Wet van 18 december 2008, houdende wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2009)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het in het kader van het fiscale beleid voor het jaar 2009 wenselijk is in een aantal belastingwetten en enige andere wetten wijzigingen, bijstellingen alsmede enkele technische reparaties aan te brengen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3.52, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Een regeling als bedoeld in het eerste lid mag slechts strekken tot het bereiken van zoveel mogelijk evenwicht tussen het gebruik van de regeling inzake de willekeurige afschrijving, respectievelijk de investeringsaftrek en de daarvoor uitgetrokken bedragen.

B

In artikel 3.146, tweede lid, wordt «artikel 13a, tweede en derde lid» vervangen door: artikel 13a, tweede, derde en vierde lid.

C

In artikel 6.36 wordt «€ 0,20» vervangen door: € 0,19.

D

In artikel 10.1 vervalt «6.36,».

ARTIKEL II

Met ingang van 1 januari 2010 wordt de Wet inkomstenbelasting 2001 als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 3.156 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. De belastingplichtige die voor drie achtereenvolgende jaren telkens een verzoek als bedoeld in het eerste lid heeft ingediend voor hetzelfde soort van werkzaamheden die onder overeenkomstige condities zijn verricht en die verzoeken tot gelijkluidende beschikkingen hebben geleid waarbij die beschikkingen niet zijn herzien, wordt geacht voor het kalenderjaar volgend op die drie jaren een gelijkluidend verzoek te hebben ingediend. Een verzoek dat ingevolge de eerste volzin geacht wordt te zijn ingediend, telt voor de toepassing van die volzin mee als een verzoek als bedoeld in het eerste lid.

B

In artikel 3.157, tweede lid, wordt «tweede tot en met vijfde lid» vervangen door: tweede tot en met zesde lid.

ARTIKEL III

De Wet op de loonbelasting 1964 wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 11b wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 11c

Bij de bepaling van de omvang van het loon wordt geen rekening gehouden met de omstandigheid dat met toepassing van artikel 34, tweede lid, of artikel 41 van de Wet financiering sociale verzekeringen bedragen op de werknemer worden verhaald.

B

Aan artikel 13a wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. In afwijking van het eerste lid wordt loon dat ingevolge artikel 27bis is begrepen in de laatste aangifte van het kalenderjaar, geacht te zijn genoten bij het einde van het kalenderjaar of het einde van de dienstbetrekking zo deze in de loop van het kalenderjaar eindigt.

C

Aan artikel 15a wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Als uitgaven voor het volgen van een opleiding of studie met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning worden mede aangemerkt uitgaven ter zake van het volgen van een procedure erkenning verworven competenties waarvoor een verklaring is afgegeven door een bij ministeriële regeling aangewezen instantie.

D

Na artikel 27 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 27bis

In afwijking van artikel 27 kan de overeenkomstig een door de inhoudingsplichtige bestendig gevolgde gedragslijn in de maand januari van het kalenderjaar gedane inhouding op loon dat de werknemer met betrekking tot een of meer loontijdvakken binnen het voorgaande kalenderjaar toekomt, worden begrepen in de laatste aangifte met betrekking tot het voorgaande kalenderjaar. Het loon waarop deze inhouding betrekking heeft, wordt voor de berekening van de inhouding gerekend tot het loon van het desbetreffende loontijdvak.

Da

In artikel 28, onderdeel f, wordt «voor de datum van aanvang van de werkzaamheden van een werknemer aan de inspecteur opgave te verstrekken van bij ministeriële regeling te bepalen gegevens waarvan kennisneming voor de heffing van de belasting van belang kan zijn (eerstedagsmelding)» vervangen door: ingeval de inspecteur hem bij voor bezwaar vatbare beschikking daartoe heeft verplicht, voor de datum van aanvang van de werkzaamheden van een werknemer aan de inspecteur opgave te verstrekken van bij ministeriële regeling te bepalen gegevens waarvan kennisneming voor de heffing van de belasting van belang kan zijn (eerstedagsmelding).

Db

Na artikel 28 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 28bis

  • 1. De inspecteur kan de verplichting tot het doen van eerstedagsmeldingen slechts opleggen indien ten aanzien van de inhoudingsplichtige in de periode van zes maanden welke voorafgaat aan de dagtekening van de beschikking, bedoeld in artikel 28, onderdeel f, een van de volgende gebeurtenissen zich heeft voorgedaan:

    • a. een naheffingsaanslag in verband met de toepassing van artikel 30a is opgelegd;

    • b. een vergrijpboete als bedoeld in artikel 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is opgelegd;

    • c. een boete ter zake van een of meer beboetbare feiten als genoemd in artikel 18 van de Wet arbeid vreemdelingen is opgelegd;

    • d. artikel 76 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen toepassing heeft gevonden, of

    • e. strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen ter zake van een of meer strafbare feiten als bedoeld in artikel 19c van de Wet arbeid vreemdelingen, in artikel 47 van de Handelsregisterwet 2007 of in de artikelen 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

  • 2. De verplichting tot het doen van eerstedagsmeldingen vervalt drie jaren na de dagtekening van de beschikking waarbij die verplichting is opgelegd of zoveel eerder als deze beschikking bij voor bezwaar vatbare beschikking is ingetrokken omdat de grond, bedoeld in het eerste lid, voor het opleggen van die verplichting is komen te vervallen. In afwijking in zoverre van de eerste volzin vervalt de verplichting vijf jaren na de dagtekening van de beschikking ingeval aan de inhoudingsplichtige eerder een verplichting tot het doen van eerstedagsmeldingen is opgelegd.

  • 3. In de beschikking waarbij de verplichting tot het doen van eerstedagsmeldingen wordt opgelegd, wordt vermeld welke van de in het eerste lid genoemde gebeurtenissen grond is voor het opleggen van de verplichting. Tevens wordt in de beschikking vermeld met ingang van welke datum de verplichting vervalt.

Dc

In artikel 30a wordt «voor de werknemer geen eerstedagsmelding is gedaan» vervangen door: met betrekking tot de werknemer niet is voldaan aan de verplichting een eerstedagsmelding te doen.

E

Artikel 39a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid vervalt.

2. De aanduiding «2.» voor het tweede lid vervalt. Voorts wordt «2008» vervangen door: 2009.

F

Na artikel 39a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 39b

  • 1. De inhoudingsplichtige of gewezen inhoudingsplichtige is gehouden volgens bij ministeriële regeling te stellen regels desgevraagd aan de inspecteur opgave te verstrekken van het in een voorafgaand kalenderjaar door de werknemer genoten loon, de ingehouden belasting en premies volksverzekeringen, en andere gegevens welke van belang kunnen zijn voor de heffing van de inkomstenbelasting, alsmede de premies werknemersverzekeringen, de ingehouden inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in de Zorgverzekeringswet, en gegevens als bedoeld in artikel 59, tweede lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen.

  • 2. Indien de inhoudingsplichtige of gewezen inhoudingsplichtige de opgave, bedoeld in het eerste lid, niet, onjuist, onvolledig dan wel niet binnen de door de inspecteur gestelde termijn heeft verstrekt, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur hem een boete van ten hoogste € 1 134 kan opleggen.

  • 3. De bevoegdheid tot het opleggen van een boete als bedoeld in het tweede lid vervalt door verloop van één jaar na het einde van het kalenderjaar waarin de opgave had moeten worden verstrekt.

ARTIKEL IV

Artikel 28a van de Wet op de loonbelasting 1964 komt te luiden:

Artikel 28a

  • 1. Indien de inhoudingsplichtige of gewezen inhoudingsplichtige met betrekking tot een aangifte over een tijdvak in een verstreken kalenderjaar binnen vijf jaren na het einde van dat kalenderjaar constateert dat hij een onjuiste of onvolledige aangifte heeft gedaan die niet in een latere aangifte over dat jaar is hersteld, is hij verplicht binnen acht weken na deze constatering door middel van een correctiebericht alsnog de juiste en volledige gegevens te verstrekken.

  • 2. Indien de inspecteur constateert dat een aangifte over een tijdvak in een verstreken kalenderjaar onjuist of onvolledig is en niet in een latere aangifte over dat jaar is hersteld, kan hij de inhoudingsplichtige of gewezen inhoudingsplichtige binnen vijf jaren na het einde van dat kalenderjaar verplichten binnen acht weken door middel van een correctiebericht alsnog de juiste en volledige gegevens te verstrekken.

  • 3. De inhoudingsplichtige of gewezen inhoudingsplichtige is gehouden de gegevens, bedoeld in het eerste en tweede lid, op dezelfde wijze en in dezelfde vorm te verstrekken als bij de verstrekking van deze gegevens door middel van een aangifte.

  • 4. Een correctiebericht wordt niet aangemerkt als een bezwaarschrift.

ARTIKEL V

Met ingang van 1 januari 2012 vervalt artikel 39b van de Wet op de loonbelasting 1964.

ARTIKEL VI

De Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 5 komt te luiden:

Artikel 5

  • 1. Met betrekking tot een werknemer met een volledige arbeidsduur bedraagt de afdrachtvermindering onderwijs met betrekking tot de:

    • a. in artikel 14, eerste lid, onderdelen a tot en met d, bedoelde werknemers: € 2 566 per kalenderjaar;

    • b. in artikel 14, eerste lid, onderdeel e, bedoelde werknemer: € 3 079 per kalenderjaar;

    • c. in artikel 14, eerste lid, onderdeel g, bedoelde werknemer: € 1 232 per kalenderjaar.

  • 2. De afdrachtvermindering onderwijs voor de in artikel 14, eerste lid, onderdeel f, bedoelde werknemer bedraagt € 2 566 per kalenderjaar.

  • 3. De afdrachtvermindering onderwijs voor de in artikel 14, eerste lid, onderdeel h, bedoelde werknemer bedraagt € 308 per procedure erkenning verworven competenties (EVC-procedure).

  • 4. De afdrachtvermindering zeevaart beloopt een bedrag te bepalen op de voet van hoofdstuk VII.

  • 5. De S&O-afdrachtvermindering beloopt een bedrag te bepalen op de voet van hoofdstuk VIII.

  • 6. De in het eerste en tweede lid opgenomen bedragen, alsmede het toetsloon, worden naar tijdsgelang verdeeld over de loontijdvakken van het kalenderjaar. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de werknemer wiens dienstbetrekking niet gedurende het gehele kalenderjaar heeft bestaan.

  • 7. Het in het derde lid opgenomen bedrag wordt in aanmerking genomen in het loontijdvak waarin de werknemer, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel h, aanvangt met het volgen van de EVC-procedure of in het daaropvolgende loontijdvak.

B

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel h, wordt «aangewezen instantie» vervangen door: aangewezen instantie, mits de inhoudingsplichtige de kosten van de EVC-procedure voor zijn rekening neemt.

2. Het tweede lid vervalt.

C

In artikel 30a wordt «de in artikel 5, onderdeel c, genoemde bedragen» vervangen door: de in artikel 5, eerste tot en met derde lid, genoemde bedragen.

ARTIKEL VII

De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt als volgt gewijzigd:

0A

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het zevende lid vervallen de onderdelen h en m onder verlettering van de onderdelen i tot en met l tot h tot en met k.

2. In het zevende lid worden na onderdeel k (nieuw) drie onderdelen ingevoegd, luidende:

  • l. Fortis Bank Nederland (Holding) N.V.;

  • m. Fortis Verzekeringen Nederland N.V.;

  • n. Fortis Corporate Insurance N.V.;

A

Na artikel 8c wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 8d

Bij het bepalen van de winst blijven buiten aanmerking de subsidies, bedoeld in artikel 71a, eerste lid, van de Woningwet, ontvangen door verenigingen en stichtingen die op de voet van de Woningwet bij koninklijk besluit zijn toegelaten als instellingen die in het belang van de volkshuisvesting werkzaam zijn.

B

Aan artikel 10, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel j door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • k. bij verenigingen en stichtingen die op de voet van de Woningwet bij koninklijk besluit zijn toegelaten als instellingen die in het belang van de volkshuisvesting werkzaam zijn: de verschuldigde bijdragen, bedoeld in artikel 71e, tweede lid, van de Woningwet.

C

Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het tweede lid, onderdeel a, wordt onder vervanging van de puntkomma aan het slot door een punt, toegevoegd: Voor de toepassing van dit onderdeel wordt onder onroerende zaken mede verstaan belangen in met de beleggingsinstelling verbonden lichamen waarvan de bezittingen, geconsolideerd beschouwd, doorgaans ten minste nagenoeg uitsluitend bestaan uit onroerende zaken of rechten waaraan deze zijn onderworpen;.

2. Aan het derde lid worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma, twee onderdelen toegevoegd, luidende:

  • c. het verstrekken van garanties ten behoeve van met de beleggingsinstelling verbonden lichamen waarvan de bezittingen, geconsolideerd beschouwd, doorgaans ten minste nagenoeg uitsluitend bestaan uit onroerende zaken of rechten waaraan deze zijn onderworpen;

  • d. het uitlenen van gelden die van derden zijn ingeleend aan met de beleggingsinstelling verbonden lichamen waarvan de bezittingen, geconsolideerd beschouwd, doorgaans ten minste nagenoeg uitsluitend bestaan uit onroerende zaken of rechten waaraan deze zijn onderworpen.

3. Onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot vijfde en zesde lid, wordt na het derde lid een lid ingevoegd, luidende:

  • 4. In de in het derde lid, onderdeel d, bedoelde situatie worden voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel a, bij de beleggingsinstelling de van derden ingeleende gelden en de daarmee verband houdende vorderingen op verbonden lichamen buiten beschouwing gelaten.

ARTIKEL VIII

De Wet belastingen op milieugrondslag wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 59, eerste lid, onderdeel c, wordt het als eerste genoemde bedrag verhoogd met € 0,0315 en wordt het als tweede genoemde bedrag verhoogd met € 0,0016.

B

In artikel 63, eerste lid, wordt «€ 199» vervangen door: € 318,62.

ARTIKEL IX

Artikel 2c van de Wet op de accijns wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «brengen» vervangen door «zelf vervoeren». Voorts wordt «lid-staat» vervangen door: lidstaat.

2. In het tweede lid wordt «voor andere doeleinden dan voor persoonlijk verbruik» vervangen door «voor commerciële doeleinden» en «lid-staat» door «lidstaat». Voorts wordt een volzin toegevoegd, luidende: Onder voor commerciële doeleinden voorhanden hebben wordt mede begrepen het door de natuurlijke persoon, bedoeld in het eerste lid, laten vervoeren van een accijnsgoed voor eigen verbruik.

3. In het derde lid wordt «voor andere doeleinden dan persoonlijk verbruik» vervangen door: voor commerciële doeleinden.

ARTIKEL X

In artikel 38, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt «een binnen het Rijk gevestigde werkgever» vervangen door: een binnen een lidstaat van de Europese Unie gevestigde werkgever.

ARTIKEL XI

Het Belastingplan 2007 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel I vervallen de onderdelen Da en Db.

B

In artikel IV vervalt onderdeel Ca.

C

In artikel XXVII vervalt het tiende lid.

ARTIKEL XII

Het in artikel II, onderdeel D, van de Overige fiscale maatregelen 2008 opgenomen artikel 32d, vierde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 komt te luiden:

  • 4. Het derde lid is niet van toepassing indien:

    • a. de werknemer een aanmerkelijk belang heeft in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 in zowel de inhoudingsplichtige die zonder toepassing van dit artikel belasting had moeten inhouden als in de inhoudingsplichtige aan wie het loon wordt afgestaan, en

    • b. de inhoudingsplichtige aan wie het loon wordt afgestaan aangifte doet in overeenstemming met het eerste of tweede lid.

ARTIKEL XIII

De Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 5 komt te luiden:

Artikel 5

Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen alsmede voor de toepassing van inkomensafhankelijke regelingen, wordt een wijziging in de omstandigheden en van de leeftijd van de belanghebbende, de partner of een medebewoner die zich voordoet na de eerste dag van de maand, in aanmerking genomen vanaf de eerste dag van de daaropvolgende maand.

B

Artikel 17, derde en vierde lid, komt te luiden:

  • 3. Indien de belanghebbende een partner heeft, kan de melding ook door de partner worden gedaan.

  • 4. Indien de melding betrekking heeft op een medebewoner, kan de melding ook worden gedaan door de medebewoner.

Ba

In artikel 25 wordt, onder vernummering van het tweede lid tot derde lid, een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Indien daartoe gegronde redenen aanwezig zijn, kan de Belastingdienst/Toeslagen in afwijking van de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, een voorschot of een tegemoetkoming bijschrijven op een ten name van de belanghebbende of diens partner bestaande bankrekening, bestemd voor girale betaling.

C

Artikel 49 vervalt.

ARTIKEL XIV

De Wet kinderopvang wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1a, eerste lid, wordt «artikel 49» vervangen door «artikel 5» en wordt voor de punt aan het slot ingevoegd: , met dien verstande dat met de aanwezigheid van een partner geen rekening wordt gehouden in de kalendermaand waarin het partnerschap aanvangt of eindigt.

B

Artikel 1a, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Op deze wet is de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen van toepassing met uitzondering van artikel 5 van die wet op wijzigingen in de kosten van kinderopvang per kind als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel b.

C

Na artikel 67 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

Paragraaf 2a. Informatieverstrekking aan de GGD

Artikel 67a

De Belastingdienst/Toeslagen verstrekt aan de GGD kosteloos de gegevens en inlichtingen waarvan de kennisneming van belang kan zijn voor het toezicht op de naleving van de bij of krachtens hoofdstuk 3 gestelde regels.

ARTIKEL XV

In artikel 3.4, tweede lid, van de Wet studiefinanciering 2000 wordt «zijn de artikelen 5 en 8» vervangen door: is artikel 8.

ARTIKEL XVI

Indien het voorstel van wet van de leden Wolfsen en Luchtenveld tot aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht met doeltreffendere rechtsmiddelen tegen niet tijdig beslissen door bestuursorganen (Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen) (Kamerstukken 29 934) kracht van wet verkrijgt en in werking treedt, vindt paragraaf 4.1.3.2 (Dwangsom bij niet tijdig beslissen) van de Algemene wet bestuursrecht tot 1 januari 2011 geen toepassing bij beschikkingen ingevolge de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en beslissingen op bezwaar tegen zodanige beschikkingen.

ARTIKEL XVII

  • 1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2009.

  • 2. In afwijking van het eerste lid werkt artikel VII, onderdeel 0A, terug tot en met het tijdstip waarop zonder deze wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 artikel 2, zevende lid, eerste volzin, van die wet van toepassing zou zijn geworden op de in dat onderdeel, onder 2, genoemde lichamen.

  • 3. In afwijking van het eerste lid treedt artikel VII, onderdelen A en B, in werking op het tijdstip waarop het besluit van 23 juni 2008, houdende wijziging van het Besluit Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting (subsidie aan toegelaten instellingen voor de wijkenaanpak) en van het Besluit beheer sociale-huursector (Stb. 239) in werking treedt op grond van artikel V, eerste volzin, van het eerstgenoemde besluit, en werkt – indien die inwerkingtreding is gelegen vóór 1 januari 2009 – terug tot en met het tijdstip van die inwerkingtreding.

  • 4. In afwijking van het eerste lid treden de artikelen XI en XII in werking met ingang van 31 december 2008.

  • 5. In afwijking van het eerste lid treden artikel XIII, onderdeel B, en artikel XIV, onderdeel B, in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

  • 6. In afwijking van het eerste lid treedt artikel IV in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. De voordracht voor het koninklijk besluit, bedoeld in de eerste volzin, wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd. De voordracht wordt niet gedaan indien binnen die vier weken door of namens een der kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der kamers om overleg over het ontwerp wordt gevraagd en dit overleg niet tot instemming leidt.

ARTIKEL XVIII

Deze wet wordt aangehaald als: Overige fiscale maatregelen 2009.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot

Gegeven te

’s-Gravenhage, 18 december 2008

Beatrix

De Staatssecretaris van Financiën,

J. C. de Jager

Uitgegeven de negenentwintigste december 2008

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XHistnoot
histnoot

Kamerstuk 31 705

Naar boven