Besluit van 13 maart 2009 tot wijziging van het Besluit financieel beheer netbeheerder ter versterking van de investeringsreserve na splitsing

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 29 januari 2009, nr. WJZ / 9018500;

Gelet op artikel 18a van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 10e van de Gaswet;

De Raad van State gehoord (advies van 11 februari 2009, nr. W.10.09.0022/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken van 9 maart 2009, nr. WJZ / 9032054;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit financieel beheer netbeheerder wordt gewijzigd als volgt:

A

Het opschrift van paragraaf 2 komt te luiden:

§ 2. Eisen aan de kredietwaardigheid

B

Na artikel 3 wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd, luidende

§ 2a. Investeringsreserve na splitsing

Artikel 3a
  • 1. In aanvulling op artikel 2 beschikt een netbeheerder in het kader van het beheer van zijn netten vanaf het tijdstip waarop hij voldoet aan artikel 10b, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 of artikel 2c, eerste lid, van de Gaswet over een eigen vermogen inclusief minderheidsbelangen en preferente aandelen van ten minste 40 procent van de som van de totale schuld en het eigen vermogen inclusief minderheidsbelangen en preferente aandelen.

  • 2. Bij het voldoen aan de in het eerste lid bedoelde eis, worden in de berekening opgenomen de financiële verplichtingen van de tot de groep behorende rechtspersonen en vennootschappen die ten laste kunnen komen van de tot de groep behorende netbeheerder.

  • 3. Mits wordt voldaan aan artikel 2 kan een netbeheerder, in afwijking van het eerste lid, beschikken over een lager percentage eigen vermogen inclusief minderheidsbelangen en preferente aandelen, indien hij aantoont dat de verlaging van dat percentage volledig veroorzaakt wordt door de financiering van investeringen die worden gedaan na het tijdstip, bedoeld in het eerste lid, en die noodzakelijk zijn om te voldoen aan de bij of krachtens de Elektriciteitswet 1998 en Gaswet aan hem opgedragen taken en verplichtingen om zijn netten in werking te hebben, te vernieuwen, te onderhouden en uit te breiden.

  • 4. Het eerste en derde lid zijn niet van toepassing op netbeheerders die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit voldoen aan artikel 10b, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 of artikel 2c, eerste lid, van de Gaswet.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 13 maart 2009

Beatrix

De Minister van Economische Zaken,

M. J. A. van der Hoeven

Uitgegeven de zesentwintigste maart 2009

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

1. Doel en aanleiding

In het Besluit financieel beheer netbeheerder worden eisen gesteld aan het financieel beheer om hiermee te verzekeren dat een netbeheerder niet te grote financiële risico’s loopt en zodoende altijd zijn wettelijke taken kan uitvoeren. Het Besluit stelt daartoe eisen aan de kredietwaardigheid van de netbeheerder om te waarborgen dat deze in voldoende mate in staat is om aan zijn financiële verplichtingen te blijven voldoen. In toenemende mate is het inzicht ontstaan dat de notie van een goed financieel beheer voor de transitieperiode vraagt om extra eisen.

In aanvulling op de continue eisen aan de kredietwaardigheid is het van belang om op het moment dat een netbeheerder wordt afgesplitst van een groep waartoe ook een productie- of leveringsbedrijf behoort, te zorgen voor een uitgangspositie waarin de kredietwaardigheid in orde is, zodat voldoende investeringsruimte gegarandeerd is voor een aanzienlijke toekomstige investeringsagenda in onderhoud, vernieuwing en uitbreiding. Tegen de achtergrond van de op 25 november 2008 door de Tweede Kamer aangenomen motie Hessels (Kamerstukken II, 2008/09, 31 510, nr. 6) is er voor gekozen om de na splitsing aan te houden investeringsreserve expliciet op te nemen in het Besluit financieel beheer netbeheerder in de vorm van een voorgeschreven minimumpercentage eigen vermogen. Dit wijzigingsbesluit dient tot vastlegging van dat percentage.

Uit artikel 2, eerste lid, onderdeel d, van het Besluit financieel beheer netbeheerder volgt dat de omvang van het eigen vermogen bij een netbeheerder ten minste 30 procent dient te beslaan van het totale vermogen. Een minimumpercentage van 40 procent eigen vermogen ten opzichte van de minimumeis aan de kredietwaardigheid van 30 procent, betekent dat de netbeheerder na splitsing een extra investeringsreserve van 10 procent van het totaal vermogen dient aan te houden. Het beschikbare eigen vermogen, in combinatie met de mogelijkheid om vreemd vermogen aan te trekken als gevolg van een goede kredietwaardigheid, stelt bedrijven in staat om investeringen te financieren. In het Nota-overleg met de Tweede Kamer op 17 november 2008 en mijn brief van 24 november 2008 (Kamerstukken II, 2008–2009, 31 510 nr. 29) heb ik aangegeven 40% eigen vermogenals minimumbuffer te beschouwen bij splitsing. De Tweede Kamer heeft in nader overleg met mij op 17 december 2008 aangegeven aanpassing van het Besluit met opname van deze eis te beschouwen als in lijn met de hiervoor genoemde motie Hessels.

Eveneens in lijn met de motie kan dit percentage van 40 procent na de splitsing naar beneden worden bijgesteld, indien die verlaging volledig wordt veroorzaakt door de financiering van na de splitsing noodzakelijk zijnde investeringen in het door de netbeheerder te beheren netwerk. Deze verlaging kan echter niet zover gaan dat het eigen vermogen onder de grens van 30 procent uitkomt of niet langer voldaan wordt aan de door een erkend kredietbeoordelingsbureau toegekende kredietkwaliteitstrap «investeringswaardig».

2. Administratieve lasten

Dit besluit levert geen toename van administratieve lasten op. Op grond van artikel 3 van de ministeriele regeling splitsingsplannen zijn de netbeheerders al wettelijk verplicht om een balans op te nemen in het splitsingsplan. Uit deze balans blijkt het aandeel eigen vermogen in het totale vermogen van het energiebedrijf. Daarnaast heeft de NMa ten behoeve van de tariefregulering de beschikking over gegevens over de gemaakte kosten van bedrijven ten behoeve van investeringen in netwerken. Hieruit kan worden afgeleid of een eventuele afname van het aandeel eigen vermogen in het totale vermogen is gerelateerd aan gedane investeringen. Ook in de kwaliteits- en capaciteitsdocumenten die door netbeheerders moeten worden aangeleverd bij de NMa, wordt aandacht besteed aan de investeringsplannen. Omdat de administratieve lasten gelijk blijven, is het besluit niet voor advies aan Actal voorgelegd.

3. Handhaving

De NMa is belast met de bestuursrechtelijke handhaving van het Besluit. Dit geldt derhalve ook voor het toegevoegde artikel 3a. In dat kader zal de NMa erop toezien of netbeheerders voldoen aan het vereiste van 40 procent eigen vermogen (artikel 3a, eerste lid) en of er sprake is van noodzakelijke investeringen als bedoeld in artikel 3a, derde lid.

II. Artikelen

Onderdeel B

Het eerste lid van het voorgestelde artikel 3a bevat de verplichting voor netbeheerders om na splitsing een eigen vermogen van ten minste 40 procent aan te houden met het oog op de uitvoering van hun netbeheerstaken. De artikelen waar in verband met het tijdstip van splitsing naar verwezen wordt betreffen de bepalingen in de Elektriciteitswet 1998 en Gaswet waarin het groepsverbod is neergelegd. De definitie van eigen vermogen «inclusief minderheidsbelangen en preferente aandelen» is gelijk aan de definitie die wordt gehanteerd in artikel 2, eerste lid, onderdeel d. Het tweede lid van artikel 3a komt overeen met het tweede lid van artikel 2 en dient bij de berekening van het percentage eigen vermogen in acht te worden genomen.

Het minimale percentage van 40 procent eigen vermogen zal direct na de splitsing zichtbaar moeten zijn in de openingsbalans van de netbeheerder. Het derde lid bepaalt dat dit percentage nadien tot beneden de 40 procent kan worden bijgesteld indien die verlaging volledig wordt veroorzaakt door de financiering van investeringen in het net. Dit geldt alleen voor investeringen die worden gedaan na splitsing en die noodzakelijk zijn om te voldoen aan de taken en verplichtingen die de Elektriciteitswet 1998 en Gaswet aan een netbeheerder opleggen.

Het vierde lid verklaart in lijn met de voornoemde motie Hessels het eerste en derde lid niet van toepassing op die netbeheerders die op het moment van inwerkingtreding van dit besluit al voldoen aan het groepsverbod.

De Minister van Economische Zaken,

M. J. A. van der Hoeven


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven