Besluit van 20 oktober 2008, houdende de vereisten gesteld aan het vaderschapsonderzoek in verband met erkenning bedoeld in artikel 4, vierde lid, Rijkswet op het Nederlanderschap en van artikel II, eerste lid, onder b, van de rijkswet van 27 juni 2008, houdende wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap ter invoering van een verklaring van verbondenheid, en tot aanpassing van de regeling van de verkrijging van het Nederlanderschap na erkenning (Stb. 270) (Besluit DNA-onderzoek vaderschap)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 29 juli 2008, Directie Wetgeving, nr. 5553785/08/6;

Gelet op artikel 4, zesde lid, Rijkswet op het Nederlanderschap en artikel II, derde lid, van de rijkswet van 27 juni 2008, houdende wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap ter invoering van een verklaring van verbondenheid, en tot aanpassing van de regeling van de verkrijging van het Nederlanderschap na erkenning (Stb. 270);

De Raad van State van het Koninkrijk gehoord (advies van 27 augustus 2008, nr. W03.08.0364/II/K);

Gezien het nader rapport van de Minister van Justitie van 13 oktober 2008, Directie Wetgeving, nr. 5566748/08/6;

De bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen zijnde;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

  • 1. De Nederlander die een minderjarige vreemdeling erkent of heeft erkend toont het biologisch vaderschap, bedoeld in artikel 4, vierde lid, Rijkswet op het Nederlanderschap, aan door middel van DNA-onderzoek.

  • 2. De vreemdeling, bedoeld in artikel II, eerste lid, onder b, van de rijkswet van 27 juni 2008, houdende wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap ter invoering van een verklaring van verbondenheid, en tot aanpassing van de regeling van de verkrijging van het Nederlanderschap na erkenning (Stb. 270) toont het biologisch vaderschap van zijn erkenner aan door middel van DNA-onderzoek.

  • 3. Het DNA-bewijs, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt geleverd door middel van een als zodanig herkenbaar en ondertekend rapport van een laboratorium als bedoeld in het zesde lid.

  • 4. Het DNA-bewijs, bedoeld in het eerste lid, wordt overgelegd aan de bevoegde autoriteit. De bevoegde autoriteit is in Nederland het college van burgemeester en wethouders, op de eilandgebieden van de Nederlandse Antillen het bestuurscollege, op Aruba de Minister van Volksgezondheid en Milieu, Administratieve en Vreemdelingenzaken en in het buitenland het hoofd van de diplomatieke of consulaire post.

  • 5. Het DNA-bewijs, bedoeld in het tweede lid, wordt overgelegd aan de autoriteit die bevoegd is tot bevestiging van de verkrijging van het Nederlanderschap.

  • 6. DNA-onderzoek wordt verricht in een laboratorium:

    • a. dat door de Raad voor Accreditatie is geaccrediteerd aan de hand van de criteria genoemd in de NEN-EN ISO/IEC 17025 of de NEN-EN ISO/IEC 15189 en de aanbevelingen van de Paternity Testing Commission van de International Society of Forensic Genetics (FSI 2007);

    • b. dat is gevestigd in het buitenland en door een met de Raad voor Accreditatie vergelijkbare instantie of door een bevoegde autoriteit is geaccrediteerd aan de hand van de criteria genoemd in de NEN-EN ISO/IEC 17025 of de NEN-EN ISO/IEC 15189 en de aanbevelingen van de Paternity Testing Commission van de International Society of Forensic Genetics (FSI 2007).

  • 7. Bij ministeriële regeling kunnen nadere eisen worden gesteld met betrekking tot de in het zesde lid bedoelde laboratoria.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop de rijkswet van 27 juni 2008, houdende wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap ter invoering van een verklaring van verbondenheid, en tot aanpassing van de regeling van de verkrijging van het Nederlanderschap na erkenning (Stb. 270) in werking treedt.

Artikel 3

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit DNA-onderzoek vaderschap.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad, in het Publicatieblad van de Nederlandse Antillen en in het Afkondigingsblad van Aruba zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 20 oktober 2008

Beatrix

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Uitgegeven de dertigste oktober 2008

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

De Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: RWN) is gewijzigd bij rijkswet van 27 juni 2008, houdende wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap ter invoering van een verklaring van verbondenheid, en tot aanpassing van de regeling van de verkrijging van het Nederlanderschap na erkenning (Stb. 270). In de RWN, zoals gewijzigd, is bepaald dat Nederlander wordt de minderjarige vreemdeling die na zijn geboorte en voor de leeftijd van zeven jaar door een Nederlander wordt erkend (artikel 4, tweede lid, RWN). Voorts is bepaald dat door erkenning Nederlander wordt de minderjarige vreemdeling die na zijn geboorte wordt erkend door een Nederlander, die zijn biologische vaderschap bij of binnen de termijn van één jaar na de erkenning aantoont (artikel 4, vierde lid, RWN). Uit deze bepalingen volgt dat een minderjarige van zeven jaar of ouder die door een Nederlander wordt erkend, uitsluitend de Nederlandse nationaliteit verkrijgt, indien het biologisch vaderschap van de Nederlandse erkenner wordt vastgesteld.

De wetgever heeft beoogd op deze wijze te voorkomen dat erkenningen plaatsvinden, enkel met het oog op het verkrijgen van het Nederlanderschap en daarmee vrije toegang tot het Koninkrijk. Schijnerkenningen zijn mogelijk, nu het Nederlandse, Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse recht niet vereisen dat de erkenner de biologische vader is van het kind. In de RWN wordt ervan uitgegaan dat schijnerkenningen vrijwel alleen plaatsvinden met betrekking tot oudere minderjarigen.

In de voornoemde wijziging van de RWN is eveneens een regeling getroffen voor het kind dat als minderjarige vóór de inwerkingtreding van deze wijzigingswet, maar op of na 1 april 2003, is erkend. Dit kind kan het Nederlanderschap verkrijgen door optie. Indien het kind op het moment van erkenning zeven jaar of ouder is, dient het kind bij de verklaring tot verkrijging van het Nederlanderschap aan te tonen dat de erkenner zijn biologische vader is, teneinde het Nederlanderschap te verkrijgen (artikel II, eerste lid onder b, van de wijzigingswet).

De grondslag van de algemene maatregel van rijksbestuur is neergelegd in artikel 4, zesde lid, RWN en in artikel II, eerste lid onder b, van de wijzigingswet. Hierin is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur nadere regels kunnen worden gesteld met betrekking tot het bewijs van vaderschap, bedoeld in artikel 4, vierde lid, RWN respectievelijk artikel II, eerste lid, onder b, van de wijzigingswet.

In de regeling is bepaald dat het vaderschap dient te worden aangetoond door middel van DNA-bewijs (artikel 1, eerste en tweede lid). Het DNA-bewijs dient bij of na erkenning te worden overgelegd aan de bevoegde autoriteit (artikel 1, vierde lid). De bevoegde autoriteit is in Nederland het college van burgemeester en wethouders. In Aruba en de Nederlandse Antillen betreft het de autoriteiten aldaar belast met de bevolkingsadministratie. In Aruba is dat de Minister van Volksgezondheid en Milieu, Administratieve en Vreemdelingenzaken en in de Nederlandse Antillen zijn dat de bestuurscolleges van de onderscheidenlijke eilandgebieden. Het DNA-bewijs kan eveneens aan het hoofd van de diplomatieke of consulaire post worden overgelegd, bijvoorbeeld in het geval dat de erkenner woont en verblijft in het buitenland (artikel 1, vierde lid). Het hoofd van de diplomatieke of consulaire post zal slechts beoordelen of het laboratorium dat het onderzoek heeft verricht voldoet aan de daaraan gestelde eisen, nadat is vastgesteld dat de erkenning naar Nederlands recht als rechtsgeldig kan worden aangemerkt ingevolge artikel 10 van de Wet conflictenrecht afstamming (Stb. 2002, 153).

Het bewijs van biologisch vaderschap dient bij de verkrijging van het Nederlanderschap door optie te worden overgelegd aan de autoriteit die bevoegd is tot bevestiging van de verkrijging van het Nederlanderschap (artikel 1, vijfde lid). Dit betreft ingevolge het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap (Stb. 2002, 231) voor Nederland de burgemeester, voor de Nederlandse Antillen de Gezaghebber en voor Aruba de Gouverneur.

Het DNA-bewijs wordt in alle gevallen geleverd door middel van een als zodanig herkenbaar en ondertekend rapport van een laboratorium als genoemd in het zesde lid (artikel 1, derde lid). De bewijslast van het vaderschap en die van de vraag of het vaderschapsonderzoek op juiste wijze is verricht, rust op de erkenner respectievelijk de optiegerechtigde.

De kwaliteit van het laboratoriumonderzoek en het DNA-bewijs dient te worden gewaarborgd. Dit wordt in de eerste plaats bewerkstelligd door te eisen dat de laboratoria voldoen aan internationale kwaliteitsnormen voor laboratoriumonderzoek in algemene zin. De norm ISO/IEC 17025 ziet op testlaboratoria. De norm ISO/IEC 15189 heeft betrekking op medische laboratoria. Laatstgenoemde norm is meer op medische toepassingen en terminologie toegesneden dan de norm ISO/IEC 17025. Overigens vertonen de normen inhoudelijk veel gelijkenis. Deze normen worden als minimale eis gesteld aan de laboratoria die het vaderschapsonderzoek verrichten.

Naast het voldoen aan deze normen is het van belang dat de laboratoria aantonen deskundig te zijn op het terrein van het vaderschapsonderzoek. Voor vaderschapsonderzoek bestaan er geen internationale ISO/IEC normen. Wetenschappers van de International Society of Forensic Genetics (ISFG) hebben in een wetenschappelijk artikel wel aanbevelingen gedaan over vaderschapsonderzoek (Paternity Testing Commission of the International Society of Forensic Genetics: recommendations on genetic investigations in paternity cases, Forensic Science International, 129 (2007) p. 147–157). Deze aanbevelingen genieten internationale bekendheid bij laboratoria die vaderschapsonderzoek verrichten. De basis van deze aanbevelingen is de norm ISO/IEC 17025. In de aanbevelingen wordt deze norm uitgelegd en toegespitst op vaderschapsonderzoek. Thans is in Nederland de Stichting Sanquin Bloedvoorziening te Amsterdam conform deze aanbevelingen geaccrediteerd. Door deskundigen van verschillende Nederlandse laboratoria is aangegeven dat een accreditatie conform de ISFG-aanbevelingen slechts een formaliteit zal zijn voor de laboratoria die nu al op juiste wijze vaderschapsonderzoek uitvoeren.

Teneinde alle laboratoria gelijke toegang tot de markt van het vaderschapsonderzoek te garanderen, is gekozen voor een algemene norm en niet voor het aanwijzen van enkele laboratoria die vaderschapsonderzoek verrichten. Door te eisen dat het laboratorium werkt conform de normen van de ISFG wordt een hoge kwaliteit van onderzoek gewaarborgd. Dit is nodig om te voorkomen dat het probleem van schijnerkenningen via de achterdeur weer wordt geïntroduceerd. Dit risico is reëel, omdat aan vaderschapsonderzoek in verschillende landen en laboratoria verschillende eisen worden gesteld. Een bekend voorbeeld is het vaderschapsonderzoek in de Verenigde Staten. In de Verenigde Staten wordt het vaderschap in juridische procedures veelal wetenschappelijk geacht te zijn aangetoond, indien het voor 99% waarschijnlijk is dat de vader de biologische vader is. Dit in tegenstelling tot de waarschijnlijkheidsmaatstaf van de meeste geaccrediteerde laboratoria binnen Nederland en de EU. Indien een onderzochte man niet kan worden uitgesloten van het biologisch vaderschap, hanteren zij de eis dat het vaderschap met een waarschijnlijkheid van ten minste 99,99% dient te zijn vastgesteld. Ook de ISFG hanteert een percentage van 99,99% voor het aantonen van de waarschijnlijkheid van het vaderschap.

Op de Nederlandse Antillen en Aruba zijn op dit moment geen laboratoria aanwezig met expertise op het gebied van verwantschapsonderzoek. Dit betekent dat afname van DNA-materiaal op de Nederlandse Antillen en Aruba kan gebeuren, maar dat het verwantschapsonderzoek conform de ISFG-normen vervolgens elders zal worden verricht.

Het college van burgemeester en wethouders, de bevoegde autoriteit belast met de bevolkingsadministratie in de Nederlandse Antillen en Aruba en het hoofd van de diplomatieke of consulaire post of de autoriteit bevoegd tot bevestiging van het Nederlanderschap dienen te beoordelen of het laboratorium voldoet aan de in het zesde lid gestelde eisen. In de praktijk zal worden bezien of er in de loop van de tijd hulpmiddelen aan hen kunnen worden aangereikt. Te denken is aan een lijst van laboratoria die in ieder geval op juiste wijze onderzoek verrichten. Teneinde deze mogelijkheid open te houden is in het zevende lid van de regeling bepaald dat bij ministeriële regeling nadere regels kunnen worden gesteld aan de laboratoria genoemd in het zesde lid.

Het sluitstuk van de kwaliteitswaarborg is de controle op de naleving van de normen. In de regeling wordt daarom een controle op de ISO/IEC-norm en op het uitvoeren van het vaderschapsonderzoek conform de ISFG-normen bewerkstelligd. Het uitgangspunt is dat de controle wordt uitgevoerd door de Raden van Accreditatie in de verschillende landen. Als de desbetreffende raad aangesloten is bij de International Laboratory Accreditation Cooperation (ILAC) geldt deze zonder meer als bevoegde autoriteit. Niet alle landen beschikken over een met de Raad voor Accreditatie vergelijkbare instelling. Indien in het buitenland geen met de Raad voor Accreditatie vergelijkbare instelling bestaat, dient de controle te worden uitgevoerd door een andere bevoegde autoriteit. Welke die bevoegde autoriteit is, dient te worden bepaald door het desbetreffende land zelf. Hij die het vaderschap wenst te bewijzen, dient aan te tonen dat het laboratorium waarvan bewijs wordt overgelegd is geaccrediteerd door een buitenlandse bevoegde autoriteit.

Administratieve lasten

In de memorie van toelichting bij wetsvoorstel tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap ter invoering van een verklaring van verbondenheid, en tot aanpassing van de regeling van de verkrijging van het Nederlanderschap na erkenning is reeds aangegeven dat slechts in uitzonderlijke gevallen een kind op of na de leeftijd van zeven jaar wordt erkend (Kamerstukken II, vergaderjaar 2005-2006, 30 584 (R 1811), nr. 3, p. 5). Ervaringen uit het vreemdelingenrecht laten zien dat erkenningen van kinderen ouder dan zeven jaar zo goed als niet voorkomen. Naar schatting wordt uitgegaan van 30 van dergelijke erkenningen per jaar. De kosten van een DNA-onderzoek dat is verricht in overeenstemming met de onderhavige regeling bedragen naar schatting 1.100 euro. Deze kosten zijn aanmerkelijk. Hierbij dient evenwel in ogenschouw te worden genomen dat de mogelijkheid van DNA-onderzoek een faciliteit vormt ten opzichte van de bestaande regeling van artikel 6, eerste lid onder c, RWN; indien de minderjarige vreemdeling van zeven jaar of ouder na erkenning gedurende een onafgebroken periode van tenminste 3 jaren is verzorgd en opgevoed door de Nederlandse man die hem heeft erkend, kan hij door middel van optie het Nederlanderschap verkrijgen zonder dat daarvoor een DNA-onderzoek is vereist. De algemene maatregel van rijksbestuur legt derhalve een verplichting op, maar alleen in het geval men van deze mogelijkheid in de RWN gebruik wil maken.

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven