Besluit van 24 november 2008 tot wijziging van enkele besluiten ter uitvoering van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek in verband met verhoging van de aansprakelijkheidslimiet in het binnenlands personenvervoer

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 13 oktober 2008, nr. 5567039/08/6, Directie Wetgeving, gedaan mede namens Onze Minister van Verkeer en Waterstaat en de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat;

Gelet op de artikelen 110 en 1157 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek;

De Raad van State gehoord (advies van 5 november 2008, nr. W03.08.0441/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 18 november 2008, nr. 5573589/08/6, Directie Wetgeving, uitgebracht mede namens Onze Minister van Verkeer en Waterstaat en de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit van 15 maart 1991 ter uitvoering van artikel 110 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek (Stb. 114) wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 komt luiden:

  • 1. De schadevergoeding, die de vervoerder mogelijkerwijs is verschuldigd uit hoofde van artikel 105 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek is beperkt tot een bedrag van:

    • a. € 1.000.000 per reiziger met een maximum van € 15.000.000 per gebeurtenis in geval van vervoer over de weg of over krachtens artikel 1, eerste lid, van de Locaalspoor- en Tramwegwet aangewezen locaalspoorwegen, stadsspoorwegen of tramwegen;

    • b. 175.000 rekeneenheden per reiziger in geval van vervoer over krachtens artikel 2, eerste lid, van de Spoorwegwet aangewezen hoofdspoorwegen;

    • c. € 137.000 per reiziger in geval van vervoer over zee of binnenwateren.

  • 2. In het geval dat de schadeloosstelling wordt bepaald in de vorm van een rente, mag het gekapitaliseerde bedrag het bedrag waartoe de aansprakelijkheid is beperkt op grond van het eerste lid niet te boven gaan.

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt de zinsnede «is beperkt tot een bedrag van € 1000» vervangen door: is in de gevallen bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a en c, beperkt tot een bedrag van € 1500 en in het geval bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, tot een bedrag van 1400 rekeneenheden.

2. In het tweede lid wordt de zinsnede «is beperkt tot een bedrag van € 9100 per voertuig of schip» vervangen door: is in het geval bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, beperkt tot een bedrag van € 9100 per voertuig of schip.

C

Na artikel 2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2a

De rekeneenheid, genoemd in dit besluit, is het bijzondere trekkingsrecht, zoals dat is omschreven door het Internationale Monetaire Fonds. De bedragen die in dit besluit zijn uitgedrukt in rekeneenheden, worden omgerekend in euro’s naar de koers van de dag van betaling, danwel, in geval van een gerechtelijke procedure, naar de koers van de dag van de uitspraak. De waarde in euro’s, uitgedrukt in bijzondere trekkingsrechten, wordt berekend volgens de waarderingsmethode die door het Internationale Monetaire Fonds op de dag van omrekening wordt toegepast voor zijn eigen verrichtingen en transacties.

ARTIKEL II

Artikel 1 van het Besluit van 11 maart 1991 ter uitvoering van artikel 1157 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek (Stb. 110) wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt de zinsnede «is beperkt tot een bedrag van € 1000» vervangen door: is beperkt tot een bedrag van € 1500.

2. In het tweede lid wordt de zinsnede «is beperkt tot een bedrag van € 137.000 per reiziger» vervangen door: is beperkt tot een bedrag van € 1.000.000 per reiziger met een maximum van € 15.000.000 per gebeurtenis.

3. In het derde lid wordt de zinsnede «een bedrag van € 137.000 per reiziger niet te boven gaan» vervangen door: het bedrag waartoe de aansprakelijkheid is beperkt op grond van het tweede lid niet te boven gaan.

ARTIKEL III

Dit besluit is slechts van toepassing op ongevallen die zich na de inwerkingtreding hebben voorgedaan.

ARTIKEL IV

Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag van de derde kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 29 november 2008

Beatrix

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

C. M. P. S. Eurlings

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J. C. Huizinga-Heringa

Uitgegeven de negende december 2008

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

Dit besluit strekt ertoe het bedrag aan te passen waartoe de aansprakelijkheid van de vervoerder voor dood en letsel van reizigers in geval van binnenlands personenvervoer per spoor of over de weg is beperkt. Het uit 1988 daterende limiteringsbedrag, dat nooit is aangepast aan de geldontwaarding, bedraagt thans € 137.000 per reiziger en is, met uitzondering van het luchtvervoer, voor alle binnenlandse vervoersmodaliteiten gelijk. Het is indertijd ontleend aan artikel 2, tweede lid, van het Besluit bedragen aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen, zoals dat toen luidde. Laatstgenoemd besluit geeft de bedragen weer waartoe de in de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (Wam) bedoelde verzekering minimaal dekking moet bieden. In artikel 2, tweede lid, van dat besluit was de afzonderlijke verzekerde som per zitplaats opgenomen voor motorrijtuigen ingericht tot het vervoer van meer dan acht personen en die bedroeg € 137.000. Genoemd besluit is echter onlangs gewijzigd (Besluit van 4 juni 2007, Stb. 196) ten gevolge van de implementatie van richtlijn nr. 2005/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 11 mei 2005 houdende wijziging van de richtlijnen 72/166/EEG, 84/5/EEG, 88/357/EEG en 90/232/EEG van de Raad en richtlijn 2000/26/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verzekering waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (PbEU L 149) (vijfde Wam-richtlijn). Die richtlijn schrijft voor personenschade een minimumdekkingsbedrag voor van hetzij € 1.000.000 per slachtoffer hetzij € 5.000.000 per gebeurtenis. In Nederland is gekozen voor laatstgenoemde optie en geldt in geval van personenschade sinds 11 juni 2007 een minimumdekkingsbedrag van € 5.000.000 per gebeurtenis en voor motorrijtuigen die zijn ingericht tot het vervoer van meer dan acht personen een bedrag van minimaal € 10.000.000 per gebeurtenis. De afzonderlijke verzekerde som per zitplaats voor bussen is komen te vervallen.

De aansprakelijkheidslimiet voor personenschade heeft in de nationale wetgeving gestalte gekregen in diverse algemene maatregelen van bestuur die voortvloeien uit Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek. Het betreft allereerst het besluit ex artikel 110 van Boek 8 B.W. Daarin wordt de beperking van aansprakelijkheid geregeld van de vervoerder in het binnenlands openbaar personenvervoer. Dat is vervoer dat volgens een openbaar gemaakte dienstregeling geschiedt: trein, tram, bus, metro en binnenschip. Voorts betreft het de besluiten ex artikelen 518, 983 en 1157 van Boek 8 B.W., die een bijzondere regeling geven voor niet-openbaar vervoer respectievelijk over zee, over de binnenwateren en over de weg.

De aansprakelijkheidslimieten voor personenschade staan in toenemende mate onder druk. Internationaal gezien is de tendens deze limieten aanzienlijk te verhogen of de mogelijkheid van limitering te beperken, dan wel limitering volledig af te schaffen. In het luchtvervoer is de aansprakelijkheid van de vervoerder voor dood of letsel op grond van het Verdrag van Montreal van 28 mei 1999 tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer in beginsel onbeperkt. Dat beginsel geldt sinds 1 juni 2005 ook voor het nationale luchtvervoer (artikel 8: 1399 BW). Ook de aanzienlijke verhoging van de minimaal te verzekeren bedragen in de vijfde Wam-richtlijn getuigt van de tendens om slachtoffers zo veel mogelijk schadeloos te stellen.

Tevens is het de laatste jaren al een aantal malen voorgekomen dat de Nederlandse rechter heeft geoordeeld dat redelijkheid en billijkheid een beroep op de aansprakelijkheidslimiet van € 137.000 in de weg staan en is het slachtoffer een hogere schadevergoeding toegekend1.

Gezien het feit dat thans voor alle vervoersmodaliteiten, behalve de luchtvaart, dezelfde aansprakelijkheidslimiet voor personenschade wordt gehanteerd, zou het meest wenselijke scenario zijn de limieten voor alle vervoersmodaliteiten tegelijkertijd aan te passen. Daarvan is echter afgezien omdat met name in de zee- en binnenvaart nog veel internationale ontwikkelingen gaande zijn, waar nu nog niet op kan worden vooruitgelopen. Daarom wordt voorgesteld de aanpassing van de aansprakelijkheidslimiet voor personenschade voorshands te beperken tot die takken van vervoer waar zich internationale ontwikkelingen hebben voorgedaan, die in Nederland rechtstreeks hun invloed doen gelden, te weten op het gebied van het vervoer per spoor en van het vervoer over de weg.

Voor het spoorvervoer is tot stand gekomen Verordening (EG) nr 1371/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende de rechten en verplichtingen van reizigers in het treinverkeer, (PbEU L 315) (hierna te noemen: spoorverordening). In deze verordening wordt voor de aansprakelijkheidslimieten verwezen naar de Uniforme regelen betreffende de overeenkomst van internationaal spoorwegvervoer van reizigers en bagage (hierna te noemen: Uniforme regelen CIV) bij het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF) van 9 mei 1980, zoals gewijzigd bij Protocol van 3 juni 1999, waar Nederland reeds partij bij is. De inwerkingtreding van de spoorverordening is vastgesteld op 24 maanden na de publicatie in het Publicatieblad (3 december 2009). Deze verordening zal ook van toepassing zijn op nationaal spoorvervoer over en zal, wanneer eenmaal van kracht, in Nederland naast het eerdergenoemde internationale verdrag rechtstreeks werken. De aansprakelijkheidslimiet voor personenschade is in de Uniforme regelen CIV vastgesteld op 175.000 rekeneenheden (thans ongeveer € 188.000) per reiziger. Nu de Uniforme regelen CIV reeds voor Nederland van kracht zijn, is in het onderhavige besluit ex artikel 8: 110 BW op de inwerkingtreding van deze verordening vooruitgelopen en de limiet in het nationale spoorvervoer derhalve vastgesteld op 175.000 rekeneenheden. De rekeneenheid waarin deze limiet wordt uitgedrukt is het bijzondere trekkingsrecht, zoals dit is omschreven door het Internationale Monetaire Fonds.

Voor het vervoer over de weg heeft de eerder genoemde vijfde Wam-richtlijn als uitgangspunt gefungeerd en is de aansprakelijkheidslimiet vastgesteld op € 1.000.000 per reiziger. In het licht van de uitspraak van het Hof van Justitie (30 juni 2005, C 537/03), dat het materiële aansprakelijkheidsrecht de werking van de Wam-richtlijnen niet mag ondermijnen, is een lagere limiet dan die genoemd in de vijfde Wam-richtlijn niet goed verdedigbaar.

De besluiten ex artikel 8: 110 en 1157 BW zijn dienovereenkomstig aangepast.

Zoals uit het bovenstaande blijkt zijn de verschillen in limiteringsbedragen voor personenschade in de diverse internationale instrumenten aanzienlijk. Aansluiting daarbij heeft tot gevolg dat voor nationaal vervoer niet langer één uniforme personenlimiet voor alle vervoerstakken kan worden gehanteerd, maar dat per vervoersmodaliteit gedifferentieerd wordt.

Deze differentiatie manifesteert zich met name in het besluit ex artikel 8: 110 BW. Daarin wordt voortaan voor het limiteringsbedrag in het openbaar personenvervoer in geval van dood of letsel onderscheid gemaakt tussen de diverse vervoersmodaliteiten die vervoer volgens een gepubliceerde dienstregeling verrichten. In het eerste lid, onder a, van bedoeld besluit is het limiteringsbedrag opgenomen van € 1.000.000 per reiziger in geval van vervoer over de weg ( busvervoer). Hetzelfde bedrag geldt in geval van vervoer over krachtens artikel 1, eerste lid, van de Locaalspoor- en Tramwegwet aangewezen locaalspoorwegen (licht railvervoer zoals Randstadrail), stadsspoorwegen (metroverbindingen) of tramwegen (tram). In het openbaar vervoer zal derhalve voor alle reizigers die gebruik maken van de in het eerste lid, onder a, van artikel 8:110 BW bedoelde vervoermiddelen dezelfde aansprakelijkheidslimiet gaan gelden. Na consultatie van de praktijk is voorzien in een limiet van € 15.000.000 per gebeurtenis (globale limiet), teneinde te vermijden dat de diverse vervoerdersorganisaties zich geconfronteerd zien met exponentieel stijgende verzekeringspremies. Het Verbond van Verzekeraars heeft aangegeven dat met het nu voorgestelde bedrag de premieconsequenties binnen redelijke grenzen blijven.

Bovenstaande limieten zijn ook opgenomen in het besluit ex artikel 8:1157 BW.

In het eerste lid, onder b, van het besluit ex artikel 8: 110 BW is de limiet opgenomen die geldt in geval van vervoer over krachtens artikel 2, eerste lid, van de Spoorwegwet aangewezen hoofdspoorwegen (trein). Dit zijn de spoorwegen waar de spoorverordening op van toepassing is en waarvoor dan ook de aansprakelijkheidslimiet van 175.000 rekeneenheden geldt. Dit bedrag is dusdanig laag dat hier geen limiet per gebeurtenis is opgenomen.

Ondergetekende is zich ervan bewust dat nationaal het verschil tussen de personenlimiet in geval van vervoer per trein enerzijds en in geval van vervoer over de weg, dan wel per tram of metro anderszijds erg groot is. De uniforme regelen CIV (en dus de spoorverordening) bieden weliswaar de mogelijkheid om voor nationaal vervoer per trein een hogere personenlimiet te kiezen, maar van die mogelijkheid is geen gebruik gemaakt. Voor personen die in een internationale trein een binnenlands traject afleggen zou dan immers een andere limiet gelden dan voor personen die internationaal reizen. Deze vorm van ongelijke behandeling is niet wenselijk en niet opportuun.

Zoals blijkt uit artikel 1, eerste lid, onder c, van het besluit blijft de personenlimiet voor de zee en binnenvaart op dit moment ongewijzigd. Hierboven werd reeds opgemerkt dat op die terreinen nog veel internationale ontwikkelingen gaande zijn, waar nog niet op kan worden vooruitgelopen. Voor het zeevervoer wordt hier gedoeld op de concept-verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de aansprakelijkheid van zeevervoerders in geval van ongevallen. Deze concept-verordening (hierna te noemen de concept-Atheneverordening) verwijst voor de aansprakelijkheidslimieten naar het Protocol van Athene van 1 november 2002 betreffende het vervoer van reizigers en hun bagage over zee (hierna te noemen: Protocol van Athene). Nederland is voornemens partij te worden bij dit protocol. Het tijdstip van inwerkingtreding van de concept-Atheneverordening is afhankelijk van de inwerkingtreding van het Protocol van Athene. Wanneer dat zal zijn is op dit moment nog niet te zeggen.

Zowel voor het zeevervoer als voor de binnenvaart geldt voorts nog dat de verdragen waarin de globale limitering (limiet per gebeurtenis) van de aansprakelijkheid wordt geregeld en waar Nederland partij bij is, op dit moment worden herzien. Voor het vervoer over zee wordt gedoeld op het Verdrag van Londen van 19 november 1976 inzake de beperking van aansprakelijkheid voor martieme vorderingen (LLMC 76; Trb. 1980, 23) en voor de binnenvaart op het Verdrag van Straatsburg van 4 november 1988 inzake de beperking van aansprakelijkheid in de binnenvaart (CLNI; Trb. 1989, 43). Het LLMC 76 is gewijzigd bij Protocol van 1996 (Trb. 1997, 300). Nederland is voornemens daarbij partij te worden. Het wetsvoorstel tot goedkeuring is thans aanhangig bij de Tweede Kamer. De onderhandelingen over wijziging van het CLNI zijn nog niet afgerond.

De internationale ontwikkelingen terzake moeten eerst worden afgewacht. Bij gelegenheid van de implementatie van bovengenoemde instrumenten in de Nederlandse wetgeving zullen de thans nog geldende aansprakelijkheidslimieten voor de zee en binnenvaart met die genoemd in de nieuwe instrumenten in lijn worden gebracht.

Voor bagage die over hoofdspoorwegen wordt vervoerd, geldt de aansprakelijkheidslimiet uit de spoorverordening, te weten 1400 rekeneenheden (thans ongeveer € 1485). Voor de bagage die wordt vervoerd over de weg dan wel over krachtens artikel 1, eerste lid, van de Locaalspoor- en Tramwegwet aangewezen locaalspoorwegen, stadsspoorwegen of tramwegen is de aansprakelijkheidslimiet aangepast aan de inflatie en vastgesteld op € 1500.

Teneinde de diverse belanghebbenden in de gelegenheid te stellen zich voor te bereiden op de aangepaste aansprakelijkheidslimieten, ligt het in de rede dit besluit toe te passen op ongevallen die zich na zijn inwerkingtreding hebben voorgedaan. Artikel III strekt hiertoe.

De nota van toelichting onderteken ik mede namens de Minister en Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat.

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XNoot
1

Hof Amsterdam 12 augustus 2004, NJF 2004, 543, JA 2004, 7; Rb ’s-Gravenhage 17 januari 2007, 198894/ HA ZA 03-1094; Rb ’s-Gravenhage 1 augustus 2007, 258878/ HA ZA 06-382.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven