signaleren of een wijziging in de persoonlijke financiële situatie een wijziging betekent in het risicoprofiel van de consument, waardoor de strategische asset allocatie bijgesteld zou kunnen worden en andere passende financiële instrumenten zouden kunnen worden geselecteerd;
d. deze onder c bedoelde wijzigingen te vertalen in een concreet advies over aanpassing van de strategische asset allocatie.
15. Onderdeel 6.6 wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel g vervalt aan het slot «en»;
b. Onderdeel h komt te luiden:
h. de kennis om, bij combinatie met financiële instrumenten, uit te leggen aan de consument waarom het voor een goed beleggingsadvies belangrijk is een risicoprofiel te maken;
c. Na onderdeel h worden twintig onderdelen toegevoegd, luidende:
i. de kennis om, bij combinatie met financiële instrumenten, de voor het risicoprofiel benodigde informatie over de financiële positie, ervaring en doelstellingen van de consument te verzamelen, rekening te houden met de periodieke inkomsten, de financiële lasten, de kennis en de ervaring, het huidige en het voormalige beroep en het bezit van onroerende zaken;
j. de kennis om, bij combinatie met financiële instrumenten, in actieve dialoog met de consument, de risicotolerantie van de consument in kaart te brengen;
k. de kennis om, bij combinatie met financiële instrumenten, op basis van de verzamelde informatie vast te stellen welk risicoprofiel op dit moment past bij de consument en te onderbouwen waarom hij tot dit profiel is gekomen;
l. de kennis om, bij combinatie met financiële instrumenten, vast te stellen welke vorm van dienstverlening past bij het profiel en de wensen van de consument en, indien van toepassing, door te verwijzen naar een ander type adviseur en die financiële instrumenten te selecteren, die passen binnen hun competenties;
m. de kennis om, bij de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten, overeenstemming te bereiken met de consument, inclusief ondertekening door de consument, over het risicoprofiel;
n. de kennis om, bij de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten, aan de consument uit te kunnen leggen wat wordt bedoeld met risico- en rendementinformatie die wordt gegeven bij de strategische asset allocaties en wat dat voor hem betekent;
o. de kennis om, bij de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten, uit te kunnen leggen op welke veronderstellingen de strategische asset allocaties zijn gebaseerd en kanttekeningen te plaatsen bij de gehanteerde risico- en rendementinformatie;
p. de kennis om, bij de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten, in overleg met de consument vast te stellen welke strategische asset allocatie die de diverse aanbieders hanteren, past bij het gekozen risicoprofiel;
q. de kennis om, bij de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten, uit te leggen waarom de gemaakte keuze een momentopname is en waarom het belangrijk is periodiek deze keuze te heroverwegen;
r. de kennis om, bij de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten, uit te leggen op welke wijze spreiding in de portefeuille kan worden gerealiseerd;
s. de kennis om, bij de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten, de voor- en nadelen te beschrijven van een belegging in beleggingsinstellingen als onderdeel van de modelportefeuille;
t. de kennis om, bij de totstandkoming van transacties van financiële instrumenten, uit te leggen wat de meest voorkomende vormen van beleggingsbeleid van beleggingsinstellingen inhouden en wat de kenmerken en de risico’s van deze vormen zijn;
u. de kennis om, bij de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten, uit te leggen in welke objecten of financiële instrumenten beleggingsinstellingen beleggen, en wat de kenmerken en risico’s zijn van deze producten;
v. de kennis om, bij de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten, de informatie over de invloed van de economische omgeving op de beleggingsportefeuille die de beleggingsinstellingen bij deze producten geven, aan de consument uit te leggen en de actuele ontwikkelingen op de financiële markten te duiden voor de consument in relatie tot het daarbij horende risicoprofiel en asset allocatie;
w. de kennis om, bij de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten, een concreet advies te geven over welke modelportefeuille, al dan niet in combinatie met andere financiële producten, het beste aansluit bij het risicoprofiel en de wensen van de consument;
x. de kennis om, bij de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten, de kenmerken en risico’s van financiële producten uit te leggen, waaronder, doch niet uitsluitend, het risico dat de consument tijdens of aan het einde van de looptijd een bijstorting moet doen of een restschuld overhoudt;
y. de kennis om, bij de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten, financiële producten met elkaar te vergelijken en te bepalen of deze producten geschikt zijn voor een specifieke consument;
z. de kennis om, bij de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten, integriteitsdilemma’s tussen bedrijfsbelang en klantbelang te analyseren, af te wegen en deze afwegingen te verantwoorden;
aa. de kennis om, bij het beheer en de mutatie van de overeenkomst inzake financiële instrumenten, alle vereiste gegevens op de juiste manier vast te leggen in het klantdossier zodat ten minste aan de regels van de externe toezichthouder is voldaan;
bb. de kennis om, bij het beheer en de mutatie van de overeenkomsten inzake financiële instrumenten, vast te stellen of bijsturen van de portefeuille nodig is, gegeven het eerder vastgestelde risicoprofiel;
cc. de kennis om, bij het beheer en de mutatie van de overeenkomst inzake financiële instrumenten, tijdens mutatiemomenten of door verstrekte informatie van de consument te signaleren of wijziging in de persoonlijke financiële situatie een wijziging betekent in het risicoprofiel van de consument, waardoor de strategische asset allocatie bijgesteld zou kunnen worden en andere passende financiële instrumenten kunnen worden geselecteerd; en
dd. de kennis om, bij het beheer en de mutatie van de overeenkomst inzake financiële instrumenten, de onder cc bedoelde wijzigingen te vertalen in een concreet advies over aanpassing van de strategische asset allocatie.
U
De Bijlage C, behorend bij artikel 13, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel 2.1 wordt voor het opschrift «Buitenlandse strafbepalingen» ingevoegd:
3. Onderdeel 2.2 komt te luiden:
Betrokkene heeft een transactie als bedoeld in artikel 74 van het WvSr, artikel 76 van de AWR of artikel 10:15 van de Algemene Douanewet gedaan ter zake van een of meer van de hiervoor onder 2.1 genoemde strafbare feiten. Onder transacties wordt ook verstaan een daarmee vergelijkbare overeenkomst met betrekking tot niet-vervolging ter zake van met de hiervoor bedoelde vergelijkbare strafbare feiten in het buitenland, gesloten met de daartoe bevoegde autoriteit.
V
In de onderdelen 1.11 en 5.7 van Bijlage E, behorend bij artikel 118, eerste lid, wordt «belegginginstelling» telkens vervangen door: beleggingsinstelling.
Het Besluit Markttoegang financiële ondernemingen Wft wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 2, eerste lid, wordt na «2:69, eerste lid,» ingevoegd: 2:69a, eerste lid,.
B
In artikel 4, eerste lid, onderdeel l, wordt «artikel 3:57, eerste en tweede lid» vervangen door: artikel 3:57, eerste lid.
C
Artikel 6, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel j wordt «artikel 3:10, eerste en tweede lid» vervangen door: artikel 3:10, eerste lid.
2. In onderdeel l wordt «artikel 3:53, eerste en derde lid» vervangen door «artikel 3:53, eerste lid», «artikel 3:57, eerste en tweede lid» vervangen door «artikel 3:57, eerste lid» en «artikel 3:63, eerste en tweede lid» vervangen door «artikel 3:63, eerste lid».
D
In artikel 7, onderdeel d, wordt «lidstaat» vervangen door: staat.
E
Artikel 10, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel j wordt «artikel 3:10, eerste en tweede lid» vervangen door: artikel 3:10, eerste lid.
2. In onderdeel m wordt «artikel 3:53, eerste en derde lid» vervangen door «artikel 3:53, eerste lid», «artikel 3:57, eerste en tweede lid» vervangen door «artikel 3:57, eerste lid» en «artikel 3:63, eerste en tweede lid» vervangen door «artikel 3:63, eerste lid».
F
In de artikelen 11d, eerste lid, onderdeel b, 22, eerste lid, onderdeel c, 30, eerste lid, onderdeel c, en 31d, onderdeel b, wordt «artikel 3:57, eerste, tweede en derde lid» telkens vervangen door: artikel 3:57, eerste en derde lid.
G
In het opschrift van paragraaf 2.7 wordt «2:68, derde lid en 2:69, tweede lid» vervangen door: 2:68, derde lid, 2:69, tweede lid, en 2:69a zesde lid,.
H
Na artikel 35 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De gegevens, bedoeld in artikel 2:69a, zesde lid, van de wet, zijn:
a. gegevens op basis waarvan de Autoriteit Financiële Markten kan beoordelen of voldaan wordt aan hetgeen ingevolge artikel 4:9 van de wet is bepaald met betrekking tot de deskundigheid van de personen die het dagelijks beleid bepalen;
b. gegevens op basis waarvan de Autoriteit Financiële Markten kan beoordelen of voldaan wordt aan hetgeen ingevolge artikel 4:10 van de wet is bepaald met betrekking tot de betrouwbaarheid van de personen die het beleid bepalen of mede bepalen of onderdeel zijn van een orgaan dat belast is met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de bewaarder;
c. een beschrijving van het voorgenomen beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening, bedoeld in artikel 4:11, eerste lid, van de wet;
d. een beschrijving van de zeggenschapsstructuur, aan de hand waarvan de Autoriteit Financiële Markten kan beoordelen of voldaan wordt aan artikel 4:13 van de wet;
e. een beschrijving van de bedrijfsvoering, bedoeld in artikel 4:14, eerste lid, van de wet.
2. De gegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, zijn:
a. een opgave van de naam, de geboortedatum, de geboorteplaats, nationaliteit, het privé-adres, het telefoon- en faxnummer en de functie;
b. een curriculum vitae;
c. een opgave van de relevante diploma’s;
d. een kopie van een geldig identiteitsbewijs; en
e. een opgave van referenten.
3. De gegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, zijn:
a. een opgave van de naam, de geboortedatum, de geboorteplaats, nationaliteit, het privé-adres, het telefoon- en faxnummer en de functie;
b. een kopie van een geldig identiteitsbewijs;
c. gegevens met betrekking tot de antecedenten, bedoeld in de bijlage bij het Besluit Markttoegang financiële ondernemingen Wft; en
d. een opgave van referenten.
4. Het eerste lid, onderdeel b, is niet van toepassing ten aanzien van personen wier betrouwbaarheid voor de toepassing van de wet door een toezichthouder reeds is vastgesteld.
I
In artikel 41, eerste lid, onderdeel n, wordt «artikel 3:53, eerste en derde lid» vervangen door: artikel 3:53, eerste lid.
J
In de artikelen 44, onderdeel e, 45, onderdeel e en 46, onderdeel e, wordt «artikel 3:10, eerste en tweede lid» vervangen door: artikel 3:10, eerste lid.
K
In het opschrift van paragraaf 3.3 en in artikel 50, eerste lid, aanhef, wordt «2:117» vervangen door: 2:117, derde lid.
L
In het opschrift van paragraaf 3.5 wordt «2:122» vervangen door: 2:122, tweede lid,.
M
De Bijlage wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel 2.1 wordt voor het opschrift «Buitenlandse strafbepalingen» ingevoegd:
2. Onderdeel 2.2 komt te luiden:
Betrokkene heeft een transactie als bedoeld in artikel 74 van het WvSr, artikel 76 van de AWR of artikel 10:15 van de Algemene Douanewet gedaan ter zake van een of meer van de hiervoor onder 2.1 genoemde strafbare feiten. Onder transacties wordt ook verstaan een daarmee vergelijkbare overeenkomst met betrekking tot niet-vervolging ter zake van met de hiervoor bedoelde vergelijkbare strafbare feiten in het buitenland, gesloten met de daartoe bevoegde autoriteit.
In artikel 6, tweede lid, van het Besluit prudentieel toezicht financiële groepen Wft wordt de puntkomma aan het slot van onderdeel c vervangen door een punt.
Het Besluit prudentiële regels Wft wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 3a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
2. De hoofdstukken 9 en 10 zijn niet van toepassing op betaalinstellingen:
a. voor zover zij uitsluitend in Nederland betaaldiensten verlenen als bedoeld onder 6 van de bijlage bij de richtlijn betaaldiensten;
b. waarvan het gemiddelde van het totale bedrag van de betalingstransacties die zij de voorafgaande twaalf maanden hebben verricht, met inbegrip van die van agenten waarvoor zij volledig aansprakelijk zijn, niet hoger is dan € 3.000.000 per maand; en
c. waarvan geen van de personen die het beleid bepalen of mede bepalen personen zijn met antecedenten als bedoeld in artikel 6, onderdelen a, b en d, voor zover deze betrekking hebben op het witwassen van geld, terrorismefinanciering of vermogensmisdrijven of als misdrijf aangemerkte overtredingen van financiële toezichtswetgeving.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. Indien een betaaldienstverlener zijn werkzaamheden niet gedurende de gehele periode van de voorafgaande twaalf maanden heeft verricht, kan voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel b, worden uitgegaan van een programma van werkzaamheden waarin naar het oordeel van de Nederlandsche Bank een reële begroting van het totale bedrag aan betalingstransacties is opgenomen.
B
Voor de eerste volzin van artikel 40a wordt de aanduiding «1» geplaatst.
C
In het opschrift van hoofdstuk 7 wordt «3:36, vierde lid» vervangen door: 3:36, zesde lid.
D
Artikel 49 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel f, en tweede lid, onderdeel f, wordt de zinsnede ‘die geen schadeverzekeraar als bedoeld in onderdeel d is’ vervangen door: die geen schadeverzekeraar als bedoeld in onderdeel g is.
2. In het vierde lid vervalt de laatste volzin.
3. In het vijfde lid wordt de zinsnede ‘bedoelde kennisgeving en de gewijzigde bedragen’ vervangen door: bedoelde kennisgeving, de gewijzigde bedragen en het tijdstip waarop de gewijzigde bedragen voor het eerst worden toegepast.
E
Bijlage A, behorend bij artikel 6, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel 2.1 wordt voor het opschrift «Buitenlandse strafbepalingen» ingevoegd:
2. Onderdeel 2.2 komt te luiden:
Betrokkene heeft een transactie als bedoeld in artikel 74 van het WvSr, artikel 76 van de AWR of artikel 10:15 van de Algemene Douanewet gedaan ter zake van een of meer van de hiervoor onder 2.1 genoemde strafbare feiten. Onder transacties wordt ook verstaan een daarmee vergelijkbare overeenkomst met betrekking tot niet-vervolging ter zake van met de hiervoor bedoelde vergelijkbare strafbare feiten in het buitenland, gesloten met de daartoe bevoegde autoriteit.
Het Besluit reikwijdtebepalingen Wft wordt als volgt gewijzigd:
A
In het opschrift van afdeling 2.1. wordt «3:36, vierde lid» vervangen door: 3:36, zesde lid.
B
De Bijlage, behorend bij artikel 30, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel 2.1 wordt voor het opschrift «Buitenlandse strafbepalingen» ingevoegd:
2. Onderdeel 2.2 komt te luiden:
Betrokkene heeft een transactie als bedoeld in artikel 74 van het WvSr, artikel 76 van de AWR of artikel 10:15 van de Algemene Douanewet gedaan ter zake van een of meer van de hiervoor onder 2.1 genoemde strafbare feiten. Onder transacties wordt ook verstaan een daarmee vergelijkbare overeenkomst met betrekking tot niet-vervolging ter zake van met de hiervoor bedoelde vergelijkbare strafbare feiten in het buitenland, gesloten met de daartoe bevoegde autoriteit.
Het Besluit toezicht accountantsorganisaties wordt als volgt gewijzigd:
A
Het opschrift van hoofdstuk 9 komt te luiden:
B
Na artikel 38 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
1. Een externe accountant kan vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij het verrichten van een wettelijke controle, aan derden verstrekken:
a. indien dit redelijkerwijs noodzakelijk is voor de naleving van het ingevolge de wet bepaalde of van de verordeningen en nadere voorschriften die krachtens de artikelen 19, tweede en vierde lid, van de Wet op de Registeraccountants en artikel 24, tweede en vierde lid, van de Wet op de Accountants-Administratieconsulentenzijn vastgesteld en geschiedt:
1°. aan een deskundige die door de externe accountant is betrokken bij de uitvoering van een wettelijke controle;
2°. aan personen binnen de accountantsorganisatie waarbinnen de externe accountant werkzaam is of waaraan hij is verbonden dan wel binnen het netwerk waartoe de accountantsorganisatie behoort, die op enigerlei wijze betrokken zijn bij een wettelijke controle waarvoor de externe accountant verantwoordelijk is;
3°. aan een groepsaccountant of een buitenlandse accountant die verantwoordelijkheid draagt voor het afgeven van een accountantsverklaring bij de jaarrekening die mede de geconsolideerde jaarrekening van een groep ondernemingen of instellingen bevat waarin de gegevens van een controlecliënt van de externe accountant worden opgenomen;
4°. aan een registeraccountant, een Accountant-Administratieconsulent of een buitenlandse accountant indien deze in het kader van een assurance-opdracht gebruik maakt van de werkzaamheden van de externe accountant;
5°. aan een registeraccountant, een Accountant-Administratieconsulent of buitenlandse accountant van wiens werkzaamheden de externe accountant in het kader van een wettelijke controle gebruik maakt;
6°. aan een registeraccountant, een Accountant-Administratieconsulent of een buitenlandse accountant ten behoeve van diens beoordeling van de aanvaardbaarheid van een controleopdracht;
7°. aan een persoon aan wie advies wordt gevraagd, zoals bedoeld in artikel 17, eerste lid;
8°. aan de persoon, bedoeld in artikel 19, tweede lid, of artikel 23, eerste lid;
9°. aan de persoon die is betrokken bij de uitvoering van een periodiek intern kwaliteitsonderzoek van afgeronde opdrachten tot het verrichten van een wettelijke controle;
10°. aan het Koninklijk Nederlands Instituut van Registeraccountants of de Nederlandse Orde van Accountants-Administratieconsulenten;
b. indien dit plaatsvindt in het kader van de naleving van de verordeningen en nadere voorschriften krachtens de artikelen 19, tweede en vierde lid, van de Wet op de Registeraccountants en artikel 24, tweede en vierde lid, van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten, in andere gevallen dan bedoeld in onderdeel a, en de externe accountant vastlegt op welke onderdelen van die verordeningen en nadere voorschriften het verstrekken betrekking heeft;
c. in het kader van een gerechtelijke procedure of klachtprocedure jegens de externe accountant of de accountantsorganisatie waarbij de externe accountant werkzaam is of is geweest of waaraan hij is verbonden of is geweest in relatie tot de betreffende controleopdracht; of
d. indien dit geschiedt met schriftelijke toestemming van de controlecliënt en indien sprake is van een specifiek doel en de externe accountant dit doel vastlegt.
2. Onder een buitenlandse accountant als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 3° tot en met 6° wordt verstaan een in een andere lidstaat gevestigde wettelijke auditor als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de richtlijn, of een auditor van een derde land.
1. De externe accountant betrekt in zijn beslissing om op grond van artikel 38a, eerste lid, onderdeel b of d, om al dan niet over te gaan tot het verstrekken van vertrouwelijke gegevens of inlichtingen:
a. de belangen van betrokken partijen en derden, waaronder het maatschappelijk belang;
b. de betrouwbaarheid, volledigheid en onderbouwing van de betreffende gegevens of inlichtingen; en
c. de wijze waarop en aan wie de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen worden verstrekt.
2. De externe accountant legt de overwegingen die hebben geleid tot de in het eerste lid bedoelde beslissing vast.
De Erkenningsregeling permanente educatie Wft wordt ingetrokken.
1. Dit besluit treedt in werking met ingang van het tijdstip waarop het bij koninklijke boodschap van 25 augustus 2009 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht en enige andere wetten (Wijzigingswet financiële markten 2010) (Kamerstukken 32 036), indien het tot wet wordt verheven, in werking treedt, met uitzondering van de onderdelen A tot en met N en S tot en met V van artikel III, de onderdelen B tot en met F en I tot en met M van artikel IV, artikel V, artikel VI, artikel VII en artikel IX die in werking treden met ingang van 1 januari 2010.
2. Indien het bij koninklijke boodschap van 18 juli 2009 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht, de Wet giraal effectenverkeer en het Burgerlijk Wetboek naar aanleiding van het advies van de Monitoring Commissie Corporate Governance Code van 30 mei 2007 (Kamerstukken 32 014) tot wet wordt verheven en die wet later in werking treedt dan het bij koninklijke boodschap van 25 augustus 2009 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht en enige andere wetten (Wijzigingswet financiële markten 2010) (Kamerstukken 32 036), treedt artikel I, onderdeel A, onderdeel 2, onderdeel d, in afwijking van het eerste lid, in werking op het tijdstip waarop de eerstgenoemde wet in werking treedt.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
’s-Gravenhage, 27 november 2009
Beatrix
De Minister van Financiën,
W. J. Bos
Uitgegeven de tiende december 2009
De Minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin
Dit besluit wijzigt een aantal algemene maatregelen van bestuur die hun grondslag hebben in de Wet op het financieel toezicht (Wft) en wijzigt het Besluit toezicht accountantsorganisaties.
De wijzigingen vloeien deels voort uit de Wijzigingswet financiële markten 2010.
De wijziging in het Besluit bijzondere prudentiële maatregelen, beleggerscompensatie en depositogarantie Wft vloeit voort uit een wijziging in de richtlijn inzake depositogarantiestelsels (hierna: DGS-richtlijn) 1.
Voorts zijn de bepalingen van de Erkenningsregeling permanente educatie Wft opgenomen in het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft en is Bijlage B aangevuld met eindtermen van vakbekwaamheid van personen die zich bezig houden met het verlenen van financiële diensten aan consumenten en/of cliënten.
De bijlagen bij het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft, het Besluit Markttoegang financiële ondernemingen Wft, het Besluit prudentiële regels Wft en het Besluit reikwijdtebepalingen Wft zijn aangepast betreffende de betrouwbaarheidtoetsing van beleidsbepalers.
In het Besluit toezicht accountantsorgansaties zijn regels opgenomen betreffende het aan derden verstrekken van vertrouwelijke gegevens of inlichtingen door een externe accountant verkregen bij het verrichten van een wettelijke controle.
De overige wijzigingen zijn van redactionele aard, dan wel betreffen het herstel van fouten of omissies.
Dit besluit brengt geen wijziging in de administratieve lasten voor het bedrijfsleven en de burgers. Het besluit is derhalve niet voorgelegd aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten.
Het besluit is waar nodig afgestemd met De Nederlandsche Bank NV (DNB) en de Stichting Autoriteit Financiële Markten (AFM) en met betrekking tot de wijzigingen in het Besluit toezicht accountantsorganisaties met het Nederlands Instituut voor Registeraccountants en de Nederlandse Orde voor Accountant-Administratieconsulenten.
Een aantal wijzigingen vloeit voort uit de Wijzigingswet financiële markten 2010 en voorts zijn onvolkomenheden aangepast.
Onderdeel 2, onderdeel d, vloeit voort uit onderdeel G van het voorstel van wet tot Wijziging van de Wet op het financieel toezicht, de Wet giraal effectenverkeer en het Burgerlijk Wetboek naar aanleiding van het advies van de Monitoring Commissie Corporate Governance Code van 30 mei 2007 (Kamerstukken II 2008/09, 32 014, nr. 2). Dit onderdeel treedt in werking op hetzelfde tijdstip als voornoemd voorstel, indien de Wijzigingswet financiële markten 2010 eerder in werking is getreden.
Artikel 10a geeft uitvoering aan artikel 1:97, derde lid, onderdeel d, dat is toegevoegd door de Wijzigingswet Financiële Markten 2010 (Onderdeel D).
De belangrijkste wijziging betreft de invoeging van een nieuw tweede lid. Met betrekking daartoe wordt het volgende opgemerkt. Artikel 10, eerste lid, van de DGS-richtlijn schreef voor dat het depositogarantiestelsel in staat moet zijn terdege getoetste aanspraken te honoreren binnen een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf het tijdstip waarop de toezichthouder de betalingsonmacht constateert dan wel vanaf het tijdstip waarop de financiële instelling wordt onderworpen aan een insolventieprocedure. In artikel 10, tweede lid, DGS-richtlijn werd bepaald, dat in uitzonderlijke omstandigheden deze termijn maximaal twee maal kan worden verlengd met maximaal drie maanden. Bij een tweede richtlijn (hierna: de wijzigingsrichtlijn) is de DGS-richtlijn op dit punt gewijzigd. 2 Deze wijziging komt erop neer dat vanaf 30 juni 2009 de verlengingsmogelijkheid van twee keer drie maanden vervalt en dat vanaf 31 december 2010 de uitbetalingstermijn twintig dagen is, met de mogelijkheid van een eenmalige verlenging met maximaal tien werkdagen.
In de Wijzigingswet financiële markten 2010 is de grondslag opgenomen om de uitbetalingstermijn bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen. Tegelijkertijd vervalt de vaststelling van de termijn op wetsniveau, in artikel 3:260, eerste lid, Wft. Met de wijziging van artikel 27, eerste lid, van het Besluit bijzondere prudentiële maatregelen, beleggerscompensatie en depositogarantie Wft (Bbpmbd), wordt gebruik gemaakt van de bevoegdheid om bij algemene maatregel van bestuur de uitbetalingstermijn vast te stellen. In vergelijking met de situatie die gold vóór deze wijziging, komt het erop neer dat de mogelijkheid van maximaal twee verleningen van elk drie maanden vervalt.
Tevens is gebruik gemaakt van de gelegenheid om het tijdstip waarop de uitbetalingstermijn aanvangt, beter te doen aansluiten bij artikel 10, eerste lid, DGS-richtlijn. In artikel 27, eerste lid, Bbpmbd was oorspronkelijk bepaald dat de uitbetalingstermijn aanving op het tijdstip dat de aanvrager zijn aanvraag indient. In de richtlijn worden evenwel twee andere tijdstippen genoemd waar vanaf die termijn begint te lopen: het tijdstip waarop de toezichthouder de betalingsonmacht van de bank heeft geconstateerd en het tijdstip waarop de bank wordt onderworpen aan een insolventieprocedure. In de Nederlandse situatie kan sprake zijn van drie verschillende tijdstippen. Het eerste tijdstip is het tijdstip waarop DNB de betalingsonmacht van de bank constateert. Het tweede tijdstip is het tijdstip waarop de rechtbank de noodregeling uitspreekt. Het derde tijdstip is het tijdstip waarop de rechtbank het faillissement uitspreekt. De uitbetalingstermijn vangt aan nadat het eerste van deze drie tijdstippen zich voordoet. In de meest waarschijnlijke situatie spreekt de rechtbank de noodregeling uit zonder dat DNB eerst de betalingsonmacht van de bank heeft geconstateerd. In dat geval vangt de uitbetalingstermijn aan op het tijdstip waarop de rechtbank de noodregeling uitspreekt.
De wijzigingen in de DGS-richtlijn hebben geleid tot een nieuw tweede lid, dat alleen op het depositogarantiestelsel betrekking heeft.
De banken moeten hun administratie zodanig op orde hebben dat DNB daardoor in staat wordt gesteld inderdaad binnen de gestelde termijn te betalen. Daartoe is bij de Wijzigingswet financiële markten 2010 artikel 3:17 Wft aangepast. De wijziging in dit onderdeel dient te worden gezien in samenhang met het aangepaste artikel 3:17.
De tweede wijziging van artikel 27 betreft het eerste lid. Dit lid was van toepassing op zowel het beleggerscompensatiestelsel als het depositogarantiestelsel. In de nieuwe opzet wordt het toepassingsbereik van dit lid beperkt tot het beleggerscompensatiestelsel. De bestaande termijn van drie maanden wordt gehandhaafd. Wel wordt het tijdstip waarop deze termijn aanvangt, zo aangepast dat dit hetzelfde tijdstip is als het tijdstip dat in het nieuwe tweede lid wordt genoemd.
Aan artikel 1 zijn de definities van PE-onderwijsprogramma, PE-toets en PE-toetstermen toegevoegd in verband met de opname van de Erkenningsregeling permanente educatie in het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (BGfo) (zie artikel III, onderdeel B).
De wijzigingen zijn van redactionele aard.
Dit onderdeel wijzigt het BGfo naar aanleiding van de opname van de Erkenningsregeling permanente educatie Wft in het BGfo en geeft uitvoering aan artikel 4:9, derde lid, tweede volzin, Wft, dat is toegevoegd door de Wijzigingswet financiële markten 2010.
Op grond van artikel 4:9, tweede lid, van de Wft moet een financiële dienstverlener zorg dragen voor de vakbekwaamheid van zijn medewerkers. Een diploma verliest haar geldigheid als niet binnen achttien maanden na inwerkingtreding wordt voldaan aan de relevante toetstermen voor permanente educatie. Bij permanente educatie is het niet nodig dat de desbetreffende personen opnieuw een diploma behalen. Het betreft een aantal nieuwe onderwerpen (vastgelegd in toetstermen) dat moet worden beheerst. Indien er in het kader van permanente educatie nieuwe toetstermen worden vastgesteld, zullen gelijktijdig de daarbij aansluitende toetstermen voor examens openbaar worden gemaakt. Een door een erkend exameninstituut af te nemen examen voldoet binnen zes maanden na openbaarmaking van de toetstermen voor examens op grond van artikel 10, vierde lid, Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen (hierna: BGfo).
De minister stelt, op grond van artikel 8, tweede lid, BGfo, vast op welke wijze aan de toetstermen voor permanente educatie kan worden voldaan. In juni 2009 heeft het College Deskundigheid Financiële Dienstverlening (CDFD) aan het Ministerie van Financiën een aanvullend advies uitgebracht over permanente educatie. Toegevoegd is (in artikel 11a, onderdelen c en d) dat een houder van een diploma de geldigheid hiervan kan behouden door op te treden als docent of examinator en op deze wijze kan voldoen aan de verplichting tot permanente educatie.
Een kandidaat kan, op grond van artikel 11a op twee manieren de geldigheid van zijn diploma behouden en op deze wijze voldoen aan de verplichting tot permanente educatie. De eerste mogelijkheid is dat de kandidaat een certificaat behaalt na het met goed gevolg afleggen van een PE-onderwijsprogramma bij een instituut voor permanente educatie. De tweede mogelijkheid is dat een kandidaat een certificaat behaalt na het met goed gevolg afleggen van een PE-toets bij een erkend exameninstituut als bedoeld in artikel 9, eerste lid, BGfo.
Ten opzichte van de manieren die al werden genoemd in de Erkenningsregeling permanente educatie worden twee manieren toegevoegd in de onderdelen c en d van artikel 11a als methodes om aan de verplichting tot permanente educatie te voldoen. Het gaat in onderdeel c om personen die betrokken zijn bij de bij het afnemen van examens of bij de ontwikkeling van examenmateriaal bij erkende exameninstituten. In onderdeel d gaat het om degene die als geregistreerd docent betrokken is geweest bij de uitvoering van een PE onderwijsprogramma. Ook docenten die zelf betrokken zijn geweest bij de uitvoering van PE onderwijsprogramma’s kunnen hierdoor aan de verplichting voor permanente educatie voldoen. Het gaat alleen om gekwalificeerde docenten die voldoende betrokken zijn bij het onderwijsprogramma en zijn geregistreerd door het instituut voor permanente educatie en om personen die voldoende betrokken zijn bij de examinering door erkende exameninstituten. Hieronder wordt verstaan: het actief construeren en beoordelen van PE-toetsen en items en/of het leveren van een actieve bijdrage bij de samenstelling van een volledig examen voor een betreffende module, dan wel het optreden als vakinhoudelijke examinator, indien examens mondeling worden afgenomen.
Het betrokken instituut verstrekt degene die vakinhoudelijk betrokken is geweest bij het afnemen van examens of bij de ontwikkeling van examenmateriaal of degene die als geregistreerd docent betrokken is geweest bij de uitvoering van een PE onderwijsprogramma in dit kader een (deel)certificaat. Daarbij geldt ingevolge artikel 7 dat alleen een certificaat wordt verstrekt voor het in dat geval relevante onderwerp. Bijvoorbeeld een docent op het onderdeel Wft Schade ontvangt alleen een certificaat Wft Schade. De toevoeging van twee extra vormen om aan de PE verplichting te doen treedt in werking op 1 januari 2010, dat betekent dat pas vanaf die datum van deze mogelijkheid gebruikt gemaakt kan worden.
In artikel 11b zijn de regels neergelegd voor de erkenning van een instituut voor permanente educatie en de intrekking van een dergelijke erkenning door de Minister van Financiën. Op grond van artikel 11b, tweede lid, dient de minister binnen vier maanden te beslissen op de aanvraag om erkenning.
In artikel 11b, derde lid, wordt de mogelijkheid vastgelegd voorschriften te verbinden aan de erkenning. Op grond van het artikel 11b, vierde lid, kan de erkenning op een beperkt aantal gronden worden ingetrokken. Ten eerste is dat op verzoek van een exameninstituut zelf. Ten tweede, zoals vastgelegd in onderdeel b van dit lid, indien op grond van onjuiste of onvolledige gegevens erkenning is verleend terwijl, waren de juiste of volledige gegevens ten tijde van de behandeling van de aanvraag om erkenning bekend geweest, deze erkenning nooit zou hebben plaatsgevonden. Daarnaast kan de erkenning worden ingetrokken indien het instituut voor permanente educatie niet langer voldoet aan artikel 11c, artikel 11d of aan een voorschrift verbonden aan de erkenning.
Om voor erkenning in aanmerking te komen dient een instituut voor permanente educatie te voldoen aan de bepalingen uit artikel 11c. Deze regels zien met name op de inhoud van de af te nemen PE-programma’s en de beoordeling van de vakbekwaamheid van de kandidaten.
Een instituut voor permanente educatie moet, op grond van artikel 11c, eerste lid, onderdeel e, beschikken over een adequaat kwaliteitsborgingssysteem. In beginsel zal het hierbij gaan om een functioneel en door een derde partij bewaakt of gecertificeerd kwaliteitsborgingssysteem. Voorbeelden hiervan zijn: CEDEO-erkenning, NVAO-accreditatie, ISO-certificering, QANU-toezicht en MI-accreditatie via Q4-Process.
PE-onderwijsprogramma’s dienen op grond van artikel 11c, tweede lid, open te staan voor alle kandidaten die beschikken over een diploma van de module waarop dat programma betrekking heeft.
Een instituut voor permanente educatie verzorgt, op grond van artikel 11c, vierde lid, PE-onderwijsprogramma’s die een toetsend element bevatten dat alle PE-toetstermen voor de desbetreffende module afdekt. Het toetsend element ziet op de wijze waarop de docenten ervoor kunnen zorgen dat de kandidaat aan het einde van het onderwijsprogramma voor permanente educatie vakbekwaam is met betrekking tot de toetstermen voor permanente educatie.
Het toetsend element ziet op het hanteren van actieve onderwijsvormen in samenhang met een controle op de participatie van de deelnemer. Gedurende het onderwijsprogramma voor permanente educatie dient iedere kandidaat gedurende die dag actief bezig te zijn met een leerproces. Als actieve onderwijsvormen kunnen worden aangewezen: het voeren van plenaire discussies, het werken in groepen, het behandelen van casusposities, het opstellen van een essay, het maken van gerichte opdrachten, het geven van presentaties, het inleveren en bespreken van huiswerk, het maken van formatieve toetsen of andere tussenvormen.
Het nieuwe artikel 11e bevat een overgangsrechtelijke bepaling op grond waarvan erkenningen die zijn verleend op grond van artikel 3 van de Erkenningsregeling permanente educatie Wft met de inwerkingtreding van het onderhavige besluit voortaan berusten op artikel 11b, eerste lid, van het Bgfo. Door middel van artikel VIII van dit besluit wordt de Erkenningsregeling permanente educatie Wft ingetrokken.
De wijziging betreft het herstel van een foutieve verwijzing.
De wijziging is van redactionele aard.
De wijziging vloeit deels voort uit de wijziging van het BGfo (zie de toelichting bij onderdeel A).
De wijzigingen betreffen het herstel van foutieve verwijzingen.
Per abuis zijn na elkaar twee artikelen 59a ingevoegd in het BGfo. De onderhavige wijziging beoogt dit te herstellen door hernummering van het artikel 59a dat is ingevoegd in het kader van de implementatie van de richtlijn betaaldiensten (Stb. 437). Voor de duidelijkheid zijn de artikelen 59a en 59b opnieuw vastgesteld, zonder inhoudelijke wijziging.
Met artikel 77 van het BGfo is uitvoering gegeven aan artikel 3, eerste lid, van de richtlijn verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten 3. In dat richtlijnartikel zijn alle informatieverplichtingen opgenomen die gelden bij de verkoop op afstand van financiële diensten.
Artikel 3, eerste lid, onderdeel c, van de richtlijn bepaalt dat de aanbieder, indien de consument te maken heeft met een andere beroepsbeoefenaar dan de aanbieder, moet melden wat de identiteit is van die andere beroepsbeoefenaar, in welke hoedanigheid deze optreedt en diens geografische adres.
In het eerste lid, onderdeel a, van artikel 77 van het BGfo is opgenomen dat de financiëledienstverlener zijn naam en adres aan de consument bekendmaakt. In de toelichting is vermeld dat onder «adres» van de aanbieder tevens moet worden verstaan het adres van een eventuele andere beroepsbeoefenaar. Niet geregeld is evenwel dat de consument geïnformeerd moet worden over de identiteit en de hoedanigheid waarin de andere beroepsbeoefenaar tegenover de consument optreedt.
Door toevoeging van onderdeel t aan artikel 77, eerste lid, wordt dit verzuim hersteld.
De wijziging betreft het herstel van een kennelijke misslag.
Door artikel I, onderdeel MMM van de Wet implementatie richtlijn markten voor financiële instrumenten is het derde lid van artikel 4:26 vernummerd tot zesde lid. Verzuimd was echter deze vernummering ook aan te brengen in de opschriften van de paragrafen 9.1.1 tot en met 9.1.5.
De wijziging is van redactionele aard.
De eerste wijziging is van redactionele aard. De tweede wijziging houdt verband met de wijziging van de Wft door de Wijzigingswet financiële markten 2010.
De wijziging in artikel 4:47, derde lid, Wft heeft tot gevolg dat een beheerder, indien een voorstel tot wijziging van voorwaarden tot een, ten opzichte van het wijzigingsvoorstel, niet-geamendeerde voorwaardenwijziging leidt, zal kunnen volstaan met één advertentie en een mededeling op zijn website. Door deze wijziging is meer nadruk komen te liggen op de inhoud van de advertentie en de mededeling op de website van een beheerder bij een voorstel tot wijziging van de voorwaarden. Met de wijziging in artikel 4:47, tweede lid, Wft wordt de mogelijkheid gecreëerd om bij algemene maatregel van bestuur regels hieraan te stellen. Dit artikel vormt een uitwerking van deze regels en schrijft voor welke informatie in ieder geval in deze advertentie en mededeling moet worden opgenomen. Op deze manier wordt gewaarborgd dat de deelnemers adequaat worden geïnformeerd.
Door de Wijzigingswet financiële markten 2010 is een nieuw artikel 4:71a aan de Wft toegevoegd. Dit artikel bevat, analoog, aan de reeds in de artikelen 4:72 en 4:73 van de Wft opgenomen grondslagen om voor adviseurs en bemiddelaars bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels te stellen met betrekking tot de beloning of vergoeding voor het adviseren over en het bemiddelen in financiële producten en de wijze van uitbetalen daarvan, eveneens een grondslag voor het stellen van regels voor dergelijke activiteiten door aanbieders.
In het opschrift van afdeling 11.1 wordt deze uitbreiding tot uitdrukking gebracht.
In de Wijzigingswet financiële markten 2010 is door een wijziging van artikel 4:87 verduidelijkt dat de norm van dat artikel ook geldt voor beleggingsondernemingen die financiële instrumenten en gelden voor een cliënten niet zelf onder zich houden, maar aanhouden bij een bank (orderremissiers, brokers en vermogensbeheerders niet zijnde banken). De verplichting van artikel 165d BGfo om een verslag van een externe accountant te overleggen aan de AFM dient echter alleen van toepassing te zijn op beleggingsondernemingen die financiële instrumenten en gelden voor een cliënt zelf onder zich houden. Beleggingsondernemingen die hiervoor een bank inschakelen (orderremissiers, brokers en vermogensbeheerders niet zijnde banken) dienen niet verplicht te worden om een verslag van een externe accountant te overleggen, omdat dergelijke beleggingsondernemingen op grond van artikel 6:16 Nadere regeling gedragstoezicht financiële ondernemingen verplicht zijn een (depot)bank in te schakelen die zorg draagt voor de vermogensscheiding en verplicht is jaarlijks een extern verslag van een accountant te overleggen. Bovendien wegen de kosten van een verslag niet op tegen de baten. Het verlag is ondersteunend aan het toezicht door de AFM. De AFM kan bij signalen vanuit de markt of van DNB ook altijd nog zelf onderzoek verrichten om te beoordelen of de beleggingsonderneming voldoet aan de vermogensscheidingsregels.
De wijziging is van redactionele aard.
Klantmedewerkers en feitelijk leidinggevenden van financiële dienstverleners moeten voldoen aan een bepaald kennis- en vaardighedenniveau. Dit niveau is vastgelegd in eindtermen in het BGfo. Deze eindtermen worden in de Regeling vaststelling toetstermen financiële dienstverlening Wft nader uitgewerkt in toetstermen.
De vereiste kennis en vaardigheden kunnen in ieder geval worden aangetoond door middel van het bezit van een geldig diploma.
De met het College Deskundigheid Financiële Dienstverlening (CDFD) afgestemde wijzigingen in de eindtermen betreffen met name de toevoeging van een aantal eindtermen waaraan voldaan moet worden om in aanmerking tot komen voor de Volmacht Leven. De toegevoegde deskundigheidseisen in dit kader zien hoofdzakelijk op risicoprofielen en beleggingen. De wijzigingen in de overige modules (Wft-Hypothecair Krediet, Wft-Schade en Wft-Leven) zijn kleine aanpassingen die de deskundigheidseisen actueel houden.
De Regeling vaststelling toetstermen financiële dienstverlening Wft is overeenkomstig gewijzigd.
In Bijlage C, behorend bij artikel 13, zijn de strafrechtelijke antecedenten, bedoeld in artikel 13, onderdeel a, BGfo opgenomen.
Tot die antecedenten worden onder meer gerekend veroordelingen ter zake van het overtreden van fiscale wetgeving en meer in het bijzonder de artikelen 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). In onderdeel 2.1 van bijlage ontbreekt een verwijzing naar de met de artikelen 68 en 69 AWR vergelijkbare bepalingen in de Algemene Douanewet (ADW) en de Invorderingswet 1990 (IW 1990). De in onderdeel 1 opgenomen wijziging bewerkstelligt dat een veroordeling ter zake van het overtreden van de artikelen 10:5 en 10:6 ADW alsmede van de artikelen 64 en 65 IW 1990 eveneens tot de hiervoor bedoelde (strafrechtelijke) antecedenten worden gerekend.
Onderdeel 2 behelst een aanpassing van onderdeel 2.2 van de bijlage. Als gevolg van die aanpassing wordt niet alleen – zoals in de huidige situatie – een transactie ter voorkoming van strafvervolging op grond van artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht tot de hiervoor bedoelde antecedenten gerekend, maar geldt dit ook voor een transactie als bedoeld in artikel 76 AWR en voor een transactie als bedoek in artikel 10:15 ADW. Op grond van artikel 66 IW 1990 is artikel 76 AWR van toepassing met betrekking tot de in artikel 64 IW 1990 strafbaar gestelde feiten.
Deze wijziging is van redactionele aard.
Door de Wijzigingswet financiële markten 2010 is artikel 2:69a Wft aan de Wft toegevoegd. In dat artikel is de mogelijkheid opgenomen voor beheerders van beleggingsinstellingen die zich enkel richten op gekwalificeerde beleggers een verklaring van ondertoezichtstelling bij de AFM aan te vragen. Ten behoeve van deze aanvraag moet de beheerder specifieke gegevens aan de AFM verstrekken. In het nieuwe artikel 35a van het Besluit markttoegang financiële ondernemingen Wft (BMfo) is opgenomen welke gegevens dit betreft. De wijziging van artikel 2 BMfo strekt ertoe voor die verstrekking het gebruik van een door de AFM vast te stellen formulier voor te schrijven.
In de artikelen 4, 6, 10, 11d, 22, 23, 30, 31d, 41 en 44 tot en met 46, BMfo is telkens de verwijzing vervallen naar het lid van het wetsartikel waarin de grondslag voor een algemene maatregel van bestuur is opgenomen. Een verwijzing naar een dergelijke grondslag is overbodig.
Zie de toelichting bij onderdeel B van dit artikel.
Artikel 7 geeft uitvoering aan het bepaalde in artikel 2:9, eerste lid, Wft ter zake van de kennisgeving als bedoeld in artikel 2:8, eerste lid, Wft. Artikel 2:8 heeft betrekking op dienstverlening vanuit zowel lidstaten als staten die geen lidstaat zijn. Daarom is «lidstaat» vervangen door «staat».
Zie de toelichting bij onderdeel B van dit artikel.
De wijziging vloeit voort uit de invoeging van een nieuw artikel 2:69a in de Wft door de Wijzigingswet financiële markten 2010.
Dit artikel is een nadere uitwerking van artikel 2:69a Wft en bepaalt welke gegevens de beheerder aan de AFM moet verstrekken ten behoeve van de aanvraag voor een verklaring van ondertoezichtstelling.
Zie de toelichting bij onderdeel B van dit artikel.
De wijzigingen betreffen het herstel van onvolledige verwijzingen.
In de bijlage bij het BMfo zijn de (strafrechtelijke) antecedenten, bedoeld in artikel 4, derde lid, onderdeel c, van dat besluit opgenomen.
Zie verder de toelichting bij artikel III, onderdeel U.
Deze wijziging is van redactionele aard.
De wijziging van artikel 3a, eerste lid, brengt de tekst van dit lid meer in overeenstemming met de gebruikelijk gebezigde terminologie in de financiële toezichtsregelgeving. Inhoudelijk is hiermee geen wijziging beoogd. Het vervallen van de oorspronkelijke inhoud van het derde lid van artikel 3a, heeft tot gevolg dat iedere betaaldienstverlener die niet meer voldoet aan de eisen in het eerste lid, direct onder de reikwijdte van de hoofdstukken 9 en 10 van het Besluit prudentiële regels komt te vallen. De nieuwe tekst van het derde lid was voorheen opgenomen in het eerste lid, maar is om redactionele redenen in een apart lid opgenomen.
Bij de invoeging van het artikel 40a in het Besluit prudentiële regels was de tekst van het eerste lid niet genummerd. Deze omissie wordt in dit onderdeel hersteld.
Door artikel I, onderdeel EE van de Wet van 3 juli 2008 tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht in verband met de uitvoering van Richtlijn nr. 2005/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 november 2005 betreffende herverzekering en houdende wijziging van Richtlijnen 73/239/EEG en 94/49/EEG van de Raad en van Richtlijnen 98/78/EG en 2002/83/EG (PbEU L 323) (Stb. 333) is het vierde lid van artikel 3:36 vernummerd tot zesde lid. Verzuimd is echter deze vernummering ook aan te brengen in het opschrift van hoofdstuk 7 van het Besluit prudentiële regels Wft (Bpr).
De eerste wijziging betreft het herstellen van verwijzigingsfouten.
Om te komen tot aanpassing van de bedragen van onder andere het minimum bedrag van het garantiefonds is indertijd in het Verzekeringscomité (thans het Comité van Europese toezichthouders op verzekeringen en bedrijfspensioenen) afgesproken dat de referentieperiode 12 maanden is met als peildatum 20 maart van ieder jaar. De lidstaten hebben vervolgens tot het eind van het daarop volgende jaar om eventuele wijzigingen toe te passen. Bij de implementatie van deze procedure in artikel 49, vierde lid, van het besluit is er van uitgegaan dat de kennisgeving van de Europese Commissie van de nieuwe bedragen in het jaar van de betrokken peildatum zou worden gedaan. In de praktijk is inmiddels gebleken dat de kennisgeving pas in het daarop volgende jaar gebeurt. Hierdoor is de in artikel 49, vierde lid, opgenomen procedure niet juist. Niet uitgesloten is evenwel dat de kennisgeving van de Europese Commissie op enig moment toch in hetzelfde jaar plaatsvindt als het jaar van de peildatum. De aangebrachte wijzigingen onder 2 en 3 voorzien erin dat de datum waarop de wijzigingen ingaan, overeenstemt met de datum die conform de procedure in het toenmalige Verzekeringscomité is afgesproken. Dit is bereikt door in het vijfde lid DNB de betrokken datum, conform de afspraken, bekend te laten maken.
In Bijlage A behorend bij artikel 6 Bpr zijn de strafrechtelijke antecedenten, bedoeld in artikel 6, onderdeel a, van dat besluit opgenomen. Zie verder de toelichting bij artikel III, onderdeel U.
Zie de toelichting bij artikel V, onderdeel A. Verzuimd was ook de desbetreffende vernummering aan te brengen in het opschrift van afdeling 2.1 van het Besluit reikwijdtebepalingen Wft.
In de bijlage behorend bij artikel 30 van het Besluit reikwijdtebepalingen Wft zijn de strafrechtelijke antecedenten, bedoeld in artikel 30, onderdeel a,van dat besluit opgenomen.
Zie verder de toelichting bij artikel III, onderdeel U.
Het opschrift van hoofdstuk 9 is gewijzigd in verband met de toevoeging door de Wijzigingswet financiële markten 2010 van een vijfde lid aan artikel 26 van de Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta).
Artikel 38a, eerste lid, geeft uitvoering aan artikel 26, vijfde lid, van de wet op basis waarvan regels kunnen worden gesteld voor het verstrekken van vertrouwelijke gegevens of inlichtingen aan derden. In artikel 38a, eerste lid, worden de situaties genoemd waarin deze verstrekking kan plaatsvinden. Dit betreft situaties waarin de mogelijkheid bestaat de geheimhouding terzijde te stellen; het betreft uitdrukkelijk geen verplichting tot het verstrekken van vertrouwelijke gegevens of inlichtingen.
Op basis van diverse wettelijke regelingen geldt er reeds een verplichting voor een externe accountant om in bepaalde gevallen vertrouwelijke gegevens of inlichtingen te verstrekken. Deze wettelijke regelingen worden, zoals uit artikel 26, eerste lid, van de wet voortvloeit, onverlet gelaten. Indien een externe accountant op grond van een andere wettelijke bepaling een verplichting heeft tot informatieverstrekking, kan een externe accountant niet stellen dat hij op grond van artikel 26, vijfde lid, van de wet en dit artikel slechts een mogelijkheid heeft tot het verstrekken van informatie.
Op grond van de artikelen 19, tweede en vierde lid, van de Wet op de Registeraccountants en artikel 24, tweede en vierde lid, van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten zijn diverse verordeningen en nadere voorschriften vastgesteld ten aanzien van de vakbekwaamheid, onafhankelijkheid, objectiviteit en integriteit van accountants. Op grond van artikel 25 en 25a, derde lid, van de wet juncto artikel 35 van het besluit dient de externe accountant zich aan deze verordeningen en nadere voorschriften te houden.
Bestaande praktijk is dat vertrouwelijke gegevens en inlichtingen aan derden worden verstrekt in het kader van de naleving van de krachtens de artikelen 19, tweede en vierde lid, van de Wet op de Registeraccountants en artikel 24, tweede en vierde lid, van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten gestelde verordeningen en nadere voorschriften. Van belang hierbij is dat de bedoelde uitzonderingen op de geheimhoudingsplicht zoals die geregeld zijn in artikel 38a, eerste lid, onderdeel a, geen betrekking kunnen hebben op in de verordeningen en nadere voorschriften van de beroepsorganisaties voorkomende aangelegenheden waarin voorschriften omtrent de geheimhouding zijn vastgesteld. Dit onderwerp wordt voor externe accountants immers geheel geregeld op basis van artikel 26 van de wet en de onderhavige nieuwe bepalingen in het besluit. Dit betekent concreet bijvoorbeeld dat het voor de externe accountant niet mogelijk is om wel op grond van artikel A-140.7 van de Verordening gedragscode vertrouwelijke gegevens of inlichtingen te verstrekken, indien de wet of dit besluit dat niet toestaat.
Verordeningen en nadere voorschriften van de beroepsorganisaties zijn veelal gebaseerd op internationale regelgeving. In deze regelgeving wordt veelvuldig gewezen op communicatie tussen de accountant en derden. Onderdeel a beoogt de overdracht van vertrouwelijke gegevens of inlichtingen mogelijk te maken, voor zover in het kader van de naleving van de verordeningen en nadere voorschriften krachtens de artikelen 19, tweede en vierde lid, van de Wet op de Registeraccountants en artikel 24, tweede en vierde lid, van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten of de naleving van de wet en het besluit communicatie met personen binnen of buiten de accountantsorganisatie redelijkerwijs noodzakelijk is. Aangezien de verordeningen en nadere voorschriften de gevallen waarin informatieoverdracht kan plaatsvinden niet altijd expliciet benoemen, worden zij in de onderdelen 1° tot met 10° nader uiteengezet.
De deskundigen, bedoeld in onderdeel 1° kunnen bijvoorbeeld actuarissen of belastingadviseurs zijn (Nadere voorschriften controle- en overige standaarden, Standaard 620).
Onderdeel 2° heeft betrekking op personen binnen de accountantsorganisatie waar de externe accountant werkzaam is of waaraan hij verbonden is of binnen het netwerk waartoe die accountantsorganisatie behoort. Dit hoeven niet altijd andere externe accountants te zijn, maar kan ook andere medewerkers betreffen waaronder deskundigen zoals fiscalisten, EDP auditors of actuarissen.
Onderdeel 3° heeft onder andere betrekking op de situatie waarin de externe accountant belast is met de wettelijke controle van de jaarrekening van een groepsmaatschappij en aan hem wordt verzocht vertrouwelijke gegevens of inlichtingen over die groepsmaatschappij te verstrekken aan de in of buiten Nederland gevestigde groepsaccountant, die verantwoordelijkheid draagt voor het afgeven van een accountantsverklaring bij de jaarrekening van de groep waarin de financiële gegevens van de groepsmaatschappij worden verwerkt. Deze situatie kan bijvoorbeeld aan de orde zijn in het kader van de naleving van artikel 15a van het besluit.
Onderdelen 4° een 5° betreffen situaties waarbij een accountant of een buitenlandse accountant gebruik maakt van de werkzaamheden van een andere accountant of een buitenlandse accountant. Hierbij is vaak uitwisseling van vertrouwelijk gegevens of inlichtingen noodzakelijk (zie bijvoorbeeld Nadere voorschriften controle- en overige standaarden, Standaard 600).
De assurance-opdracht waarnaar in onderdeel 4° wordt verwezen, betreft een opdracht waarbij een accountant of buitenlandse accountant een conclusie formuleert die is bedoeld om het vertrouwen van de beoogde gebruikers, niet zijnde de verantwoordelijke partij, in de uitkomst van de evaluatie van of de toetsing van het object van onderzoek ten opzichte van de van toepassing zijnde criteria, te versterken.
Onderdeel 6° heeft onder andere betrekking op situaties waarbij een accountant voornemens is een opdracht over te nemen van de externe accountant, en deze accountant vast wil stellen of er beroepsmatige of andere belemmeringen bestaan om de opdracht te aanvaarden (zie Verordening gedragscode van het NIVRA of de NOvAA Artikel B1-210.10 t/m Artikel B1-210.18).
Onderdelen 7° en 8° hebben betrekking op situaties waarin het verstrekken van vertrouwelijke gegevens of inlichtingen voortvloeit uit het besluit. Het betreft verstrekking aan de compliance officer (bedoeld in artikel 23 van het besluit), leden van het vaktechnisch bureau (bedoeld in artikel 17 van het besluit) en kwaliteitsbeoordelaars (bedoeld in artikel 19 van het besluit).
Onderdeel 9° heeft betrekking op de het verstrekken door de externe accountant van vertrouwelijke gegevens of inlichtingen in het kader van het in artikel 9 van de Verordening accountantsorganisaties bedoelde periodiek intern kwaliteitsonderzoek van afgeronde opdrachten tot het verrichten van een wettelijke controle. De personen die de geselecteerde opdrachten onderzoeken, mogen niet betrokken zijn geweest bij het uitvoeren van deze opdrachten of bij de in artikel 18 van het besluit bedoelde kwaliteitsbeoordeling, en als zodanig onderscheidt deze situatie zich dan ook van de situatie, bedoeld in de onderdelen 2° en 8°.
Het verstrekken van vertrouwelijke gegevens of inlichtingen aan de beroepsorganisaties op grond van onderdeel 10° kan bijvoorbeeld aan de orde zijn bij de naleving van artikel A-100.17 en A-100.20 van de Verordening gedragscode (het oplossen van beroepsethische conflicten). Een andere situatie waarin vertrouwelijke gegevens of inlichtingen aan één van beide beroepsorganisaties worden verstrekt kan zich voordoen in het kader van een consultatie van één van beide beroepsorganisaties (Nadere voorschriften controle- en overige standaarden, Standaard 220 paragraaf 30 tot en met 33).
Er kunnen ook situaties zijn waarin een externe accountant genoopt is vertrouwelijke gegevens of inlichtingen aan derden te verstrekken in het kader van de naleving van de verordeningen en nadere voorschriften krachtens de artikelen 19, tweede en vierde lid, van de Wet op de Registeraccountants en artikel 24, tweede en vierde lid, van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten, waarin niet door een van de onderdelen 1° tot met 10° van onderdeel a wordt voorzien. Voor deze bijzondere situaties geldt onderdeel b. Indien dit zich voordoet, legt de accountant vast op welke onderdelen van de verordeningen en nadere voorschriften het verstrekken betrekking heeft.
In het kader van een gerechtelijke of klachtprocedure tegen de externe accountant of de accountantsorganisatie kan de externe accountant overwegen om vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen tijdens de uitvoering van de wettelijke controle in te brengen in de procedure.
Een controlecliënt kan een externe accountant verzoeken of toestemming geven om vertrouwelijke gegevens of inlichtingen aan derden te verstrekken. Bedoeld verzoek van de controlecliënt kan zich in diverse situaties voordoen, bijvoorbeeld in het kader van een due diligence onderzoek of een arbitrage- of bindend adviesprocedure. De informatie mag uitsluitend worden verstrekt met het oog op een specifieke doel. Vertrouwelijke gegevens of inlichtingen worden op grond van deze bepaling dus nooit geheel ongeclausuleerd aan derden verstrekt. Om die reden zal de kring van betrokkenen waaraan wordt verstrekt altijd beperkt zijn. De externe accountant moet het specifieke doel vastleggen.
Artikel 38a, tweede lid, geeft nadere invulling aan het begrip «buitenlandse accountant». Hierbij wordt in eerste instantie aangesloten bij de gangbare begrippen «wettelijke auditor» en «auditor van een derde land» zoals die ook voorkomen in de richtlijn 2006/43/EG. Als de externe accountant betrouwbare gegevens of inlichtingen aan een andere categorie vergelijkbare deskundigen wil verstrekken, dient hij dit te doen op basis van artikel 38a, eerste lid, onderdelen b of d.
Indien de externe accountant overweegt om over te gaan tot het verstrekken van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen op grond van artikel 38a, eerste lid, onderdelen b en d, dient hij te borgen dat hierbij zorgvuldig wordt gehandeld. Immers, artikel 38a, eerste lid onderdeel b en d laat enige ruimte voor de externe accountant om te bepalen of het verstrekken van vertrouwelijke gegevens of inlichtingen in de rede ligt. Artikel 38b, eerste lid bepaalt welke aspecten de externe accountant bij zijn beslissing in overweging moet nemen.
De belangenafweging moet altijd worden gemaakt in situaties als bedoeld in artikel 38a, eerste lid, onderdelen b en d. De situaties waarop deze onderdelen betrekking hebben, zijn in tegenstelling tot de onderdelen a en c niet duidelijk vooraf beschreven. De belangenafweging geeft de externe accountant sturing de bij het inschatten van de betreffende situatie. Tot de bij de beslissing in aanmerking te nemen belangen, behoren niet alleen de belangen van de direct bij het verstrekken betrokken partijen, maar in voorkomende gevallen tevens de belangen van derden, hiertoe wordt tevens het maatschappelijk belang gerekend.
De externe accountant zal ervoor moeten waken dat gegevens of inlichtingen waarvan de betrouwbaarheid in twijfel kan worden getrokken, verkeerde verwachtingen bij de ontvanger kunnen wekken. Bepaalde deelinformatie of stukken in zijn dossier kunnen minder betrouwbaar zijn, zeker indien dergelijke informatie niet bezien kan worden in relatie tot het gehele dossier. De professionele oordeelsvorming van de externe accountant is hierbij van belang.
Een zorgvuldige wijze van communicatie is van belang om te voorkomen dat de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen bij personen terecht komen waarvoor zij niet bestemd zijn of door geadresseerden verkeerd worden begrepen. De externe accountant dient zich er in elk geval van te vergewissen dat degene met wie wordt gecommuniceerd de juiste ontvanger is en dat het verstrekken van de gegevens of inlichtingen onder de juiste voorwaarden plaatsvindt.
Hiermee wordt voorkomen dat de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen bij een ruimere kring van betrokkenen terecht komen dan de doelstelling van het verstrekken rechtvaardigt. Het is denkbaar dat het verstrekken plaatsvindt onder voorwaarde dat de beperkte kring van betrokkenen schriftelijk verklaart (aan controlecliënt en externe accountant) in te staan voor verdere geheimhouding.
De externe accountant dient zijn overwegingen die tot de beslissing, bedoeld in het eerste lid, hebben geleid vast te leggen.
De intrekking van de Erkenningsregeling permanente educatie Wft hangt samen met artikel III, onderdeel D, van dit besluit.
De bepalingen van artikel I, artikel II, de onderdelen O, P, Q en R van artikel III, de onderdelen A, G en H van artikel IV en artikel VIII hangen samen met bepalingen die zijn opgenomen in de Wijzigingswet financiële markten 2010 en dienen derhalve tegelijk met die wet in werking te treden.
Ten aanzien van het in het BGfo opgenomen van de bepalingen betreffende de instituten voor permanente educatie (artikel III, de onderdelen A, D en G) en de bepalingen betreffende de aanpassing van de eindtermen (artikel III, onderdeel T) is het van belang dat deze per 1 januari 2010 in werking treden. Met het besluit van 19 september 2009, houdende opneming in het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft van een verplichting voor aanbieders om transparantie te bieden ten aanzien van de kosten in verband met complexe producten en hypotheken en een verbod op bonusprovisies voor aanbieders en bemiddelaars en wijziging van het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector (Stb. 401), dat per 1 januari 2010 in werking treedt, en het besluit van 23 oktober 2009 tot wijziging van het Besluit bekostiging financieel toezicht, het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector, het Besluit Markttoegang financiële ondernemingen Wft, het Besluit prudentiële regels Wft, het Besluit prudentieel toezicht financiële groepen Wft en het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft ter implementatie van richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 november 2007 betreffende betalingsdiensten in de interne markt tot wijziging van de Richtlijnen 97/7/EG, 2002/65/EG, 2006/48/EG, en tot intrekking van Richtlijn 97/5/EG (Stb. 437), dat per 1 november in werking is getreden, zijn twee artikelen 59a in het BGfo ingevoegd. Artikel III, onderdeel J, van dit besluit herstelt deze omissie. Met artikel III, onderdeel K, wordt een niet correcte implementatie van een richtlijnartikel herstelt, evenals met artikel VI, onderdeel D; snelle inwerkingtreding dienaangaande is van belang. Naar verwachting zal de Wijzigingswet financiële markten 2010 pas in de loop van 2010 in werking treden, derhalve is in het eerste lid geregeld dat voornoemde artikelen en artikelonderdelen per 1 januari 2010 in werking treden.
Ten aanzien van het tweede lid wordt verwezen naar de toelichting bij artikel I, onderdeel A.
De Minister van Financiën,
W. J. Bos
Richtlijn 94/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 30 mei 1994inzake de depositogarantiestelsels (PbEG L 135).
Richtlijn 2009/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 11 maart 2009 tot wijziging van Richtlijn 94/19/EG inzake de depositogarantiestelsels wat dekking en uitbetalingstermijn betreft (PbEU L 68).
Richtlijn 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 september 2002 betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten en tot wijziging van de Richtlijnen 90/619/EEG, 97/7/EG en 98/27/EG van de Raad (PbEG L 271).
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Financiën.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in de Staatscourant.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2009-524.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.