Besluit van 5 oktober 2009 tot wijziging van het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen ten behoeve van de implementatie van Richtlijn nr. 96/82/EG van de Raad van de Europese Unie van 9 december 1996 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (PbEG L 10), zoals deze laatstelijk is gewijzigd bij richtlijn nr. 2003/105/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 december 2003 (PbEU L 345) (toepassing van het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 op kerninstallaties)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 12 augustus 2009, nr. BJZ2009049449, Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken, gedaan mede namens Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Onze Minister van Economische Zaken;

Gelet op richtlijn nr. 96/82/EG van de Raad van de Europese Unie van 9 december 1996 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (PbEG L 10), zoals deze laatstelijk is gewijzigd bij richtlijn nr. 2003/105/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 december 2003 (PbEU L 345) en de artikelen 21, eerste lid, en 67 van de Kernenergiewet;

De Raad van State gehoord (advies van 9 september 2009, nr. W08.09.0322/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 29 september 2009, nr. BJZ2009055521, Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Onze Minister van Economische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, eerste lid, wordt na het begrip «gepostuleerde begin-gebeurtenissen» en de daarbij behorende begripsomschrijving ingevoegd:

gevaarlijke stoffen

gevaarlijke stoffen als bedoeld in artikel 1, onder b, van het Besluit risico’s zware ongevallen 1999;.

B

In hoofdstuk IIIa worden aan het slot twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 23

  • 1. Het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 is, met uitzondering van de artikelen 26, 27 en 28, van overeenkomstige toepassing ten aanzien van inrichtingen als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet waarin gevaarlijke stoffen krachtens vergunning aanwezig mogen zijn of ten gevolge van het onbeheersbaar worden van een industrieel chemisch proces kunnen worden gevormd.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing met betrekking tot gevaarlijke stoffen die tevens radioactief zijn.

Artikel 24

Het veiligheidsrapport, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder h, en het document, bedoeld in artikel 5, tweede lid, van het Besluit risico’s zware ongevallen 1999, dan wel het veiligheidsrapport, bedoeld in artikel 9 van dat besluit, kunnen tot één veiligheidsrapport worden gecombineerd.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 5 oktober 2009

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst

De Minister van Economische Zaken,

M. J. A. van der Hoeven

Uitgegeven de derde november 2009

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

Het onderhavige besluit strekt tot uitvoering van de Seveso II-richtlijn 1 voor zover het betreft kerninstallaties 2. De Seveso II-richtlijn is grotendeels reeds geïmplementeerd door het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 (BRZO 1999). Bij de totstandkoming van het BRZO 1999 zijn kerninstallaties in eerste instantie uitgesloten van de werking van het BRZO 1999. Daaraan lag de veronderstelling ten grondslag dat in kerninstallaties niet wordt gewerkt met hoeveelheden gevaarlijke stoffen als bedoeld in het BRZO 1999. Het gevaar van kerninstallaties ligt in ioniserende straling die door de kernenergiewetgeving wordt gereguleerd. Ondertussen is uit de veiligheidsrapportages van kerninstallaties gebleken dat het mogelijk is dat bij een ongeval gevaarlijke stoffen ontstaan die onder het BRZO 1999 vallen. Immers niet alleen de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen, maar ook het ontstaan van dergelijke stoffen bij een ongeval moet volgens de Seveso II-richtlijn tot een verhoogd veiligheidsregime voor de inrichting leiden. Kerninstallaties zijn al aan een verhoogd veiligheidsregime gebonden in de kernenergiewetgeving, maar alleen voor de gevaren van radioactieve stoffen. Voor de volledigheid wordt daarom alsnog het BRZO 1999 van overeenkomstige toepassing verklaard op kerninstallaties.

2. Inhoud van de wijzigingen

Aan het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen (Bkse) wordt een artikel toegevoegd waarin het BRZO 1999 van overeenkomstige toepassing wordt verklaard op kerninstallaties. Dat betekent dat het BRZO 1999 op kerninstallaties van toepassing is, indien binnen die inrichtingen gevaarlijke stoffen aanwezig mogen zijn of ten gevolge van het onbeheersbaar worden van een industrieel chemisch proces kunnen worden gevormd, in hoeveelheden als bedoeld in het BRZO 1999. Het BRZO 1999 is van toepassing als bepaalde hoeveelheden gevaarlijke stoffen aanwezig zijn of kunnen worden gevormd.

Het BRZO 1999 wordt niet van toepassing verklaard met betrekking tot stoffen die tegelijkertijd zowel gevaarlijk als radioactief zijn. Op radioactieve stoffen is het regime uit het Bkse van toepassing, met haar eigen veiligheidsrapport en alle eisen die daaraan gesteld worden. Het is niet wenselijk en niet nodig om op één stof twee regimes van toepassing te verklaren. De Europese Commissie zegt dit in de Questions and Answers bij de Seveso II-richtlijn (Seveso II Directive Questions & Answers – Spring 2003). Wanneer voor risico’s van radioactieve stoffen is voorzien in regelgeving, is het niet noodzakelijk om voor deze stoffen de richtlijn toe te passen. Dit zou tot onnodige dubbelingen en verwarring leiden.

De situatie kan zich echter voordoen dat gevaarlijke stoffen ten gevolge van het onbeheersbaar worden van een industrieel chemisch proces kunnen worden gevormd uit radioactieve stoffen. Het Bkse was voor de inwerkingtreding van dit besluit wel van toepassing op de radioactieve stoffen, maar zodra deze radioactieve stoffen zouden worden omgezet in gevaarlijke niet-radioactieve stoffen, was het Bkse op de laatstgenoemde stoffen niet van toepassing. Met de onderhavige wijziging wordt het BRZO 1999 op die gevallen van toepassing verklaard. Om onnodige dubbelingen en onnodige lasten te voorkomen, mogen de veiligheidsrapporten en documenten die op grond van het Bkse en het BRZO 1999 zijn vereist, gecombineerd worden tot één veiligheidsrapport.

Aangezien dit besluit uitsluitend strekt tot implementatie van de Seveso II-richtlijn voor zover het betreft kerninstallaties geldt op grond van artikel 1:8 van de Algemene wet bestuursrecht geen voorhangprocedure en op grond van artikel 7a van de Bekendmakingswet geen nahangprocedure.

3. Uitvoering van dit besluit

Momenteel is er in Nederland één inrichting waarvoor dit besluit direct gevolgen heeft. Bij deze kerninstallatie is een radioactieve stof aanwezig die onder omstandigheden omgezet kan worden in een niet-radioactieve toxische stof. De niet-radioactieve toxische stof kan in dit geval ontstaan bij ongevalsomstandigheden waardoor een reactie plaatsvindt met water. Deze inrichting kan om te voldoen aan het BRZO 1999 volstaan met het toevoegen van een paragraaf over deze stoffen aan het veiligheidsrapport dat op grond van artikel 6, eerste lid, onderdeel h, van het Bkse is opgesteld.

Er zijn in Nederland geen kerninstallaties waarbij gevaarlijke stoffen aanwezig zijn in hoeveelheden waarop het BRZO 1999 van toepassing is.

In het geval een kerninstallatie in de toekomst gevaarlijke stoffen aanwezig zal hebben, is op die inrichting op dat moment, als gevolg van dit besluit naast het Bkse tevens het BRZO 1999 van toepassing.

Bestuurslasten

De bestuurslasten die dit besluit met zich meebrengt hebben betrekking op de in Nederland aanwezige kerninstallatie waar ten gevolge van het onbeheersbaar worden van een industrieel chemisch proces een gevaarlijke stof kan worden gevormd uit radioactieve stoffen. Voor deze inrichting moeten de aan het veiligheidsrapport toe te voegen delen over de risico’s van zware ongevallen met de gevaarlijke stof worden getoetst en moet worden toegezien op de naleving ervan. Het bij de toetsing en het toezicht meenemen van de risico’s met betrekking tot gevaarlijke stoffen die bij een ongevalssituatie gevormd kunnen worden, brengt geringe extra lasten met zich mee.

Administratieve lasten

Het besluit brengt geringe administratieve lasten met zich mee voor de voornoemde inrichting. Deze moet het veiligheidsrapport dat op grond van het Bkse is opgesteld, zodanig uitbreiden dat ook aan de eisen uit het BRZO 1999 wordt voldaan. Indien kerninstallaties in de toekomst gevaarlijke stoffen gaan opslaan, moeten zij op dat moment, zoals alle inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen, aan de eisen uit het BRZO 1999 voldoen. De lasten zijn onvermijdelijk, omdat zij een gevolg zijn van implementatie van Europese regelgeving.

Handhaafbaarheid

Voor de inrichting waar ten gevolge van het onbeheersbaar worden van een industrieel chemisch proces een gevaarlijke stof kan worden gevormd uit radioactieve stoffen, vindt de handhaving plaats door de Kernfysische dienst, die thans al is belast met het toezicht op de naleving van het Bkse.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A

Aan de begripsbepalingen wordt het begrip gevaarlijke stoffen toegevoegd, met een verwijzing naar de begripsbepaling in het BRZO 1999. Stoffen die enkel radioactief zijn en geen andere gevaarseigenschappen bezitten, zijn in deze beschrijving geen gevaarlijke stoffen.

Onderdeel B

In onderdeel B wordt het BRZO 1999 van overeenkomstige toepassing verklaard op kerninstallaties. Als binnen een kerninstallatie gevaarlijke stoffen aanwezig mogen zijn of ten gevolge van een ongeval kunnen worden gevormd in hoeveelheden als bedoeld in het BRZO 1999, moet aan de bepalingen van het BRZO 1999 worden voldaan. Ten overvloede wordt opgemerkt dat daar waar in het BRZO 1999 gesproken wordt van een aanvraag als bedoeld in het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, gelezen moet worden: een aanvraag als bedoeld in de Kernenergiewet. Voor «bestuursorgaan dat bevoegd is een vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer te verlenen voor een inrichting waarop dit besluit van toepassing is» dient te worden gelezen: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het geven van een beschikking op grond van de Kernenergiewet.

De vergunningaanvraag voor een kerninstallatie is gebaseerd op de Kernenergiewet. Indien ingevolge artikel 23 het BRZO 1999 van toepassing is op de kerninstallatie, omdat gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, of door een ongevalssituatie kunnen worden gevormd in hoeveelheden als bedoeld in het BRZO 1999, zijn tevens delen van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (hierna: het Ivb) van toepassing. In de artikelen 5.15, 5.15a, 5.17 en 5.17a van het Ivb is namelijk bepaald dat voor inrichtingen waarop bepaalde delen van het BRZO 1999 van toepassing zijn, bij de aanvraag om een vergunning bepaalde documenten en informatie toegevoegd moet worden. Ten overvloede wordt opgemerkt dat daar waar in het Ivb gesproken wordt over «de aanvraag» telkens gelezen moet worden: de aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 15, onderdeel b, van de Kernenergiewet. Voor «het bevoegd gezag» dient telkens gelezen te worden: het bevoegd gezag als bedoeld in de Kernenergiewet.

In het nieuwe artikel 24 wordt geregeld dat de veiligheidsrapporten en documenten die vereist zijn op grond van het Bkse en het BRZO 1999 met elkaar gecombineerd kunnen worden tot één rapport. Zo wordt onnodige overlappende informatie en dubbel werk voor de exploitant en het bevoegd gezag voorkomen.

Het Besluit van 19 juni 2009 tot wijziging van het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen, het Besluit stralingsbescherming, het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen en het Geheimhoudingsbesluit Kernenergiewet ter uitvoering van de op 8 juli 2005 te Wenen tot stand gekomen Wijziging van het Verdrag inzake de fysieke beveiliging van kernmateriaal (Trb. 2006, 81) (Stb. 2009, 296) zal, nadat het bij koninklijk besluit in werking is getreden, aan het Bkse een nieuw artikel 22 toevoegen. Bij de artikelnummering van dit onderdeel is daarmee rekening gehouden.

Artikel II

Gelet op de noodzaak voortvarend de Seveso II-richtlijn te implementeren voor kerninrichtingen is er reden voor spoedige inwerkingtreding. Er wordt daarom niet uitgegaan van een langere periode tussen vaststelling en inwerkingtreding of van een van de zogenoemde vaste verandermomenten voor de inwerkingtreding van nieuwe regelgeving.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer tekent deze nota mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Economische Zaken.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer


XNoot
1

Richtlijn nr. 96/82/EG van de Raad van de Europese Unie van 9 december 1996 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (PbEG L 10), zoals deze laatstelijk is gewijzigd bij richtlijn nr. 2003/105/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 december 2003 (PbEU L 345).

XNoot
2

Vergunningplichtige inrichtingen als bedoeld in artikel 15, onder b, van de Kernenergiewet.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven