Besluit van 4 mei 2009, houdende regels met betrekking tot de verlening van een toevoeging ten behoeve van mediation, de eigen bijdrage in geval van mediation op basis van een toevoeging alsmede de vaststelling van de vergoeding voor op basis van een toevoeging verleende mediation (Besluit toevoeging mediation)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Justitie van 23 maart 2009, nr. 5593413/09/6;

Gelet op artikel 33e, eerste en derde lid, juncto de artikelen 12, derde lid, 25, zesde lid, 28, tweede lid, 34, vierde lid, 34a, vierde lid, 34d, derde lid, 35, 37, tweede en vijfde lid, en 41 van de Wet op de rechtsbijstand;

De Raad van State gehoord (advies van 15 april 2009, nr. W03.09.0101/II);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Justitie van 24 april 2009, nr. 5599234/09/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK 1. ALGEMEEN

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. wet:

Wet op de rechtsbijstand;

b. eigen bijdrage:

eigen bijdrage, bedoeld in artikel 33e, derde lid, juncto artikel 35, eerste lid, van de wet.

HOOFDSTUK 2. TOEVOEGING TEN BEHOEVE VAN MEDIATION

Artikel 2

De artikelen 3, 4, tweede, zesde en zevende lid, 6, 7 en 8 van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van het verlenen van een toevoeging ten behoeve van mediation.

Artikel 3

De artikelen 8 tot en met 10 van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand en artikel 1 van het Besluit omschrijving indexcijfer zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de vaststelling van de financiële draagkracht van een rechtzoekende met het oog op de verlening van een toevoeging ten behoeve van mediation.

HOOFDSTUK 3. EIGEN BIJDRAGE VAN RECHTZOEKENDEN

Artikel 4

  • 1. De eigen bijdrage, die een natuurlijk persoon verschuldigd is voor de verlening van mediation op basis van een toevoeging, bedraagt € 49,–, indien in een zaak minder dan vier uur mediation wordt verleend.

  • 2. De eigen bijdrage, die een natuurlijk persoon verschuldigd is voor de verlening van mediation op basis van een toevoeging, bedraagt € 98,–, indien in een zaak vier uur of meer mediation wordt verleend.

  • 3. In afwijking van het eerste en tweede lid bedraagt de eigen bijdrage die een natuurlijk persoon in een zaak verschuldigd is voor de verlening van mediation, ongeacht de duur van de verlening van mediation, € 49,–, indien:

    • a. uitsluitend zijn inkomen of vermogen in aanmerking wordt genomen en het inkomen ten hoogste € 16 800,– bedraagt; of

    • b. in andere gevallen, het inkomen ten hoogste € 23 400,– bedraagt.

  • 4. De eigen bijdrage, die een rechtspersoon verschuldigd is voor de verlening van mediation op basis van een toevoeging, bedraagt € 98,–.

  • 5. Artikel 3 van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de inkomensgrenzen, bedoeld in het derde lid, alsmede de hoogten van de eigen bijdragen, bedoeld in het eerste tot en met vierde lid.

Artikel 5

Indien een toevoeging ten behoeve van mediation wordt verleend in een zaak waarin reeds een toevoeging ten behoeve van rechtsbijstand is verleend, is de rechtzoekende voor de verlening van mediation op basis van eerstgenoemde toevoeging geen eigen bijdrage verschuldigd.

Artikel 6

Artikel 6, eerste lid, onderdelen a, b en d, en tweede lid, van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand is van overeenkomstige toepassing in geval van verlening van een toevoeging ten behoeve van mediation.

HOOFDSTUK 4. VERGOEDING VOOR HET VERRICHTEN VAN MEDIATION

Artikel 7

  • 1. Een mediator ontvangt overeenkomstig de bepalingen van dit besluit een vergoeding voor het verlenen van mediation op basis van een toevoeging.

  • 2. De vergoeding, bedoeld in het eerste lid, omvat:

    • a. de overeenkomstig dit besluit vastgestelde vergoeding voor het verrichten van mediationwerkzaamheden;

    • b. de overeenkomstig dit besluit vastgestelde vergoeding voor bepaalde kosten en het tijdverlet in verband met reizen voor de desbetreffende zaak; en

    • c. de omzetbelasting die is verschuldigd over de vergoedingen, bedoeld in de onderdelen a en b.

  • 3. Ten behoeve van de berekening van de vergoeding worden de krachtens dit besluit toegekende punten vermenigvuldigd met het basisbedrag, genoemd in artikel 3, eerste lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000.

  • 4. De artikelen 3, tweede en derde lid, 4, eerste lid, 26 en 27 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 5. De vaststelling van de vergoeding, bedoeld in het eerste lid, vindt plaats met toepassing van het basisbedrag, bedoeld in het derde lid, de vergoeding, bedoeld in artikel 9, tweede lid, alsmede de vergoedingen overeenkomstig de artikelen 26 en 27 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000, die golden ten tijde van de afgifte van de toevoeging op grond waarvan de mediation is verricht.

Artikel 8

  • 1. Aan een zaak waarin aan een of meer rechtzoekenden een toevoeging ten behoeve van mediation is verleend, wordt per rechtzoekende anderhalf punt, met een maximum van drie punten, toegekend, indien in de zaak minder dan vier uur mediation wordt verleend.

  • 2. Aan een zaak waarin aan een of meer rechtzoekenden een toevoeging ten behoeve van mediation is verleend, wordt per rechtzoekende vier punten, met een maximum van acht punten, toegekend, indien in de zaak vier uur of meer mediation wordt verleend.

  • 3. In afwijking van het eerste en tweede lid wordt aan een zaak waarbij ten minste zeven rechtzoekenden of anderen met een rechtsbelang in één of meer naar hun aard verknochte geschillen zijn betrokken en mediation door twee mediators wordt verleend, vier en een half onderscheidenlijk tien punten toegekend, indien in die zaak minder dan vier uur onderscheidenlijk vier uur of meer mediation wordt verleend.

  • 4. Indien in een zaak als resultaat van de mediation een vaststellingsovereenkomst is gesloten, die met het oog op de definitieve afhandeling van de zaak op grond van de wet in een rechterlijke uitspraak dient te worden opgenomen, wordt het aantal toe te kennen punten, bedoeld in het eerste tot en met derde lid, één maal met twee en een half verhoogd.

  • 5. Artikel 13, tweede lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 9

  • 1. Voor het tijdverlet in verband met reizen ten behoeve van de verlening van mediation vanwege de omstandigheid dat van een of meer rechtzoekenden in de zaak de vrijheid is ontnomen of beperkt, wordt per volle gereisde 60 kilometer een half punt toegekend. Artikel 24, derde en vierde lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Voor de kosten die worden gemaakt voor reizen ten behoeve van de verlening van mediation, bedoeld in het eerste lid, wordt een kilometervergoeding toegekend overeenkomstig de vergoeding die krachtens artikel 8 van het Reisbesluit binnenland wordt verleend. Artikel 25, vierde lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 10

De artikelen 28, eerste lid, 29, 30 en 31 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de vaststelling van de vergoeding van een mediator, met dien verstande dat:

  • a. de mediator bij zijn aanvraag tot vaststelling van de vergoeding, indien als resultaat van de mediation een vaststellingsovereenkomst is gesloten en een rechtzoekende uit hoofde hiervan een vordering met betrekking tot een geldsom ter hoogte van tenminste 50% van het heffingvrij vermogen heeft, van deze vordering melding maakt; en

  • b. de vergoeding wordt vastgesteld met inachtneming van artikel 7, eerste tot en met derde lid, van dit besluit.

Artikel 11

  • 1. Het bureau betaalt overeenkomstig de vaststelling, bedoeld in artikel 10, de vergoeding aan de mediator.

  • 2. De artikelen 32, tweede tot en met vierde lid, en 33 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde betaling.

  • 3. Artikel 39 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 is van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 5. OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 12

In het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand wordt na artikel 5 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5a

Indien een toevoeging ten behoeve van rechtsbijstand wordt verleend in een zaak waarin reeds een toevoeging ten behoeve van mediation is verleend, wordt op de eigen bijdrage, die de rechtzoekende voor de verlening van rechtsbijstand verschuldigd is, het bedrag dat de rechtzoekende als eigen bijdrage voor de verlening van mediation verschuldigd was in mindering gebracht.

Artikel 13

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 14

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit toevoeging mediation.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 4 mei 2009

Beatrix

De Staatssecretaris van Justitie,

N. Albayrak

Uitgegeven de veertiende mei 2009

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

Vanwege de Wet van 29 december 2008 tot wijziging van de Wet op de rechtsbijstand houdende herijking van de verlening van rechtsbijstand door de raden voor rechtsbijstand en de invoering van een lichte adviestoevoeging alsmede de regeling van de vergoeding van mediation (Stb. 2009, 4) is in de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) de mogelijkheid opgenomen om rechtzoekenden ook in aanmerking te laten komen voor een toevoeging ten behoeve van mediation. Daarbij is ervoor gekozen om ten aanzien van verlening van mediation op basis van een toevoeging zo veel mogelijk aan te sluiten bij datgene wat in de Wrb en de daarop berustende regelgeving al met betrekking tot rechtsbijstand op basis van een toevoeging is geregeld. Met het oog hierop is in het nieuwe hoofdstuk IVA van de Wrb, naast enkele bepalingen betreffende de inschrijving van mediators door de raden voor rechtsbijstand, vastgelegd dat een groot aantal artikelen van de Wrb van overeenkomstige toepassing is op toevoegingen ten behoeve van mediation (artikel 33e). Dit houdt onder meer in dat rechtzoekenden, ook als het mediation betreft, een toevoeging kunnen verkrijgen als hun inkomen of vermogen de in artikel 34 van de Wrb vastgelegde grenzen niet overschrijdt, dat de vaststelling van de draagkracht ten behoeve van die beoordeling, de indiening van een aanvraag om een mediationtoevoeging en de vaststelling van de vergoeding voor mediators op dezelfde wijze geschieden als met betrekking tot rechtsbijstandtoevoegingen is voorgeschreven, en dat rechtzoekenden ook in geval van verlening van mediation op basis van een toevoeging in beginsel een eigen bijdrage zijn verschuldigd. Voor de in artikel 33e geregelde overeenkomstige toepasselijkheid geldt dat zij ook betrekking heeft op verschillende in de Wrb opgenomen delegatiegrondslagen en er derhalve ook toe strekt terzake van mediation op basis van een toevoeging over bepaalde onderwerpen (criteria inzake toevoegingsverlening, eigen bijdrage, vaststelling vergoeding, etc.) bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels te stellen. Dit besluit bevat deze nadere regels.

Vooruitlopend op de inwerkingtreding van bovenbedoelde wettelijke voorschriften met betrekking tot gesubsidieerde mediation zijn door de raden voor rechtsbijstand, met toepassing van artikel 4:23, derde lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), al enige tijd mediationtoevoegingen afgegeven en vergoedingen voor op basis daarvan verleende mediation verstrekt. Een en ander is nader uitgewerkt in een beleidsregel van de raden voor rechtsbijstand (Stcrt. 2005, nr. 79). Voor de inhoud van dit besluit, waarin de in die beleidsregel behandelde materie voortaan in belangrijke mate zal worden geregeld, geldt dat zo veel mogelijk is aangesloten bij datgene wat in die beleidsregel wordt bepaald en dat met afwijkingen hiervan niet wordt beoogd materieel bezien wijzigingen ten nadele van rechtzoekenden of mediators door te voeren.

Op enkele onderdelen wordt in dit besluit overeenkomstige toepassing gegeven aan het met betrekking tot gesubsidieerde rechtsbijstand bepaalde in (andere) op de Wrb berustende algemene maatregelen van bestuur. Enkele van deze algemene maatregelen van bestuur (Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000, Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria) worden bij afzonderlijk besluit aangepast in verband met de inwerkingtreding van bovenbedoelde wet van 29 december 2008. Bovendien wordt om dezelfde reden een nieuw besluit tot stand gebracht (Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand), dat onder meer de tot dusverre in het Besluit draagkrachtcriteria rechtsbijstand opgenomen bepalingen zal gaan bevatten. Voor de in dit besluit geregelde overeenkomstige toepasselijkheid is uitgegaan van de inwerkingtreding van zowel het besluit strekkend tot voormelde aanpassingen (Stb. 2009, 45) als het nieuwe Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand (Stb. 2009, 46).

Een ontwerp van dit besluit is ter consultatie voorgelegd aan de Nederlandse Orde van Advocaten en de raden voor rechtsbijstand. Van de raden voor rechtsbijstand is een reactie ontvangen. In deze reactie wordt ervoor gepleit de in het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 opgenomen regeling voor bewerkelijke zaken niet van overeenkomstige toepassing te verklaren alsmede te bepalen dat mediators bij een aanvraag tot vaststelling van de vergoeding een vaststellingsovereenkomst dienen over te leggen. Op deze onderdelen van de reactie wordt nader ingegaan in de toelichting hieronder op de artikelen 8 en 10. Voorts wijzen de raden voor rechtsbijstand erop dat in dit besluit geen bepaling is opgenomen die vergelijkbaar is met de bepaling in voormelde beleidsregel, die ertoe strekt dat bij de toepassing van artikel 10 van het Besluit draagkrachtcriteria rechtsbijstand geen rekening wordt gehouden met een mediationtoevoeging. Naar aanleiding hiervan kan worden opgemerkt dat dit besluit in dit opzicht geen wijziging behelst, maar dat gelet op de formulering van het nieuwe artikel 5 van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand, dat in de plaats komt van artikel 10 van het Besluit draagkrachtcriteria rechtsbijstand, volstaan kan worden met het niet van overeenkomstige toepassing verklaren van genoemd artikel 5.

Overeenkomstig de in artikel 49 van de Wrb beschreven voorhangprocedure is een ontwerp van dit besluit aan de beide Kamers der Staten-Generaal overgelegd en in de Staatscourant bekendgemaakt (Stcrt. 2008, 169). Naar aanleiding hiervan is een reactie van het Landelijk Bureau Mediation naast rechtspraak (LBM) ontvangen. Hierin worden enkele vragen gesteld over de artikelen 2 (mediation na verwijzing door de kantonrechter), 4 (aantal uren mediation dat bepalend is voor de hoogte van de eigen bijdrage), 8 (hoeveelheid punten ten behoeve van de vaststelling van de vergoeding voor mediators) en 9 (situaties waarin mediators aanspraak kunnen maken op een reiskostenvergoeding) van dit besluit. Hierop wordt nader ingegaan in de toelichting hieronder op de desbetreffende artikelen. Voorts kan in antwoord op vragen van het LBM worden bevestigd dat de vaststelling van de vergoeding voor mediators plaatsvindt met toepassing van de bedragen die golden ten tijde van de afgifte van de definitieve toevoeging en dat ook ten behoeve van mediation in strafzaken een toevoeging kan worden verleend. Naar aanleiding van de reactie van het LBM is tenslotte aanleiding gezien om ook artikel 26 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 van overeenkomstige toepassing te verklaren; zie artikel 7 van dit besluit.

De aan dit besluit verbonden kosten worden opgevangen binnen de reguliere budgetten voor gesubsidieerde rechtsbijstand.

Voor de in bovenvermelde wet van 29 december 2008 opgenomen bepalingen met betrekking tot gesubsidieerde mediation geldt dat hieraan, met het oog op het aanvragen van een toevoeging en de vaststelling van een vergoeding, in beperkte mate en alleen voor mediators extra administratieve lasten zijn verbonden. Aan dit besluit zijn geen additionele administratieve lasten voor de burger of het bedrijfsleven verbonden.

2. Artikelsgewijs

Artikel 1

Dit artikel bevat enkele definitiebepalingen.

Artikel 2

Dit artikel behelst de nadere regeling van de criteria die overeenkomstig de artikelen 12, tweede lid, onderdelen a, b, e en g, en 28, eerste lid, van de Wrb door de raden voor rechtsbijstand in acht worden genomen bij de beoordeling van aanvragen om een toevoeging ten behoeve van mediation. Hiervoor wordt, net als in bovenvermelde beleidsregel, aansluiting gezocht bij het bepaalde in het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria (Brt) over de beoordeling van aanvragen om een rechtsbijstandtoevoeging, voor zover het zaken betreft ten aanzien waarvan ook een aanvraag om een mediationtoevoeging kan worden gedaan. Naar aanleiding van de reactie van het LBM kan worden opgemerkt dat uit de overeenkomstige toepasselijkheid van artikel 6 van het Brt niet volgt dat de kantonrechter partijen niet meer naar een mediator kan verwijzen, maar dat verlening van een toevoeging hiervoor in zaken betreffende Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek alleen kan worden verleend indien er sprake is van een bijzondere feitelijke of juridische complexiteit. Voor overeenkomstige toepasselijkheid van artikel 2 van het Brt bestaat geen aanleiding, aangezien het hierin bepaalde reeds volgt uit de (overeenkomstige toepasselijkheid van de) artikelen 12 en 28 van de Wrb en overige bepalingen van het Brt.

Artikel 3

Zoals hierboven is toegelicht zijn de bepalingen in de Wrb over het vaststellen van de financiële draagkracht in geval van een aanvraag om een rechtsbijstandtoevoeging ingevolge artikel 33e van de Wrb van overeenkomstige toepassing op diezelfde vaststelling in geval van een aanvraag om een mediationtoevoeging. Met dit artikel worden ook de bepalingen, die met betrekking tot de vaststelling van de financiële draagkracht van rechtzoekenden zijn opgenomen in het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand en het Besluit omschrijving indexcijfer, van overeenkomstige toepassing verklaard.

Artikel 4

Dit artikel regelt de hoogte van de eigen bijdrage die de rechtzoekende in geval van verlening van mediation op basis van een toevoeging in beginsel is verschuldigd. In gevallen waarin de mediation minder dan vier uur in beslag neemt is een natuurlijk persoon ingevolge het eerste lid een eigen bijdrage verschuldigd ter grootte van de helft van de laagste eigen bijdrage bij een rechtbijstandtoevoeging. Ingevolge het tweede lid is de eigen bijdrage voor natuurlijke personen in geval van mediation van vier uur of meer gelijk aan de laagste eigen bijdrage bij een rechtsbijstandtoevoeging. Dit laatste geldt ingevolge het derde lid niet voor natuurlijke personen met een inkomen op bijstandsniveau. Zij zijn ook in geval het mediation van vier uur of meer betreft een eigen bijdrage verschuldigd die gelijk is aan de helft van de laagste eigen bijdrage bij een rechtsbijstandtoevoeging. Zie voor een nadere toelichting op de hoogte van de eigen bijdrage bij een mediationtoevoeging de memorie van toelichting bij het voorstel voor bovengenoemde wet van 29 december 2008 (Kamerstukken II 2005/06, 30 436, nr. 3). Een en ander is thans ook al zo vastgelegd in bovenvermelde beleidsregel van de raden voor rechtsbijstand. Naar aanleiding van de reactie van het LBM zij overigens nog verduidelijkt dat bij het bepalen of mediation minder dan vier uur dan wel vier uur of meer in beslag neemt niet alleen de zgn. contacturen meetellen, maar bijvoorbeeld ook de uren die gemoeid zijn met het opstellen van de vaststellingsovereenkomst. Voor rechtspersonen wordt in het vierde lid bepaald dat zij voor mediation op basis van een toevoeging, ongeacht de duur daarvan, altijd de ingevolge dit artikel hoogst mogelijke eigen bijdrage zijn verschuldigd. Het vijfde lid tenslotte regelt dat de jaarlijkse indexering van de hoogten van de eigen bijdragen bij een rechtsbijstandtoevoeging, zoals die is voorzien in artikel 3 van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand, ook van toepassing is op de in dit artikel opgenomen hoogten van de eigen bijdrage bij een mediationtoevoeging.

Artikelen 5 en 12

Een rechtzoekende kan ter zake van hetzelfde rechtsbelang in aanmerking worden gebracht voor zowel een rechtsbijstandtoevoeging als een mediationtoevoeging. Zo is het mogelijk dat partijen in een geschil besluiten om eerst mediation te beproeven om pas na het mislukken daarvan tot inschakeling van een rechtsbijstandverlener over te gaan. Ook kunnen partijen tijdens een gerechtelijke procedure op advies van de rechter ervoor kiezen om een geschil alsnog aan een mediator voor te leggen. In deze gevallen is het niet wenselijk dat partijen vanwege het twee maal moeten betalen van een eigen bijdrage wellicht afzien van gebruikmaking van mediation. Met het oog hierop regelen artikel 5 van dit besluit en het met artikel 12 van dit besluit in het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand nieuw in te voegen artikel 5a dat de eigen bijdrage voor een rechtzoekende aan wie in dezelfde zaak een rechtsbijstand- en een mediationtoevoeging worden verleend, telkens in totaal, dus voor beide toevoegingen, niet meer bedraagt dan de eigen bijdrage die hij voor verlening van gesubsidieerde rechtsbijstand is verschuldigd. Ook bovenvermelde beleidsregel strekt hier reeds toe.

Artikel 6

Dit artikel regelt dat rechtzoekenden in bepaalde gevallen, waarin zij ingevolge het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand met betrekking tot een rechtsbijstandtoevoeging zijn vrijgesteld van een eigen bijdrage, ook in geval van een toevoeging ten behoeve van mediation geen eigen bijdrage zijn verschuldigd.

Artikel 7

Van de raad voor rechtsbijstand ontvangt een mediator overeenkomstig artikel 37 van de Wrb een vergoeding voor de door hem op basis van een toevoeging verleende mediation. Dit artikel bevat regels over de berekening van deze vergoeding. Voor de inhoud van dit artikel is in belangrijke mate aangesloten bij het bepaalde in de artikelen 2 en 3 van het Bvr2000. De vergoeding voor het verlenen van mediation omvat zowel een vergoeding voor de verrichte mediationwerkzaamheden, die wordt berekend door vermenigvuldiging van het in artikel 8 van dit besluit hiervoor vastgestelde puntenaantal met het in artikel 3 van het Bvr2000 bepaalde basisbedrag, als een vergoeding voor bepaalde kosten die ten behoeve van die werkzaamheden zijn gemaakt. Bij laatstgenoemde vergoeding gaat het om eventuele kosten van het reizen ten behoeve van mediation vanwege de omstandigheid dat van een of meerdere rechtzoekenden de vrijheid is ontnomen of beperkt (artikel 9, tweede lid), het tijdverlet in verband met datzelfde reizen (artikel 9, eerste lid), de kosten van inschakeling van een tolk (artikel 7, vierde lid, jo. artikel 26 Bvr2000) en administratieve kosten (artikel 7, vierde lid, jo. artikel 27 Bvr2000). De eigen bijdrage, die de rechtzoekende voor mediation op basis van een toevoeging is verschuldigd, wordt door de mediator aan hem in rekening gebracht.

Artikel 8

Dit artikel regelt hoeveel punten in het kader van de vaststelling van de vergoeding voor een mediator worden toegekend aan zaken waarin mediation wordt verleend. In dit verband is met name van belang dat onderscheid wordt gemaakt tussen zaken waarin met mediation minder dan vier uur is gemoeid en zaken waarin mediation vier uur of meer in beslag neemt. Het eerste en tweede lid bepalen dat in eerstgenoemde zaken toekenning plaatsvindt van anderhalf punt per rechtzoekende, met een maximum van drie punten, en in laatstgenoemde zaken vier punten per rechtzoekende, met een maximum van acht punten. Net als bij het vaststellen van de vergoedingen voor rechtsbijstandverleners in bijvoorbeeld advieszaken geldt derhalve een forfaitair stelsel dat is gebaseerd op de gemiddelde feitelijke tijdsbesteding in zaken. Een en ander betekent dat, zoals het LBM terecht opmerkt, bijvoorbeeld in voormeld puntenaantal van maximaal acht verdisconteerd is dat met de verlening van mediation van vier uur of meer in de praktijk soms minder en soms meer dan acht uur is gemoeid. Anders dan het LBM veronderstelt, is met betrekking tot het eerste en tweede lid alleen in zoverre aangesloten bij de regeling van de puntenaantallen voor advieszaken, dat ook het puntenaantal voor een mediationzaak mede afhankelijk is van de vraag of er minder of meer dan een bepaald aantal uren werkzaamheden zijn verricht en dat, naast het bepaalde in het derde lid, geen regeling is getroffen voor zogeheten samenhangende procedures. Bij de in het eerste en tweede lid opgenomen limitering van de puntenaantallen is uitgangspunt geweest dat in de meeste gevallen twee partijen deelnemen aan mediation. Volledigheidshalve zij overigens nog opgemerkt dat voor mediation voortaan, ongeacht de duur, één toevoeging wordt verleend en mediators derhalve niet meer wijziging van de toevoeging hoeven aan te vragen indien de mediation vier uur of meer gaat duren. Het derde lid regelt dat voor de soms voorkomende situatie, dat mediation mede vanwege de deelname hieraan door ten minste door zeven personen door twee mediators wordt verleend, een hoger puntenaantal dan ingevolge het eerste of tweede lid geldt. Een verhoging van het puntenaantal vindt ook plaats in de gevallen waarin mediation tot een vaststellingsovereenkomst heeft geleid en afronding van de zaak slechts mogelijk is na opname hiervan in een rechterlijke uitspraak (bv. gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding). In die gevallen is de rechterlijke procedure een formaliteit en wordt daarom, in plaats van een rechtsbijstandtoevoeging, twee en een half punt toegevoegd aan het uit de voorgaande leden van dit artikel volgende puntenaantal. Zowel de hoofdregel in het eerste en tweede lid als de aanvullende regels in het derde en vierde lid zijn nu al vastgelegd in bovengenoemde beleidsregel van de raden voor rechtsbijstand. Het vijfde lid tenslotte regelt dat mediators, net als rechtsbijstandverleners, in bewerkelijke zaken, na goedkeuring van de hiervoor in te dienen begroting van de (extra) tijdsbesteding, aanspraak kunnen maken op verhoging van bovenvermeld puntenaantal voor verleende mediation. Ook in geval van mediation kan het zich in uitzonderingsgevallen voordoen dat de werkzaamheden onder meer vanwege de feitelijke of juridische complexiteit van de zaak in redelijkheid niet binnen de forfaitaire tijdsgrens kunnen worden afgerond en het doelmatig is als deze werkzaamheden nog gedurende een extra aantal uren worden verricht. Van belang is voorts dat thans ook al voor advieszaken is geregeld dat in verband met de bewerkelijkheid extra uren voor vergoeding in aanmerking kunnen komen en het voor de raden voor rechtsbijstand in de praktijk in die zaken, ondanks de omstandigheid dat daarin net als in het geval van mediationzaken geen procedurele aanknopingspunten voorhanden zijn, niet onoverkomelijk is om te beoordelen of kan worden ingestemd met de begroting van de (extra) tijdsbesteding. Met het oog hierop is geen aanleiding gezien om het advies van de raden voor rechtsbijstand, om in geval van mediation anders dan bij rechtsbijstand geen regeling voor bewerkelijke zaken te treffen, over te nemen.

Artikel 9

Met dit artikel wordt erin voorzien dat een mediator in het kader van de vaststelling van zijn vergoeding ook een vergoeding ontvangt voor de kosten die hij eventueel, vanwege de omstandigheid dat van een of meer partijen de vrijheid daadwerkelijk is beperkt of ontnomen (en derhalve niet de omstandigheid dat reizen voor een of meer partijen naar de mediator bijvoorbeeld uit financiële overwegingen problematisch is), heeft gemaakt voor het reizen in verband met mediation (tweede lid) alsmede het tijdverlet in verband met datzelfde reizen (eerste lid). Daarmee wordt aangesloten bij de regeling van deze vergoedingen voor rechtsbijstandverleners in de artikelen 24 en 25 van het Bvr2000, met dien verstande dat met reizen naar een zitting voor mediators geen rekening hoeft te worden gehouden.

Artikel 10

Dit artikel strekt ertoe de regels in het Bvr2000 over de vaststelling van de vergoeding van de rechtsbijstandverlener van overeenkomstige toepassing te verklaren op de vaststelling van de vergoeding van de mediator. Het enige verschil is dat bij de aanvraag voor de laatstbedoelde vaststelling, aangezien het mediation betreft, geen rechterlijke uitspraak of beslissing in de zaak hoeft te worden bijgevoegd. Wel wordt van de mediator verlangd dat hij in voorkomende gevallen, met het oog op artikel 34g, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wrb, bij de aanvraag melding maakt van een toename van de draagkracht bij een rechtzoekende vanwege de in de vaststellingsovereenkomst opgenomen afspraken, die van dien aard is dat tot intrekking met terugwerkende kracht van de toevoeging dient te worden besloten. Op grond van artikel 4:2 van de Awb moet een mediator bij zijn aanvraag tot vaststelling van de vergoeding gegevens en bescheiden verstrekken die voor de beslissing op die aanvraag nodig zijn. Tot die gegevens behoort in het geval van mediation, net als bijvoorbeeld in het geval van advieszaken, in elk geval een opgave van het aantal uren dat met het verrichten van de (mediation)werkzaamheden gemoeid is geweest. Dit urenaantal bepaalt immers het aantal punten dat krachtens artikel 8 van dit besluit aan een zaak wordt toegekend en zodoende mede de hoogte van de vergoeding voor op basis van een toevoeging verleende mediation. Voor bijvoorbeeld het overleggen van een (volledige) vaststellingsovereenkomst bestaat met het oog op het voorgaande geen noodzaak. Ook uit het advies van de raden voor rechtsbijstand blijkt niet van redenen om de hiertoe strekkende bepaling die in bovenvermelde beleidsregel nog was opgenomen, bijvoorbeeld voor de beoordeling van de aanvraag tot vaststelling van de vergoeding, in dit besluit over te nemen.

Artikel 11

Dit artikel bevat regels met betrekking tot de betaling en verrekening van de vergoeding voor verleende mediation aan een mediator. Hiervoor is in belangrijke mate aangesloten bij datgene wat met betrekking tot de vergoeding van rechtsbijstandverleners hierover in de artikelen 32 en 33 van het Bvr2000 wordt bepaald.

De Staatssecretaris van Justitie,

N. Albayrak


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven