Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2009, 396 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2009, 396 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 30 juni 2009, nr. IVV/FB/2009/14288, gedaan mede namens Onze Minister voor Wonen, Wijken en Integratie en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart;
Gelet op artikel 69, tweede en derde lid, en artikel 78f van de Wet werk en bijstand en artikel 2, vierde en vijfde lid, van de Wet participatiebudget;
De Raad van State gehoord (advies van 27 juli 2009, no. W12.09.0224/III);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 9 september 2009, nr. IVV/FB/2009/17224, uitgebracht mede namens Onze Minister voor Wonen, Wijken en Integratie en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Besluit WWB 2007 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 komt te luiden:
In dit besluit wordt verstaan onder:
Wet werk en bijstand;
Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;
Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
Wet werk en inkomen kunstenaars;
Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;
Wet investeren in jongeren;
de uitkering, bedoeld in artikel 69, eerste lid, van de wet, inclusief een uitkering voor uitgaven in verband met toegekende algemene bijstand aan zelfstandigen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van het Bbz 2004;
de volgens de verantwoordingsinformatie, bedoeld in artikel 17a, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet, in het jaar twee jaar voorafgaand aan het jaar waarover de uitkering wordt vastgesteld door het college gedane uitgaven voor algemene bijstand, vermenigvuldigd met het aantal huishoudens waarvan de referentiepersoon tot de leeftijdscategorie van 15 tot en met 64 jaar behoort, in de gemeente op 1 januari van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover de uitkering wordt vastgesteld, gedeeld door het aantal dergelijke huishoudens in de gemeente op 1 januari van het jaar twee jaar voorafgaand aan het jaar waarover de uitkering wordt vastgesteld;
het saldo van de uitgaven en ontvangsten op grond van artikel 48, eerste lid, onderdeel a, van de WWIK volgens de verantwoordingsinformatie, bedoeld in artikel 17a, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet, door het college van de in artikel 16, eerste lid, van het uitvoeringsbesluit WWIK genoemde gemeenten in het jaar twee jaar voorafgaand aan het jaar waarover de uitkering wordt vastgesteld;
de in het jaar, twee jaar voorafgaand aan het jaar waarover de uitkering wordt vastgesteld, volgens de verantwoordingsinformatie, bedoeld in artikel 17a, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet, door het college gedane uitgaven voor uitkeringen op grond van de IOAW, vermenigvuldigd met het aantal huishoudens waarvan de referentiepersoon tot de leeftijdscategorie van 15 tot en met 64 jaar behoort, in de gemeente op 1 januari van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover de uitkering wordt vastgesteld, gedeeld door het aantal dergelijke huishoudens in de gemeente op 1 januari van het jaar twee jaar voorafgaand aan het jaar waarover de uitkering wordt vastgesteld;
de in het jaar, twee jaar voorafgaand aan het jaar waarover de uitkering wordt vastgesteld, volgens de verantwoordingsinformatie, bedoeld in artikel 17a, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet, door het college gedane uitgaven voor uitkeringen op grond van de IOAZ, vermenigvuldigd met het aantal huishoudens waarvan de referentiepersoon tot de leeftijdscategorie van 15 tot en met 64 jaar behoort, in de gemeente op 1 januari van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover de uitkering wordt vastgesteld, gedeeld door het aantal dergelijke huishoudens in de gemeente op 1 januari van het jaar twee jaar voorafgaand aan het jaar waarover de uitkering wordt vastgesteld;
68% van de in het jaar, twee jaar voorafgaand aan het jaar waarover de uitkering wordt vastgesteld, volgens de verantwoordingsinformatie, bedoeld in artikel 17a, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet, door het college gemaakte kosten voor levensonderhoud in de vorm van algemene bijstand verleend aan zelfstandigen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Bbz 2004, vermenigvuldigd met het aantal huishoudens waarvan de referentiepersoon tot de leeftijdscategorie van 15 tot en met 64 jaar behoort, in de gemeente op 1 januari van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover de uitkering wordt vastgesteld, gedeeld door het aantal dergelijke huishoudens in de gemeente op 1 januari van het jaar twee jaar voorafgaand aan het jaar waarover de uitkering wordt vastgesteld;
de toetsingscommissie Wet werk en bijstand, bedoeld in artikel 73 van de wet.
C
De aanduiding § 2 en het opschrift «§ 3 Inkomensdeel» vervallen.
D
Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden: Berekening bedrag uitkering en inwonertal gemeenten
2. Het eerste lid komt te luiden:
1. De uitkering voor een gemeente wordt berekend aan de hand van de volgende formule:
U = (G / TG) × (TBWWB +TBWIJ +TBIOAW +TBIOAZ +TBBbz +TBMAU) +(KWWIK / TKWWIK) × TBWWIK
waarbij:
a. U de uitkering voor de gemeente is;
b. G de budgetgrondslag is van de gemeente;
c. TG het totaal van de budgetgrondslagen is voor alle gemeenten samen;
d. TBWWB het totale bedrag is dat beschikbaar is voor algemene bijstand;
e. TBWIJ het totale bedrag is dat beschikbaar is voor inkomensvoorzieningen op grond van de WIJ;
f. TBIOAW het totale bedrag is dat beschikbaar is voor uitkeringen op grond van de IOAW;
g. TBIOAZ het totale bedrag is dat beschikbaar is voor uitkeringen op grond van de IOAZ;
h. TBBbz het totale bedrag is dat beschikbaar is voor algemene bijstand ten behoeve van startende ondernemers op grond van het Bbz 2004;
i. TBMAU het totale bedrag is dat in een jaar nodig is voor de meerjarige aanvullende uitkeringen, bedoeld in artikel 10c;
j. KWWIK de gemeentelijke uitgaven zijn op grond van de WWIK;
k. TKWWIK het totaal is van de gemeentelijke uitgaven op grond van de WWIK;
l. TBWWIK het totale bedrag is dat beschikbaar is voor uitkeringen op grond van de WWIK.
3. In het tweede lid wordt «budgetgrondslag voor personen jonger dan 65 jaar» vervangen door: budgetgrondslag.
4. In het derde lid wordt «2008» vervangen door: van het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de uitkering wordt vastgesteld.
5. Het vijfde lid komt te luiden:
5. Indien de gemeentelijke uitgaven op grond van de WWIK negatief zijn, worden deze voor de toepassing van het eerste lid, onderdelen j en k op nihil gesteld.
6. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
6. Het totale bedrag dat in een kalenderjaar nodig is voor meerjarige aanvullende uitkeringen, bedoeld in artikel 10c, wordt in mindering gebracht op de uitkering aan gemeenten waarvan de budgetgrondslag wordt berekend op grond van artikel 6 of artikel 7. Het bedrag dat in mindering wordt gebracht, wordt berekend aan de hand van de volgende formule:
B =TBMAU * [ (m *U) / som(m *U) ]
Waarbij:
a. B het bedrag is dat van de uitkering aan een gemeente met meer dan 25.000 inwoners wordt afgetrokken;
b. TBMAU het bedrag is dat in een jaar aan meerjarige aanvullende uitkeringen wordt uitgekeerd;
c. m is:
1° 1, indien de budgetgrondslag wordt berekend op grond van artikel 7; of
2° het aantal inwoners in de gemeente, verminderd met 25.000 en vervolgens gedeeld door 15.000, indien de budgetgrondslag wordt berekend op grond van artikel 6;
d. U de uitkering voor de gemeente is;
e. Som(m *U) de optelsom is van (m *U) van alle gemeenten met meer dan 25.000 inwoners.
E
Artikel 5 komt te luiden:
Voor gemeenten met 25.000 inwoners of minder is de budgetgrondslag gelijk aan de som van de gemeentelijke bijstandslasten, de gemeentelijke uitgaven op grond van de IOAW, de gemeentelijke uitgaven op grond van de IOAZ en de gemeentelijkeuitgaven op grond van het Bbz 2004.
F
Artikel 6 komt te luiden:
Voor gemeenten met meer dan 25.000 en minder dan 40.000 inwoners wordt de budgetgrondslag bepaald aan de hand van de volgende formule:
G = m × O + (1-m) × (K +KIOAW +KIOAZ +KBbz)
waarbij:
a. G de budgetgrondslag van de gemeente is;
b. m het aantal inwoners in de gemeente is, verminderd met 25.000 en vervolgens gedeeld door 15.000;
c. O de objectief vastgestelde kosten, bedoeld in artikel 69, eerste lid, van de wet zijn, vermeerderd met de objectief vastgestelde kosten voor algemene bijstand ten behoeve van startende ondernemers op grond van het Bbz 2004;
d. K de gemeentelijke bijstandslasten zijn.
e. KIOAW de gemeentelijke uitgaven op grond van de IOAW zijn;
f. KIOAZ de gemeentelijke uitgaven op grond van de IOAZ zijn;
g. KBbz de gemeentelijke uitgaven op grond van het Bbz 2004 zijn.
G
Artikel 7 komt te luiden:
Voor gemeenten met 40.000 inwoners of meer is de budgetgrondslag gelijk aan de objectief vastgestelde kosten, bedoeld in artikel 69, eerste lid, van de wet, vermeerderd met de objectief vastgestelde kosten voor algemene bijstand ten behoeve van startende ondernemers op grond van het Bbz 2004.
H
Artikel 8 komt te luiden:
1. Aan de hand van het verdeelmodel dat is opgenomen in de bijlage bij dit besluit worden de objectief vastgestelde kosten, bedoeld in artikel 69, eerste lid, van de wet en voor algemene bijstand ten behoeve van startende ondernemers op grond van het Bbz 2004 vastgesteld.
2. Het totale bedrag dat beschikbaar is voor de uitkering aan de gemeenten betreft: TBWWB +TBWIJ +TBWWIK +TBIOAW +TBIOAZ +TBBbz.
3. Jaarlijks worden bij ministeriële regeling voor de verdeelmaatstaven in de bijlage bij dit besluit de peiljaren, de peildata en de gewichten vastgesteld.
4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor artikel 4, eerste lid, artikel 5, artikel 6, artikel 7, en het objectief verdeelmodel, dat is opgenomen in de bijlage bij dit besluit, ter voorkoming van onvoorziene en ongewenste verdeeleffecten.
I
Artikel 8a komt te luiden:
1. Indien van een gemeente de bijlage bij de jaarrekening met verantwoordingsinformatie over specifieke uitkeringen, bedoeld in artikel 58a, eerste lid, van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten, voor zover deze betrekking heeft op de uitvoering van de wet, IOAW, IOAZ, Bbz 2004 en WWIK over het jaar twee jaar voorafgaand aan het jaar waarover de uitkering wordt vastgesteld, en de daarbij behorende goedkeurende verklaring van de accountant door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties niet is ontvangen uiterlijk op 1 augustus van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover de uitkering wordt vastgesteld, wordt voor de toepassing van de artikelen 4, eerste lid, 5, en 6, onderdeel c, voor de gemeentelijke bijstandslasten, de gemeentelijke uitgaven op grond van de IOAW, de gemeentelijke uitgaven op grond van de IOAZ, de gemeentelijke uitgaven op grond van de WWIK en de gemeentelijkeuitgaven op grond van het Bbz 2004 uitgegaan van het jaar drie jaar voorafgaand aan het jaar waarover de uitkering wordt vastgesteld met correctie van deze gegevens in verband met de prijsontwikkeling en de ontwikkeling van het bijstandsvolume.
2. Bij ministeriële regeling wordt een correctiefactor bij de toepassing van het eerste lid vastgelegd.
J
Voor artikel 9 wordt een paragraafopschrift ingevoegd, luidende:
K
Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel b, wordt «het verstrekte inkomensdeel» vervangen door: de verstrekte uitkering.
2. In het vijfde lid, onderdeel a, wordt «budgetgrondslag voor personen jonger dan 65 jaar» vervangen door: budgetgrondslag.
L
Artikel 10a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel b, wordt «budgetgrondslag voor personen jonger dan 65 jaar» vervangen door: budgetgrondslag.
2. In het eerste lid, onderdeel c, wordt «het verstrekte inkomensdeel» vervangen door: de verstrekte uitkering.
M
In artikel 10c, derde lid, wordt «budgetgrondslag voor personen jonger dan 65 jaar» vervangen door: budgetgrondslag.
N
In artikel 11 wordt «de Wet investeren in jongeren» vervangen door: de WIJ.
O
Artikel 11a vervalt.
P
Bijlage 1 bij het Besluit WWB 2007 wordt vervangen door de bijlage bij dit besluit.
Het Besluit participatiebudget wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 2 worden twee leden toegevoegd, luidende:
3. Jaarlijks worden bij ministeriële regeling voor de verdeelmaatstaven in bijlage 1 bij dit besluit de peiljaren en de gewichten vastgesteld.
4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor de toepassing van dit artikel en van het verdeelmodel, dat is opgenomen in bijlage 1 bij dit besluit, ter voorkoming van onvoorziene en ongewenste verdeeleffecten.
B
Bijlage 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel A. Verdeelmaatstaven vervalt in het schema de kolom peiljaar.
2. De tekst onder de kop «B. Gewichten» tot het opschrift «Berekeningswijze voor gemeenten met minder dan 30.000 inwoners» vervalt.
3. In de tekst onder het opschrift «Berekeningswijze voor gemeenten met minder dan 30.000 inwoners» wordt de zin «Voor het bepalen van het aantal gemeenten met minder dan 30.000 inwoners is de situatie op 1 januari 2007 bepalend.» vervangen door: Voor het bepalen van het aantal gemeenten met minder dan 30.000 inwoners is de situatie op 1 januari van het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor het college het deel van het participatiebudget ontvangt bepalend.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
’s-Gravenhage, 14 september 2009
Beatrix
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. Klijnsma
De Minister voor Wonen, Wijken en Integratie,
E. E. van der Laan
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart
Uitgegeven de eerste oktober 2009
De Minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin
Bij de berekening van de budgetten voor uitkeringen aan personen jonger dan 65 jaar, wordt voor elke gemeente een budgetgrondslag berekend. Voor de gemeenten met 25.000 inwoners of minder is dit het historisch bepaalde budget: de uitgaven, opgeschaald met de groei in huishoudens. Bij de berekening van de budgetten voor uitkeringen aan personen jonger dan 65 jaar voor gemeenten met meer dan 25.000 inwoners (artikelen 6 en 7) wordt gebruik gemaakt van objectief vastgestelde gemeentelijke uitkeringskosten. Deze objectieve gemeentelijke uitkeringskosten worden, op grond van artikel 8, eerste lid, vastgesteld aan de hand van een zogenoemd objectief verdeelmodel. Dit objectief verdeelmodel is opgenomen in deze bijlage.
Voor gemeenten tussen de 25.000 en 40.000 inwoners worden de budgetten niet geheel vastgesteld op basis van de uitkomsten van het objectieve verdeelmodel. Voor deze categorie wordt zowel het historisch als het objectief bepaalde budget berekend. De budgetgrondslag voor deze categorie wordt vervolgens vastgesteld als een gewogen gemiddelde van deze twee budgetten, waarbij het gewicht afhankelijk is van het aantal inwoners boven de 25.000.
De budgetgrondslagen worden voor alle gemeenten opgeteld. Door voor elke gemeente de grondslag te delen door het totaal van de grondslagen, wordt het aandeel dat de gemeente heeft in het macrobudget bepaald.
De objectieve uitkeringskosten van gemeenten met meer dan 25.000 inwoners worden vastgesteld met behulp van veertien verdeelmaatstaven met bijbehorende bedragen. Onderdeel A van deze bijlage geeft informatie over de verdeelmaatstaven:
– een beschrijving van de verdeelmaatstaven;
– de bron die per gemeente het aantal eenheden per verdeelmaatstaf levert (onder eenheid wordt de meeteenheid verstaan waarin de verdeelmaatstaf wordt uitgedrukt, zoals percentage, aandeel, e.d.);1
– het peiljaar waarop dit aantal betrekking heeft en de gewichten per verdeelmaatstaf worden bij ministeriële regeling vastgesteld.
Onderdeel B geeft aan hoe het beleidsmatig indammen van herverdeeleffecten plaatsvindt.
Het bedrag aan objectief vastgestelde uitkeringskosten van een gemeente ten behoeve van personen jonger dan 65 jaar wordt verkregen door eerst de kosten per huishouden van de gemeentelijke bevolking (waarvan de referentiepersoon2 een leeftijd heeft van 15 tot en met 64 jaar) te bepalen en daarna deze kosten te vermenigvuldigen met het aantal huishoudens van de gemeente van 15 tot en met 64 jaar.
De kosten per huishouden worden berekend door het aantal eenheden per verdeelmaatstaf voor die gemeente te vermenigvuldigen met het gewicht per eenheid. Als bijvoorbeeld de bevolking van gemeente X van 15 tot en met 64 jaar voor 28,2 procent bestaat uit huishoudens met een laag inkomen, dan wordt dit getal (28,2 = het aantal van de eenheid) vermenigvuldigd met het bij deze verdeelmaatstaf genoemde gewicht. Zo wordt voor elke verdeelmaatstaf het voor gemeente X geldend aantal eenheden vermenigvuldigd met het bijbehorende gewicht per eenheid. De optelling van de resulterende bedragen geeft, met de toevoeging van een basisbedrag, de objectief vastgestelde uitkeringskosten per huishouden (van 15 tot en met 64 jaar) van gemeente X. Het basisbedrag is het bedrag dat voor iedere gemeente met meer dan 25.000 inwoners dezelfde waarde heeft.
Het schema geeft de verdeelmaatstaven weer en de factoren op basis waarvan de eenheden van die verdeelmaatstaven worden vastgesteld. Zo staat bijvoorbeeld niet alleen de verdeelmaatstaf «lage inkomens» vermeld, maar ook «huishoudens van 15–64 jaar met inkomen» om het aantal in de bij deze verdeelmaatstaf behorende eenheid, «het percentage van huishoudens van 15–64 jaar met inkomen» te kunnen uitdrukken.
Verdeelmaatstaf | Bron | |
---|---|---|
Sociale en demografische structuur | ||
1. | Lage inkomens 15-64 jaar (in % van de huishoudens van 15–64 jaar met inkomen)1 | CBS |
2. | Eénouderhuishoudens van 15-44 jaar (in % van huishoudens van 15–64 jaar) | CBS |
3. | Arbeidsongeschiktheidsuitkeringen: WAO, WAJONG en WAZ (in % van inwoners van 15–64 jaar) | CBS |
4. | Totaal allochtonen van 15-64 jaar (in % van alle inwoners van 15–64 jaar) | CBS |
5. | Laagopgeleiden 15-64 jaar (in % van inwoners van 15–64 jaar)2 | CBS |
Centrumfunctie en stedelijkheid | ||
6. | Huurwoningen (in % van het totaal aantal woningen) | VROM |
7. | Relatief regionaal klantenpotentieel (regionaal klantenpotentieel in % van het aantal inwoners) | CBS |
8. | Inwoners stedelijk gebied (aantal inwoners in gebied met meer dan 1000 omgevingsadressen per vierkante kilometer, in % van het aantal inwoners) | CBS |
Conjunctuur en economische structuur | ||
9. | Werkzame beroepsbevolking (in % van totale beroepsbevolking)2 op COROP-niveau | CBS |
10. | Banen handel en horeca in COROP-regio (in % totaal aantal banen COROP-regio) | CBS |
11. | Procentuele gemiddelde jaarlijkse banengroei in COROP-regio2 | CBS |
12. | Aantal banen in COROP-regio (in % van de beroepsbevolking in COROP-regio) | CBS |
13. | Gemiddelde jaarlijkse bevolkingsgroei 15–64 jaar | CBS |
Overig | ||
14. | Vaste voet per huishouden van 15–64 jaar | |
Overige berekeningsgegevens | ||
Totaal aantal inwoners | CBS | |
Aantal huishoudens 15–64 jaar | CBS |
1. Bij de vaststelling van de objectieve gemeentelijke kosten voor bijstand en uitkeringen inkomensvoorzieningen, bedoeld in artikel 8, worden de verdeelmaatstaven gehanteerd die hierboven zijn omschreven. De budgetberekening geschiedt op grond van de cijfers zoals die op 15 augustus bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid beschikbaar zijn Indien deze cijfers na deze datum nog wijzigen om andere redenen dan evidente fouten (bijvoorbeeld door toepassing van een alternatieve meetmethode of nagekomen informatie), dan zullen de budgetten hiervoor niet worden aangepast.
2. Bij de vaststelling van de objectieve gemeentelijke uitkeringskosten wordt het aantal eenheden per verdeelmaatstaf ontleend aan de opgave van het als bron vermelde orgaan of de vermelde instantie.
3. Bij vaststelling van het aantal eenheden per verdeelmaatstaf gaat de Minister uit van de op het moment van vaststelling door het parlement goedgekeurde indeling van gemeenten voor het jaar waarvoor de uitkering wordt vastgesteld.
4. Bij verandering van de gemeentelijke indeling voor het jaar waarvoor de uitkering wordt vastgesteld na het moment van vaststelling van de uitkering stelt de Minister voor de nieuwe gemeenten het aantal eenheden vast op basis van een redelijke schatting van de toestand zoals die op het moment van vaststelling zou zijn geweest als de instelling of de wijziging op die datum reeds was ingegaan.
De bedragen per eenheid voor het model voor de gemeenten met meer dan 25.000 inwoners worden jaarlijks bij ministeriële regeling vastgesteld.
Gebruik van een objectief verdeelmodel in plaats van een model gebaseerd op historische uitgaven leidt tot herverdeeleffecten. Een herverdeeleffect is gedefinieerd als het verschil tussen het objectief budgetaandeel en het historisch budgetaandeel. Van herverdeeleffecten kan derhalve alleen sprake zijn bij gemeenten die via het objectief verdeelmodel worden gebudgetteerd. Dit betreft dus de grote gemeenten en in beperkte mate de middelgrote gemeenten.
Herverdeeleffecten zijn ook beoogd: gemeenten die goed presteren, worden hiervoor beloond en gemeenten die het minder goed doen, voelen de financiële gevolgen hiervan.
De ex ante inperking van de herverdeeleffecten is op maximaal 7,5% bepaald:
– Voor gemeenten met een herverdeeleffect groter dan 10% is de grenswaarde 7,5%.
– Voor gemeenten met een herverdeeleffect tussen 5% en 10% is de grenswaarde gelijk aan 5% plus de helft van het verschil tussen het herverdeeleffect en 5%.
– Voor gemeenten met een herverdeeleffect kleiner dan 5% is de grenswaarde 5%.
Dit betekent dat het verschil tussen het historische aandeel en het objectieve aandeel van een gemeente in het budget (in absolute zin) niet groter mag zijn dan de grenswaarde maal het objectieve aandeel. Voor gemeenten waar dat verschil groter is, wordt het objectieve budgetaandeel naar boven of naar beneden bijgesteld zodat wel aan deze randvoorwaarde voldaan wordt. Deze aanpassing geschiedt met behulp van een algoritme zodat ook na deze rekenslag nog steeds 100% van het macrobudget verdeeld wordt.
De wijzigingen in het Besluit WWB 2007 en het Besluit participatiebudget houden verband met de verdeling van de uitkering op grond van artikel 69, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) en het SZW-deel van het participatiebudget over de gemeenten voor de jaren 2010 en volgende. De wijzigingen houden verband met wijzigingen van de financiering van gemeentelijke inkomensvoorzieningen, inclusief de uitkeringen voor startende ondernemers op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004), met ingang van 1 januari 2010. Voorts betreft het technische wijzigingen om het verdeelmodel in de pas te laten lopen met actuele ontwikkelingen en eerder gemaakte afspraken. Omdat deze technische wijzigingen ook het participatiebudget betreffen is dit besluit mede ondertekend door de bij de Wet participatiebudget betrokken Minister voor Wonen, Wijken en Integratie en Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
De wijzigingen hebben de volgende achtergrond.
Met ingang van 1-1-2010 zal de uitkering op grond van artikel 69, eerste lid, van de WWB betrekking hebben op de kosten, die gemeenten hebben voor de volgende uitkeringen:
– algemene bijstand;
– de inkomensvoorzieningen op grond van de Wet investeren in jongeren (WIJ);
– de uitkeringen op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), de Wet werk en inkomen kunstenaars (WWIK)
– de uitkeringen aan startende ondernemers op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004); het Bbz is gebaseerd op artikel 78f van de WWB.
Daarnaast bestaat het voornemen de algemene bijstand voor personen van 65 jaar en ouder niet meer te laten uitvoeren door de colleges van burgemeester en wethouders. Dat deel van de uitkering wordt rechtstreeks aan de Sociale verzekeringsbank (SVB) verstrekt. De verdeling van dit budget wordt daarom uit het besluit WWB 2007 geschrapt.
De wijziging van het Besluit WWB 2007 is voorts nodig vanwege de herschatting van de gewichten van het verdeelmodel. Tevens wordt met deze wijziging geregeld dat er meer mogelijkheden komen om eventuele gewenste aanpassing in of aanvullingen op de verdeelsystematiek snel door te voeren. Dit geldt ook voor de herschatting van de gewichten van de verdeelmaatstaven van het objectief verdeelmodel voor de SZW-middelen in het Participatiebudget. Van de mogelijkheid is gebruik gemaakt om gewichten en peiljaren en peildata voortaan in een ministeriële regeling op te nemen, zodat het Besluit WWB 2007 en het Besluit participatiebudget niet jaarlijks hoeven te worden aangepast voor het verschuiven van peildata en flexibel kan worden ingespeeld op herijking van de gewichten.
Verder is wijziging nodig om de financiering van de Meerjarige Aanvullende Uitkering (MAU), conform de afspraken bij introductie van de MAU, in regelgeving vast te leggen.
Het macrobudget WWB inkomensdeel bestaat tot 1 januari 2010 uit twee delen, te weten het macrobudget voor personen tot 65 jaar en het macrobudget voor personen van 65 jaar en ouder met een (gedeeltelijke) bijstandsuitkering. Het voornemen bestaat om per 1 januari 2010 de WWB voor personen van 65 jaar en ouder over te dragen aan de Sociale Verzekeringsbank (SVB).
Verder worden met ingang van 1 januari 2010 de financiële middelen van een aantal door de gemeenten uit te voeren wettelijke bijstandsregelingen gebundeld met het inkomensdeel van de WWB. Het betreft de IOAW, de IOAZ, de WWIK en de kosten van levensonderhoud voor startende ondernemers uit het Bbz 2004 (Kamerstukken 2008/09, 31 927, nrs. 1 t/m 3).
De invoering van de Wet investeren in jongeren (Kamerstukken 2008/09, 31 775, nr. 36) regelt een inkomensvoorziening voor jongeren waarvan het beschikbare budget eveneens wordt toegevoegd aan de uitkering, die voorheen werd aangeduid als het inkomensdeel.
De macrobudgetten voor bovengenoemde inkomensvoorzieningen worden afzonderlijk geraamd, maar gemeenten ontvangen één ongedeeld budget voor de financiering van de uitkeringskosten. Dit besluit regelt de verdeling van het budget.
De macrobudgetten voor de WIJ, IOAW, IOAZ en voor de kosten van levensonderhoud voor startende ondernemers op grond van het Bbz 2004 worden opgeteld bij het WWB deel voor kosten van algemene bijstandsuitkeringen en het geheel wordt vervolgens verdeeld volgens de hier beschreven verdeelsystematiek. De inkomensvoorziening op grond van de WWIK wordt over de betreffende centrumgemeenten verdeeld op basis van historische kosten. De gemeenten ontvangen de uitkering als één budget.
De gewichten van het bestaande objectief verdeelmodel inkomensdeel zijn opnieuw geschat (Kamerstukken II 2008/09, 30 545, nr. 75). De uitkomsten van ondermeer dit onderzoek zijn op 14 mei 2009 in een Bestuurlijk Overleg met de VNG besproken. Over de resultaten hiervan is de Tweede Kamer per brief van 18 juni 2009 geïnformeerd en deze zijn besproken tijdens het Algemeen Overleg WWB-onderwerpen van 24 juni 2009. De verdeelmaatstaven (welke overigens niet zijn gewijzigd) en hoe de gewichten daarop worden toegepast worden beschreven in de bijlage van het Besluit WWB 2007. Omdat de gewichten waarschijnlijk jaarlijks worden herijkt en de peildata jaarlijks worden geactualiseerd, worden gewichten en peildata opgenomen in een ministeriële regeling.
De verdeling van het budget WWIK geschiedt op basis van historische kosten. Hiertoe wordt voor het uitvoeringsjaar gewerkt met het aandeel van een gemeente in de totale uitkeringskosten van gemeenten in uitvoeringsjaar t-2. Bij de vaststelling van deze kosten wordt gebruik gemaakt van de bijlage bij de gemeentelijke jaarrekening («single information en single audit»).
Bij de budgetverdeling wordt gebruik gemaakt van gemeentelijke uitgaven uit het verleden. De meest recente uitgavencijfers die beschikbaar zijn voor budgetverdeling voor uitvoeringsjaar t zijn uitgaven t-2. Voor uitvoeringsjaar 2010 betekent dit dat de meest recente uitgaven de uitgaven over 2008 zijn. In de jaren 2008 en 2009 dienen gemeenten zich in de verantwoordingsinformatie als bedoeld in artikel 17a van de Financiële-Verhoudingswet, apart te verantwoorden over de bijstandsuitgaven WWB, de uitgaven op grond van de IOAW, de IOAZ en de WWIK. Wat betreft de uitgaven op grond van het Bbz 2004 hoeven gemeenten alleen onderscheid te maken tussen kosten levensonderhoud en kapitaalverstrekking. Voor bundeling met de WWB komen echter alleen de kosten van levensonderhoud voor startende ondernemers uit het Bbz 2004 in aanmerking. Aangezien gemeenten alleen totale kosten levensonderhoud hoeven opgeven, wordt voor de budgetverdeling uitgegaan van een bepaald percentage (68%) van de kosten levensonderhoud.
Verder spelen de kosten op grond van de WIJ nog geen rol bij de budgetverdeling. In 2008 bestond de WIJ nog niet en voor uitvoeringsjaar 2009 is in de betreffende regelgeving geregeld dat gemeenten zich niet apart hoeven verantwoorden over kosten op grond van de WIJ, maar deze kunnen betrekken bij de verantwoording over de WWB.
Het uitgangspunt bij het gebruik van verdeelkenmerken is om zo recent mogelijke gegevens te gebruiken, aangezien dit in principe bijdraagt aan een zo goed mogelijke aansluiting tussen budgetten en uitgaven. De meest recente uitgavencijfers die bij de budgetverdeling in september t-1 gebruikt kunnen worden, zijn de uitgaven t-2. Voor de budgetverdeling voor uitvoeringsjaar 2010 bijvoorbeeld, welke in september 2009 bekend wordt gemaakt, betekent dit dat uitgavencijfers 2008 kunnen worden gebruikt. De jaarrekeningen 2008 moeten uiterlijk op 15 juli 2009 door het Ministerie van BZK zijn ontvangen.
Voor de budgetverdeling dienen de cijfers van alle gemeenten beschikbaar te zijn. In het voorgestelde artikel 8a van het Besluit WWB is opgenomen hoe de minister handelt bij de budgetverdeling in het geval de definitieve uitgavencijfers van één of meer gemeenten niet tijdig beschikbaar zijn. Voor die gemeenten waarvoor de uitgaven t-2 wel beschikbaar zijn, worden deze ook gebruikt. Voor de gemeenten waarvan de uitgaven t-2 niet beschikbaar zijn wordt uitgegaan van de uitgaven t-3. Deze uitgavencijfers worden vervolgens gecorrigeerd voor de ontwikkeling van de gemiddelde prijs van die gemeenten waarvan de cijfers t-2 beschikbaar zijn en voor de ontwikkeling van het bijstandsvolume in de betreffende gemeente. Tot slot zal op deze uitkomst een correctiefactor worden toegepast, om te voorkomen dat de betreffende gemeenten voordeel (en derhalve de overige gemeenten nadeel) zullen hebben van te late indiening van de verantwoordingsinformatie door een of meerdere gemeenten.
Bij de budgetverdeling wordt in principe uitgegaan van de meest actuele cijfers. De ervaring heeft geleerd dat dit soms kan leiden tot onverwachte of ongewenste uitkomsten. Een voorbeeld hiervan is de budgetverdeling voor het uitvoeringsjaar 2009. Gebruik van de meest recente uitgavencijfers was er mede de oorzaak van dat voor relatief veel gemeenten sprake was van een sterke budgetdaling ten opzichte van 2008, terwijl deze daling pas kort voor de aanvang van uitvoeringsjaar 2009 bekend werd. Om bestuurlijke redenen is toen besloten tot de invoering van een eenmalige dempingsregel. Tevens is voor een aantal verdeelmaatstaven vanwege een gewijzigde meetmethodiek gekozen voor een ander peiljaar (Kamerstukken II 2008/09, 30 545, nr. 68).
Het vorenstaande is mede de aanleiding geweest om tijdens het Bestuurlijk Overleg met de VNG van 14 mei 2009 af te spreken om elk jaar in september een moment te vinden om met bestuurders de uitkomsten van de verdeling te bespreken. Tijdens genoemd overleg zijn hiertoe procedureafspraken gemaakt. Uitgangspunt zal zijn dat de verdeelsystematiek wordt toegepast zoals deze is neergelegd in onderhavig besluit. Alleen in uitzonderlijke gevallen kan de minister, in nauw overleg met de VNG, besluiten om aanpassingen of aanvullingen op de verdeling toe te passen. Om in voorkomende gevallen een tijdige bekendmaking van budgetten mogelijk te maken, wordt in dit besluit geregeld dat voor dergelijke aanpassingen of aanvullingen bij ministeriële regeling nadere regels kunnen worden vastgesteld (zie artikel 8, vierde lid, van het Besluit WWB 2007). In overeenstemming met de eenmaligheid van de dempingsregeling regelt dit besluit dat de dempingsregeling komt te vervallen.
Financiering van de Meerjarige Aanvullende Uitkering (MAU) berust op solidariteit tussen gemeenten. Bij introductie van de MAU is daarom afgesproken dat het bedrag voor de MAU wordt opgebracht door gemeenten die in principe van deze uitkering gebruik kunnen maken, in de mate waarin betreffende gemeenten van deze uitkering gebruik kunnen maken. Dit zijn alle gemeenten die (deels) met het objectief verdeelmodel te maken hebben (gemeenten met meer dan 25.000 inwoners). De gemaakte afspraak wordt nu in regelgeving vastgelegd door het bedrag dat in een jaar voor de MAU nodig is in mindering te brengen van het budget voor gemeenten met meer dan 25.000 inwoners, naar rato van de mate waarin een gemeente met het objectief verdeelmodel te maken heeft. De verrekening van het voor de MAU benodigde bedrag met het gemeentelijk budget voor gemeenten met meer dan 25.000 inwoners is weergegeven in artikel 4, zesde lid.
Het bedrag dat in een kalenderjaar voor de MAU nodig is, wordt niet gerekend tot het beschikbare bedrag, zoals bedoeld in artikel 8, tweede lid. Dit vanwege het feit dat gemeenten met minder dan 25.000 inwoners niet behoeven bij te dragen aan de financiering van de MAU. Echter ten behoeve van een juiste budgetverdeling wordt het voor de MAU benodigde bedrag wel toegevoegd aan artikel 4, eerste lid, en wordt er in artikel 4, zesde lid, voor gezorgd dat dit bedrag alleen wordt opgebracht door gemeenten met meer dan 25.000 inwoners.
In het Besluit WWB 2007 zijn de peildata als jaartallen weergegeven. Dit betekent dat altijd een wijziging van het besluit nodig is, ook als alleen sprake is van het opschuiven van de peildata. Om te voorkomen dat het besluit jaarlijks moet worden aangepast, worden de peildata van de verdeelmaatstaven uit het objectief verdeelmodel niet meer in (de (bijlage) bij) dit besluit genoemd, maar worden ze bij ministeriële regeling vastgesteld.
De gewichten van het verdeelmodel voor de SZW-middelen zijn herschat. Het betreffende onderzoeksrapport is op 9 april 2009 aan de Tweede Kamer gezonden (Kamerstuk 2008/09, 30 545, nr. 72). De aanpassingen betreffen het volgende: a. aantal bijstandsontvangers: «1,20» wordt vervangen door: «1,62» en b. kwalitatieve discrepantie laaggeschoolde arbeid: «0,45» wordt vervangen door: «0,31».
Met de VNG is afgesproken dat in principe de verdeling met nieuwe gewichten plaatsvindt. Op basis van de feitelijke budgetuitkomsten, welke in september bekend zijn, wordt in overleg met de VNG definitief besloten over het gebruik van de gewichten welke voor de budgetverdeling voor uitvoeringsjaar 2009 golden, danwel gebruik van de herschatte gewichten. Daarom wordt voorgesteld om de gewichten op te nemen in een ministeriële regeling (artikel 2, derde lid, van het Besluit participatiebudget).
Het uitgangspunt bij de bespreking van de budgetten in september is toepassing van de verdeelsystematiek voor de SZW-middelen in het participatiebudget, zoals in onderhavig besluit is aangegeven. Echter in een uitzonderlijke situatie is het mogelijk om, in nauw overleg met de VNG, bij ministeriële regeling een budgetneutrale wijziging in de verdeling aan te brengen. Wat betreft een uitzonderlijke situatie kan gedacht worden aan sterke budgetwijzigingen voor een groot aantal gemeenten waar het de verdeling betreft van het budget dat door SZW wordt ingebracht in het participatiebudget.
In bijlage 1 van het Besluit participatiebudget zijn de peildata genoemd voor de verdeelmaatstaven van het objectief verdeelmodel voor de verdeling van de SZW-middelen. Aangezien peildata jaarlijks geactualiseerd worden, zal het benoemen van peildata nu plaatsvinden bij ministeriële regeling (artikel 2, derde lid, van het Besluit participatiebudget. Op die manier hoeft het Besluit participatiebudget niet jaarlijks te worden aangepast wanneer alleen sprake is van actualisatie van peildata.
De belangrijkste inhoudelijke wijzigingen in beide besluiten zijn hiervoor besproken. Om de berekeningen inzichtelijk te maken zijn de meeste artikelen in het Besluit WWB 2007 opnieuw geformuleerd. Het gaat daarbij overigens niet om inhoudelijke wijzigingen, maar andere omschrijvingen.
Er is gekozen voor een flexibele inwerkingtredingsbepaling, omdat op het moment van vaststelling van de regels voor het verdeelmodel op grond van dit besluit nog geen zekerheid bestaat over de tijdige tot stand koming van de wet tot bundeling van uitkering inkomensvoorziening aan gemeenten en de wet die de uitvoering van aanvullende algemene bijstand aan personen ouder dan 65 jaar door de Sociale verzekeringsbank regelt.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. Klijnsma
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Sociale Zaken & Werkgelegenheid.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in de Staatscourant.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2009-396.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.