Besluit van 26 mei 2009, houdende aanwijzing van principes van goed bestuur voor bedrijfslichamen (Besluit aanwijzing principes goed bestuur bedrijfslichamen)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 31 maart 2009, nr. AV/SDA/2009/7166;

Gelet op artikel 92a, derde lid, van de Wet op de bedrijfsorganisatie;

De Raad van State gehoord (advies van 29 april 2009, nr. W12.09.0110/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 18 mei 2009, nr. AV/SDA/2009/10667;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

Een bedrijfslichaam stelt in ieder geval voldoende waarborgen voor goed bestuur als bedoeld in artikel 92a, eerste lid, van de Wet op de bedrijfsorganisatie, indien hij zijn organisatie en werkwijze heeft ingericht overeenkomstig de principes van goed bestuur welke zijn aangewezen in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit aanwijzing principes goed bestuur bedrijfslichamen.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 26 mei 2009

Beatrix

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner

Uitgegeven de zestiende juni 2009

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Bijlage behorende bij artikel 1 van het Besluit aanwijzing principes goed bestuur bedrijfslichamen

Aanwijzing principes goed bestuur bedrijfslichamen1

1. Benoemingsproces bestuur

Principe I

Het bestuur draagt er aan bij dat de uitvoering van het proces dat voorafgaat aan de benoeming van voorzitters transparant en op grond van adequate criteria geschiedt. Eenzelfde houding vraagt het van de ondernemers- en werknemersorganisaties die bestuursleden mogen benoemen.

2. Taak en verantwoordelijkheid bestuur

Principe II

Het bestuur is gericht op het uitvoeren van de in de wet omschreven taak van een bedrijfslichaam. Bestuurders richten zich bij de uitvoering van hun werkzaamheden op het algemeen belang en op het gemeenschappelijk belang van de bedrijfsgenoten.

Principe III

Het bestuur is verantwoordelijk voor de kwaliteit en de volledigheid van de openbaarmaking van relevante financiële relaties van het bedrijfslichaam met andere rechtspersonen en organisaties.

3. Vergoedingen

Principe IV

Het toekennen van vergoedingen geschiedt op transparante wijze.

4. Integriteit en personele unies

Principe V

Bestuurders voorkomen belangenverstrengeling, doen datgene wat mogelijk is om de schijn van belangenverstrengeling te vermijden en maken geen misbruik van hun positie.

Principe VI

Personele unies moeten aan duidelijke eisen op het terrein van de transparantie, verantwoording en functiescheiding voldoen. Dit geldt in het bijzonder voor personele unies op bestuurdersniveau tussen een bedrijfslichaam en een derdeorganisatie waarmee financiële of contractuele relaties bestaan.

Principe VII

Bestuurders houden geen informatie achter, tenzij deze vertrouwelijk is.

Principe VIII

Van uitnodigingen voor reizen, werkbezoeken en vergelijkbare activiteiten op kosten van derden wordt door bestuurders altijd mededeling gedaan in het dagelijks bestuur, onder vermelding van het doel. Het dagelijks bestuur beoordeelt of de activiteit in het belang is van het bedrijfslichaam.

Principe IX

Geschenken mogen slechts in ontvangst worden genomen respectievelijk worden geschonken, voor zover daarmee de integriteit van betrokkenen niet wordt aangetast.

Principe X

Bedrijfsmiddelen die voor een zakelijk doel ter beschikking worden gesteld mogen in beginsel niet voor privé-gebruik worden ingezet.

Principe XI

Het bestuur stelt een integriteitsprotocol voor medewerkers op.

5. Besluitvorming

Principe XII

Het bestuur draagt er zorg voor dat de bedrijfsgenoten, op basis van een communicatieplan, in staat worden gesteld om gelijktijdig van de inhoud van de verschillende fasen van de beleidscyclus kennis te nemen.

Principe XIII

Het bestuur biedt bedrijfsgenoten mogelijkheden om in de verschillende fasen van de beleidscyclus actief betrokken te raken bij de besluitvorming om daarop invloed uit te oefenen.

Principe XIV

Bij het besluit tot het verrichten van een nieuwe activiteit of tot aanpassing van een bestaande activiteit, moet het bestuur beargumenteren waarom er ten aanzien van (aanpassing van) die activiteit gekozen is voor publieke uitvoering.

Principe XV

Bij elk besluit van het bestuur dat leidt of kan leiden tot het optreden van administratieve lasten, dient het bestuur aan te geven hoe groot deze zijn en waarom zij noodzakelijk zijn.

6. Vierjaarlijks draagvlakonderzoek

Principe XVI: zie toelichting.

7. Werkingssfeer

Principe XVII

Ten aanzien van wensen tot wijziging van de werkingssfeer van het bedrijfslichaam onderzoekt het bestuur eerst of er alternatieven zijn die daaraan tegemoet kunnen komen. Aan een verzoek tot wijziging van de werkingssfeer wordt door het bestuur meegewerkt indien het verzoek voldoet aan bepaalde voorwaarden.

8. Heffingenbeleid

Principe XVIII

Om het verband tussen de financiering van activiteiten van een bedrijfslichaam enerzijds en het nut dat een (sub)sector daaraan kan ontlenen anderzijds zo groot mogelijk te doen zijn, legt het bestuur voor de financiering van de activiteiten van het bedrijfslichaam bij voorkeur bestemmingsheffingen op.

Principe XIX

Het bestuur voorkomt dat ondernemingen meerdere heffingen van verschillende bedrijfslichamen krijgen opgelegd. Indien een dergelijke samenloop door omstandigheden niet kan worden voorkomen, zal het bestuur zich inspannen zo spoedig mogelijk een oplossing te vinden.

9. Efficiency en effectiviteit

Principe XX

Het bestuur draagt zorg voor een efficiënte en effectieve organisatie. Daartoe worden de geëigende instrumenten ingezet. In elk geval worden de eigen prestaties en financiële kengetallen geheel of gedeeltelijk vergeleken met die van de andere bedrijfslichamen (benchmarking), tenzij dit geen bruikbare informatie oplevert of anderszins niet mogelijk is.

10. Aanbesteding

Principe XXI

Het bestuur handelt voor het gunnen van externe opdrachten volgens standaardaanbestedingsprocedures, gerelateerd aan drempelbedragen, en communiceert hierover op actieve wijze.

11. Klachtenbehandeling

Principe XXII

Het bestuur draagt er zorg voor dat mondeling of schriftelijk ingediende klachten behoorlijk en zorgvuldig worden behandeld. Het bedrijfslichaam maakt daartoe gebruik van een klachtenprotocol.

12. Intern toezicht, horizontale verantwoording en verticaal toezicht

Principe XXIII

Het bestuur draagt zorg voor een evenwichtig stelsel van intern toezicht en horizontale verantwoording, ingekaderd in het stelsel van verticaal toezicht.

NOTA VAN TOELICHTING

1. Kabinetsstandpunt toekomst PBO

In het kabinetsstandpunt over de toekomst van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie (PBO) (Kamerstukken II 2005/06, 25 695, nr. 35) dat op 23 mei 2006 aan de Tweede Kamer is aangeboden, is door het kabinet aangegeven, dat een code goed bestuur een uitstekend instrument is om de PBO op een aantal terreinen te moderniseren. Het door de bedrijfslichamen in samenwerking met de SER laten opstellen van een code past goed bij het zelfstandige karakter van de PBO. Ook biedt deze aanpak volgens het kabinet de ruimte om bij de concrete invulling ervan rekening te houden met de verschillen tussen de bedrijfslichamen.

Net als de SER is het kabinet van mening dat het opstellen van een code geen vrijblijvende zaak is voor de bedrijfslichamen en de SER. Het kabinet heeft aangeven het cruciaal te vinden dat de code wettelijk wordt verankerd door aanwijzing van de principes van goed bestuur. Daarmee wordt de betekenis van goed bestuur extra onderstreept.

De gezamenlijke product- en bedrijfschappen hebben op 30 maart 2007 de «Code Goed Bestuur product- en bedrijfschappen» (code) vastgesteld. Deze code bevat 23 principes en een aantal uitwerkingen daarvan. De tekst van deze code is bij de SER verkrijgbaar.

2. Aanwijzing principes

De aanwijzing van de principes van goed bestuur is vormgegeven door artikel 92a van de Wet op de bedrijfsorganisatie (Wbo). De bedrijfslichamen dienen op grond van artikel 92a, eerste lid, van de Wbo met het oog op het waarborgen van goed bestuur zorg te dragen voor een zodanige organisatie en werkwijze, dat voldoende aandacht is geschonken aan democratische besluitvorming, transparante onderbouwing van vergoedingen en heffingen, integer handelen, publieke en transparante verantwoording, toegankelijke klachtenbehandeling en adequaat toezicht.

Op grond van artikel 92a, derde lid, van de Wbo wordt op voordracht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) bij algemene maatregel van bestuur bepaald, dat een goed bestuur van een bedrijfslichaam als bedoeld in het eerste lid in ieder geval is gewaarborgd als wordt voldaan aan bij die algemene maatregel van bestuur aan te wijzen principes van goed bestuur.

Dit besluit geeft daaraan invulling door te bepalen dat goed bestuur voldoende gewaarborgd is indien een bedrijfslichaam zijn organisatie en werkwijze heeft ingericht overeenkomstig de bij dit besluit aangewezen principes van goed bestuur. Het is van belang te benadrukken dat het in dit besluit uitsluitend gaat om de aanwijzing van de principes zelf die in genoemde code zijn opgenomen. Deze principes zijn in de bijlage bij dit besluit overgenomen, met uitzondering van principe XVI inzake het vierjaarlijkse draagvlakonderzoek. Dat onderzoek is namelijk wettelijk geregeld in artikel 69 van de Wbo.

De code bevat de principes en een uitwerking daarvan. Deze uitwerking is echter niet aangewezen in dit besluit en betreft een eigen invulling van de principes door de bedrijfslichamen. De uitwerking vormt een handvat voor toepassing van de genoemde principes.

Het toezicht op de uitvoering van de code berust op artikel 92a, vierde lid, van de Wbo bij de SER. De SER kan over de wijze waarop het toezicht wordt uitgeoefend bij verordening regels stellen.

Nu de principes van goed bestuur aangewezen worden op basis van de wet, kan de goedkeuring van verordeningen en besluiten van bedrijfslichamen en organen van bedrijfslichamen worden geweigerd als een verordening of een besluit in strijd is met de principes van goed bestuur, want er is dan sprake van strijd met het recht. Dat geldt ook voor de mogelijkheid van vernietiging achteraf op grond van artikel 133 van de Wbo.

Op grond van artikel 92a, tweede lid, van de Wbo kunnen op voordracht van de Minister van SZW nadere regels worden gesteld met het oog op het waarborgen van een goed bestuur van een bedrijfslichaam wanneer blijkt dat de bedrijfslichamen de zorgplicht van artikel 92a onvoldoende invullen.

Op die manier is rekening gehouden met de mogelijkheid dat de principes van de code in de toekomst mogelijk niet langer voldoen aan geformuleerde uitgangspunten van het kabinet, bijvoorbeeld als de betrokken ministers menen dat de principes niet meer voldoende zijn om goed bestuur te waarborgen. Van deze bevoegdheid zal alleen gebruik worden gemaakt indien daarvoor zwaarwegende redenen zijn (Kamerstukken II 2007/08 31 419, nr. 3, blz. 6). Naar verwachting zal vooralsnog geen gebruik hoeven te worden gemaakt van deze mogelijkheid (Kamerstukken II 2007/08 31 419, nr. 3, blz. 17 en nr. 5, blz. 4).

3. Inhoud code

Deze code is door de bedrijfslichamen opgesteld omdat zij zich duidelijker openbaar voor hun handelen en voor de kwaliteit van hun dienstverlening willen en moeten verantwoorden.

Bij brief van 6 juli 2006 heeft de Minister van SZW, mede namens de Ministers van EZ en van LNV, het kabinetsstandpunt aan de SER aangeboden en aangegeven welke onderwerpen volgens het kabinet hun weerslag moeten vinden in de code. Dit zijn: benoeming bestuur, besluitvorming, transparantie, verantwoording en werkingssfeer.

De code bevat principes en uitwerkingen over al deze thema’s.

Onder meer wordt aandacht besteed aan het benoemingsproces van de besturen, de taak en verantwoordelijkheid van de besturen, de integriteit en personele unies, het in staat stellen van de bedrijfsgenoten invloed uit te oefenen op de beleids- en besluitvorming en het heffingenbeleid.

4. Planning en monitoring

Bij de eerstvolgende evaluatie van het functioneren van de bedrijfslichamen op basis van artikel 139 van de Wbo zal mede aandacht worden besteed aan de effecten van de wijziging van de wet op dit punt. Deze evaluatie zal plaatsvinden in 2012 (Handelingen II 2007/08, blz. 8014). Door de bedrijfslichamen is een Commissie Monitoring Code ingesteld, die onder leiding van een onafhankelijke voorzitter, de uitvoering van de code volgt en voorstellen kan doen aan de voorzitters van de schappen tot aanpassing van de code. Het eerste rapport van deze commissie wordt medio 2009 verwacht en zal worden meegenomen bij de evaluatie.

5. Betrokkenheid parlement

In het kader van de in artikel 92a, vijfde lid, van de Wbo voorgeschreven procedure is het ontwerpbesluit toegezonden aan de beide kamers der Staten-Generaal voordat het voor advies aan de Raad van State is voorgelegd. Het ontwerpbesluit heeft de beide kamers geen aanleiding gegeven tot het maken van opmerkingen.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Deze principes zijn overgenomen uit de Code Goed Bestuur product- en bedrijfschappen van 30 maart 2007 die bij de SER verkrijgbaar is.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven