Besluit van 25 november 2009 tot vaststelling van wat in artikel 10, vierde en vijfde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen onder inkomen uit arbeid en overig inkomen wordt verstaan (Inkomensbesluit Wet inkomensvoorziening oudere werklozen)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 14 september 2009, Directie Inkomensverzekeringen en -voorzieningen, nr. IVV/I/2009/20369;

Gelet op artikel 10, zesde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen;

De Raad van State gehoord (advies van 14 oktober 2009, nr. W12.09.0364/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 19 november 2009, Directie Inkomensverzekeringen en -voorzieningen, nr. IVV/I/2009/23738;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. aangiftetijdvak:

het tijdvak van vier weken dan wel een maand waarop de aangifte waarop de ingehouden loonbelasting wordt afgedragen, betrekking heeft;

b. verlof:

een tussen werkgever en werknemer voor een gedeelte of het geheel van de arbeidstijd overeengekomen tijdvak, waarin de werknemer geen arbeid jegens de werkgever verricht;

c. werknemersverzekering:

werknemersverzekering, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Wet financiering sociale verzekeringen;

d. stamrecht:

een recht op periodieke uitkeringen ter vervanging van gederfd of te derven loon.

Artikel 2 Omschrijving inkomen uit arbeid

  • 1. Onder inkomen uit arbeid als bedoeld in artikel 10, vierde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, wordt verstaan:

    • a. hetgeen onder loon wordt verstaan in artikel 16, eerste en tweede lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, voor de werknemer, bedoeld in artikel 1, onderdeel o, van die wet, met dien verstande dat niet tot het inkomen worden gerekend uitkeringen op grond van een werknemersverzekering, al dan niet vermeerderd met een toeslag op grond van de Toeslagenwet en de aanvullingen daarop van degene tot wie de werknemer in dienstbetrekking staat;

    • b. het loon, bedoeld in de artikelen 9 tot en met 13 van de Wet op de loonbelasting 1964, voor zover de werknemer niet als werknemer als bedoeld in onderdeel a inkomen verdient, met dien verstande dat niet tot het inkomen worden gerekend:

      • 1°. hetgeen uit een vroegere dienstbetrekking als bedoeld in die wet wordt genoten;

      • 2°. een vergoeding voor de inkomensafhankelijke bijdrage als bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet;

      • 3°. de eindheffingsbestanddelen, bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdelen b tot en met h, van de Wet op de loonbelasting 1964;

    • c. het belastbaar loon of het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden, bedoeld in paragraaf 3.3.1 onderscheidenlijk paragraaf 3.4.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001, behoudens voor zover het een werkzaamheid betreft als bedoeld in de artikelen 3.91, eerste lid, onderdelen a en b, en artikel 3.92 van die wet, voor zover de uitkeringsgerechtigde geen werknemer is als bedoeld in de onderdelen a en b;

    • d. de belastbare winst uit onderneming, bedoeld in paragraaf 3.2.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001, vermeerderd met de ondernemersaftrek en de MKB-winstvrijstelling, bedoeld in de artikelen 3.74 en 3.79a van die wet, met dien verstande dat de bestanddelen van de winst, bedoeld in artikel 3.78, derde lid, van die wet, niet geacht worden te behoren tot de winst;

    • e. een uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 2 van de Wet arbeid en zorg aan de zelfstandige of de beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst, bedoeld in artikel 3:17, eerste lid, onder a en b, van die wet;

    • f. een uitkering op grond van artikel 29, tweede lid, onderdelen e tot en met g, van de Ziektewet, indien tevens sprake is van een arbeidsovereenkomst in de zin van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 2. Indien de vaststelling van het inkomen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen c en d, leidt tot een negatief bedrag, dan wordt dat inkomen op nihil gesteld.

  • 3. Indien de doorbetaling van loon als bedoeld in artikel 629 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek of de doorbetaling van bezoldiging op grond van artikel 76a van de Ziektewet geheel of gedeeltelijk is geweigerd, dan wel de betaling daarvan geheel of gedeeltelijk is opgeschort door toepassing van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek onderscheidenlijk artikel 76b, eerste tot en met derde lid, of 76c van de Ziektewet, wordt voor de toepassing van dit besluit het loon of de bezoldiging in aanmerking genomen als ware de doorbetaling niet geheel of gedeeltelijk geweigerd of de betaling niet geheel of gedeeltelijk opgeschort.

Artikel 3 Uitbreiding omschrijving inkomen uit arbeid

  • 1. Gedurende de periode dat de werknemer recht heeft op:

    • a. een uitkering als bedoeld in hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet;

    • b. een uitkering als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Werkloosheidswet;

    • c. een uitkering in verband met werkloosheid die uitsluitend het gevolg is van verkorting van de werktijd, waarvoor op grond van artikel 8, derde lid, van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 ontheffing is verleend,

      of met verlof is, wordt tevens als inkomen uit arbeid beschouwd het inkomen dat werd genoten in het aangiftetijdvak voor het aangiftetijdvak waarin:

      • 1°. het recht ontstond op een uitkering als bedoeld in de onderdelen a tot en met c.

      • 2°. het verlof aanving.

  • 2. Niet als inkomen wordt beschouwd het loon dat door de werknemer wordt genoten indien hij tegelijkertijd uit hoofde van dezelfde arbeidsrelatie inkomen als bedoeld in het eerste lid geniet.

Artikel 4 Omschrijving overig inkomen

  • 1. Onder overig inkomen als bedoeld in artikel 10, vijfde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, wordt verstaan:

    • a. een uitkering op grond van de Werkloosheidswet met uitzondering van de uitkeringen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdelen a tot en met c;

    • b. een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

    • c. een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen;

    • d. een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen;

    • e. een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten;

    • f. een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen;

    • g. een uitkering op grond van de Ziektewet als bedoeld in artikel 29, tweede lid, van die wet, tenzij artikel 2, onderdeel f, van toepassing is;

    • h. een uitkering die naar aard en strekking overeenkomt met een uitkering als bedoeld in de onderdelen a tot en met g;

    • i. een uitkering op grond van een regeling voor vervroegde uittreding als bedoeld in artikel 32ba van de Wet op de loonbelasting 1964, op grond van een pensioenregeling als bedoeld in artikel 18, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, van de Wet op de loonbelasting 1964, op grond van een levensloopregeling als bedoeld in artikel 19g van de Wet op de loonbelasting 1964, op grond van een prepensioenregeling als bedoeld in artikel 38a van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals dat artikel luidde op 31 december 2004 of op grond van een regeling die naar aard en strekking daarmee overeenkomt;

    • j. een uitkering als bedoeld in onderdeel h, waarop recht bestaat, maar die niet wordt uitbetaald, omdat onder de toepasselijke wetgeving gebruik is gemaakt van het daarin voorziene recht af te zien van het recht op die uitkering of de uitbetaling daarvan;

    • k. loon dat uit een vroegere dienstbetrekking wordt genoten.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt niet als overig inkomen beschouwd:

    • a. het bedrag waarmee de uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen en de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten is verhoogd wegens hulpbehoevendheid op grond van artikel 22 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de artikelen 53 of 63 van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen, artikel 10 van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, artikel 9 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten of een combinatie van deze artikelen;

    • b. een eenmalige uitkering welke na beëindiging van de dienstbetrekking aan een werknemer in verband met die beëindiging wordt betaald en

    • c. periodieke uitkeringen uit hoofde van een stamrecht, dat is verkregen uit een eenmalige uitkering welke na beëindiging van de dienstbetrekking aan de werknemer in verband met die beëindiging is toegekend, mits de werknemer aantoont dat de eenmalige uitkering door de werkgever betaalbaar is gesteld om naar eigen inzicht van de werknemer te besteden.

  • 3. Indien een uitkering als bedoeld in het eerste lid, geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd in verband met enig handelen of nalaten van betrokkene dat hem redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor de toepassing van dit besluit de uitkering in aanmerking genomen als ware deze niet geheel of gedeeltelijk geweigerd.

Artikel 5 Vakantiebijslag

  • 1. In afwijking van de artikelen 2, 3 en 4 wordt vakantiebijslag niet als inkomen uit arbeid of als overig inkomen beschouwd.

  • 2. Indien over het inkomen uit arbeid of overig inkomen geen aanspraak op vakantiebijslag bestaat, wordt van dit inkomen slechts een deel in aanmerking genomen. Dit deel is gelijk aan het quotiënt van 100 en de som van 100 en het percentage van de vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.

Artikel 6 Vaststelling inkomen per kalendermaand van de uitkeringsgerechtigde

  • 1. Het inkomen, bedoeld in de artikelen 2, 3 en 4 wordt herleid tot een bedrag per kalendermaand.

  • 2. Bij de toepassing van het eerste lid wordt het loon door de uitkeringsgerechtigde geacht te zijn genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever of de inhoudingsplichtige van dat loon opgave heeft gedaan.

  • 3. Bij de toepassing van het eerste lid worden betalingen van het overig inkomen toegerekend aan de perioden waarin hierop recht bestaat.

  • 4. Bij de toepassing van het eerste lid worden het belastbaar loon, het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden, de belastbare winst uit onderneming en de uitkering, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen c, d en e, evenredig toegerekend aan de betreffende kalendermaanden in het boek- of kalenderjaar.

  • 5. Bij een per kalendermaand wisselend inkomen kan op basis van een geschat inkomen een gemiddeld inkomen per kalendermaand worden bepaald, waarna per periode van ten hoogste twaalf maanden een herberekening plaatsvindt.

  • 6. Het UWV kan bij de vaststelling van het inkomen het loon dat door de uitkeringsgerechtigde is genoten in een aangiftetijdvak, toerekenen aan de dag waarop dat loon betrekking heeft.

  • 7. Het UWV kan bij de vaststelling van het inkomen artikel 3, eerste lid, van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen overeenkomstig toepassen ten aanzien van loon dat het karakter heeft van een extra periodiek salaris, waarbij in plaats van een refertejaar, kalendermaand wordt gelezen.

Artikel 7 Omrekening

  • 1. Indien het bij de toepassing van artikel 6 noodzakelijk is om niet in euro’s uitgedrukt inkomen om te rekenen in euro’s, geschiedt dat met behulp van de door de Europese Centrale Bank geadviseerde wisselkoersen.

  • 2. Een wijziging van een wisselkoers als bedoeld in het eerste lid beïnvloedt het vastgestelde inkomen niet, met dien verstande dat:

    • a. bij wijziging van het inkomen, anders dan ten gevolge van de koersmutaties, een omrekening plaatsvindt; en

    • b. ten minste eens per jaar een omrekening plaatsvindt.

Artikel 8 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop artikel 10, zesde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen in werking treedt.

Artikel 9 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Inkomensbesluit Wet inkomensvoorziening oudere werklozen.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 25 november 2009

Beatrix

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner

Uitgegeven de achtste december 2009

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

1 Inleiding

Aanleiding voor dit besluit is de op 19 juni 2008 tot stand gekomen nieuwe Wet inkomensvoorziening oudere werklozen (IOW). De IOW biedt personen inkomensondersteuning na afloop van een (loongerelateerde) uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) of de Werkhervattingsregeling gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) tot de leeftijd van 65 jaar, die bij aanvang van die uitkering 60 jaar of ouder waren. De hoogte van de IOW-uitkering is afhankelijk van het inkomen van de IOW-gerechtigde. In de IOW is bepaald dat inkomen uit arbeid gedeeltelijk op de IOW-uitkering in mindering wordt gebracht. Overig inkomen wordt volledig gekort op de IOW-uitkering. Zoals in artikel 10, zesde lid, van de IOW, zoals die wet is gewijzigd bij de Wet van 25 juni 2009 tot invoering en wijziging van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen (Stb. 390) (hierna: invoerings- en wijzigingswet), is aangegeven, wordt bij algemene maatregel van bestuur bepaald wat in dat verband onder «inkomen uit arbeid» en «overig inkomen» moet worden verstaan. In dit besluit worden op basis van dat artikellid regels gesteld met betrekking tot «inkomen uit arbeid» en «overig inkomen» en de vaststelling van dat inkomen per maand.

In deze toelichting wordt achtereenvolgens ingegaan op de achtergrond, de begrippen «inkomen uit arbeid» en «overig inkomen», de vaststelling van het inkomen en de uitvoering van de IOW door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekering (UWV).

2 Inhoud van het besluit

Dit inkomensbesluit is van toepassing op de IOW-gerechtigde die naast de IOW-uitkering inkomen ontvangt. In dit besluit wordt het «soort» inkomen benoemd dat in mindering wordt gebracht op de IOW-uitkering. Daarbij is een onderverdeling gemaakt in de categorieën «inkomen uit arbeid» en «overig inkomen». Dit onderscheid is van belang omdat van het inkomen uit arbeid – anders dan van het overig inkomen – 30% wordt vrijgelaten, zodat werken altijd loont.

3 Inkomen uit arbeid

De IOW-gerechtigde kan arbeid verrichten als werknemer, niet-werknemer (bijvoorbeeld freelancer) of zelfstandige. In al deze gevallen wordt het daarmee verdiende inkomen beschouwd als «inkomen uit arbeid». Voor de definitie van «inkomen uit arbeid» wordt uit een oogpunt van uniformiteit en duidelijkheid zo veel mogelijk aansluiting gezocht bij al bestaande inkomens- en loonbegrippen in de sociale zekerheid en de belastingwetgeving, waarmee uitvoeringsinstellingen en de fiscus al bekend zijn en werken. Zo wordt voor werknemers in de zin van de werknemersverzekeringen uitgegaan van het socialeverzekeringsloon (SV-loon), bedoeld in artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv). Voor de overige werknemers wordt aangesloten bij het loon uit dienstbetrekking bedoeld in de artikelen 9 tot en met 13 van de Wet op de loonbelasting 1964. Voor personen die hun arbeid niet in dienstbetrekking verrichten, wordt gekeken naar het belastbaar loon of het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden en de belastbare winst uit onderneming, zoals dit is gedefinieerd in de Wet inkomstenbelasting 2001.

In bepaalde situaties wordt uitgegaan van het inkomen dat werd genoten in het aangiftetijdvak vóórdat het recht op een uitkering ontstond. Deze werkwijze wordt gehanteerd bij de uitkeringen die op grond van de WW worden verstrekt vanwege buitengewone natuurlijke omstandigheden, vanwege toepassing van werktijdverkorting op grond van hoofdstuk II of vanwege betalingsonmacht van de werkgever op grond van hoofdstuk IV. Door in deze situaties uit te gaan van het inkomen dat werd genoten in het aangiftetijdvak vóórdat het recht op de genoemde WW-uitkeringen ontstond, verandert de hoogte van de IOW-uitkering niet tijdens de hier bedoelde WW-periode.

Een vrijwillige onderbreking van de arbeid (vanwege verlof) is een eigen keuze van de IOW-gerechtigde. In dit besluit is geregeld dat in die situatie – ook al daalt het inkomen – de IOW-uitkering niet toeneemt. Om dit te realiseren wordt verondersteld dat een IOW-gerechtigde tijdens verlof een inkomen ontvangt dat gelijk is aan het inkomen dat hij ontving voorafgaande aan het verlof. Het gaat hierbij om alle vormen van betaald of onbetaald verlof, bijvoorbeeld zwangerschaps- en bevallingsverlof, ouderschapsverlof en levensloopverlof. Op grond van de Wet arbeid en zorg wordt bepaald in welke situaties recht op verlof bestaat en of er recht op behoud van loon is of recht op een uitkering.

4 Overig inkomen en vakantiebijslag

De IOW voorziet in een uitkering tot minimumniveau, namelijk tot 70% van het wettelijk minimumloon (WML). Overig inkomen dat de uitkeringsgerechtigde naast de IOW-uitkering ontvangt, wordt daarmee volledig verrekend. In artikel 4 van het inkomensbesluit wordt aangegeven wat onder de omschrijving van «overig inkomen» valt. Het betreft hier onder andere de loondervingsuitkeringen op grond van de werknemersverzekeringen (behoudens enkele uitzonderingen), de aanvullingen die een (voormalig) werkgever hierop betaalt en pensioenen.

Voor de bepaling van het «inkomen uit arbeid» of «overig inkomen» wordt geen rekening gehouden met de uitbetaalde vakantiebijslag, terwijl – als geen aanspraak bestaat op vakantiebijslag – wordt verondersteld dat een deel van het uitbetaalde inkomen wordt gereserveerd als vakantiebijslag (zie artikel 5, tweede lid). De maandelijkse (maximale) IOW-uitkering bedraagt namelijk 70% WML en dat is een bedrag exclusief vakantiebijslag. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat jaarlijks in de maand mei vakantiebijslag wordt uitbetaald op basis van de IOW, ten bedrage van 8% van de IOW-uitkering.

5 Vaststelling van het inkomen

Met het onderhavige besluit wordt zoveel mogelijk aangesloten bij bestaande definities, zoals het SV-loon en bepalingen uit bijvoorbeeld het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen. Het «inkomen uit arbeid» wordt geacht te zijn genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever of de inhoudingsplichtige opgave heeft gedaan. Betalingen van het «overig inkomen» – dit betreft voornamelijk (loondervings)uitkeringen – worden toegerekend aan de perioden waarin recht bestaat op de desbetreffende (loondervings)uitkering.

Voor de toerekening van het belastbaar loon, het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden en de belastbare winst uit onderneming wordt uitgegaan van een kalenderjaar of boekjaar. De winst over een jaar wordt naar evenredigheid toegerekend aan de betreffende kalendermaanden in het boek- of kalenderjaar. Hetzelfde gebeurt met de eventuele uitkering die de zelfstandige ontvangt op basis van de Wet arbeid en zorg.

Bij wisselende inkomsten heeft het UWV de bevoegdheid om op basis van een geschat inkomen een gemiddeld inkomen te bepalen op basis waarvan de IOW-uitkering kan worden vastgesteld. In dat geval vindt per periode van ten hoogste twaalf maanden een herberekening plaats op basis van het reëel genoten inkomen. In samenspraak met de betrokkene wordt een schatting gemaakt van het te verwachten inkomen per maand. Periodiek onderzoekt het UWV het werkelijk genoten inkomen.

6 Uitvoering door het UWV

De definitieve vaststelling van de IOW-uitkering kan pas plaatsvinden als de uitkeringsgerechtigde de loonstrookjes overlegt aan het UWV of de loonaangifte van de werkgever is opgenomen in de polisadministratie. Wanneer sprake is van belastbaar loon, belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden of belastbare winst uit onderneming, wordt aangesloten bij het fiscale inkomensbegrip. Om die reden verstrekt het UWV voorschotten op de IOW-uitkering. Deze voorschotten zijn gebaseerd op een schatting van de inkomsten.

Artikelsgewijs

Artikel 1 Begripsbepalingen

Dit artikel bevat enkele definities. Het begrip «uitkeringsgerechtigde» is in dit besluit niet gedefinieerd, omdat een omschrijving van dit begrip al is opgenomen in artikel 1 van de IOW.

In onderdeel a is voor de toepassing van de artikelen 3 en 6 omschreven wat onder aangiftetijdvak moet worden verstaan. Het betreft de tijdvakken van een maand dan wel vier weken waarop de aangifte loonbelasting betrekking heeft.

Artikel 2 Omschrijving inkomen uit arbeid

In artikel 2 van het besluit is omschreven wat onder «inkomen uit arbeid» moet worden verstaan als bedoeld in artikel 10, vierde lid, van de IOW.

In dit artikel is de hoofdregel voor de bepaling van het inkomen uit arbeid opgenomen. Artikel 3 regelt in aanvulling daarop wat als inkomen wordt beschouwd in de periode dat de uitkeringsgerechtigde recht heeft op een hier genoemde uitkering op grond van de WW of met verlof is.

Artikel 2, eerste lid onder a, regelt dat voor werknemers als bedoeld in artikel 1, onderdeel o, van de Wfsv het inkomen uit arbeid gelijk is aan het SV-loon (het loon bedoeld in artikel 16, eerste en tweede lid, van de Wfsv. Een werknemer in de zin van de Wfsv is, volgens artikel 1, onderdeel o, van die wet, de werknemer in de zin van de Werkloosheidswet, de Ziektewet, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen of de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.

Artikel 2, eerste lid, onderdeel b, regelt dat voor de overige werknemers het inkomen uit arbeid gelijk is aan het fiscale loon (het loon, bedoeld in de artikelen 9 tot en met 13 van de Wet op de loonbelasting 1964). Onderdeel b heeft betrekking op personen, die weliswaar loon genieten, maar die zijn uitgezonderd van de verzekeringsplicht voor de werknemersverzekeringen omdat hun arbeidsverhouding niet als een dienstbetrekking wordt beschouwd, bijvoorbeeld een directeur-grootaandeelhouder. Van dit fiscale loon worden uitgezonderd de eindheffingsbestanddelen en de vergoeding van de inhoudingsplichtige voor de inkomensafhankelijke bijdrage op grond van de Zorgverzekeringswet. De tegemoetkoming van de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet wordt uitgezonderd om te voorkomen dat personen beneden het sociale minimum uitkomen. De collectieve eindheffingsbestanddelen worden van dit fiscale loon uitgezonderd omdat het niet de bedoeling is dat een werkgever of een uitvoeringsorgaan deze inkomensbestanddelen tot het individuele werknemersniveau zou moeten herleiden. De ratio van eindheffingsbestanddelen is immers juist om de administratieve lasten van werkgevers te beperken door werkgevers voor bepaalde inkomensbestanddelen niet te verplichten deze op individueel werknemersniveau te administreren.

In artikel 2, eerste lid, onderdelen c en d, wordt vervolgens geregeld dat voor degenen die geen arbeid als werknemer verrichten, maar een bedrijf of zelfstandig beroep uitoefenen, als inkomen uit arbeid wordt beschouwd het belastbare loon uit tegenwoordige arbeid, het belastbare resultaat uit overige werkzaamheden of de belastbare winst uit onderneming, bedoeld in de Wet inkomstenbelasting 2001.

In artikel 2, eerste lid, onderdeel f, gaat het om ziekengeld aan de verzekerde die wegens orgaandonatie ongeschikt is tot het verrichten van arbeid, ziekengeld bij ongeschiktheid ten gevolge van zwangerschap of bevalling en ziekengeld voor arbeidsgehandicapten.

Artikel 2, tweede lid, regelt dat indien de berekende winst of het berekende resultaat negatief is, deze bedragen niet worden meegenomen bij de bepaling van het inkomen.

Artikel 2, derde lid, regelt dat, als de doorbetaling van loon of bezoldiging wordt geweigerd dan wel de betaling wordt opgeschort op de gronden, bedoeld in artikel 629 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek of de artikelen 76b en 76c van de Ziektewet, het loon of de bezoldiging in aanmerking wordt genomen als ware deze niet geweigerd of opgeschort. De bedoelde gronden betreffen onder meer situaties waarin de werknemer de ziekte opzettelijk heeft veroorzaakt of door zijn toedoen de genezing heeft belemmerd of vertraagd of waarin de werknemer zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan redelijke voorschriften of indien de werknemer weigert inlichtingen te verstrekken. Op deze manier wordt voorkomen dat een weigering van loondoorbetaling of opschorting leidt tot een hogere IOW-uitkering omdat anders het met die weigering of opschorting beoogde effect verloren zou gaan.

Voor de hoofdregel van het inkomen kan in het merendeel van de gevallen worden uitgegaan van het SV-loon als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a. Dit gegeven is beschikbaar in de polisadministratie en kan veelal gebruikt worden zonder dat daar een correctie op nodig is. Indien geen sprake is van een werknemer in de zin van de Wfsv, maar wel van een werknemer in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964, kan ook gebruik worden gemaakt van de gegevens in de polisadministratie. Voor het inkomen kan dan gebruik worden gemaakt van het fiscale loon uit de witte tabel. Dit loon zal veelal moeten worden gecorrigeerd voor de vergoeding van de inhoudingsplichtige voor de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet. Het inkomen zal in de praktijk met name op basis van het fiscale loon uit de witte tabel worden vastgesteld als sprake is van een directeur grootaandeelhouder. De witte tabel is van toepassing op inkomen uit tegenwoordige arbeid. In die witte tabel wordt het tarief vermeld van de loonheffing die verschuldigd is over dat inkomen.

Artikel 3 Uitbreiding omschrijving inkomen uit arbeid

In dit artikel is bepaald hoe het inkomen uit arbeid moet worden bepaald voor die perioden dat de uitkeringsgerechtigde recht heeft op een bepaalde uitkering of met verlof is. In dat geval wordt bij de berekening van het inkomen uit arbeid uitgegaan van het inkomen in een eerder aangiftetijdvak, nl. het aangiftetijdvak dat voorafgaat aan het aangiftetijdvak waarin het recht op uitkering ontstond of het verlof aanving.

In het eerste lid is bepaald dat gedurende de periode dat de werknemer recht heeft op een uitkering als bedoeld in artikel 18, eerste lid, of hoofdstuk IV van de WW of een uitkering in verband met werkloosheid, die uitsluitend het gevolg is van verkorting van de werktijd, waarvoor op grond van artikel 8, derde lid van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945, ontheffing is verleend, als inkomen wordt beschouwd het inkomen dat de betrokkene verdiende in het aangiftetijdvak voordat recht ontstond op de desbetreffende WW-uitkering. Hiermee wordt bereikt dat de IOW-uitkering tijdens de werkloosheidsperiode even hoog is als ervoor en erna.

Tevens is bepaald dat tijdens de verlofperiode het inkomen uit arbeid uit het aangiftetijdvak vóór het verlof als inkomen uit arbeid worden aangemerkt. Hierdoor wordt voorkomen dat tijdens het verlof de IOW-uitkering stijgt doordat de betrokkene een lager of geen inkomen ontvangt. Het gaat hierbij om alle vormen van betaald of onbetaald verlof, waaronder ouderschapsverlof en levensloopverlof.

Artikel 4 Omschrijving overig inkomen

Als overige inkomensbestanddelen worden onder andere aangemerkt uitkeringen op grond van de WW (met uitzondering van de in artikel 3, onder a tot en met c genoemde uitkeringen), de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Ziektewet en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering. Daarnaast betreft het uitkeringen die naar aard en strekking overeenkomen met de in artikel 4, eerste lid, onder a tot en met g genoemde uitkeringen. Hiertoe worden in ieder geval gerekend de bovenwettelijke aanvullingen op de in dit artikel genoemde uitkeringen, soortgelijke uitkeringen op grond van een buitenlandse wettelijke sociale verzekeringsregeling of van een volkenrechtelijke organisatie en bijvoorbeeld een uitkering op grond van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers. Ook uitkeringen op grond van een particuliere verzekering die in het kader van een individuele of collectieve arbeidsovereenkomst zijn afgesloten en naar aard en strekking overeenkomen met de in dit artikel genoemde uitkeringen vallen hier onder.

In het eerste lid, onderdeel j, is aangegeven dat een uitkering als bedoeld in onderdeel h, waarop recht bestaat, maar die niet wordt uitbetaald, omdat onder de toepasselijke wetgeving gebruik is gemaakt van het recht af te zien van het recht op die uitkering of de uitbetaling daarvan, tot het overig inkomen wordt gerekend. Dit onderdeel heeft uitsluitend betrekking op uitkeringen op grond van buitenlandse toepasselijke wetgeving.

Bij de formulering van het eerste lid, onderdeel k, is aansluiting gezocht bij de formulering in artikel 7, eerste lid, onderdeel g, van het Inkomensbesluit Toeslagenwet, zodat kan worden aangesloten bij de bestaande uitvoeringspraktijk op grond van de Toeslagenwet.

Het derde lid regelt dat als een loondervingsuitkering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd in verband met enig handelen of nalaten van betrokkene, deze in aanmerking wordt genomen als ware deze niet geweigerd. Op deze manier wordt voorkomen dat een maatregel op een loondervingsuitkering leidt tot een hogere IOW-uitkering omdat anders het daarmee beoogde effect verloren zou gaan.

Artikel 5 Vakantiebijslag

De IOW-uitkering is een minimumuitkering; net als bij de Toeslagenwet, de Algemene Ouderdomswet en de Algemene nabestaandenwet wordt daarom de uitbetaalde vakantiebijslag niet als inkomen aangemerkt (eerste lid). Als geen aanspraak bestaat op vakantiebijslag, wordt verondersteld dat een deel van het uitbetaalde inkomen wordt gereserveerd als vakantiebijslag (zie artikel 5, tweede lid). De maandelijkse (maximale) IOW-uitkering bedraagt namelijk 70% van het wettelijk minimumloon en dat is het minimumloon exclusief de vakantiebijslag, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.

Artikel 6 Vaststelling inkomen per kalendermaand van de uitkeringsgerechtigde

Dit artikel regelt hoe het inkomen dient te worden herleid of toegerekend naar een maandinkomen. De eerste leden van het artikel zijn zodanig geformuleerd dat het UWV de uitvoeringsprocessen zoveel mogelijk op de beschikbare gegevens in de polisadministratie kan inrichten.

Op grond van het eerste lid worden het inkomen uit arbeid en het overig inkomen herleid tot een bedrag per kalendermaand. Voor de toepassing van het eerste lid wordt het loon door de uitkeringsgerechtigde geacht te zijn genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever of de inhoudingsplichtige van dat loon opgave heeft gedaan (tweede lid).

Het derde lid regelt daarentegen dat het overig inkomen, waaronder loondervingsuitkeringen die betrekking hebben op een bepaalde maand, worden toegerekend aan diezelfde maand.

Het vierde lid regelt dat het belastbare loon, het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden, de belastbare winst uit onderneming en de uitkering in verband met zwangerschaps- en bevallingsverlof die een zelfstandige in een bepaald jaar ontvangt, evenredig worden toegerekend aan de betreffende kalendermaanden in het boek- of kalenderjaar. Hierdoor wordt voorkomen dat de hoogte van de IOW-uitkering per maand varieert.

Het vijfde lid regelt dat bij de toepassing van het eerste lid op basis van een geschat inkomen een gemiddeld inkomen per kalendermaand kan worden bepaald. Wel geldt daarbij als voorwaarde dat per periode van ten hoogste twaalf maanden een herberekening plaatsvindt waarbij een gemiddelde van het daadwerkelijke inkomen over die periode kan worden toegerekend aan de maanden in die periode. Dit vijfde lid beoogt het UWV te faciliteren bij het gebruik van de gegevens in de polisadministratie door zo nodig inkomensgegevens te schatten op basis van reeds bekende kalendermaanden.

Het zesde lid houdt rekening met de situatie waarin het door de werkgever gehanteerde aangiftetijdvak afwijkt van de kalendermaand en het betreffende aangiftetijdvak deels in en deels buiten de relevante kalendermaand valt (gebroken aangiftetijdvak). In die situatie kan een evenredig deel van het loon van het aangiftetijdvak dat deels binnen en deels buiten de kalendermaand valt worden toegerekend aan de kalendermaand, waarbij rekening wordt gehouden met het aantal dagen waarop betrokkene in de kalendermaand bij de werkgever in dienst was. Hierdoor wordt aangesloten bij de gehanteerde systematiek in het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen.

Het zevende lid maakt het mogelijk om het inkomen per kalendermaand te vermeerderen met het opgebouwde recht aan extra periodiek salaris (een eindejaarsuitkering of een dertiende of veertiende maand, waarvoor de werknemer in de loop van het jaar reserveringen opbouwt) zodat niet de feitelijke betaling van het extra periodiek salaris in mindering hoeft te worden gebracht op de uitkering. Hierdoor kan het UWV aansluiten bij de gehanteerde systematiek in het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen.

Deze bepaling heeft geen verplichtend karakter omdat het moeilijk op voorhand is in te schatten welke systematiek in de praktijk beter uitpakt, gelet op de minimumbescherming die de IOW beoogt te bieden.

Artikel 7 Omrekening

Indien het inkomen in euro’s moet worden omgerekend gebeurt dit met behulp van de door de Europese Centrale Bank geadviseerde wisselkoersen. Om uitvoeringstechnische redenen is bepaald dat bij gelijkblijvend inkomen uit het buitenland, het inkomen niet bij elke koersmutatie hoeft te worden gewijzigd. Wel wordt het inkomen ten minste een keer per jaar omgerekend met behulp van de door de Europese Centrale Bank geadviseerde wisselkoersen.

Artikel 8 Inwerkingtreding

Omdat dit besluit is gebaseerd op artikel 10, zesde lid, van de IOW, zoals gewijzigd door de invoerings- en wijzigingswet treedt het op hetzelfde tijdstip als dit artikellid in werking. Bij besluit van 18 augustus 2008, Stb. 341, is bepaald dat de IOW met ingang van 1 december 2009 in werking zal treden, zodat ook dit besluit met ingang van die datum in werking zal treden.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven