Besluit van 7 april 2009 tot wijziging van het Besluit energieprestatie gebouwen in verband met de implementatie van artikel 9 van richtlijn betreffende de energieprestatie van gebouwen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister voor Wonen, Wijken en Integratie van 23 december 2008, nr. BJZ2008123768, Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Gelet op de artikelen 9 en 10 van richtlijn 2002/91/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende de energieprestatie van gebouwen (PbEU L1) en artikel 120 van de Woningwet;

De Raad van State gehoord (advies van 9 februari 2009, nr. W08.08.0589/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister voor Wonen, Wijken en Integratie van 1 april 2009, nr. BJZ2009022288, Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit energieprestatie gebouwen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1.1, eerste lid, wordt in de alfabetische volgorde een begripsbepaling ingevoegd, luidende:

airconditioningsysteem: combinatie van alle bestanddelen die nodig zijn voor een vorm van luchtbehandeling waarbij de temperatuur wordt geregeld en kan worden verlaagd, en indien aanwezig samen met een regeling van de ventilatie, luchtvochtigheid of luchtzuiverheid;.

B

Artikel 2.1, zesde lid, vervalt met ingang van 1 januari 2009.

C

In artikel 2.2, tweede lid, wordt de zinsnede «monumenten als bedoeld in de Monumentenwet 1998 of in een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening» vervangen door: beschermde monumenten als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Monumentenwet 1988, monumenten als bedoeld in een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening.

D

Voor Afdeling 4 wordt een afdeling ingevoegd, luidende:

Afdeling 3a. Keuring van airconditioningsystemen

Artikel 3a.1
  • 1. Airconditioningsystemen met een nominaal koelvermogen van 12 kW worden ten minste eenmaal per vijf jaar gekeurd.

  • 2. De keuring wordt op onafhankelijke wijze uitgevoerd door gekwalificeerde of erkende deskundigen.

  • 3. De keuring omvat ten minste:

    • a. een beoordeling van het rendement van de airconditioning en van de dimensionering ervan, gelet op de koelingsbehoefte van het gebouw;

    • b. een advies aan de gebruiker van het airconditioningsysteem over mogelijke verbeteringen in of vervanging van het airconditioningsysteem of over alternatieve oplossingen, indien het resultaat van de beoordeling daartoe aanleiding geeft.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 7 april 2009

Beatrix

De Minister voor Wonen, Wijken en Integratie,

E. E. van der Laan

Uitgegeven de achtentwintigste april 2009

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Het Besluit energieprestatie gebouwen1 (hierna kortweg: BEG) strekt tot (gedeeltelijke) implementatie van richtlijn 2002/91/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende de energieprestatie van gebouwen (PbEU L1) (hierna kortweg: richtlijn). In de nota van toelichting bij het BEG wordt opgemerkt dat voor de regelmatige keuring van airconditioningsystemen – het voorschrift van artikel 9 van de richtlijn – in Nederland is gekozen voor de in artikel 8b van de richtlijn geboden mogelijkheid gebruikers te stimuleren tot het periodiek uitvoeren van keuringen en het zo nodig vervangen van airconditioningsystemen, zulks in de verwachting dat een traject van intensieve voorlichting en stimulering dezelfde resultaten of zelfs meer resultaten zal opleveren dan een verplicht traject. De keuze (per implementatiedatum van 4 januari 2006) af te zien van het uitdrukkelijk implementeren van artikel 9 van de richtlijn was mede ingegeven door de destijds reeds bestaande regelgeving met betrekking tot keuringen van koelinstallaties, waarmee goeddeels aan de implementatie leek te kunnen worden voldaan.

De Europese Commissie achtte de Nederlandse wijze van implementatie van artikel 9 van de richtlijn onvoldoende expliciet; de keuring van airco’s is in de Nederlandse regelgeving gefragmenteerd gereguleerd. In oktober 2007 is met de Europese Commissie afgesproken om de implementatie van artikel 9 meer expliciet in de Nederlandse regelgeving op te nemen, dit ter voorkoming van een ingebrekestellingsprocedure. Op grond van artikel 15, tweede lid, van de richtlijn heeft Nederland een termijn van drie jaar bedongen en gekregen om alsnog in de (expliciete) implementatie van artikel 9 van de richtlijn te voorzien. Deze uitsteltermijn is op 4 januari 2009 verstreken. Met onderhavige wijziging van het BEG wordt beoogd alsnog te voorzien in een adequate implementatie van de bij artikel 9 van de richtlijn voorgeschreven regelmatige keuring van airconditioningsystemen.

Een nadere uitwerking van het nieuwe artikel 3a (zie Artikel I onder D) vindt plaats in een ministeriële regeling. In deze nieuwe ministeriële regeling worden de keuringseisen en de eisen omtrent onafhankelijkheid en deskundigheid van de deskundigen, die de keuring van airco’s uitvoeren, zoals exameneisen, vastgesteld. Artikel 3.1 van het BEG biedt voor deze nadere uitwerking bij ministeriële regeling een grondslag.

In eerste instantie was beoogd die regeling te bundelen met een ministeriële regeling die zal worden opgesteld in verband met de uitvoering van Verordening (EG) nr. 2037/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 2000 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen (PbEU L 244), Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 inzake bepaalde gefluoreerde broeikasgassen (PbEU L 161) en de Uitvoeringsverordeningen. Naar verwachting treedt bedoelde regeling op 1 januari 2010 in werking. Overeenkomstig het advies van de Raad van State is, gelet op de reeds verstreken implementatietermijn, besloten de nadere uitwerking van artikel 3a zo snel mogelijk bij afzonderlijke regeling vast te stellen. De opportuniteit van een bundeling van beide regelingen met betrekking tot keurings- en exameneisen ten aanzien van de keuring van airco’s, zal na 1 januari 2010, wanneer de beide regelingen in werking zijn getreden, opnieuw worden bezien.

Artikel I

Onderdeel A

In de begripsbepaling wordt een definitie van een airconditioningsysteem toegevoegd, aangezien de richtlijn een specifieke invulling hieraan geeft, die bijvoorbeeld afwijkt van in andere regelgeving gebruikte begrippen als «koelinstallatie». De reikwijdte van een airconditioningsysteem conform artikel 2 van de richtlijn is breder dan het meer gangbare begrip «koelinstallatie» en omvat naast de koelmachine of -installatie ook het distributiesysteem, regelingen (bijvoorbeeld de regeling van de temperatuur of van de bedrijfstijden), de inregeling en het afgiftesysteem. De te verrichten keuring is daarmee ook omvangrijker dan de enkele keuring van de koelinstallatie.

Onderdeel B

Artikel 2.1, zesde lid, bepaalt dat artikel 2.1, vijfde lid, met ingang van 1 januari 2009 vervalt. Het zesde lid heeft daarmee op 1 januari 2009 zijn uitwerking gehad, maar blijft formeel wel in het besluit staan. Met onderdeel B vervalt deze bepaling, nadat hij zijn uitwerking heeft gehad. Dus zowel lid 5 als lid 6 vervallen met ingang van 1 januari 2009; lid 5 vervalt eerst, vervolgens lid 6. Die volgorde behoeft geen nadere regeling, maar volgt rechtstreeks uit de volgorde van de Staatsbladen, waarin beide wijzigingsopdrachten staan vermeld.

Onderdeel C

In artikel 2.2 wordt de aanduiding voor «monumenten als bedoeld in de Monumentenwet 1988» verduidelijkt. Bedoeld was om alleen de categorie «beschermde monumenten», dat wil zeggen onroerende monumenten die staan ingeschreven in de ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgestelde registers, uit te zonderen van het verplichte energielabel. De categorie «monumenten» omvat aanzienlijk meer gebouwen dan de categorie «beschermde monumenten».

Onderdeel D

In artikel 3a wordt artikel 9 van de richtlijn en artikel 10, voorzover die bepaling betrekking heeft op de keuring van airconditioningsystemen, geïmplementeerd. Voor een regelmatige keuring is gekozen voor een termijn van vijf jaar, conform de aanbevelingen in EN 15240 «Guidelines for inspection of airconditioning systems».

Een nadere uitwerking van de te verrichten keuring en van de benodigde deskundigheid en onafhankelijkheid van de personen, die zo’n keuring mogen verrichten, zal plaatsvinden bij ministeriële regeling (op grond van artikel 3.1 van het BEG). De uitwerking van de keuring is ontleend aan EN 15240 «Guidelines for inspection of air-conditioning systems».

De Minister voor Wonen, Wijken en Integratie,

E. E. van der Laan


XNoot
1

Besluit van 24 november 2006 tot implementatie van de richtlijn betreffende de energieprestatie van gebouwen (Stb. 2006, 608).

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in de Staatscourant.

Naar boven