Besluit van 16 december 2008, houdende bepalingen tot implementatie van richtlijn nr. 2007/14/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 8 maart 2007 tot vaststelling van concrete uitvoeringsvoorschriften van een aantal bepalingen van richtlijn 2004/109/EG betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten (PbEU L 69) (Besluit uitvoeringsrichtlijn transparantie uitgevende instellingen Wft)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 21 november 2008, Generale Thesaurie, Directie Financiële Markten, Afdeling Marktgedrag/Effectenverkeer, nr. FM 2008-2941 M;

Gelet op richtlijn nr. 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG (PbEU L 390), richtlijn nr. 2007/14/EG van de Commissie van de Europese gemeenschappen van 8 maart 2007 tot vaststelling van concrete uitvoeringsvoorschriften van een aantal bepalingen van richtlijn 2004/109/EG betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten (PbEU L 69) en de artikelen 5:25i, 5:25w, 5:33, eerste lid, onderdeel b, onder 4°, tweede volzin, 5:38, vierde lid, 5:44, 5:45, tiende lid en 5:46, vierde lid, van de Wet op het financieel toezicht;

De Raad van State gehoord (advies van 8 december 2008, nr. W06.08.0504/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën van 15 december 2008 (nr. FM/2008/3186 M);

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK I. INLEIDENDE BEPALINGEN

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder wet: Wet op het financieel toezicht.

HOOFDSTUK II. BEPALINGEN OVER HALFJAARLIJKSE FINANCIËLE VERSLAGGEVING

Artikel 2

  • 1. De halfjaarrekening van een uitgevende instelling die niet verplicht is een geconsolideerde jaarrekening op te maken, bevat in de verkorte balans en de verkorte winst- en verliesrekening dezelfde posten, opschriften en subtotalen als die in de laatste algemeen verkrijgbaar gestelde jaarrekening zijn opgenomen.

  • 2. Aan de halfjaarrekening, bedoeld in het eerste lid, worden posten toegevoegd ingeval de halfjaarlijkse financiële verslaggeving zonder die toegevoegde posten geen getrouw beeld zou geven van het vermogen, de financiële toestand en de resultaten van de uitgevende instelling.

  • 3. In de halfjaarrekening, bedoeld in het eerste lid, wordt voorts opgenomen:

    • a. een vergelijkende verkorte balans waarin informatie is opgenomen die betrekking heeft op het eind van het voorgaande boekjaar; en

    • b. een vergelijkende verkorte winst- en verliesrekening waarin informatie is opgenomen die betrekking heeft op dezelfde periode van het voorgaande boekjaar.

  • 4. De toelichting op de halfjaarrekening, bedoeld in het eerste lid, bevat:

    • a. voldoende informatie om de halfjaarrekening met de laatste algemeen verkrijgbaar gestelde jaarrekening te kunnen vergelijken; en

    • b. voldoende informatie en uitleg om een goed inzicht te kunnen verschaffen in materiële veranderingen van bedragen en in de gebeurtenissen in de eerste zes maanden van het boekjaar die van invloed zijn in de balans en de winst- en verliesrekening.

Artikel 3

  • 1. Het halfjaarverslag van een uitgevende instelling, bedoeld in artikel 5:25d, negende lid, van de wet, die verplicht is een geconsolideerde jaarrekening op te maken, bevat:

    • a. de transacties met verbonden partijen die in de eerste zes maanden van het lopende boekjaar hebben plaatsgevonden en die materiële gevolgen hebben gehad voor de financiële positie of resultaten van de uitgevende instelling in die periode; en

    • b. alle wijzigingen in de in het laatste algemeen verkrijgbaar gestelde jaarverslag beschreven transacties met verbonden partijen die materiële gevolgen kunnen hebben voor de financiële positie of resultaten van de uitgevende instelling in de eerste zes maanden van het lopende boekjaar.

  • 2. Indien de uitgevende instelling, bedoeld in artikel 5:25d, negende lid, van de wet niet verplicht is een geconsolideerde jaarrekening op te maken, vermeldt het halfjaarverslag ten minste de van betekenis zijnde transacties door de rechtspersoon niet onder normale marktvoorwaarden met een verbonden een partij zijn aangegaan, de omvang van die transacties, de aard van de betrekking met de verbonden partij, alsmede andere informatie over die transacties die nodig is voor het verschaffen van inzicht in de financiële positie van de rechtspersoon. Informatie over individuele transacties kan overeenkomstig de aard ervan worden samengevoegd, tenzij gescheiden informatie nodig is om inzicht te verschaffen in de gevolgen van transacties met verbonden partijen voor de financiële positie van de rechtspersoon. Vermelding van transacties tussen twee of meer leden van een groep kan achterwege blijven, mits dochtermaatschappijen die partij zijn bij de transactie geheel in eigendom zijn van een of meer leden van de groep.

HOOFDSTUK III. BEPALINGEN OVER UITSTEL ALGEMEENVERKRIJGBAARSTELLING KOERSGEVOELIGE INFORMATIE

Artikel 4

  • 1. Onder een rechtmatig belang als bedoeld in artikel 5:25i, derde lid, onderdeel a, van de wet wordt in elk geval verstaan het voorkomen dat de algemeenverkrijgbaarstelling van:

    • a. informatie als bedoeld in artikel 5:25i, tweede lid, van de wet, de uitkomst of het normale verloop van onderhandelingen waarbij de uitgevende instelling partij is, kan beïnvloeden;

    • b. door het bestuur van de uitgevende instelling genomen besluiten voordat de op grond van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of de statutendoor de raad van commissarissen of een daarmee vergelijkbaar orgaan vereiste goedgekeurd is verleend, samen met de gelijktijdige aankondiging dat deze goedkeuring nog geen feit is, aan een correcte beoordeling door het publiek in de weg kan staan;

    • c. een besluit als bedoeld in artikel 1:76 van de wet, een verzoek als bedoeld in artikel 3:160 of 3:161 van de wet of het verlenen van liquiditeitssteun door de Nederlandsche Bank op grond van artikel 8, eerste lid, van de Bankwet 1998, strijd oplevert met het belang van de betrokken financiële onderneming; en

    • d. het feit dat de Autoriteit Financiële Markten een verzoek of een mededeling als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 3, eerste lid, van de Wet toezicht financiële verslaggeving heeft gedaan, invloed zou kunnen hebben op de koers van de effecten van de effectenuitgevende instelling, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet toezicht financiële verslaggeving, of op de koers van daarvan afgeleide effecten.

  • 2. Om de vertrouwelijkheid van informatie, bedoeld in artikel 5:25i, derde lid, onderdeel c, van de wet te kunnen waarborgen controleert de uitgevende instelling de toegang tot de informatie en treft de uitgevende instelling afdoende maatregelen waardoor deze toegang wordt beperkt tot personen voor wie het noodzakelijk is om in het kader van de normale uitoefening van werk, beroep of functie bekend te zijn met de informatie.

HOOFDSTUK IV. BEPALINGEN OVER ALGEMEENVERKRIJGBAARSTELLING EN OPSLAG GEREGLEMENTEERDE INFORMATIE

Artikel 5

  • 1. De veiligheid van een op grond van artikel 5:25m van de wet uit te brengen persbericht wordt door de uitgevende instelling gewaarborgd zodanig dat het risico op gegevenswijziging en ongeoorloofde toegang zo veel mogelijk is uitgesloten en zekerheid bestaat over de bron van de gereglementeerde informatie.

  • 2. De uitgevende instelling draagt er zorg voor dat eventuele tekortkomingen of storingen bij de algemeenverkrijgbaarstelling van gereglementeerde informatie via het persbericht zo spoedig mogelijk worden verholpen.

  • 3. De uitgevende instelling is niet verantwoordelijk voor fouten of tekortkomingen in de systemen van de media via welke de gereglementeerde informatie algemeen verkrijgbaar wordt gesteld.

  • 4. De uitgevende instelling stelt de gereglementeerde informatie volledig en onbewerkt en op zodanige wijze algemeen verkrijgbaar dat:

    • a. duidelijk wordt dat het om gereglementeerde informatie gaat;

    • b. correcte en tijdige inschatting van het publiek mogelijk is;

    • c. de identiteit van de betrokken uitgevende instelling duidelijk is;

    • d. het onderwerp van de gereglementeerde informatie duidelijk is; en

    • e. het tijdstip en de datum van het persbericht duidelijk is.

  • 5. De uitgevende instelling doet de algemeenverkrijgbaarstelling van gereglementeerde informatie niet vergezellen van reclame-uitingen voor haar activiteiten, indien dit mogelijk misleidend is.

  • 6. Indien de gereglementeerde informatie betrekking heeft op door een uitgevende instelling uitgegeven effecten ten aanzien waarvan door een persoon zonder toestemming van die uitgevende instelling om toelating tot de handel op een gereglementeerde markt van door de uitgevende instelling uitgegeven effecten is verzocht, rusten de in het eerste tot en met vijfde lid en de in artikel 6 bedoelde verplichtingen op die persoon.

Artikel 6

Desgevraagd verstrekt de uitgevende instelling de volgende informatie aan de Autoriteit Financiële Markten:

  • a. de naam van de persoon die de gereglementeerde informatie algemeen verkrijgbaar heeft gesteld;

  • b. de bijzonderheden over de beveiligingsvalidering;

  • c. de datum en het tijdstip waarop het persbericht, bedoeld in artikel 5:25m, tweede lid, van de wet algemeen verkrijgbaar is gesteld;

  • d. de drager waarop de gereglementeerde informatie algemeen verkrijgbaar is gesteld;

  • e. de bijzonderheden over een eventueel embargo dat de uitgevende instelling voorafgaand aan de algemeen verkrijgbaarstelling op de gereglementeerde informatie heeft gelegd.

Artikel 7

  • 1. Als instantie die belast is met de opslag van gereglementeerde informatie als bedoeld in artikel 5:25m, vijfde lid, van de wet wordt de Autoriteit Financiële Markten aangewezen.

  • 2. De Autoriteit Financiële Markten draagt er zorg voor dat:

    • a. de veiligheid van de opgeslagen gereglementeerde informatie zodanig gewaarborgd is dat het risico op gegevenswijziging en ongeoorloofde toegang zo veel mogelijk is uitgesloten en zekerheid bestaat over de bron van de gereglementeerde informatie;

    • b. de gereglementeerde informatie op het moment van opslag wordt voorzien van een datum en tijdstempel;

    • c. de opgeslagen gereglementeerde informatie op een eenvoudige wijze en uiterlijk binnen vijf werkdagen na ontvangst toegankelijk is voor het publiek; en

    • d. de centrale opslag van gereglementeerde informatie op zodanig wijze wordt ingericht dat samenwerking met andere instanties die belast zijn met de centrale opslag van gereglementeerde informatie op eenvoudige wijze kan plaatsvinden.

HOOFDSTUK V. BEPALINGEN VOOR UITGEVENDE INSTELLING MET ZETEL IN EEN STAAT DIE GEEN LIDSTAAT IS

Artikel 8

  • 1. Het jaarverslag van een uitgevende instelling met zetel in een staat die geen lidstaat is en waarvan Nederland lidstaat van herkomst is, die ingevolge artikel 5:25v van de wet haar jaarlijkse financiële verslaggeving opmaakt overeenkomstig de in die staat geldende wettelijke voorschriften dient ten minste te bevatten:

    • a. een getrouw beeld van de ontwikkeling en de resultaten van de uitgevende instelling en haar groep en van de positie van de uitgevende instelling, alsmede een beschrijving van de voornaamste risico’s en onzekerheden waarmee zij geconfronteerd wordt. Het jaarverslag bevat een evenwichtige en volledige analyse van de ontwikkeling en de resultaten van de uitgevende instelling en haar groep en van de positie van de uitgevende instelling die in overeenstemming is met de omvang en de complexiteit van het bedrijf;

    • b. informatie over de belangrijke gebeurtenissen die na het einde van het boekjaar hebben plaatsgevonden; en

    • c. informatie over de verwachte ontwikkeling van de uitgevende instelling.

  • 2. De in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde analyse bevat de essentiële voor de specifieke uitgevende instelling en haar groep relevante financiële en, voor zover van toepassing, niet-financiële prestatie-indicatoren die nodig zijn om inzicht te krijgen in de ontwikkeling, resultaten en positie van de uitgevende instelling.

Artikel 9

  • 1. Het halfjaarverslag van een uitgevende instelling met zetel in een staat die geen lidstaat is en waarvan Nederland lidstaat van herkomst is, die ingevolge artikel 5:25v van de wet haar halfjaarlijkse financiële verslaggeving opmaakt overeenkomstig de in die staat geldende wettelijke voorschriften dient ten minste te bevatten:

    • a. een overzicht van de verslagperiode; en

    • b. informatie over de waarschijnlijke toekomstige ontwikkeling van de uitgevende instelling in de resterende zes maanden van het boekjaar.

  • 2. Indien het een uitgevende instelling als bedoeld in het eerste lid betreft waarvan aandelen zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt, vermeldt het halfjaarverslag eveneens de belangrijkste transacties met verbonden partijen voor zover deze niet al doorlopend worden bekendgemaakt.

Artikel 10

Een uitgevende instelling met zetel in een staat die geen lidstaat is en waarvan Nederland lidstaat van herkomst is, die ingevolge artikel 5:25v van de wet haar halfjaarlijkse financiële verslaggeving opmaakt overeenkomstig de in die staat geldende wettelijke voorschriften neemt in haar halfjaarlijkse en jaarlijkse financiële verslaggeving verklaringen op van de personen die krachtens de wetgeving van die staat verantwoordelijk zijn voor de jaarlijkse en halfjaarlijkse financiële verslaggeving ten aanzien van in elk geval:

  • a. de conformiteit van de financiële overzichten met de toepasselijke verslaggevingsvoorschriften; en

  • b. de getrouwheid van het overzicht in het jaarverslag.

Artikel 11

  • 1. Een consolidatieplichtige uitgevende instelling met zetel in een staat die geen lidstaat is en waarvan Nederland lidstaat van herkomst is en die ingevolge artikel 5:25v van de wet haar jaarlijkse financiële verslaggeving opmaakt overeenkomstig de in die staat geldende wettelijke voorschriften en die op grond van de op haar toepasselijke wetgeving niet verplicht is haar enkelvoudige jaarrekening algemeen verkrijgbaar te stellen, neemt in haar geconsolideerde jaarrekening ten minste de volgende informatie op:

    • a. indien het een uitgevende instelling betreft waarvan aandelen zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt, de dividendberekening en het vermogen om dividend uit te keren; en

    • b. de minimumvereisten ten aanzien van kapitaal en eigen vermogen, alsmede informatie over haar liquiditeit.

  • 2. De uitgevende instelling, bedoeld in het eerste lid, verstrekt op verzoek van de Autoriteit Financiële Markten aanvullende gecontroleerde informatie over haar enkelvoudige jaarrekening indien dit voor het begrip van de in het eerste lid, onderdelen a en b, bedoelde informatie van belang zijn. Deze informatie kan worden opgesteld volgens de standaarden voor de jaarrekeningen van het land waar de uitgevende instelling haar zetel heeft.

Artikel 12

  • 1. Een niet-consolidatieplichtige uitgevende instelling met zetel in een staat die geen lidstaat is en waarvan Nederland lidstaat van herkomst is en die ingevolge artikel 5:25v van de wet haar jaarlijkse financiële verslaggeving opmaakt overeenkomstig de in die staat geldende wettelijke voorschriften, stelt haar enkelvoudige jaarrekening op overeenkomstig artikel 3 van de IAS-verordening goedgekeurde voorschriften tenzij de in de desbetreffende staat geldende of toegelaten verslaggevingsvoorschriften daaraan gelijkwaardig zijn, in welk geval de uitgevende instelling opmaakt overeenkomstig de in die staat geldende wettelijke voorschriften.

  • 2. Indien de jaarrekening bedoeld in het eerste lid niet overeenkomstig artikel 3 van de IAS-verordening goedgekeurde voorschriften is opgesteld, presenteert de uitgevende instelling deze jaarrekening in de vorm van aangepaste financiële overzichten.

  • 3. De jaarrekening, bedoeld in het eerste lid, dient door een accountant worden gecontroleerd. Indien de jaarrekening is opgesteld overeenkomstig de in de die staat die geen lidstaat is geldende voorschriften, kan de controle worden verricht door een onafhankelijk accountant, niet zijnde een accountant als bedoeld in artikel 5:25a, van de wet die bevoegd is tot controle van de jaarrekening.

HOOFDSTUK VI. WIJZIGING VAN ANDERE BESLUITEN

Artikel 13

Het Besluit melding zeggenschap en kapitaalbelang in uitgevende instellingen wordt als volgt gewijzigd.

A

Na artikel 1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1a

Onder optie als bedoeld in artikel 5:33, eerste lid, onderdeel b, onder 4°, eerste volzin, van de wet, wordt in dit besluit mede verstaan een financieel instrument dat de houder het recht geeft op verwerving van een aandeel als bedoeld in artikel 5:33, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, van de wet, of van een aandeelbewijs als bedoeld in artikel 5:33, eerste lid, onderdeel b, onder 2°, van de wet.

B

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt onderdeel g geletterd tot onderdeel h, en wordt na onderdeel f een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • g. voor zover het een optie betreft als bedoeld in artikel 5:33, eerste lid, onderdeel b, onder 4°, eerste volzin, van de wet: de datum waarop of de termijn waarbinnen het in het eerste lid, onderdeel b, onder 1° of 2°, van dat artikel genoemde aandeel of aandeelbewijs kan worden verworven, alsmede de vervaldatum van het desbetreffende financiële instrument;

2. Onder vernummering van het tweede tot en met zesde lid tot derde tot en met zevende lid wordt na het eerste lid een lid ingevoegd luidende:

  • 2. Bij een melding als bedoeld in artikel 5:38, tweede lid, of artikel 5:39, eerste lid, van de wet, die het gevolg is van het kunnen beschikken over stemmen die de meldingsplichtige als gevolmachtigde voor een algemene vergadering van aandeelhouders van een uitgevende instelling naar eigen goeddunken kan uitbrengen, kan worden volstaan met een enkele melding indien in die melding, naast de gegevens genoemd in het eerste lid indien en voor zover die van toepassing zijn, tevens de volgende gegevens worden verstrekt:

    • a. de datum van de algemene vergadering van aandeelhouders waarvoor de meldingsplichtige gevolmachtigde is; en

    • b. het aantal stemmen waarover de meldingsplichtige beschikt na deze algemene vergadering van aandeelhouders.

C

Na artikel 5 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5a

Een meldingsplichtige behoort uiterlijk twee handelsdagen nadat hij de beschikking heeft verkregen of verloren over aandelen dan wel stemmen te weten dat hij een drempelwaarde bereikt, overschrijdt dan wel onderschrijdt.

D

Na artikel 8 worden vier artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 8a

De Autoriteit Financiële Markten kan regels stellen met betrekking tot de handelsdagen die gelden op een gereglementeerde markt in Nederland.

Artikel 8b
  • 1. De in artikel 5:45, tiende lid, aanhef, van de wet genoemde gecontroleerde onderneming dient de stemmen die zijn verbonden aan de door haar beheerde aandelen onafhankelijk van haar moedermaatschappij of degene die overwegende zeggenschap over haar kan uitoefenen, te kunnen uitoefenen.

  • 2. Degene wiens gecontroleerde onderneming aandelen beheert in een naamloze vennootschap naar Nederlands recht waarvan aandelen zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt of in een rechtspersoon die is opgericht naar het recht van een staat die geen lidstaat is, voor welke rechtspersoon Nederland de lidstaat van herkomst is en waarvan aandelen zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in Nederland, meldt onverwijld aan de Autoriteit Financiële Markten, of, indien het aandelen betreft in een rechtspersoon die is opgericht naar het recht van een staat die geen lidstaat is en voor welke rechtspersoon Nederland een lidstaat van ontvangst is waarvan aandelen zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in Nederland, aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat van herkomst van die rechtspersoon:

    • a. de naam van de in dat lid genoemde gecontroleerde onderneming die de betreffende aandelen beheert;

    • b. de naam van de toezichthoudende instantie dan wel, indien van toepassing, het feit dat er geen toezichthoudende instantie is op die gecontroleerde onderneming; en

    • c. tenzij zijn gecontroleerde onderneming uitsluitend opties als bedoeld in artikel 5:33, eerste lid, onderdeel b, onder 4, van de wet beheert: een verklaring dat die gecontroleerde onderneming naar eigen goeddunken de stemmen kan uitbrengen die zijn verbonden aan de aandelen die zij beheert.

  • 3. De persoon, bedoeld in het tweede lid, werkt de in de onderdelen a tot en met c van dat lid gemelde gegevens voortdurend bij.

  • 4. De persoon, bedoeld in het tweede lid, toont aan de in dat lid genoemde toezichthoudende instantie op haar verzoek aan dat:

    • a. haar organisatorische structuur en die van de gecontroleerde onderneming zodanig zijn dat de gecontroleerde onderneming de stemmen die zijn verbonden aan de door haar beheerde aandelen naar eigen goeddunken kan uitbrengen;

    • b. de personen die beslissen over de wijze waarop de stemrechten worden uitgeoefend onafhankelijk opereren;

    • c. indien zij een cliënt is van haar gecontroleerde onderneming dan wel een deelneming heeft in een uitgevende instelling waarvan aandelen worden beheerd door de gecontroleerde onderneming: het feit dat er een duidelijk en schriftelijk mandaat is voor een onafhankelijke cliëntenrelatie tussen haar en de gecontroleerde onderneming; en

    • d. zij met de gecontroleerde onderneming is overeengekomen dat zij geen informatie zullen uitwisselen met betrekking tot de uitoefening van de stemrechten die zijn verbonden aan de door de gecontroleerde onderneming beheerde aandelen.

Artikel 8c

Onder een korte periode als bedoeld in artikel 5:46, eerste lid, aanhef, van de wet wordt een periode verstaan van ten hoogste drie handelsdagen nadat de beschikking is verkregen of verloren over aandelen en de daaraan verbonden stemmen.

Artikel 8d
  • 1. Een persoon als bedoeld in artikel 5:46, tweede lid, onderdeel b, van de wet meldt onverwijld, indien het aandelen betreft in een naamloze vennootschap naar Nederlands recht waarvan aandelen zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt of in een rechtspersoon die is opgericht naar het recht van een staat die geen lidstaat is, voor welke rechtspersoon Nederland de lidstaat van herkomst is en waarvan aandelen zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in Nederland, aan de Autoriteit Financiële Markten dat hij met betrekking tot de desbetreffende uitgevende instelling de werkzaamheden verricht of wil verrichten als bedoeld in de onderdelen c en f van de definitie van het verlenen van een beleggingsdienst in artikel 1:1 van de wet.

  • 2. Een persoon als bedoeld in artikel 5:46, tweede lid, onderdeel b, van de wet meldt onverwijld, indien het aandelen betreft in een rechtspersoon die is opgericht naar het recht van een staat die geen lidstaat is, voor welke rechtspersoon Nederland lidstaat van ontvangst is en waarvan aandelen zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in Nederland, aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat van herkomst van die rechtspersoon dat hij met betrekking tot de desbetreffende uitgevende instelling de werkzaamheden verricht of wil verrichten als bedoeld in de onderdelen c en f van de definitie van het verlenen van een beleggingsdienst in artikel 1:1 van de wet.

  • 3. Een persoon als bedoeld in het eerste of tweede lid die de in die leden genoemde werkzaamheden beëindigt, meldt dit, indien het betreft een naamloze vennootschap naar Nederlands recht waarvan aandelen zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt of een rechtspersoon opgericht naar het recht van een staat die geen lidstaat is, voor welke rechtspersoon Nederland de lidstaat van herkomst is en waarvan aandelen zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in Nederland, onverwijld aan de Autoriteit Financiële Markten, of, indien het een rechtspersoon betreft die is opgericht naar het recht van een staat die geen lidstaat is, voor welke rechtspersoon Nederland een lidstaat van ontvangst is en waarvan aandelen zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in Nederland, onverwijld aan de toezichthoudende instantie van de staat van herkomst van die rechtspersoon.

E

In artikel 11 wordt na «van de wet» een zinsnede ingevoegd, luidende: of artikel 8b of 8d.

Artikel 14

Het Besluit marktmisbruik Wft wordt als volgt gewijzigd:

A

In het opschrift van paragraaf 3.2 wordt de zinsnede «Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 5:59, achtste lid, en 5:65 van de wet» vervangen door: Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 5:59, tweede lid, en 5:65 van de wet.

B

In artikel 10 wordt de zinsnede «artikel 5:59, zevende lid,» vervangen door: artikel 5:59, eerste lid,.

C

Hoofdstuk 4 vervalt.

Artikel 15

Het Besluit openbare biedingen Wft wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Indien ingevolge dit besluit een openbare mededeling is vereist wordt deze openbare mededeling onverwijld en overeenkomstig het bij of krachtens artikel 5:25i, tweede lid, juncto artikel 5:25m, eerste, tweede, derde en zesde lid, van de wet bepaalde gedaan. Artikel 5:25i, derde en vierde lid, van de wet en artikel 4 en 5 van het Besluit uitvoeringsrichtlijn transparantie uitgevende instellingen Wft zijn van overeenkomstige toepassing.

2. In het tweede lid wordt de zinsnede «artikel 5:59, eerste lid, van de wet» vervangen door: artikel 5:25i, tweede lid, van de wet.

3. In het vierde lid wordt de zinsnede «artikel 5:59, derde lid, onder a, van de wet» vervangen door: artikel 5:25i, derde lid, onder a, van de wet.

B

In artikel 5, derde lid, onder c, wordt de zinsnede «artikel 5:59, eerste lid, van de wet» vervangen door: artikel 5:25i, tweede lid, van de wet.

C

In artikel 13, tweede lid, wordt de zinsnede «artikel 5:59, eerste lid, derde volzin, van de wet» vervangen door: artikel 5:25m, zesde lid, van de wet.

Artikel 16

Het Besluit toezicht financiële verslaggeving wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De kosten, bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de wet, worden toegerekend aan de volgende categorieën van effectenuitgevende instellingen, voor zover het niet betreft een effectenuitgevende instelling die uitsluitend obligaties of effecten zonder aandelenkarakter als bedoeld in artikel 5:1, onderdeel e, van de Wet op het financieel toezicht uitgeeft met een nominale waarde per eenheid van ten minste € 50.000:

    • a. effectenuitgevende instellingen die een geconsolideerde jaarrekening opstellen;

    • b. effectenuitgevende instellingen die geen geconsolideerde jaarrekening opstellen,.

2. In het tweede lid wordt de zinsnede «waarvan uitsluitend obligaties zijn toegelaten tot een gereglementeerde markt of een effectenbeurs de verdeelsleutel vastgesteld op basis van het eigen vermogen in het voorafgaande boekjaar» vervangen door: waarvan uitsluitend obligaties zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt, als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht of een met een gereglementeerde markt vergelijkbaar systeem uit een staat die geen lidstaat is de verdeelsleutel vastgesteld op basis van het eigen vermogen in het voorafgaande boekjaar.

Artikel 17

Artikel 3 van het Besluit boetes Wft wordt als volgt gewijzigd:

A

In de tabel met betrekking tot de Wet op het financieel toezicht vervalt «5:24, eerste, derde en vierde lid» met het bijbehorende tariefnummer.

B

In de tabel met betrekking tot de Wet op het financieel toezicht worden in numerieke volgorde de volgende artikelnummers en bijbehorende tariefnummers ingevoegd:

5:25c, eerste lid

4

5:25d, eerste en derde lid

4

5:25e

4

5:25f

3

5:25h

2

5:25i

5

5:25m, eerste, tweede, derde en zesde lid

4

5:25n

1

5:25p

2

5:25q

3

5:25v, derde lid

3

C

In de tabel met betrekking tot de Wet op het financieel toezicht wordt de vermelding van artikel 5:59, eerste, tweede, vijfde, zevende en achtste lid met de bijbehorende tariefnummers vervangen door «5:59, eerste lid» met bijbehorend tariefnummer 2.

D

Na de tabel met betrekking tot het Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft wordt een tabel ingevoegd, luidende:

Besluit uitvoeringsrichtlijn transparantie uitgevende instellingen Wft

tariefnummer

6

2

11, tweede lid,

2

HOOFDSTUK VII. INWERKINGTREDING- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 18

  • 1. De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

  • 2. Artikel 16 werkt terug tot en met 1 januari 2008.

Artikel 19

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit uitvoeringsrichtlijn transparantie uitgevende instellingen Wft.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 16 december 2008

Beatrix

De Minister van Financiën,

W. J. Bos

Uitgegeven de vierentwintigste december 2008

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

Algemene toelichting

1. Inleiding

Het Besluit transparantie uitgevende instellingen (hierna: besluit) stelt nadere regels aan de in hoofdstuk 5.1a van de Wet op het financieel toezicht (hierna: Wft) opgenomen verplichtingen voor uitgevende instellingen waarvan effecten zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt om periodiek en incidenteel gereglementeerde informatie openbaar te maken. De in het besluit opgenomen regels strekken zich in hoofdzaak uit tot de (half)jaarlijkse financiële verslaggeving van uitgevende instellingen, de melding van zeggenschap van kapitaalbelangen en de wijze van algemeenverkrijgbaarstelling van gereglementeerde informatie. Het besluit dient ter implementatie van een Europese richtlijn1 die nadere voorschriften met betrekking tot de transparantie van uitgevende instellingen bevat en die ter uitvoering van de zogeheten richtlijn transparantie2 geldt. Deze uitvoeringsvoorschriften zijn in het onderhavige het besluit en de daarin vervatte wijziging van het Besluit melding zeggenschap en kapitaalbelang in uitgevende instellingen Wft3 (hierna: Besluit melding zeggenschap en kapitaalbelang Wft) neergelegd en moeten zorgen voor een hoog niveau van beleggerbescherming en ten goede komen aan de marktefficiëntie. Het besluit vindt haar grondslag in de Wft en enige andere wetten ter implementatie van de richtlijn transparantie4. De Europese Commissie heeft op 8 maart 2007 een uitvoeringsrichtlijn vastgesteld met concrete uitvoeringsvoorschriften van een aantal bepalingen van Richtlijn nr. 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten (PbEU L 69).

De artikelen 9 tot en met 15 van de richtlijn transparantie zijn geïmplementeerd in hoofdstuk 5.3 van de Wft. De omzetting van de uitvoeringsvoorschriften die betrekking hebben op deze artikelen is voor een deel reeds geschied in het bestaandeBesluit melding zeggenschap en kapitaalbelang en is voor het resterende deel geschied door middel van de onderhavige wijziging van dit besluit. Het betreft, voor zover nog noodzakelijk, de artikelen 5 tot en met 11, 19 tot en met 21 en 23 van de uitvoeringsrichtlijn.

Niet alle bepalingen van de uitvoeringsrichtlijn die betrekking hebben op meldingen van beleggers over hun belangen of op meldingen van uitgevende instellingen over hun uitstaande kapitaal en stemrechten («noemer») zijn geïmplementeerd door middel van de onderhavige wijziging van het Besluit melding zeggenschap en kapitaalbelang. Sommige artikelen zijn in het geheel niet omgezet (te weten de artikelen 19 tot en met 21, en 23 van de uitvoeringsrichtlijn), andere artikelen zijn slechts gedeeltelijk geïmplementeerd (te weten de artikelen 6, 8, 10 en 11 van de uitvoeringsrichtlijn). Hieraan liggen uiteenlopende redenen ten grondslag, die worden behandeld in het vervolg van deze inleiding van de toelichting (zie hiervoor 1.2 Hoofdlijnen van de wijzigingen van het Besluit melding zeggenschap en kapitaalbelang Wft).

Gelijkwaardige verplichtingen

Artikel 23, eerste lid, van de richtlijn transparantie geeft lidstaten de bevoegdheden om aan uitgevende instellingen met zetel in een staat die geen lidstaat is en waarvan effecten zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in de Europese Unie vrijstelling te verlenen van bepalingen in de richtlijn, indien de relevante wetgeving van die staat die geen lidstaat is de toepassing van voorschriften die een gelijkwaardig beschermingsniveau door de uitgevende instelling toestaat. Ingevolge artikel 23, vierde lid, van de richtlijn transparantie kan de Europese Commissie uitvoeringsmaatregelen treffen ten einde een uniforme uitleg van artikel 23, eerste lid, van de richtlijn te bevorderen. In de (rechtstreeks werkende) verordening 1569/20076 en beschikking 2006/891/EG7 heeft de Commissie zulke uitvoeringsmaatregelen gegeven door, samengevat, te bepalen onder welke voorwaarden uitgevende instellingen, gevestigd in een staat die geen lidstaat is, «eigen» nationale verslaggevingsvoorschriften kunnen toepassen. Dit heeft de Nederlandse wetgever ertoe aanleiding gegeven om in artikel 5:25v, eerste lid, van de wet bedoelde uitgevende instellingen, uit te zonderen van de verslaggevingsvoorschriften voor jaarlijkse en halfjaarlijkse financiële verslaggeving, zoals deze ter implementatie van de artikelen 4 en 5 van de richtlijn transparantie zijn opgenomen in de artikelen 5:25c en 5:25d van de wet. Het kan op grond van artikel 5:25v, eerste lid, ook mogelijk worden geacht voor een uitgevende instelling met zetel in een staat die geen lidstaat is om de financiële verslaggeving in te richten op de grondslag van als gelijkwaardig beoordeelde verslaggevingsvoorschriften uit hoofde van de wetgeving van een andere staat die geen lidstaat is, mits de eigen nationale wetgeving dit toelaat. Op dit moment wordt bijvoorbeeld Indiase GAAP nog niet als gelijkwaardig beschouwd, maar is het wel mogelijk onder het Indiase recht dat een Indiase uitgevende instelling haar (half)jaarlijkse financiële verslaggeving opmaakt met inachtneming van US GAAP. De in artikel 5:25v, eerste lid, van de Wft vervatte uitzondering op de in de Wft geregelde verslaggevingsvoorschriften voor uitgevende instellingen met zetel in staat die geen lidstaat is, laat onverlet dat aan de jaarlijkse en halfjaarlijkse financiële verslaggeving van die uitgevende instellingen nadere regels kunnen worden gesteld op de grondslag van artikel 5:25w van de wet ter implementatie van de uitvoeringsrichtlijn. In de artikelen 13, 14, 15, 17 en 18 van de uitvoeringsrichtlijn worden voorschriften gegeven waaraan de wetgeving van een staat die geen lidstaat is, dient te voldoen om als gelijkwaardig te worden geacht aan in de artikelen 4 en 5 van de richtlijn transparantie bedoelde verslaggevingvoorschriften. Ten einde te waarborgen dat jaarlijkse en halfjaarlijkse financiële verslaggeving van een op grond van artikel 5:25v, eerste lid, uitgezonderde uitgevende instellingen doorlopend gelijkwaardig blijft in de zin van de bedoelde bepalingen van de uitvoeringsrichtlijn zijn in dit besluit de artikelen 8 tot en met 12 opgenomen.

Vrijstellingsregeling Wft

De artikelen 16 en 22 van de uitvoeringsrichtlijn zijn een nadere uitwerking van artikel 23, eerste lid, van de richtlijn transparantie en bevatten nadere voorschriften ter uitwerking van de artikelen 5:25e, 5:25k en 5:25l van de Wft. Artikel 5:25v, tweede lid, van de wet strekt ter implementatie van artikel 23, eerste lid, van de richtlijn transparantie en bevat een bevoegdheid om bij ministeriële regeling vrijstelling te verlenen van diverse bepalingen. Dit heeft als gevolg dat de implementatie van de artikelen 16 en 22 van de uitvoeringsrichtlijn niet in het onderhavige besluit worden geïmplementeerd maar in de voor te bereiden Vrijstellingsregeling Wft.

Besluit marktmisbruik Wft

Zoals vermeld in het algemeen deel van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn transparantie is om redenen van wetsystematiek de thans in artikel 5:59 van de Wft opgenomen verplichting voor uitgevende instellingen om onverwijld koersgevoelige informatie openbaar te maken overgebracht naar het nieuwe hoofdstuk 5.1a van de Wft. In verband daarmee zijn de bepalingen die ter uitvoering van artikel 5:59 van de Wft waren opgenomen in het Besluit marktmisbruik Wft8 overgeheveld naar het onderhavige besluit. Aan het slot van deze nota van toelichting is een transponeringstabel opgenomen zodat eenvoudig kan worden achterhaald op welke plaats de artikelen uit de uitvoeringsrichtlijn zijn geïmplementeerd.

1.1 Hoofdlijnen van het Besluit transparantie uitgevende instellingen

Bij de indeling van het onderhavige besluit is zo veel mogelijk de volgorde van de grondslagen als bedoeld in hoofdstuk 5.1a van de Wft aangehouden.

Het besluit is als volgt onderverdeeld. Hoofdstuk I bevat een definitiebepaling. Hoofdstuk II bevat bepalingen ter uitvoering van artikel 5:25d van de Wft. Het gaat daarbij om informatie die minimaal dient te worden opgenomen in niet geconsolideerde halfjaarrekeningen van uitgevende instellingen. en om in het halfjaarverslag op te nemen informatie over de belangrijkste transacties met verbonden partijen. Hoofdstuk III bevat bepalingen ter nadere regeling van artikel 5:25i van de Wft. Hierin is voorgeschreven onder welke voorwaarden (rechtmatig belang) de algemeenverkrijgbaarstelling van koersgevoelige informatie kan worden uitgesteld.

Hoofdstuk IV bevat bepalingen ter uitvoering van de artikel 5:25m van de Wft. Hierin wordt voorgeschreven aan welke normen de algemeenverkrijgbaarstelling van gereglementeerde informatie moet voldoen alsmede welke normen gelden met betrekking de instantie die belast is met de centrale opslag van gereglementeerde informatie. Hoofdstuk V bevat bepalingen ter uitvoering van artikel 5:25v, eerste lid, van de Wft. Het betreft bepalingen voor uitgevende instellingen met zetel in een staat die geen lidstaat is die zijn uitgezonderd van de verslaggevingsvoorschriften als bedoeld in artikel 5:25c en 5:25d van de Wft omdat, kort gezegd, de relevante wetgeving van die staat die geen lidstaat is de toepassing van gelijkwaardige verslaggevingvoorschriften toestaat. De artikelen 8 tot en met 12 van het besluit bevatten voorschriften voor de financiële (half)jaarlijkse verslaggeving van bedoelde uitgevende instellingen ten einde bij te dragen aan een structureel gelijkwaardig niveau van die financiële verslaggeving.

Hoofdstuk VI regelt wijzigingen van andere besluiten. Dit hoofdstuk bevat onder meer een wijziging van het Besluit melding zeggenschap en kapitaalbelang in uitgevende instellingen.

Het betreft hier met name een verduidelijking van bestaande wettelijke bepalingen en invulling van de voorwaarden van bepaalde vrijstellingen. Artikel 14 van het besluit bevat een wijziging van het Besluit Marktmisbruik Wft. De wijziging betreft onder meer het schrappen van bepalingen die ter uitvoering van artikel 5:59 Wft waren opgenomen in het Besluit marktmisbruik Wft en worden overgeheveld omdat de in dit artikel opgenomen verplichting om onverwijld koersgevoelige informatie openbaar te maken naar artikel 5:25i van de wet is overgeplaatst. Voorts bevat artikel 15 van het besluit een wijziging van het Besluit openbare biedingen. Het betreft technische wijzigingen die verband houden met de overheveling van artikel 5:59 Wft naar artikel 5:25i van de wet. Artikel 16 van het besluit bevat wijzigingen van het Besluit toezicht financiële verslaggeving. Deze wijziging heeft betrekking op toezichtkosten van de categorie uitgevende instellingen die uitsluitend effecten of obligaties uitgeven met een nominale waarde van ten minste € 50.000. Ten slotte bevat hoofdstuk VI ook een wijziging van het Besluit boetes Wft (zie artikel 18 van het Besluit).

Tot slot bevat Hoofdstuk VII bevat de inwerkingtreding- en slotbepalingen.

Net als in de wet is het toezicht op de naleving van de in dit Besluit vervatte bepalingen gedeeltelijk bestuursrechtelijk vormgegeven. Artikel 6 zal publiekrechtelijk worden gehandhaafd door dit artikel op te nemen in een nieuwe tabel «Besluit uitvoeringsrichtlijn transparantie uitgevende instellingen Wft» in het Besluit Boetes Wft. Met uitzondering van artikel 11, tweede lid, zullen de artikelen 2, 3 en 8 tot en met 12, van dit besluit op civielrechtelijke wijze krachtens de Wet toezicht financiële verslaggeving (Wtfv) worden gehandhaafd. Het betreffen bepalingen ter uitvoering van de in de artikelen 5:25d, vijfde, zesde en tiende lid, en 5:25v, eerste lid, bedoelde verslaggevingsvoorschriften. Op de juiste toepassing van die verslaggevingsvoorschriften houdt de AFM toezicht op basis van de Wet toezicht financiële verslaggeving (hierna Wtfv).

1.2 Hoofdlijnen van de wijzigingen van het Besluit melding zeggenschap en kapitaalbelang

De uitvoeringsmaatregelen van de Europese Commissie zijn, voor wat betreft de bepalingen die betrekking hebben op de meldingsplichten voor beleggers over zeggenschap en kapitaalbelangen ((«teller») in uitgevende instellingen en de meldingsplichten voor uitgevende instellingen over hun uitstaande kapitaal en stemrechten (hierna: noemer), in de Nederlandse regelgeving omgezet door middel van de onderhavige aanpassing van het Besluit melding zeggenschap en kapitaalbelang in uitgevende instellingen. Laatstgenoemd besluit geeft ook thans al uitvoering aan hoofdstuk 5.3 van de Wft dat betrekking heeft op de meldingsplichten en de wijze waarop de daaruit voortvloeiende meldingen worden verwerkt in het in artikel 1:107 van de Wft genoemde register. Voornamelijk worden in het Besluit melding zeggenschap en kapitaalbelang Wft geregeld:

  • 1. de periode en termijnen die gelden bij een melding;

  • 2. de gegevens die bij een melding moeten worden verstrekt;

  • 3. de wijze waarop een melding moet worden verricht; en

  • 4. de mogelijke samenloop tussen verschillende in hoofdstuk 5.3 geregelde meldingsplichten, waardoor een meldingsplichtige in een aantal gevallen kan volstaan met slechts een enkele melding.

De als gevolg van de uitvoeringsrichtlijn noodzakelijke aanpassingen in laatstgenoemd besluit bestonden enerzijds uit de aanpassingen van een reeds bestaand artikel, maar anderzijds ook uit de invoering van enkele nieuwe bepalingen.

De aanpassingen van het reeds bestaande artikel betreffen de wijzigingen van artikel 5 ven het Besluit melding zeggenschap en kapitaalbelang Wft, waarin (i) een nieuw onderdeel is ingevoegd in het eerste lid (ter implementatie van enkele onderdelen van artikel 11, derde lid, van de uitvoeringsrichtlijn), en (ii) een nieuw tweede lid is ingevoegd (ter implementatie van artikel 8, tweede lid, van de uitvoeringsrichtlijn).

De nieuw ingevoerde bepalingen zijn de in het Besluit melding zeggenschap en kapitaalbelang Wft opgenomen artikelen 1a, 5a, 8a, 8b, 8c en 8d. De bepalingen van de uitvoeringsrichtlijn die door middel van deze nieuwe artikelen zijn geïmplementeerd zijn de artikelen 11, eerste lid (geïmplementeerd door artikel 1a van het Besluit melding zeggenschap en kapitaalbelang Wft), 9 (artikel 5a van dat Besluit), 7 (artikel 8a van dat besluit), 10 (artikel 8b van dat Besluit), 5 (artikel 8c van dat Besluit) en 6, eerste lid (artikel 8d van dat Besluit).

Zoals hiervoor in de inleiding al is toegelicht hoefden echter niet meer alle artikelen uit de uitvoeringsrichtlijn die betrekking hebben op het melden van zeggenschap en kapitaalbelangen te worden omgezet in het Besluit melding zeggenschap en kapitaalbelang Wft. Het betreft de artikelen 19 tot en met 21, en 23 van de uitvoeringsrichtlijn. Hieraan liggen uiteenlopende redenen ten grondslag, die hieronder zullen worden toegelicht.

Artikel 19 van de uitvoeringsrichtlijn strekt tot uitvoering van artikel 23, eerste lid, van de richtlijn transparantie. In die bepaling wordt onder andere geregeld dat, wanneer sprake is van een uitgevende instelling die is opgericht naar het recht van een niet EU lidstaat (een «derde land»), bepaalde in de richtlijn transparantie voorziene meldingsplichten voor beleggers in een dergelijke uitgevende instelling niet hoeven te worden geïmplementeerd indien in het derde land sprake is van met die meldingsplichten overeenkomende gelijkwaardige verplichtingen. Artikel 19 van de uitvoeringsrichtlijn concretiseert met het oog hierop wanneer gelijkwaardige verplichtingen in het derde land worden geacht aanwezig te zijn. Deze bepaling hoefde niet te worden omgezet in de Nederlandse regelgeving, omdat in hoofdstuk 5.3 van de Wft in beginsel niet is voorzien in uitzonderingen of van het algemene regime van hoofdstuk 5.3 afwijkende voorschriften voor beleggers in uitgevende instellingen uit een derde land. Bij wijze van uitzondering zijn, in artikel 5:47, onderdelen a en c, van de wet (ter implementatie van artikel 3, tweede lid, onderdeel b, van de richtlijn transparantie), afwijkende voorschriften slechts opgenomen voor beleggers in uitgevende instellingen uit een derde land waarvoor Nederland een zogenaamde lidstaat van ontvangst is. Artikel 5:47, van de Wft strekt echter niet tot uitvoering van artikel 23, eerste lid, van de richtlijn transparantie juncto artikel 19 van de uitvoeringsrichtlijn.

Artikel 20 van de uitvoeringsrichtlijn strekt eveneens tot uitvoering van artikel 23 van de richtlijn transparantie, dat ook bepaalt dat in geval van een uitgevende instelling uit een derde land, bepaalde voor een uitgevende instelling in de richtlijn transparantie opgenomen meldingsplichten (onder andere de bepalingen van artikel 14, die betrekking hebben op de inkoop van eigen aandelen) niet gelden indien sprake is van overeenkomende gelijkwaardige meldingsplichten voor die uitgevende instelling in haar eigen (derde) land. Artikel 20 van de uitvoeringsrichtlijn schrijft vervolgens voor wanneer sprake is van dergelijke gelijkwaardige meldingsplichten. In hoofdstuk 5.3 van de Wft is echter in beginsel niet voorzien in uitzonderingen voor bepaalde uitgevende instellingen (zoals uitgevende instellingen uit een derde land met gelijkwaardige meldingsplichten) ter zake van hun meldingsplichten over de inkoop van eigen aandelen. Daarom hoefden artikel 23, eerste lid, van de richtlijn transparantie juncto artikel 20 van de uitvoeringsrichtlijn niet te worden omgezet in de Nederlandse regelgeving. Overigens moet volledigheidshalve worden gewezen op artikel 5:47, onderdeel b, van de Wft, dat (ter implementatie van artikel 3, eerste lid, van de richtlijn transparantie) van het algemene regime van hoofdstuk 5.3 afwijkende meldingsplichten voor uitgevende instellingen ter zake van de inkoop van eigen aandelen bevat. Dit artikel houdt echter geen verband met artikel 23, eerste lid, van de richtlijn transparantie juncto artikel 20 van de uitvoeringsrichtlijn.

Artikel 21 van de uitvoeringsrichtlijn strekt eveneens ter uitvoering van artikel 23, eerste lid, van de richtlijn transparantie, dat – naast het eerdergenoemde – ook bepaalt dat de in artikel 15 van de richtlijn transparantie opgenomen meldingsplichten voor een uitgevende instelling met betrekking tot wijzigingen van haar noemer niet gelden voor een uitgevende instelling uit een derde land indien in dat derde land met artikel 15 gelijkwaardige meldingsplichten over noemerwijzigingen gelden voor die instelling. In hoofdstuk 5.3 van de Wft is voor een dergelijke instelling echter geen uitzondering op de meldingsplicht ter zake van een noemerwijziging opgenomen. Op haar zijn de in hoofdstuk 5.3 van de Wft opgenomen meldingsplichten met betrekking tot noemerwijzigingen namelijk onverkort van toepassing. De richtlijn transparantie biedt hiertoe ook de mogelijkheid en verplicht Nederland niet tot een uitzondering voor een uitgevende instelling uit een derde land. Dientengevolge hoefde artikel 21 van de uitvoeringsrichtlijn niet te worden geïmplementeerd.

Artikel 23 van de uitvoeringsrichtlijn strekt ter uitvoering van artikel 23, zesde lid, van de richtlijn transparantie. Artikel 23 bevat de invulling van het gelijkwaardigheidscriterium met betrekking tot de onafhankelijkheidvereiste voor een moedermaatschappij van een beheerder of een vermogensbeheerder. Dit onafhankelijkheidvereiste geldt als voorwaarde in het kader van de in artikel 5:45, tiende lid, van de Wft (dat artikel 12, leden 4 en 5, van de richtlijn transparantie implementeert) opgenomen vrijstelling voor een persoon wiens dochtermaatschappij een beheerder of een vermogensbeheerder is om zichzelf de door de desbetreffende dochter beheerde aandelen en daaraan verbonden stemmen toe te rekenen. Noch in artikel 5:45, tiende lid, van de Wft noch in andere bepalingen van hoofdstuk 5.3 van de Wft zijn echter uitzonderingsmogelijkheden voor instellingen uit een derde land opgenomen (de richtlijn transparantie verplicht ook niet hiertoe), waardoor artikel 23 van de uitvoeringsrichtlijn niet hoefde te worden geïmplementeerd in de Nederlandse regelgeving.

2. Administratieve lasten en overige nalevingkosten

Het besluit bevat in de artikelen 2 en 3 nadere regels voor de invulling van de halfjaarrekening. De plicht tot het opstellen en openbaar maken van een halfjaarlijkse financiële verslaggeving is niet nieuw. Ingevolge artikel 2705, vierde lid, van Book II van het Algemeen Reglement van Euronext Amsterdam is een uitgevende instelling verplicht om een halfjaarlijks verslag op te stellen en te publiceren.Artikel 4 van het besluit komt in de plaats van het bestaande artikel 14 Besluit Marktmisbruik en is eveneens geen bepaling waaruit het nieuwe administratieve lasten uit voortkomen.

De artikelen 5, 6 en 7 bevatten nadere regels over de wijze van algemeenverkrijgbaarstelling en het centraal aangewezen opslag mechanisme. De hiermee verbonden kosten zijn reeds nader onderbouwd en toegelicht bij het wetsvoorstel.

De artikelen 8 tot en met 12 bevatten nadere voorschriften voor uitgevende instellingen met zetel in een staat die geen lidstaat is en waarvan Nederland lidstaat van herkomst is. Dezeuitgevende instellingen zijn ingevolge artikel 5:25v, eerste lid, van de wet, vrijgesteld van de bepalingen van de richtlijn transparantie, indien de relevante wetgeving van die staat die geen lidstaat is gelijkwaardige voorschriften bevat. Deze uitzondering laat onverlet dat aan de jaarlijkse en (half)jaarlijkse financiële verslaggeving van die uitgevende instellingen nadere regels zijn gesteld in de artikelen 8 tot en met 12 van het besluit waaraan de wetgeving van een staat die geen lidstaat is dient te voldoen om als gelijkwaardig te worden geacht aan de in de richtlijn transparantie gegeven verslaggevingvoorschriften. Het betreft hier circa 25 uitgevende instellingen waarvan aandelen zijn toegelaten tot de handel een gereglementeerde markt in Nederland en circa 30 uitgevende instellingen die obligaties uitgeven die zijn toegelaten tot de handel een gereglementeerde markt in Nederland. In totaal gaat het hier dus om circa 55 uitgevende instellingen. Zij zullen naar schatting gemiddeld genomen acht uur bezig zijn om te controleren of de (half) jaarlijkse financiële verslaggeving is opgesteld met inachtneming van de artikelen 8 tot en met 12 van het besluit. Uitgaande van standaardpersoneelskosten van € 55 per uur komen de kosten op € 24200 (55 x 8 x 55). Aangezien de verplichtingen overeenkomen met hetgeen internationaal aanvaard is omtrent het opstellen van jaarrekeningen zullen de extra administratieve lasten als gevolg hiervan vermoedelijk nog lager uitvallen.

Artikel 13 bevat een aantal bepalingen die tot aanvullingen en wijzigingen leiden In het Besluit melding zeggenschap en kapitaalbelang in uitgevende instellingen. In deze bepalingenworden geen nieuwe meldingslichten voorgesteld. Het gaat hier om de verduidelijking van bestaande wettelijke bepalingen en invulling van de voorwaarden van bepaalde in hoofdstuk 5.3 van de Wft opgenomen vrijstellingen van meldingsplichten. In dit verband kunnen met name worden genoemd (i) de in het voorgestelde artikel 8a opgenomen invulling van de nadere voorwaarden waaraan een moedermaatschappij van een beheerder of vermogenbeheerder moet voldoen om in aanmerking te komen voor een vrijstelling en (ii) de in het voorgestelde artikel 8c opgenomen voorwaarden waaraan een clearinginstelling moet voldoen om aan de vrijstelling te voldoen.

Met betrekking tot de vrijstelling op basis van artikel 8a zou kunnen worden geschat dat hiervoor ongeveer 20 marktpartijen in aanmerking willen komen en dat zij op jaarbasis 20 uur besteden om te voldoen aan de dit artikel genoemde voorwaarden. Dit leidt dan tot een uurbeslag van 400, en dientengevolge tot jaarlijks kosten van 22.000 Euro (400*55).

Met betrekking tot de vrijstelling op basis van artikel zou kunnen worden voorzien dat op jaarbasis eveneens 20 instellingen hiervoor in aanmerking willen komen en dat deze instellingen hiervoor 15 uur dienen te besteden. Dit zou dan leiden tot jaarlijkse kosten van 16.500 Euro (300*55).

Bij elkaar opgeteld zou het jaarlijkse kosten beslag dat is gerelateerd aan het voldoen aan de voorwaarden van de genoemde vrijstellingen daardoor neerkomen op 38.500 Euro (22.000 + 16.500).

Dit besluit is voorgelegd aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal). Actal heeft op basis van zijn selectiecriteria besloten geen advies uit te brengen over dit besluit.

3. Ontvangen adviezen

Het ontwerpbesluit is op 5 augustus 2008 ter formele consultatie openbaar gemaakt en voorgelegd aan representatieve organisaties van marktpartijen en consumentenorganisaties. Ook is advies gevraagd aan de toezichthouder. Daarnaast is het ontwerpbesluit op de website van het Ministerie van Financiën geplaatst waarbij een ieder is uitgenodigd tot het geven van een reactie. Er zijn schriftelijke reacties ontvangen van Euronext, VNO-NCW, de Nederlandse Vereniging van Banken, Eumedion, de Gecombineerde Commissie Vennootschapsrecht, Allen & Overy en De Brauw Blackstone & Westbroek. Over het ontwerpbesluit is verder advies uitgebracht door de AFM.

Afgezien van het technische en redactionele commentaar op zowel tekst als toelichting zijn de volgende wezenlijke punten aan de orde gesteld tijdens de consultatiereacties.

In de eerste plaats werden door enkele geconsulteerde partijen vragen gesteld over de reikwijdte van het begrip optie (zoals omschreven in het in dit Besluit voorgestelde artikel 1a van het Besluit melding zeggenschap en kapitaalbelang Wft). Naar aanleiding van deze vragen is in de toelichting bij dit voorgestelde artikel 1a eens te meer verduidelijkt dat het bij een optie moet gaan om een financieel instrument dat de houder ervan het recht geeft om bij afwikkeling aandelen te verwerven in de onderliggende uitgevende instelling. Financiële instrumenten die bij afwikkeling worden «gesettled» in contanten vallen dientengevolge niet onder het begrip optie. Wat dit betreft wordt beoogd volledig aan te sluiten bij de bepaling in de uitvoeringsrichtlijn (en daarmee de richtlijn transparantie zelf) waarop artikel 1a is gebaseerd.

Meer in het bijzonder kan worden vermeld dat een van de geconsulteerde partijen in verband met het begrip «optie» aandacht vroeg voor enkele praktijksituaties met betrekking tot specifieke financiële instrumenten die in het buitenland reeds enkele keren zijn voorgekomen en die zich in theorie ook in Nederland zou kunnen voordoen. Het gaat hier onder andere om het zogenoemde «contract for differences (Cfd)» en om de «total return equity swap». Een Cfd is een derivatencontract (met als onderliggende waarden aandelen in een uitgevende instelling) waarbij door de betrokken contractspartijen is overeengekomen dat de afwikkeling zal geschieden in contanten. Daarbij kan het in de praktijk voorkomen dat, ondanks de overeengekomen afwikkeling in contanten, uiteindelijk toch wordt afgewikkeld in aandelen. Er ligt dan dus geen formele overeenkomst aan de verwerving in aandelen ten grondslag. In deze situatie zou het naar verluidt mogelijk worden voor een partij («bieder») die een openbaar bod in voorbereiding heeft op de uitgevende instelling wier aandelen het betreft, om op stille wijze een substantieel (economisch) belang op te bouwen. De contractpartner van de bieder in dit Cfd-contract zou namelijk bijvoorbeeld een financiële instelling kunnen zijn, die normaliter tegelijk met het aangaan van het Cfd-contract de onderliggende aandelen zal aanschaffen (teneinde haar uit dit contract voortvloeiende risico af te dekken) en die deze aandelen bij afwikkeling zou kunnen leveren aan de bieder. De bieder zou daardoor in stilte een bod op de betreffende aandelen kunnen voorbereiden, omdat zijn verwerving van de betreffende aandelen niet door een zeggenschapsmelding vooraf openbaar wordt. Immers, de bieder heeft niet de beschikking over een optie als bedoeld in het voorgestelde artikel 1a van het Besluit melding zeggenschap en kapitaalbelang Wft. Vooralsnog is namelijk ervoor gekozen om een Cfd of total return equity swap in beginsel niet onder het bereik van het begrip «optie» te brengen, tenzij sprake is van de in de toelichting bij artikel 1a genoemde situatie waarbij formeel weliswaar een afwikkeling in contanten is overeengekomen, maar waarbij evident is dat de betrokken contractspartijen materieel een afwikkeling in aandelen hebben beoogd. Aan het nu reeds integraal onder het onder bereik van «optie» brengen van de genoemde instrumenten kleven namelijk ook bezwaren, onder andere (i) administratieve lasten, (ii) gold plating (dat wil zeggen met de Nederlandse implementatiewetgeving meer regels stellen dan waartoe de Europese richtlijnen verplichten) alsmede (iii) de principiële omstandigheid dat dan ook andere instrumenten dan instrumenten die het recht geven om aandelen te verwerven onder het bereik van het begrip optie zouden vallen.

Dit neemt echter niet weg dat de regering tijdens de in de Tweede Kamer gehouden algemene financiële beschouwingen in september 2008 is aangegeven, in reactie op een (aangehouden) motie van het lid Irrgang (SP) heeft aangegeven in overleg met de AFM nader te zullen bezien hoe breed een eventuele meldingsplicht terzake van financiële instrumenten die potentieel toegang geven tot stemrechten precies zou moeten zijn om het ongewenst stil opbouwen van belangen («beursovervallen») te voorkomen. Hierbij wil ik onder andere het voornemen van de financiële toezichthouder in het Verenigd Koninkrijk (de FSA) meewegen om een Cfd te laten meetellen in het berekenen van de drempel voor de meldingsplicht terzake van het beschikken over substantiële uitgevende instellingen. In dit verband zijn ook de antwoorden op vragen van het Tweede Kamerlid Irrgang over beursovervallen relevant (Handelingen II 2007/08, 2070829570). In het voorjaar van 2009 zal hierop worden teruggekomen.

Verder zijn suggesties van sommige geconsulteerde partijen tot verduidelijking en aanscherping van de voorwaarden voor de toepasselijkheid van de in de voorgestelde artikelen 8a en 8c opgenomen vrijstellingen (voor een moedermaatschappij van een beheerder of vermogensbeheerder respectievelijk een clearinginstelling) overgenomen.

Ten slotte wordt naar aanleiding van consultatiecommentaar een wijziging van artikel 11 van het Besluit melding zeggenschap en kapitaalbelang in uitgevende instellingen voorgesteld die meldingsplichtigen die gebruik willen maken van de in de artikelen 8a en 8c van dit besluit opgenomen vrijstellingen ertoe verplicht om bij het voldoen aan de voor deze vrijstellingen geldende voorwaarden gebruik te maken van door de AFM vast te stellen formulieren.

Voorts wezen een aantal marktpartijen op de samenloop tussen de wet ter implementatie van de richtlijn transparantie en de wet tot herstel van wetstechnische gebreken in de Wet op het financieel toezicht en een aantal andere wetten. De Eerste Kamer heeft het wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn transparantie op 23 september 2008 aanvaard. In de op 23 oktober 2008 door de Tweede Kamer aanvaarde Reparatiewet Wft is een aantal wijzigingen van hoofdstuk 5.1a van de Wft opgenomen. In dit besluit wordt de nummering zoals deze komt te luiden na aanvaarding van de Reparatiewet Wft gehanteerd.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2

Dit artikel is gebaseerd op artikel 5:25w van de wet en bevat nadere voorschriften ter uitwerking van artikel 5:25d, vijfde lid, onderdeel b, en zesde lid, van de wet. Het artikel dient ter implementatie van artikel 3 van de uitvoeringsrichtlijn.

Wanneer de halfjaarrekening van een uitgevende instelling niet overeenkomstig door de door de Europese Commissie goedgekeurde IFRS wordt opgesteld, moet zij in elk geval een getrouw beeld geven van de activa, de passiva, de financiële positie en de winst of het verlies van de uitgevende instelling. De halfjaarlijkse financiële verslagen dienen informatie over de resultaten van de uitgevende instelling te bevatten ten einde voldoende transparantie jegens beleggers garanderen en deze informatie dient zodanig te zijn gepresenteerd dat ze gemakkelijk met de informatie in het jaarverslag over het voorgaande jaar kan worden vergeleken.

In het eerste lid wordt in aanvulling op het zevende lid van artikel 5:25d bepaald dat de halfjaarrekening van een niet-consolidatieplichtige uitgevende instelling dezelfde opzet dient te hebben als de algemeen verkrijgbaar gestelde jaarrekening over het voorafgaande boekjaar. In de halfjaarrekening worden ten opzichte van de laatste jaarrekening alleen dan additionele posten opgenomen indien anders geen getrouw beeld zou ontstaan van de activa, de passiva, de financiële positie en de winst of het verlies van de uitgevende instelling. Dit volgt uit het tweede lid.

In de niet geconsolideerde halfjaarrekening dient verder te worden opgenomen: een vergelijkende verkorte balans aan het eind van de eerste zes maanden van het lopende boekjaar waarin informatie is opgenomen die betrekking heeft op de verkorte balans aan het eind van het voorgaande boekjaar, alsmede een vergelijkende verkorte winst- en verliesrekening voor de eerste zes maanden van het lopende boekjaar met informatie over dezelfde periode van het voorgaande boekjaar.

In artikel 2, vierde lid, wordt omschreven dat de toelichting op de halfjaarrekening voldoende informatie bevat om de halfjaarrekening met de jaarrekening te kunnen vergelijken en voldoende informatie en toelichting om ervoor te zorgen dat een juiste inschatting kan worden gemaakt van materiele veranderingen in bedragen en van gebeurtenissen in het desbetreffende halfjaar die worden weergegeven in de balans en de winst- en verlies rekening. De term «materieel» wordt gehanteerd in plaats van in artikel 3, derde lid, vervatte term «wezenlijk» omdat dit beter aansluit bij de gangbare terminologie in de wettelijke verslaggevingsvoorschriften. De term gebeurtenis wordt gehanteerd in plaats van de term ontwikkelingen nu het gaat om het weergeven van concrete zaken.

Artikel 3

Dit artikel betreft een nadere regeling van de in artikel 5:25d, negende lid, opgenomen verplichting voor uitgevende instellingen om in het halfjaarverslag de belangrijkste transacties met verbonden partijen op te nemen. Het gaat om de in het eerste half jaar verrichte transacties die materiële gevolgen hebben gehad voor de financiële positie of resultaten van de uitgevende instelling. Voor de vraag wat onder een verbonden partij kan worden verstaan biedt overweging 5 van de uitvoeringsrichtlijn aanknopingspunten. Uitgevende instellingen die een geconsolideerde jaarrekening opstellen dienen het begrip verbonden partij als bedoeld in alinea 9 van IAS 24 (door de Europese Commissie goedgekeurd bij Verordening 2238/2004 van 29 december 2004, PbEU 2004, L 394, e.v.) te hanteren.

Voor uitgevende instellingen die niet verplicht zijn een geconsolideerde jaarrekening op te stellen is in het tweede lid geregeld dat zij in hun halfjaarverslag de definitie van transacties met verbonden partijen moeten hanteren zoals die is opgenomen in artikel 43, lid 1, van de richtlijn jaarrekening. Voor de redactie van het artikel is aansluiting gezocht bij het wetsvoorstel tot wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek ter uitvoering van Richtlijn 2006/46/EG van het Europese Parlement en de Raad van 14 juni 2006, tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG, 83/349/EEG, 86/635/EEG en 91/674/EEG betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening (PbEU L 224).9 Dat wetsvoorstel voorziet namelijk in de implementatie van in artikel 43, lid 1, van de richtlijn jaarrekeningen in artikel 2:381, lid 3, BW.

Onderhavig artikel dient ter implementatie van artikel 4 van de uitvoeringsrichtlijn. De reikwijdte van dit artikel strekt zich net als 5:25d, negende lid, van de wet uit tot uitgevende instellingen met Nederland als lidstaat van herkomst waarvan aandelen zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt. Artikel 5:25d, negende lid, van de wet is aangepast in de Reparatiewet Wft.

Artikel 4

Dit artikel is gebaseerd op artikel 5:25i, vierde lid, van de Wft. Het komt in de plaats van artikel 14 van het Besluit marktmisbruik Wft10. Deze bepaling vloeide voort uit artikel 3 van de uitvoeringsrichtlijn definities en openbaarmaking11. Met de overheveling naar dit besluit is niet beoogd om inhoudelijke wijzigingen door te voeren ten opzichte van de regels van artikel 14 van het Besluit marktmisbruik Wft. De verplichting tot onverwijlde algemeenverkrijgbaarstelling van koersgevoelige informatie geldt, kort gezegd, voor uitgevende instellingen als bedoeld in artikel 5:25i, eerste lid, van de wet.

In het eerste lid is bepaald wat in elk geval onder een rechtmatig belang als bedoeld in artikel 5:25i, derde lid, onderdeel a, van de Wft wordt verstaan. Als sprake is van een rechtmatig belang, kan onverwijlde algemeenverkrijgbaarstelling van koersgevoelige informatie worden uitgesteld, zolang ook aan de andere twee voorwaarden in artikel 5:25i, derde lid, van de wet wordt voldaan, namelijk dat geen misleiding van het publiek te duchten is en dat geheimhouding van het koersgevoelige feit gewaarborgd is. Met het gebruikmaken van de woorden «in elk geval» is aangegeven dat de in dit lid opgenomen mogelijkheden voor uitstel van openbaarmaking geen limitatieve opsomming inhouden. Dit houdt derhalve in dat ook andere situaties denkbaar zijn waarin sprake kan zijn van een rechtmatig belang.

Ingevolge het eerste lid, onderdeel a, geldt dat het niet doorkruisen van onderhandelingen waarbij een uitgevende instelling als bedoeld in artikel 5:25i, tweede lid, van de Wft partij is, en waarvan openbaarmaking de uitkomst of het normale verloop van deze onderhandelingen kan beïnvloeden, als een rechtmatig belang kan worden aangemerkt. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het feit dat de levensvatbaarheid van een dergelijke uitgevende instelling ernstig in gevaar is. Voorwaarde is dan wel dat openbaarmaking van het feit dat onderhandelingen plaatsvinden en de vraag welke partijen hierbij zijn betrokken, de belangen van bestaande en potentiële aandeelhouders ernstig zou schaden doordat de afronding van deze onderhandelingen voor de zekerstelling van het herstel van de uitgevende instelling op lange termijn in het gedrang zou kunnen komen.

In het eerste lid, onderdeel b, is de zinsnede «of een daarmee vergelijkbaar orgaan» opgenomen om rekening te houden met de invoering in Nederland van een zogenaamd one tier model waarbij de niet-uitvoerende bestuurders de rol op zich nemen van de raad van commissarissen of een toezichthoudend orgaan van een buitenlandse vennootschap of uitgevende instelling die een vergelijkbare taak uitoefent als de Nederlandse raad van commissarissen aan te duiden. Vanzelfsprekend wordt hiermee niet op de algemene vergadering van aandeelhouders gedoeld of een daarmee vergelijkbaar orgaan. Als sprake is van een rechtmatig belang dient de uitgevende instelling zich naar redelijkheid in te spannen om snel de goedkeuring van de raad van commissarissen of een daarmee vergelijkbaar orgaan van een vennootschap of uitgevende instelling te verkrijgen, opdat aan de hoofdnorm van het onverwijld algemeen verkrijgbaar stellen (artikel 5:25i, tweede lid, van de wet) van de koersgevoelige informatie wordt voldaan. Het begrip «genomen besluiten of gesloten overeenkomsten» uit artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van de uitvoeringsrichtlijn openbaarmaking en definities is geïmplementeerd door in dit artikel «door het bestuur van de uitgevende instelling genomen besluiten» op te nemen. Aan het sluiten van een overeenkomst door het bestuur zal doorgaans immers een besluit van het bestuur ten grondslag liggen. Het begrip «orgaan» zoals opgenomen in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van de uitvoeringsrichtlijn openbaarmaking en definities is geïmplementeerd met het begrip «raad van commissarissen of daarmee vergelijkbaar orgaan». Doorgaans zal met name van dit orgaan van de uitgevende instelling goedkeuring zijn vereist voor besluiten van het bestuur die als koersgevoelig zijn te kwalificeren. Het begrip «goedkeuring» is hier gebruikt in de betekenis van artikel 164 van Boek 2 van het BW.

Het eerste lid, onderdeel c, is gericht op uitgevende instellingen die tevens financiële onderneming zijn. Het vertrouwen van consumenten in de soliditeit van financiële ondernemingen is noodzakelijk voor het goed functioneren van de financiële sector. De Wft voorziet in toezichtregels en handhavingsinstrumenten om die soliditeit zo veel mogelijk te waarborgen. Bij de in dit onderdeel genoemde situaties is geheimhouding een belangrijke voorwaarde voor de effectiviteit ervan en zou openbaarmaking het belang van de betrokken financiële onderneming kunnen schaden. Onderdeel c heeft betrekking op de samenloop van de algemeenverkrijgbaarstelling op grond van de regels inzake marktmisbruik en het belang van de geheimhouding van de in dit onderdeel genoemde situaties. In dit onderdeel is bepaald dat het voorkomen dat de openbaarmaking van het benoemen van een curator (artikel 1:76 van de wet), het indienen van een verzoekschrift omtrent het uitspreken van een noodregeling op grond van de artikelen 3:160 of 3:161 van de wet, daar waar dit verzoek de uitgevende instelling zelf betreft, of het verlenen van liquiditeitssteun door DNB op grond van de Bankwet 1998, strijd oplevert met het belang van de financiële onderneming, kan worden aangemerkt als een rechtmatig belang. De financiële onderneming kan in deze gevallen tot uitstel van algemeenverkrijgbaarstelling besluiten, omdat algemeenverkrijgbaarstelling strijd oplevert met haar belang. Uiteraard is uitstel alleen mogelijk zolang ook aan de twee andere voorwaarden in artikel 5:25i, derde lid, van de wet is voldaan. Onverwijlde algemeenverkrijgbaarstelling van het benoemen van een curator kan de reputatie van de instelling beschadigen en daarmee in strijd zijn met het belang van de financiële onderneming. Tot het benoemen van een curator kan een toezichthouder besluiten indien het noodzakelijk is om op de bedrijfsvoering van een financiële onderneming verdergaande grip te krijgen. Dit kan zich in drie situaties voordoen, namelijk (a) indien het lichtere instrument van een aanwijzing niet tot het gewenste resultaat heeft geleid, (b) indien als gevolg van bijzondere gebeurtenissen de adequate functionering van de financiële onderneming in gevaar is gekomen of (c) wanneer de soliditeit van de financiële onderneming zodanig in gevaar is dat onverwijld ingrijpen noodzakelijk is. Ook het voorkomen dat de algemeenverkrijgbaarstelling van het verzoek om de noodregeling uit te spreken strijd oplevert met het belang van de financiële onderneming, kan worden aangemerkt als een rechtmatig belang. Algemeenverkrijgbaarstelling van een dergelijke maatregel kan de continuïteit van een financiële onderneming verminderen en hiermee is het belang van crediteuren, maar ook dat van aandeelhouders, van de financiële onderneming niet gediend. Op het moment dat de rechter een noodregeling uitspreekt zal tot onverwijlde algemeenverkrijgbaarstelling van deze instemming moeten worden overgegaan. Het verzoek dat hieraan ten grondslag ligt hoeft dan niet openbaar te worden gemaakt, dat is immers niet langer het relevante koersgevoelige feit. Wanneer een solvabele bank op korte termijn niet aan haar verplichtingen kan voldoen en niet in staat is om via reguliere kanalen geld aan te trekken, kan DNB liquiditeitssteun verlenen, indien hier toereikend onderpand tegenover staat. In dit onderdeel is bepaald dat indien DNB deze steun verleent een uitgevende instelling tot uitstel van algemeenverkrijgbaarstelling kan besluiten omdat sprake is van een rechtmatig belang.

Omdat het bestaan van twijfels bij de AFM omtrent de financiële verslaggeving van een effectenuitgevende instelling nog niet betekent dat daadwerkelijk sprake is van tekortkomingen in de toepassing van de verslaggevingsvoorschriften én openbaarmaking van dergelijke twijfels van de AFM tot grote gevolgen voor de koers kan leiden, heeft de effectenuitgevende instelling in dat geval een rechtmatig belang om van onverwijlde openbaarmaking af te zien als bedoeld in artikel 5:25i, tweede lid van de Wft. Uiteraard moet wel (eveneens) aan de andere vereisten van artikel 5:25i, derde lid, van de Wft en de daarop gebaseerde regelgeving zijn voldaan.

Het tweede lid dient ter uitvoering van artikel 5:25i, vierde lid, in samenhang met het derde lid, onderdeel c, van de Wft. In vergelijking met het tweede lid van artikel 14 van het Besluit Marktmisbruik Wft is nauwer aangesloten bij de tekst van artikel 6 van richtlijn 2003/104/EU. Om de vertrouwelijkheid van koersgevoelige informatie waarvan de algemeenverkrijgbaarstelling wordt uitgesteld te kunnen waarborgen controleert de uitgevende instelling de toegang tot de informatie en treft de uitgevende instelling afdoende maatregelen waardoor deze toegang wordt beperkt tot personen voor wie bekendheid met de informatie noodzakelijk is in het kader van de normale uitoefening van werk, beroep of functie. De toegang tot de koersinformatie dient dus actief te worden gecontroleerd door de uitgevende instelling en de maatregelen die worden genomen tot beperking van bekendheid met de informatie tot de bedoelde groep van personen dienen «afdoende» te zijn. Vanzelfsprekend geldt de plicht tot onverwijlde algemeenverkrijgbaarstelling, door middel van een persbericht, gewoon als de vertrouwelijkheid van de informatie niet langer is of kan worden gewaarborgd. Dit kan bijvoorbeeld blijken uit het feit dat de informatie is gelekt. Dat zal in de regel als gevolg hebben dat de getroffen maatregelen niet als «afdoende» kunnen worden gekwalificeerd.

Artikel 5

Dit artikel bevat een aantal minimumnormen voor de algemeenverkrijgbaarstelling van gereglementeerde informatie. Het artikel geldt ter uitvoering van 5:25m van de Wft waarin is voorgeschreven dat gereglementeerde informatie, waaronder ook koersgevoelige informatie, onverwijld algemeenverkrijgbaar moet worden gesteld via een persbericht. In dit artikel wordt nader uitgewerkt aan welke normen de algemeenverkrijgbaarstelling moet voldoen. Deze normen voor de verspreiding van gereglementeerde informatie zijn nodig om ervoor te zorgen dat beleggers ook al zijn ze in een andere lidstaat dan die van de uitgevende instelling gevestigd, toch gelijk toegang tot gereglementeerde informatie hebben. Uitgevende instellingen moeten ervoor zorgen dat aan deze minimumnormen wordt voldaan, door de gereglementeerde informatie ofwel zelf te verspreiden, ofwel een derde (een zogenoemde «operator» of «service provider») daarmee te belasten. In het laatste geval wordt van de derde verwacht dat deze in staat is om de gereglementeerde informatie onder afdoende voorwaarden te verspreiden en over adequate mechanismen beschikken om de authenciteit van de gereglementeerde informatie te waarborgen en te voorkomen dat er geen wezenlijk risico op gegevensvervalsing of ongeoorloofde toegang tot niet-gepubliceerde voorwetenschap bestaat. Wanneer de door hem ingeroepen derde ook andere diensten, bijvoorbeeld in de sfeer van media of het bieden van een handelsplatform in financiële instrumenten, ligt het in de rede dergelijke diensten of taken duidelijk te scheiden van de diensten en taken die verband houden met de algemeenverkrijgbaarstelling van gereglementeerde informatie. Bij het uitgeven van een persbericht moeten uitgevende instellingen en derden bij voorkeur gebruikmaken van elektronische hulpmiddelen en van de gangbare standaardformaten zodat de gereglementeerde informatie gemakkelijker en sneller kan worden verwerkt.

Onderhavig dient ter implementatie van artikel 12 van de uitvoeringsrichtlijn. Het artikel vervangt tevens artikel 12 van het Besluit marktmisbruik Wft en geldt daarmee mede ter implementatie van artikel 2 van de uitvoeringsrichtlijn definities en openbaarmaking en uit artikel 21 van de uitvoeringsrichtlijn gebruikelijke marktpraktijken en meldingsregeling12.

Het eerste lid bevat de verplichting dat de gereglementeerde informatie door de uitgevende instelling op zodanige wijze algemeen verkrijgbaar wordt gesteld dat de beveiliging van het persbericht gewaarborgd is, het risico op gegevensvervalsing en ongeoorloofde toegang zo gering mogelijk is en zekerheid over de bron van de gereglementeerde informatie bestaat. Daar waar artikel 12, vierde lid, van de uitvoeringsrichtlijn spreekt van een mededeling wordt in dit besluit gedoeld op het persbericht in de zin van artikel 5:25m, tweede lid, van de wet.

Het tweede lid bevat de verplichting dat de uitgevende instelling zorgt voor een veilige ontvangst van het persbericht door eventuele tekortkomingen of verstoringen in het persbericht zo spoedig mogelijk te verhelpen. Het doel hiervan is een veilige ontvangst te waarborgen.

Het derde lid bepaalt dat de uitgevende instelling niet verantwoordelijk is voor fouten of tekortkomingen in de systemen via welke de gereglementeerde informatie algemeen verkrijgbaar wordt gesteld.

Het vierde lid bepaalt dat de uitgevende instelling de gereglementeerde informatie op zodanige wijze algemeen verkrijgbaar stelt dat duidelijk is dat het om gereglementeerde informatie gaat waarvan een begrijpelijke inschatting van het publiek mogelijk is en daaruit duidelijk de identiteit van de betrokken uitgevende instelling, het onderwerp van de gereglementeerde informatie en het tijdstip en de datum van mededeling van de informatie door de uitgevende instelling blijken. In de praktijk kan aan onderdeel a worden voldaan door in het persbericht op te nemen dat de informatie gereglementeerde informatie betreft die op grond van de wet algemeen verkrijgbaar moet worden gesteld.

Het vijfde lid is overgenomen uit artikel 12, tweede lid, van het Besluit marktmisbruik Wft en bepaalt dat de uitgevende instelling het algemeen verkrijgbaar stellen van gereglementeerde informatie niet op mogelijk misleidende wijze kan combineren met reclame-uitingen voor haar activiteiten.

Het zesde lid heeft betrekking op de situatie waarin effecten zonder toestemming van de uitgevende instelling tot een gereglementeerde markt zijn toegelaten. Een dergelijke situatie kan zich voordoen bij een gereglementeerde markt die een segment heeft dat eveneens zelfstandig als gereglementeerde markt kwalificeert en waarop effecten worden verhandeld die elders reeds op een gereglementeerde markt of daarmee vergelijkbaar handelssysteem zijn toegelaten. In dat geval is degene die de effecten zonder toestemming van de uitgevende instelling heeft doen toelaten, gehouden om gereglementeerde informatie op dezelfde manier algemeen verkrijgbaar te stellen als bepaald in het eerste tot en met vijfde lid.

Artikel 6

Dit artikel legt een verplichting op aan de uitgevende instelling om met betrekking tot algemeen verkrijgbaar gestelde gereglementeerde informatie aan de AFM te overleggen indien daarom gevraagd wordt. Het betreft informatie die de AFM nodig kan hebben uit hoofde van haar toezichttaak. Onderhavig artikel dient ter implementatie van artikel 12, vijfde lid, tweede alinea, van de uitvoeringsrichtlijn.

Artikel 7

Dit besluit betreft de centrale opslag van gereglementeerde informatie door de AFM. In het eerste lid wordt de AFM aangewezen als instantie die belast is met de centrale opslag van de gereglementeerde informatie. Het tweede lid stelt enkele regels waaraan de centrale opslag van de gereglementeerde informatie door de aangewezen instantie tenminste moet voldoen. De regels hebben betrekking op beveiliging, toegang tot en zekerheid over de bron van gereglementeerde informatie, tijdregistratie en samenwerking met andere instanties die belast zijn met de centrale opslag van gereglementeerde informatie. Deze onderwerpen zijn gespecificeerd in de (niet bindende) aanbeveling van de Europese Commissie van 11 oktober 2007 (2007/657/EG13). In deze aanbeveling wordt een aantal richtsnoeren gegeven waar bij oprichting van de instantie rekening mee kan worden gehouden opdat zij in de toekomst effectief kunnen samenwerken in het nog te ontwikkelen elektronisch netwerk (het «Central Storage Mechanism» (CSM)) dat de verschillende aangewezen «Officially Appointed Mechanism» (OAM’s) met elkaar verbindt. Het ligt in de rede dat de AFM als Nederlandse OAM deze aanbeveling zal volgen. Het artikel dient mede ter implementatie van artikel 21, tweede en vierde lid, van de richtlijn transparantie.

Artikel 8

Dit artikel heeft evenals de artikelen 9 tot en met 12 betrekking op een uitgevende instelling met zetel in een staat die geen lidstaat is en die ingevolge artikel 5:25v van de wet haar jaarlijkse financiële verslaggeving opmaakt overeenkomstig de in die staat geldende wettelijke voorschriften. Het artikel bevat regels omtrent de getrouwheid en volledigheid van het jaarverslag, een in het jaarverslag op te nemen beschrijving van de voornaamste risico’s en onzekerheden alsmede in het jaarverslag te vervatten informatie over belangrijke gebeurtenissen en verwachte ontwikkelingen. Qua terminologie is aangesloten bij de bewoordingen van artikel 391 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

Het artikel dient ter implementatie van artikel 13 van de uitvoeringsrichtlijn.

Artikel 9

In dit artikel is bepaald welke informatie in elk geval dient te zijn opgenomen in het halfjaarverslag van een uitgevende instelling die haar financiële verslaggeving opmaakt overeenkomstig de in een staat die geen lidstaat is geldende wettelijke voorschriften. Het halfjaarverslag dient in elk geval te bevatten een overzicht van de verslagperiode en informatie over de waarschijnlijke toekomstige ontwikkeling van de uitgevende instelling in de resterende zes maanden van het boekjaar. Betreft het een uitgevende instelling waarvan aandelen zijn toegelaten tot de gereglementeerde markt dan dienen ook de belangrijkste transactie met verbonden partijen in het halfjaarverslag te worden vermeld. Het artikel dient ter implementatie van artikel 14 van de uitvoeringsrichtlijn.

Artikel 10

Het artikel stelt regels voor de verklaringen omtrent de (half)jaarrekening en het (half) jaarverslag van de ter zake verantwoordelijke bestuurders en, indien aan de orde, interne toezichthouders van een uitgevende instelling die haar financiële verslaggeving opmaakt overeenkomstig de in een staat die geen lidstaat is geldende wettelijke voorschriften. De verklaringen dienen ten minste in te gaan op de conformiteit van de financiële overzichten met de toepasselijke verslaggevingsvoorschriften en de getrouwheid van het jaarverslag. Het artikel geldt ter implementatie van artikel 15 van de uitvoeringsrichtlijn.

Artikel 11

In dit artikel worden voorschriften gegeven waaraan de geconsolideerde jaarrekening van een uitgevende instelling die haar financiële verslaggeving opmaakt overeenkomstig de in een staat die geen lidstaat is geldende wettelijke voorschriften dient te voldoen wanneer deze uitgevende instelling op grond van de in die staat geldende voorschriften niet verplicht is een enkelvoudige jaarrekening op te stellen. De uitgevende instelling dient dan in haar geconsolideerde jaarrekening informatie op te nemen omtrent de dividendberekening en het vermogen om dividend uit te keren, tenzij er geen aandelen zijn toegelaten tot de handel op de gereglementeerde markt. Ook dienen de minimumvereisten ten aanzien van kapitaal en eigen vermogen, alsmede informatie over haar liquiditeit te worden vermeld. Het artikel geldt ter uitvoering van artikel 17 van de uitvoeringsrichtlijn.

Artikel 12

Dit artikel bevat regels voor de enkelvoudige jaarrekening van een niet-consolidatieplichtige uitgevende instelling die haar financiële verslaggeving opmaakt overeenkomstig de in een staat die geen lidstaat is geldende wettelijke voorschriften. In beginsel dient de enkelvoudige jaarrekening te worden opgesteld overeenkomstig de door de Europese Commissie goedgekeurde IFRS. Dit lijdt uitzondering wanneer de normen ten aanzien van de enkelvoudige jaarrekening die overeenkomstig de wetgeving van de desbetreffende staat die geen lidstaat is mogen worden toegepast tenminste gelijkwaardig zijn aan bedoelde onderdelen van IFRS.

Artikel 13 (Wijziging Besluit melding zeggenschap en kapitaalbelang in uitgevende instellingen)

Artikel 13 bevat een aantal wijzigingen van het Besluit melding zeggenschap en kapitaalbelang in uitgevende instellingen. Dat besluit geeft uitvoering aan de artikelen 5:33, eerste lid, onderdeel d, onder 4°, tweede volzin (de huidige tekst van de wet wordt, in het kader van Reparatiewet Wft, gewijzigd in artikel 5:33, derde lid), 5:44, 5:45, tiende lid, aanhef en onderdeel b, en 5:46, vierde lid, van de Wft. Hiertoe voorziet artikel 5:33, eerste lid, onderdeel d, onder 4°, tweede volzin, van de Wft, in de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur te bepalen wat onder een optie kan worden verstaan. Op basis van artikel 5:44 van de Wft kunnen bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld met betrekking tot de gegevens die bij een melding van zeggenschap of een kapitaalbelang moeten worden gemeld alsmede de wijze van melden. Artikel 5:45, tiende lid, aanhef en onderdeel b, van de Wft, voorziet in de mogelijkheid om uitvoeringsmaatregelen van de Europese Commissie te implementeren op grond waaraan een moedermaatschappij van een beheerder en/of een vermogensbeheerder onder bepaalde specifiek omschreven omstandigheden bepaalde vrijstelling van de verplichting om zich, in het kader van de meldingsplicht ter zake van zeggenschap en/of kapitaalbelangen, ook de stemmen die zijn verbonden aan de door de betreffende (vermogens)beheerder beheerde aandelen toe te rekenen. Artikel 5:46, vierde lid, van de Wft, voorziet in de mogelijkheid om uitvoeringsmaatregelen voor te schrijven die de voorwaarden bevatten waaronder bepaalde categorieën financiële instellingen onder omstandigheden kunnen worden vrijgesteld van de in de Wft opgenomen meldingsplichten ter zake van hun belangen.

Tenslotte geeft het Besluit melding zeggenschap en kapitaalbelang Wft, als gevolg van een van de in artikel 13 van dit besluit doorgegevoerde wijzigingen, eveneens uitvoering aan artikel 5:38, vierde lid, van de Wft. In die bepaling wordt voorgeschreven dat bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald in welke gevallen een meldingsplichtige behoort te weten dat hij een drempelwaarde bereikt, overschrijdt of onderschrijdt.

In hoofdstuk 1.2 van deze toelichting is uiteengezet waarom de artikelen 19 tot en met 21 en 23 van de uitvoeringsrichtlijn niet zijn omgezet in het kader van de onderhavige wijzigingen van het Besluit melding zeggenschap en kapitaalbelang Wft. De artikelen 5, 6 (gedeeltelijk), 8 (gedeeltelijk), 9, 10 en 11 (gedeeltelijk) van de uitvoeringsrichtlijn zijn wel door middel van de onderhavige wijziging van het genoemde besluit geïmplementeerd en worden hierna worden toegelicht.

Artikel 1a en artikel 5, eerste lid

Deze wijzigingen, die het opnemen van enkele nieuwe bepalingen in het Besluit melding zeggenschap en kapitaalbelang inhouden, strekken tot implementatie van enige onderdelen van artikel 11 van de uitvoeringsrichtlijn, dat op haar beurt beoogt artikel 13, eerste lid, van de richtlijn transparantie uit te voeren. Die bepaling schrijft voor dat de meldingsplicht met betrekking tot het houden van aandelen en daaraan verbonden stemmen ook geldt voor een persoon die financiële instrumenten houdt die hem het recht geven om aandelen en de daaraan verbonden stemmen in een uitgevende instelling te verwerven.

Artikel 1a

Artikel 1a strekt tot implementatie van artikel 11, eerste lid, van de uitvoeringsrichtlijn. Dit eerste lid bepaalt dat een aantal instrumenten wordt geacht te kwalificeren als financiële instrument, indien deze de houder op grond van een formele overeenkomst het onvoorwaardelijke recht verlenen om op de vervaldag van dat instrument op eigen initiatief aandelen en de daaraan verbonden stemmen in een uitgevende instelling te verwerven. De betreffende instrumenten zijn effecten, opties, futures, swaps, rentetermijncontracten en andere derivatencontracten als bedoeld in deel C van bijlage I bij Richtlijn 2004/39/EG (de richtlijn betreffende markten voor financiële instrumenten, MiFID). Hierbij gaat het in elk geval om opties, futures, swaps, rentetermijncontracten en andere derivatencontracten die betrekking hebben op (i) effecten, valuta, rentevoeten of rendementen, of andere afgeleide instrumenten, indexen of maatstaven en die moeten worden afgewikkeld door middel van materiële aflevering. Dit lid is geïmplementeerd door middel van de invoering van een artikel 1a in het Besluit melding zeggenschap en kapitaalbelang Wft. De wettelijke grondslag hiervoor is opgenomen in artikel 5:33, eerste lid, onderdeel b, onder 4°, tweede volzin, van de Wft (artikel 5:33, derde lid, op basis van de Reparatiewet Wft). In het kader van artikel 1a van het genoemde Besluit, dat in beginsel eenzelfde reikwijdte beoogt van het begrip optie als de reikwijdte van «optie» in de uitvoeringsrichtlijn (zie in dit verband ook de overwegingen 13 en 14 van de uitvoeringsrichtlijn), worden de genoemde instrumenten slechts geacht een optie te zijn indien deze de houder ervan het recht bieden om aandelen te verwerven. In geval van een overeengekomen afwikkeling in contanten, zoals bij een zogenaamd «contract for difference» (Cfd), cash settled optiecontract of cash settled equity swap wordt een optie in beginsel niet aanwezig geacht. Dit neemt echter niet weg dat, in een situatie waarin enerzijds formeel weliswaar een afwikkeling in contanten is overeengekomen maar waarin anderzijds evident is dat de betrokken contractspartijen materieel een afwikkeling in aandelen van een onderliggende uitgevende instelling hebben beoogd, een optie zoals hiervoor omschreven wel aanwezig kan worden geacht.

Tenslotte dient de aandacht erop te worden gevestigd dat deze in artikel 1a opgenomen omschrijving van het begrip optie uitsluitend geldt in het kader van hoofdstuk 5.3 (Regels voor het melden van stemmen, kapitaal, zeggenschap en kapitaalbelang in uitgevende instellingen) van de Wft, maar niet in het kader van de overige onderdelen van de Wft.

Artikel 5, eerste lid

De wijziging van artikel 5, eerste lid, strekt tot implementatie van enkele onderdelen van artikel 11, derde lid, van de uitvoeringsrichtlijn. Dit derde lid schrijft voor welke informatie moet worden opgenomen in een melding als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de richtlijn transparantie. Van dit derde lid hoefde alleen implementatie plaats te vinden van onderdeel d) (dat met betrekking tot financiële instrumenten met een uitoefenperiode voorschrijft dat melding moet plaatsvinden van de datum of termijn waarop de onderliggende aandelen zullen kunnen worden verworven) en onderdeel e) (dat voorschrijft dat de verval- of expiratiedatum van het betreffende instrument moet worden gemeld). De implementatie van deze onderdelen heeft plaatsgevonden door middel van de door middel van dit besluit gerealiseerde invoeging van een nieuw onderdeel g in artikel 5, eerste lid, van het Besluit melding zeggenschap en kapitaalbelang Wft. De wettelijke grondslag hiervoor is opgenomen in artikel 5:44 van de Wft. Overigens zullen de meldingsformulieren van de AFM in verband hiermee worden aangepast.

De overige onderdelen van artikel 11, derde lid, van de uitvoeringsrichtlijn hoefden, net zo min als het tweede, vierde en vijfde lid van dit artikel, nog te worden geïmplementeerd.

De overige onderdelen van het derde lid van artikel 11 van de uitvoeringsrichtlijn hoefden niet te worden geïmplementeerd, omdat deze reeds zijn geregeld in het Besluit melding zeggenschap en kapitaalbelang Wft. Het betreft hier de meldingsplicht ter zake van de gegevens die zijn vermeld in de onderdelen a) (de resulterende situatie wat betreft de stemrechten, b) de keten van gecontroleerde financiële instellingen door middel waarvan financiële instrumenten daadwerkelijk worden gehouden, c) de datum waarop een meldingsplichtige drempelwaarde wordt bereikt of gepasseerd, f) de identiteit van de houder van de aandelen en de daaraan verbonden stemmen, g) de naam van de onderliggende uitgevende instelling. Verder betreft dit de toevoeging aan het slot van het derde lid dat, voor de berekening in het kader van het eerder genoemde onderdeel a), het percentage van de gehouden stemrechten wordt bepaald aan de hand van het totale aantal uitstaande aandelen en stemmen dat de betreffende uitgevende instelling het meest recent heeft bekend gemaakt. De meldingsplicht met betrekking tot de hiervoor genoemde gegevens is geregeld in artikel 5 van het Besluit melding zeggenschap en kapitaalbelang Wft, dat een wettelijke grondslag heeft in artikel 5:44 van de Wft.

Het tweede lid van artikel 11 van de uitvoeringsrichtlijn bepaalt dat, voor de toepassing van artikel 13, eerste lid, van de richtlijn transparantie, de houder van een financieel instrument als bedoeld in die bepaling, alle door hem gehouden financiële instrumenten die betrekking hebben op eenzelfde uitgevende instelling bij elkaar moet optellen in het kader van zijn eventuele meldingsplicht. Deze bepaling hoefde niet te worden geïmplementeerd, aangezien een en ander ook thans reeds is voorgeschreven in artikel 5 van het Besluit melding zeggenschap en kapitaalbelang Wft.

Het vierde lid van artikel 11 van de uitvoeringsrichtlijn schrijft voor dat de periode waarbinnen moet worden voldaan aan de meldingsplicht met betrekking tot het houden van de in dit artikel genoemde instrumenten gelijk is aan de meldingsplicht met betrekking aandelen en stemmen in het algemeen (zoals geregeld in artikel 12, tweede lid, van de richtlijn transparantie ). Deze bepaling hoefde niet te worden geïmplementeerd, aangezien in de Wft (in de artikelen 5:38 e.v.) een onverwijlde meldingstermijn is opgenomen voor deze meldingsplichten.

Het vijfde lid, eerste volzin, van artikel 11 van de uitvoeringsrichtlijn bepaalt dat de in dit artikel geregelde melding moet worden verricht aan de toezichthouder en aan de betrokken uitgevende instelling. In de Nederlandse situatie is dit al geïmplementeerd door middel van de artikelen 5:38 e.v. van de Wft (melding door de houder van aandelen en daaraan verbonden stemmen aan de AFM) juncto artikel 5:49, eerste lid, van de Wft («door-melding» door de AFM aan de betrokken uitgevende instelling). Implementatie in het kader van dit besluit was dus niet meer nodig.

Het vijfde lid, tweede volzin, schrijft voor dat, indien een financieel instrument betrekking heeft op meer dan een onderliggend aandeel, met betrekking tot elk van deze aandelen een meldingsplicht geldt. Deze bepaling hoefde evenmin te worden geïmplementeerd, omdat ook een dergelijk gecombineerd financieel instrument volgens de systematiek van de Wft (zie onder andere de in artikel 5:33, eerste lid, onderdeel b), onder 4°, opgenomen definitie van een optie) impliceert dat er met betrekking tot elk van de onderliggende uitgevende instellingen een potentieel recht is.

Artikel 5, tweede lid (nieuw)

Artikel 5, tweede lid (nieuw) strekt tot implementatie van artikel 8, tweede lid, van de uitvoeringsrichtlijn. Artikel 8 van de uitvoeringsrichtlijn strekt op haar beurt tot uitvoering van artikel 12, tweede lid, van de richtlijn transparantie, en bevat voorschriften voor aandeelhouders en de in artikel 10 van die richtlijn genoemde andere (natuurlijke of rechts-)personen op wie de meldingsplicht terzake van het bezit van zeggenschap en kapitaalbelang in beginsel van toepassing kan zijn. Het grootste deel van artikel 8 van de uitvoeringsrichtlijn hoefde niet te worden geïmplementeerd, omdat de in dit artikel opgenomen voorschriften grotendeels al zijn opgenomen in (hoofdstuk 5.3 van) de Wft en het Besluit melding zeggenschap en kapitaalbelang Wft.

Het tweede lid van artikel 8 van de uitvoeringsrichtlijn diende echter nog wel te worden geïmplementeerd. Dit tweede lid bepaalt dat, in een situatie van volmachtverlening (zoals genoemd in artikel 10, onder h), van de richtlijn transparantie), kan worden volstaan – zowel door de aandeelhouder/volmachtgever als door de volmachtnemer – met een enkele melding indien de volmacht slechts geldt voor een algemene vergadering van aandeelhouders (Ava) en indien dan wordt gemeld hoe de resterende situatie met betrekking tot de stemrechten zal zijn op het moment dat de volmachtnemer niet meer naar eigen goeddunken de stemrechten in de betreffende uitgevende instelling zal kunnen uitoefenen.

De situatie van volmachtverlening is in de Wft geregeld door middel van artikel 5:45, negende lid juncto artikel 5 van het Besluit melding zeggenschap en kapitaalbelang Wft. In deze bepalingen is geregeld dat op zowel de volmachtgever als de volmachtnemer meldingsplichten van toepassing kunnen zijn wanneer (i) als gevolg van de volmachtverlening de zeggenschap of het kapitaalbelang van een van hen in een uitgevende instelling een drempelwaarde bereikt, over- of onderschrijdt en (ii) een van hen een drempelwaarde bereikt, over- of onderschrijdt als gevolg van beëindiging van de volmachtverlening. Dit kan administratieve lasten (namelijk twee meldingplichten voor elk van deze personen) met zich brengen voor deze personen. Teneinde deze te beperken is in het voorgestelde artikel 5, tweede lid, van het Besluit melding zeggenschap en kapitaalbelang Wft, op basis van artikel 8, tweede lid, van de uitvoeringsrichtlijn, voor elk van deze personen de mogelijkheid gecreëerd van een enkele kennisgeving terzake van zowel de volmachtverlening- als beëindiging. Door middel van deze regeling wordt naar mijn mening enerzijds op een adequate wijze transparantie gecreëerd met betrekking tot een volmachtsituatie en worden anderzijds onnodige administratieve lasten voor meldingsplichtigen vermeden.

Voor alle volledigheid wordt opgemerkt dat om redenen van wetsystematiek ervoor is gekozen om deze regeling op te nemen in een nieuw tweede lid, onder vernummering van de daarop volgende leden, van artikel 5 van het Besluit melding zeggenschap en kapitaalbelang Wft. Deze regeling dient namelijk uitsluitend ter uitwerking van de in de artikelen 5:38, tweede lid, en 5:39, eerste lid, van de Wft opgenomen meldingsplichten, terwijl de daarop volgende leden van artikel 5 van dat Besluit betrekking hebben op de samenloop tussen die artikelen en andere artikelen in hoofdstuk 5.3 van de Wft.

De overige onderdelen van artikel 8 van de uitvoeringsrichtlijn hoefden niet meer te worden geïmplementeerd.

In het eerste lid van artikel 8 bepaalt de eerste volzin dat de meldingsplicht die ontstaat zodra de zeggenschap of het kapitaalbelang in een uitgevende instelling van een aandeelhouder en/of een in artikel 10 van een in de richtlijn transparantie genoemde persoon een meldingsplichtige drempelwaarde bereikt, over- of onderschrijdt een voor elk van de betrokken personen geldende individuele verplichting is. In de Nederlandse regelgeving was dit al geregeld door middel van de artikelen 5:38 e.v. van de Wft. Daarom hoefde deze bepaling niet meer te worden geïmplementeerd.

De tweede volzin van het eerste lid van artikel 8 bepaalt dat, in geval van de in artikel 10, onder a), van de richtlijn transparantie, genoemde situatie (van een samenwerking met derden in verband met de uitoefening van stemrechten in een uitgevende instelling), de genoemde meldingsplicht een op elk van de bij die samenwerking betrokken partijen rustende individuele verplichting is. Deze bepaling was eveneens al geïmplementeerd in de Nederlandse regelgeving, namelijk in artikel 5:45, vijfde lid, van de Wft.

Het derde lid van artikel 8 van de uitvoeringsrichtlijn bepaalt dat, indien een meldingsplicht op meer dan een persoon rust, kan worden volstaan met een melding (eerste volzin), maar dat in geval van een dergelijke melding geen van de (andere) betrokken personen wordt geacht te zijn ontslagen van zijn verantwoordelijkheid voor de melding. Deze bepaling hoefde evenmin nog te worden geïmplementeerd in de Nederlandse regelgeving, omdat in hoofdstuk 5.3 van de Wft al eenduidig was geregeld dat er altijd ten minste een persoon meldingsplichtig is en ook wie dat is of zijn. Wat betreft de situaties waarbij op meer dan een persoon een meldingsplicht kan rusten kan in dit verband worden gewezen op de situaties van (i) een samenwerking tussen verschillende personen bij de uitoefening van stemrechten (artikel 5:45, vijfde lid, van de Wft), zoals ook eerder genoemd in deze toelichting en (ii) aandelen en stemmen die deel uitmaken (artikel 5:45, achtste lid, van de Wft) van een gemeenschap (eerste volzin) of van een wettelijke gemeenschap als bedoeld in artikel 93 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (tweede volzin).

Artikel 5a

Artikel 5a strekt tot implementatie van artikel 9 van de uitvoeringsrichtlijn, dat op haar beurt strekt tot uitvoering van artikel 12, tweede lid, onder a), van de richtlijn transparantie en concretiseert de omstandigheden waaronder een meldingsplichtige geacht wordt kennis te hebben gekregen van de betreffende verwerving of overdracht van aandelen of van de mogelijkheid om stemrechten uit te oefenen in een uitgevende instelling. Bepaald wordt dat, voor de toepassing van onderdeel a) van het genoemde tweede lid, de meldingsplichtige uiterlijk twee handelsdagen na een transactie wordt geacht kennis te hebben van de verwerving, overdracht of mogelijkheid tot het uitoefenen van stemrechten. Deze bepaling is geïmplementeerd door het nieuwe artikel 5a. De wettelijke grondslag voor deze implementatie is gelegen in artikel 5:38, vierde lid, van de Wft.

Artikel 8a

Deze wijziging, die het opnemen van een nieuw artikel 8a in het Besluit melding zeggenschap en kapitaalbelang in uitgevende instellingen inhoudt, strekt tot implementatie van artikel 7 van de uitvoeringsrichtlijn, dat op haar beurt strekt tot uitvoering van artikel 12, leden 2 en 6, alsmede artikel 14, eerste lid, van de richtlijn transparantie. Dit artikel bepaalt dat als «handelsdag» wordt aangemerkt een dag die voorkomt op de lijst van handelsdagen van de lidstaat van herkomst van een uitgevende instelling (eerste lid), en dat de toezichthouder van die lidstaat op haar website een lijst van handelsdagen moet publiceren van de gereglementeerde markten die in haar rechtsgebied gelegen of werkzaam zijn (tweede lid). Met het oog op de implementatie van deze bepaling is, met als grondslag artikel 5:44 van de Wft dat onder andere bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van melden (waaronder kan worden begrepen het tijdig melden, waarvoor duidelijkheid over de geldende handelsdagen wenselijk is), in het nieuwe artikel 8a de bevoegdheid voor de AFM opgenomen om regels te stellen met betrekking tot de handelsdagen die gelden op een gereglementeerde markt in Nederland

Artikel 8b

Deze wijziging, die het opnemen van een nieuw artikel 8b in het Besluit melding zeggenschap en kapitaalbelang in uitgevende instellingen inhoudt, strekt tot implementatie van artikel 10 van de uitvoeringsrichtlijn, dat op haar beurt uitvoering geeft aan artikel 12, vierde lid, eerste alinea, en artikel 12, vijfde lid, eerste alinea, van de richtlijn transparantie. De wettelijke basis voor deze implementatie is opgenomen in artikel 5:45, tiende lid, aanhef, van de Wft.

In artikel 10 van de uitvoeringsrichtlijn zijn de onafhankelijkheidsvoorwaarden opgenomen waaraan een moedermaatschappij van een beheerder of een vermogensbeheerder moet voldoen om in aanmerking te komen voor de vrijstelling van de verplichting om de door deze beheerder of vermogensbeheerder beheerde aandelen en daaraan verbonden stemmen op te tellen bij de door haar zelf gehouden aandelen en stemmen. Indien de betreffende moedermaatschappij niet voldoet aan deze onafhankelijkheidsvoorwaarden komt zij niet in aanmerking voor deze vrijstelling.

Het eerste (en vijfde) lid van artikel 10, eerste lid, van de uitvoeringsrichtlijn zijn geïmplementeerd door het eerste lid van het nieuwe artikel 8b.

In het eerste lid van artikel 10 van de uitvoeringsrichtlijn wordt voorgeschreven dat de betreffende moedermaatschappij zich niet, door directe of indirecte instructies of op een andere manier, mag bemoeien met de uitoefening van de stemmen die zijn verbonden aan door de beheerder of vermogensbeheerder beheerde aandelen (onderdeel a) en dat de beheerder of vermogensbeheerder vrij moet zijn om die stemmen onafhankelijk van deze moeder uit te oefenen (onderdeel b).

In het vijfde lid van artikel 10 is bepaald wat onder een directe instructie en een indirecte instructie wordt verstaan. Onder een «directe instructie» wordt verstaan een instructie van de moeder of van een andere gecontroleerde onderneming van de moeder waarin wordt aangegeven hoe de stemmen op de door haar dochter beheerde aandelen in specifieke gevallen moeten worden uitgeoefend (zie artikel 10, vijfde lid, eerste volzin, van de uitvoeringsrichtlijn). Onder «indirecte instructie» wordt verstaan een algemene of specifieke instructie, in welke vorm dan ook, van de moeder of van een andere gecontroleerde onderneming van de moeder waardoor haar dochter de stemrechten niet geheel naar eigen goeddunken kan uitoefenen en waarmee bepaalde zakelijke belangen van de moeder of van een andere gecontroleerde onderneming van de moeder gediend zijn (zie artikel 10, vijfde lid, tweede volzin, van de uitvoeringsrichtlijn).

Overigens kan worden opgemerkt dat aan de in het eerste lid opgenomen onafhankelijkheidsvoorwaarde niet wordt voldaan bijvoorbeeld in een in de praktijk mogelijke situatie waarbij in de statuten van een gecontroleerde onderneming een bepaling wordt opgenomen op basis waarvan zij met betrekking tot de uitoefening van de door haar beheerde stemmen afhankelijk is van haar moeder. De gecontroleerde onderneming kan in deze situatie in beginsel weliswaar naar eigen goeddunken de stemmen op de door haar beheerde aandelen uitbrengen, maar besluit zelf de uitoefening van deze stemmen afhankelijk te maken van de gedragingen van haar moeder.

Het tweede lid van artikel 10 van de uitvoeringsrichtlijn schrijft voor dat de moeder van een beheerder of een vermogensbeheerder die in aanmerking wil komen voor de in dit artikel geregelde vrijstelling bepaalde informatie moet verstrekken aan de toezichthoudende instanties van de lidstaten van herkomst van de uitgevende instellingen waarvan aandelen worden beheerd door de betreffende dochter. Deze informatie bestaat uit (i) een lijst met de namen van deze dochter(s) en (ii) een verklaring van de moeder dat zij in verband met deze dochter(s) voldoet aan de in het eerste lid genoemde onafhankelijkheidsvoorwaarden. Dit tweede lid is geïmplementeerd door middel van het nieuwe artikel 8b, tweede en derde lid.

Hierbij kan ter verduidelijking worden toegelicht dat de AFM geldt als toezichthoudende instantie van de lidstaat van herkomst van de betreffende uitgevende instelling in het geval van (i) een naamloze vennootschap opgericht naar Nederlands recht of (ii) een rechtspersoon die is opgericht naar het recht van een staat die geen lidstaat is en waarvoor Nederland het land van herkomst is (dat wil zeggen de door die niet-EU rechtspersoon gekozen lidstaat van herkomst binnen de EU). In geval van een rechtspersoon opgericht naar het recht van een staat die geen lidstaat is waarvoor Nederland een lidstaat van ontvangst is (dat wil zeggen dat die niet-EU rechtspersoon binnen de EU een andere lidstaat heeft gekozen als lidstaat van herkomst) geldt de toezichthoudende instantie van de betreffende andere EU-lidstaat als lidstaat van herkomst.

Het derde lid bepaalt dat een moeder van een beheerder of een vermogensbeheerder, die alleen in aanmerking wil komen voor een vrijstelling met betrekking tot de in artikel 13 van de richtlijn transparantie genoemde financiële instrumenten (dat wil zeggen instrumenten die de houder het recht geven om op eigen initiatief aandelen te verwerven), aan de toezichthoudende instanties van de landen van herkomst van de uitgevende instellingen waarvan aandelen worden beheerd door haar dochters alleen de eerdergenoemde lijst met namen van dochter(s) hoeft te verstrekken. Dit derde lid is geïmplementeerd door middel van de uitzondering die is opgenomen in het eerste zinsdeel van onderdeel c van het tweede lid van het nieuwe artikel 8b.

Het vierde lid van artikel 10 van de uitvoeringsrichtlijn bepaalt dat de toezichthoudende instantie van een lidstaat van herkomst van een uitgevende instelling een moedermaatschappij die in aanmerking wil komen voor de in dit artikel geregelde vrijstelling kan vragen om bepaalde informatie, onder andere over haar relatie met haar beheerder/vermogensbeheerder-dochter. Dit vierde lid is geïmplementeerd door middel van het nieuwe artikel 8b, vierde lid.

Artikel 8c

Door middel van het opnemen van een nieuw artikel 8c in het Besluit melding zeggenschap en kapitaalbelang in uitgevende instellingen, is artikel 5 van de uitvoeringsrichtlijn geïmplementeerd, dat op haar beurt uitvoering geeft aan artikel 9, vierde lid, van de richtlijn transparantie. Artikel 5 van de uitvoeringsrichtlijn bepaalt dat de maximale lengte van een gebruikelijke korte afwikkelingstermijn van een transactie voor een clearinginstelling of een afwikkelende instantie drie handelsdagen bedraagt. De wettelijke grondslag voor implementatie van dit artikel is opgenomen in artikel 5:46, vierde lid, van de Wft, dat bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld met betrekking tot het eerste tot en met derde lid van dat artikel. Op grond van artikel 5:46, vierde lid, kunnen onder andere regels worden gesteld ter zake van de «korte periode» (zoals genoemd in de aanhef van het eerste lid van artikel 5:46), die als een van de voorwaarden geldt voor clearinginstellingen en afwikkelende instanties in verband met de voor hen mogelijke vrijstelling van de meldingsplicht met betrekking tot in hun regelmatige bedrijfsuitoefening gehouden aandelen en daaraan verbonden stemmen. Bepaald wordt dat deze korte periode maximaal drie handelsdagen na een transactie kan bedragen.

Artikel 8d

Door middel van het opnemen van een nieuw artikel 8d in het Besluit melding zeggenschap en kapitaalbelang in uitgevende instellingen vindt gedeeltelijke implementatie plaats van artikel 6 eerste lid, van de uitvoeringsrichtlijn, dat op haar beurt uitvoering geeft aan artikel 9, vijfde lid, van de richtlijn transparantie. De wettelijke grondslag hiervoor is opgenomen in artikel 5:46, vierde lid, van de Wft, dat bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld met betrekking tot het eerste, tweede en derde lid van dat artikel. Daaronder vallen onder andere het tweede lid, aanhef en onderdeel b, die bepalen dat markt makers onder bepaalde voorwaarden kunnen worden vrijgesteld van door hen in het kader van hun normale bedrijfsuitoefening gehouden aandelen en daaraan verbonden stemmen.

Zoals al is opgemerkt in de algemene toelichting hoefde artikel 6 van de uitvoeringsrichtlijn slechts gedeeltelijk te worden geïmplementeerd in het kader van het onderhavige besluit. Van dit artikel hoefde namelijk slechts het eerste lid te worden geïmplementeerd.

Dit eerste lid schrijft voor dat een marktmaker die in aanmerking wil komen voor een vrijstelling van de meldingsplicht ter zake van door hem gehouden aandelen en daaraan verbonden stemmen, de toezichthoudende instantie van de lidstaat van herkomst van de betreffende uitgevende instelling (i) ervan in kennis moet stellen dat hij markt makers-activiteiten uitvoert of wil uitvoeren met betrekking tot die uitgevende instelling (eerste volzin) en (ii) moet informeren wanneer hij zijn markt makers-activiteiten met betrekking tot deze uitgevende instelling staakt. Zoals reeds eerder is toegelicht is dit eerste lid geïmplementeerd door het voorgestelde artikel 8d (dat een nieuwe initiële meldingsplicht bevat), waarbij het eerste en tweede lid dienen ter implementatie van de verplichting tot het in kennis stellen van het (willen) uitvoeren van markt makers activiteiten, en het derde lid dient ter implementatie van de verplichting tot informatie in geval van het staken van deze activiteiten. Hierbij kan verduidelijking worden toegelicht dat de AFM geldt als toezichthoudende instantie van de lidstaat van herkomst van de betreffende uitgevende instelling in het geval van (i) een naamloze vennootschap opgericht naar Nederlands recht of (ii) een rechtspersoon die is opgericht naar het recht van een staat die geen lidstaat is en waarvoor Nederland het land van herkomst is (dat wil zeggen het door die niet-EU rechtspersoon gekozen lidstaat van herkomst binnen de EU). In geval van een rechtspersoon opgericht naar het recht van een staat die geen lidstaat is waarvoor Nederland een lidstaat van ontvangst is (dat wil zeggen dat die niet-EU rechtspersoon binnen de EU een andere lidstaat heeft gekozen als lidstaat van herkomst) geldt de toezichthoudende instantie van de betreffende andere EU-lidstaat als lidstaat van herkomst.

Verder doet het bij deze meldingsplicht niet ertoe of de marketmaker een naamloze of besloten vennootschap is, in beide gevallen kan er sprake zijn van deze meldingsplicht indien diens activiteiten betrekking hebben op een uitgevende instelling zoals hiervoor genoemd.

Het tweede lid van artikel 6 van de uitvoeringsrichtlijn is niet geïmplementeerd. Dit lid schrijft voor dat, wanneer een marktmaker die in aanmerking wil komen voor de genoemde vrijstelling door de toezichthouder van de lidstaat van herkomst van de betreffende uitgevende instelling wordt verzocht om de aandelen of andere financiële instrumenten op te geven die hij voor markt makers activiteiten houdt, het hem is toegestaan om een dergelijke opgave op een verifieerbare wijze te verrichten (eerste volzin) of, indien hij niet hiertoe in staat is, om met het oog op een dergelijke opgave deze aandelen of andere financiële instrumenten op een aparte rekening aan te houden (tweede volzin). Deze bepaling kan niet worden geïmplementeerd, omdat deze uitgaat van de premisse dat in onze nationale wetgeving een bevoegdheid is opgenomen voor de toezichthouder om te verzoeken om een dergelijke opgave. Een dergelijke bevoegdheid is echter niet opgenomen in onze nationale wetgeving, zodat deze bepaling niet is geïmplementeerd.

Het derde lid van artikel 6 van de uitvoeringsrichtlijn bepaalt dat, indien op grond van het nationale recht van een lidstaat een marktmakersovereenkomst is vereist tussen een marktmaker en (de houder van) de desbetreffende gereglementeerde markt en/of de uitgevende instelling in verband waarmee marktmakersactiviteiten worden verricht, de marktmaker deze overeenkomst aan de toezichthouder moet verstrekken op diens verzoek. Ook dit derde lid is niet geïmplementeerd, aangezien de Nederlandse regelgeving een dergelijke overeenkomst niet voorschrijft. Overigens kan worden opgemerkt dat ook voor de in dit derde lid opgenomen bevoegdheid voor de toezichthouder in de Wft geen grondslag bestaat.

Artikel 11

In artikel 11 van het Besluit melding zeggenschap en kapitaalbelang in uitgevende instellingen is bepaald dat de gegevens die bij een melding moeten worden verstrekt dienen te worden verstrekt met gebruikmaking van door de AFM vast te stellen formulieren. De onderhavige wijziging van artikel 11, die overigens niet dient ter implementatie van een bepaling in de uitvoeringsrichtlijn maar die voortvloeit uit nationaal beleid, strekt ertoe om een soortgelijke verplichting ook te doen gelden voor de verstrekking van gegevens in het kader van de voorgestelde artikelen 8b en 8d van het besluit.

Artikel 14 (Wijziging Besluit Marktmisbruik Wft)

Zoals vermeld in het algemeen deel van de memorie van toelichting bij het aanvankelijke wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn transparantie is om redenen van wetssystematiek de thans in artikel 5:59 van de Wft opgenomen verplichting voor uitgevende instellingen om onverwijld koersgevoelige informatie openbaar te maken overgebracht naar het nieuwe hoofdstuk 5.1a van de Wft (artikel 5:25i). Dit heeft als gevolg dat de bepalingen ter uitvoering van dit artikel die waren opgenomen in het Besluit marktmisbruik Wft14 voor zover noodzakelijk worden overgeheveld naar het onderhavige besluit. In concreto betekent dit dat hoofdstuk 4 en daarmee de artikelen 12 tot en met 14 van het Besluit marktmisbruik Wft komen te vervallen. Artikel 12, eerste lid, van het Besluit marktmisbruik kan komen te vervallen omdat dit is opgenomen in artikel 5:25m, eerste lid, van de Wft in samenhang artikel 5 van dit besluit. Artikel 12, tweede lid, is opgenomen in artikel 5, vijfde lid, van dit besluit. Artikel 13 van het Besluit marktmisbruik kan komen te vervallen omdat de taalregeling geregeld is in artikel 5:25p, eerste en tweede lid, van de Wft. Artikel 14 van het Besluit marktmisbruik Wft is overgeheveld naar artikel 4 van dit besluit.

Artikel 15 (Wijzigingen Besluit openbare biedingen Wft)

In het Besluit openbare biedingen Wft wordt in de artikelen 4, 5 en 13 verwezen naar 5:59 van de Wft of naar de artikelen 12, 13 en 14 van het Besluit Marktmisbruik Wft. Dit is aangepast. Met deze wijzigingen worden geen inhoudelijke wijzigingen beoogd.

Artikel 16 (Wijzigingen Besluit toezicht financiële verslaggeving)

Onderdeel 1

Artikel 16 bewerkstelligt dat met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2008 een subcategorie van effectenuitgevende instellingen is uitgezonderd van effectenuitgevende instellingen waaraan toezichtkosten ingevolge de Wtfv worden toegerekend. Het gaat kort gezegd om de categorie uitgevende instellingen die uitsluitend obligaties of effecten zonder aandelenkarakter uitgeven waarvan de nominale waarde ten minste € 50.000 bedraagt (hierna ook: de subcategorie (uitgevende) instellingen). Deze uitgevende instellingen zijn met ingang van 1 januari 2008 uitgezonderd teneinde te bewerkstelligen dat hen over 2008 geen heffing ingevolge de Wtfv wordt opgelegd. De reden hiervoor is als volgt.

De desbetreffende uitgevende instellingen vielen voorheen onder de in artikel 6, eerste lid, van het Besluit toezicht financiële verslaggeving (Btfv), aangewezen categorieën van uitgevende instellingen waaraan toezichtkosten ingevolge de Wtfv worden toegerekend. De toezichthouders waren dan ook gehouden deze instellingen heffingen op te leggen. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van richtlijn 2004/109/EG15 (hierna: de transparantierichtlijn) is deze subcategorie uitgevende instellingen evenwel ontheven van (enkele) publicatieverplichtingen zoals neergelegd in de Wtfv (en dus ook van de verplichting tot betaling van de daaraan verbonden toezichtkosten). Om te voorkomen dat deze subcategorie van uitgevende instellingen over 2008 een heffing ingevolge de Wtfv wordt opgelegd, terwijl deze instellingen eigenlijk van de Wtfv uitgezonderd behoren te zijn, is deze subcategorie uitgevende instellingen – dat met terugwerkende kracht in werking zal treden – in het Btfv uitgezonderd. Zodoende is gewaarborgd dat dergelijke instellingen – in lijn met de richtlijn transparantie – over 2008 geen heffingen krijgen opgelegd.

Artikel 17 (Wijziging Besluit Boetes Wft)

In de wet ter implementatie van de richtlijn transparantie is de Bijlage bij artikel 1:80 van de wet aangepast. In dat artikel worden artikelen genoemd waarvoor de toezichthouder een boete kan opleggen. Artikel 1:81 van de wet bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur per artikel bepaald wordt wat de hoogte is van de boete. Hiertoe is het Besluit boetes Wft aangepast.Overigens is er wetgeving in voorbereiding waarbij het aantal boetecategorieën teruggebracht wordt tot drie en waarbij er een flexibel systeem komt met hogere maxima.

In de tabel is artikel 5:24 van de wet vervallen ( vervalt paragraaf 5.1.3.7 van de wet is vervallen). Van artikel 5:24 van de wet is het eerste tot en met het derde lid overgeheveld naar artikel 5:25f. van de wet. Het vierde lid van artikel 5:24 van de wet is verplaatst naar artikel 5:25m, derde lid, juncto artikel 5:25j, eerste lid, van de wet (informatie als bedoeld in artikel 5:25f is gereglementeerde informatie). Het vijfde lid ten slotte is opgenomen in artikel 5:25g, tweede lid, van de wet.

Artikel 5:59 van de wet (openbaarmakingsplicht koersgevoelige informatie) is gedeeltelijk komen te vervallen aangezien dit artikel grotendeels is opgenomen in artikel 5:25i van de wet. Alleen het oude zevende lid van artikel 5:59 van de wet blijft gehandhaafd en is vernummerd tot artikel 5:59, eerste lid, van de wet.

Net als in het transparantiewetsvoorstel is het toezicht op de naleving van de in dit Besluit vervatte bepalingen gedeeltelijk bestuursrechtelijk vormgegeven. De artikelen 4 en 5 van dit Besluit die zijn gebaseerd op de artikelen 12 en 14 van het Besluit Marktmisbruik worden niet gesanctioneerd omdat dit onder het Besluit Marktmisbruik ook niet het geval was. Artikel 6 zal publiekrechtelijk worden gehandhaafd door het op te nemen in een nieuwe tabel «Besluit transparantie uitgevende instellingen» in het Besluit Boetes Wft. De artikelen 2, 3 en 8 tot en met 12 van dit Besluit worden op civielrechtelijke wijze krachtens de Wtfv gehandhaafd, met uitzondering van artikel 11, tweede lid. Het betreffen namelijk bepalingen ter uitvoering van de artikelen 5:25d respectievelijk 5:25v van de wet. Een uitgevende instelling als bedoeld in de artikelen 5:25d en 5:25v valt in beginsel onder het toezicht dat de AFM uitoefent op de juiste toepassing van verslaggevingsvoorschriften op grond van artikel 1 en 2 van de Wtfv. Dit brengt met zich mede dat de AFM ook via de Wtfv toezicht zal houden op de naleving van de verslaggevingsvoorschriften door deze effectenuitgevende instellingen zoals gesteld in de artikelen 2,3 en 8 tot en met 12 van dit Besluit.

Hoofdstuk 7. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 18

Het eerste lid bewerkstelligt dat het besluit bij een apart koninklijk besluit in werking treedt waarin ook de inwerkingtreding van de wet tot implementatie van de richtlijn transparantie is geregeld.

Voor een toelichting bij artikel 18, tweede lid, wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 16 van dit besluit.

De Minister van Financiën,

W. J. Bos

Transponeringstabel

Richtlijn 2007/14/EG

WFT

Besluit transparantie uitgevende instellingen

Besluit melding zeggenschap en kapitaalbelang in uitgevende instellingen

Vrijstellings-

regeling

Wft

1

 

behoeft geen implementatie

 

2

Reparatiewet Wft

   

3

 

2

  

4

 

3

  

5

  

8c

 

6

  

8d

 

7

  

8a

 

8

  

behoeft geen implementatie

 

8, tweede lid

  

5, tweede lid

 

9

  

5a

 

10

  

8b

 

11

  

1a, 5

 

12

 

5

  

12, tweede lid

5:25m, eerste lid

   

12, derde lid, tweede alinea

5:25m, derde lid

   

12, vijfde lid, tweede alinea

 

6

  

13

 

8

  

14

 

9

  

15

 

10

  

16

   

art. nog niet bekend

17

 

11

  

18

 

12

  

19

  

behoeft geen implementatie

 

20

  

behoeft geen implementatie

 

21

  

behoeft geen implementatie

 

22

   

art. nog niet bekend

23

  

behoeft geen implementatie

 

24

 

behoeft geen implementatie

  

XNoot
1

Richtlijn 2007/14/EG van de Commissie van de Europese gemeenschappen van 8 maart 2007 tot vaststelling van concrete uitvoeringsvoorschriften van een aantal bepalingen van Richtlijn 2004/109/EG betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten (PbEU L 69).

XNoot
2

Richtlijn nr. 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG (PbEU L 390).

XNoot
3

Besluit van 12 oktober 2006, houdende regels ter uitvoering van hoofdstuk 5.3 van de wet voor het melden van stemmen, kapitaal, zeggenschap en kapitaalbelang in uitgevende instellingen (Stb. 2006, 509).

XNoot
4

Wet van 25 september 2008 tot wiiziging van de Wet op het financieel toezicht en enige andere wetten ter implementatie van de richtlijn nr. 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG (PbEU L 390) (Stb. 476).

XNoot
6

Verordening(EG) nr. 1569/2007 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 21 december 2007 waarbij ter uitvoering van de Richtlijnen 2003/71/EG en 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad een mechanisme wordt opgezet voor het nemen van een besluit over de gelijkwaardigheid van standaarden voor jaarrekeningen die door effectenuitgevende instellingen van derde landen worden toegepast (PbEU 340).

XNoot
7

Beschikking nr. 2006/891/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 4 december 2006 betreffende het gebruik door effectenuitgevende instellingen uit derde landen van overeenkomstig internationaal aanvaarde standaarden voor jaarrekeningen opgestelde informatie (PbEU L 343).

XNoot
8

Koninklijk besluit van 12 oktober 2006, houdende regels tot uitvoering van diverse bepalingen van hoofdstuk 5.4 van de Wet op het financieel toezicht (Stb. 2006, 329).

XNoot
9

Kamerstukken II 2007/08, 31 508, nr. 2.

XNoot
10

Koninklijk besluit van 12 oktober 2006, houdende regels tot uitvoering van diverse bepalingen van hoofdstuk 5.4 van de Wet op het financieel toezicht (Stb. 2006, 329).

XNoot
11

Richtlijn nr. 2003/124/EG van de Commissie van de Europese gemeenschapen van 22 december 2003 tot uitvoering van Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de definitie en openbaarmaking van voorwetenschap en de definitie van marktmanipulatie betreft (PbEU L 339).

XNoot
12

Richtlijn nr. 2004/72/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 29 april 2004 tot uitvoering van richtlijn nr. 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie wat gebruikelijke marktpraktijken, de definitie van voorwetenschap met betrekking tot van grondstoffen afgeleide instrumenten, het opstellen van lijsten van personen met voorwetenschap, de melding van transacties van leidinggevende personen en de melding van verdachte transacties betreft (PbEU L 162).

XNoot
13

Aanbeveling nr. 2007//657/EG van de Commissie van de Europese gemeenschappen van 11 oktober 2007 over het elektronische netwerk van officieel aangewezen mechanismen voor de centrale opslag van gereglementeerde informatie als bedoeld in Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad (PbEU L 26).

XNoot
14

Koninklijk besluit van 12 oktober 2006, houdende regels tot uitvoering van diverse bepalingen van hoofdstuk 5.4 van de Wet op het financieel toezicht (Stb. 2006, 329

XNoot
15

Richtlijn nr. 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG (PbEU L390).

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven