Besluit van 3 juli 2008 tot wijziging van enige fiscale Uitvoeringsbesluiten

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de staatssecretaris van Financiën van 9 juni 2008, nr. DV 2008-00480;

Gelet op artikel 34 van de Wet op de loonbelasting 1964, artikel 15, eerste lid, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer, de artikelen 30, tweede lid, en 72, eerste lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994, de artikelen 35, tweede lid, en 93, eerste lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag, artikel 69a, eerste lid, van de Wet op de accijns en artikel 36, tweede lid, van de Invorderingswet 1990;

De Raad van State gehoord (advies van 25 juni 2008, no. W06.08.0215/III);

Gezien het nader rapport van de staatssecretaris van Financiën van 2 juli 2008, nr. DV 2008-00542;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

In artikel 11, eerste lid, onderdeel c, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 wordt «de Algemene nabestaandenwet, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen» vervangen door: de Algemene nabestaandenwet, hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 2, van de Wet arbeid en zorg, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.

ARTIKEL II

In artikel 6a van het Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer wordt «artikel 1, eerste lid, onderdelen b en d» vervangen door: artikel 1, eerste lid, onderdelen b en d, en tweede lid.

ARTIKEL III

Het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 wordt «25b, 30, derde en vierde lid, 37b» vervangen door «25b, 30, tweede lid, 37b» en vervalt de zinsnede «50, tweede lid,».

B

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervallen de onderdelen a, e en f, onder verlettering van de onderdelen b, c, d en g tot onderdelen a, b, c en d.

2. In het eerste lid wordt in de onderdelen b (nieuw) en c (nieuw) «niet meer dan zestig dagen gedurende de vier aaneengesloten tijdvakken waarover belasting wordt betaald van de weg gebruik wordt gemaakt» vervangen door: niet meer dan zestig dagen gedurende iedere opeenvolgende periode van vier aaneengesloten tijdvakken na het eerste tijdvak waarop artikel 30, eerste lid, van de wet van toepassing is, dan wel, in het geval een kortere vrijstellingsperiode van toepassing is, niet meer dan vijftien dagen per tijdvak van de weg gebruik wordt gemaakt.

3. In het eerste lid wordt in onderdeel d (nieuw) «niet meer dan zestig dagen gedurende de vier aaneengesloten tijdvakken waarover belasting wordt betaald gebruik van de weg wordt gemaakt» vervangen door: niet meer dan zestig dagen gedurende iedere opeenvolgende periode van vier aaneengesloten tijdvakken na het eerste tijdvak waarop artikel 30, eerste lid, van de wet van toepassing is, dan wel, in het geval een kortere vrijstellingsperiode van toepassing is, dan wel, in het geval een kortere vrijstellingsperiode van toepassing is, niet meer dan vijftien dagen per tijdvak van de weg gebruik wordt gemaakt.

4. Het tweede lid vervalt onder vernummering van het derde tot en met tiende lid tot tweede tot en met negende lid.

5. In het derde lid (nieuw) wordt «voor de aanvang van de vier aaneengesloten tijdvakken waarover de belasting wordt betaald» vervangen door: voor de aanvang van het eerste tijdvak waarover om de toepassing van artikel 30, eerste lid, van de wet wordt verzocht.

6. In het vierde lid (nieuw) vervalt de zinsnede «en tweede».

7. Het vijfde lid (nieuw) komt te luiden:

  • 5. Wanneer een motorrijtuig niet meer voldoet aan de in het eerste lid gestelde voorwaarden doet de belastingplichtige daarvan opgaaf aan de inspecteur.

8. In het zesde lid (nieuw) wordt «het tijdstip waarop de vier aaneengesloten tijdvakken aanvangen» vervangen door: het tijdstip waarop het eerste tijdvak aanvangt.

9. In het zevende lid (nieuw) vervalt de zinsnede «en tweede».

10. In het achtste lid (nieuw) wordt de zinsnede «zesde lid» vervangen door «vijfde lid». Voorts vervalt de zinsnede «en tweede».

11. In het negende lid (nieuw) wordt «op niet meer dan zestig dagen gedurende de vier aaneengesloten tijdvakken waarover de belasting wordt betaald» vervangen door: op niet meer dan zestig dagen per periode van vier aaneengesloten tijdvakken, dan wel, in het geval een kortere vrijstellingsperiode van toepassing is, niet meer dan vijftien dagen per tijdvak.

C

De artikelen 7, 11 en 20 vervallen.

D

In artikel 27 wordt «8 tot en met 11, 13, 14, 17, 19 tot en met 21» vervangen door: 8 tot en met 10, 13, 14, 17, 19, 21.

ARTIKEL IV

Het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, eerste lid, wordt «70, vierde lid, en 93, eerste lid,» vervangen door: en 70, vierde lid,.

B

In artikel 15, wordt «artikel 35, derde lid, onderdeel e» vervangen door: artikel 35, tweede lid, onderdeel e.

C

In artikel 29, eerste lid, vervalt de zinsnede «artikel 27, tweede lid, van de wet, en».

ARTIKEL V

In artikel 23a, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit accijns wordt «artikel 36c, vierde lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag» vervangen door: artikel 50, vierde lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag.

ARTIKEL VI

In artikel 7, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Invorderingswet 1990 wordt «artikel 37, tweede, derde of vierde lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag» vervangen door: artikel 89, tweede, derde of vierde lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag.

ARTIKEL VII

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van 11 juli 2008, met dien verstande dat de artikelen IV, onderdeel B, V en VI terugwerken tot en met 1 januari 2008.

  • 2. In afwijking van het eerste lid treedt artikel III, onderdelen A, B, onder 1, 4, 6, 7, 9 en 10, C en D, in werking met ingang van het eerste kalenderkwartaal na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst.

  • 3. In afwijking van het eerste lid treedt artikel III, onderdeel B, onder 2, 3, 5, 8 en 11, in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 3 juli 2008

Beatrix

De Staatssecretaris van Financiën,

J. C. de Jager

Uitgegeven de tiende juli 2008

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

In dit verzamelbesluit zijn twee wijzigingen opgenomen die samenhangen met de Wet van 3 juli 2008 tot wijziging van een aantal belastingwetten en enkele andere wetten (Stb. 2008, nr. 262), namelijk de wijzigingen in het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 en in het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag. Verder is een wijziging van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 opgenomen ten behoeve van het in de loonbelasting betrekken van de uitkering voor zwangere zelfstandigen en beroepsbeoefenaren en een wijziging van het Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer in verband met Overige fiscale maatregelen 2008 (OFM 2008). Ook zijn enkele verwijzingen naar de Wet belastingen op milieugrondslag aangepast in verband met de vernummering van de artikelen in die wet.

Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965

De vrouwelijke zelfstandige heeft op grond van de Wet zwangerschaps- en bevallingsuitkering zelfstandigen in verband met haar zwangerschap en bevalling recht op uitkering gedurende ten minste zestien weken. De wijziging van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 strekt ertoe deze inkomsten onder de loonbelasting te brengen. Hiermee wordt de heffing van de inkomstenbelasting vergemakkelijkt.

Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer

Tijdens de parlementaire behandeling van het Belastingplan 2008 en OFM 20081 is toegezegd de vrijstelling van natuurgrond te bezien, als blijkt dat situaties bestaan die onbedoeld niet door de vrijstelling worden gedekt. Gebleken is dat deze situaties zich voordoen bij de verkrijging van landbouwgrond welke bestemd is voor natuur. Hierbij is geen sprake meer van bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, waardoor geen beroep gedaan kan worden op de cultuurgrondvrijstelling. Ook is er (nog) geen sprake van de verkrijging van natuurgrond, waardoor de natuurgrondvrijstelling niet van toepassing is. Met dit besluit wordt de vrijstelling van overdrachtsbelasting ook op de genoemde situatie van toepassing. In het artikelsgewijs gedeelte wordt een nadere toelichting hierop gegeven.

Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994

In de Wet van 3 juli 2008 tot wijziging van een aantal belastingwetten en enkele andere wetten (Stb. 2008, nr. 262) is de afschaffing van enkele vrijstellingen in de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 opgenomen. Ook zijn de resterende gedeeltelijke vrijstellingen omgezet in zelfstandige lagere tarieven.

Op grond van onderhavig besluit zijn de artikelen die uitvoering geven aan de afgeschafte vrijstellingen geschrapt en zijn de verwijzingen naar vervallen en vernummerde (onderdelen van) artikelen aangepast.

De artikelen die verwijzen naar de gedeeltelijke vrijstellingen zijn aangepast aan de nieuwe systematiek. De oude systematiek was een gedeeltelijke vrijstelling: over een tijdvak van vier kwartalen moest alléén het eerste kwartaal worden betaald. De nieuwe systematiek is een zelfstandig lager tarief: de houder van het voertuig moet ieder kwartaal betalen, maar het tarief is een kwart van het reguliere tarief. Daardoor was het noodzakelijk verwijzingen naar de periode van vier kwartalen te vervangen.

Een voorbeeld daarvan is de zogenaamde zestig-dageneis. Voor motorrijtuigen die zijn ingericht als werktuig, als werkplaats of voor het vervoer van paarden geldt in het oude systeem de eis dat zij gedurende de vier kwartalen waarover ineens de belasting werd betaald maximaal zestig dagen gebruik maken van de weg. Voor de toepassing van deze eis is ervoor gekozen voortaan elke opeenvolgende periode van vier aaneengesloten tijdvakken te hanteren. Voor kortere perioden dan een jaar, die door de nieuwe systematiek mogelijk zijn geworden, geldt de eis dat maximaal 15 dagen in een kwartaal van de weg gebruik gemaakt mag worden.

Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag, Uitvoeringsbesluit accijns en Uitvoeringsbesluit Invorderingswet 1990

De Wet belastingen op milieugrondslag (Wbm) was toe aan onderhoudswetgeving. Hierin is voorzien via de op 1 januari 2008 in werking getreden Wet van 8 november 2007 tot wijziging van de Wet belastingen op milieugrondslag (Stb. 2007, nr. 476). Op dezelfde datum zijn enkele wijzigingen van de Wbm in werking getreden die voortvloeien uit het Belastingplan 2008 en de OFM 2008. De hoofdstukken, afdelingen en artikelen van de Wbm zijn vervolgens vernummerd, waarna de Wbm integraal in het Staatsblad is geplaatst (Stb. 2008, nr. 1). Van de gelegenheid wordt gebruik gemaakt om de verwijzingen naar de Wbm in het Uitvoeringsbesluit Invorderingswet 1990 en in het Uitvoeringsbesluit accijns aan te passen aan deze vernummering.

Voorts is gevolg gegeven aan de kanttekening in het advies van de Raad van State van 7 december 2007 (No.W06.07.0456/III) bij het besluit van 20 december 2007 (Stb. 2007, nr. 574). In de artikelsgewijze toelichting wordt hier een nadere toelichting op gegeven.

EU-aspecten, budgettaire aspecten, administratieve lasten en uitvoeringskosten

Aan de wijzigingen in de uitvoeringsbesluiten zijn geen EU-aspecten, budgettaire gevolgen, administratieve lasten of uitvoeringskosten verbonden.

Artikelsgewijs

Artikel I (artikel 11 van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965)

Op grond van artikel 34 van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB 1964) kunnen ter vergemakkelijking van de heffing van de inkomstenbelasting bij algemene maatregel van bestuur onder meer regels worden gesteld ingevolge welke de loonbelasting mede wordt geheven van natuurlijke personen die termijnen van lijfrenten of andere periodieke uitkeringen en verstrekkingen genieten. Deze regels zijn opgenomen in artikel 11 van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (UBLB 1965).

De vrouwelijke zelfstandige heeft op grond van de Wet zwangerschaps- en bevallingsuitkering zelfstandigen in verband met haar zwangerschap en bevalling recht op uitkering gedurende ten minste zestien weken. Dit recht is geregeld in artikel 3:18, tweede tot en met negende lid, van de Wet arbeid en zorg. Deze uitkeringen worden gedaan door het UWV, naar verwachting voor het eerst in de loop van juli 2008. Op grond van artikel 3:17 van de Wet arbeid en zorg worden onder andere beroepsbeoefenaars (met en zonder arbeidsovereenkomst), directeuren-grootaandeelhouders en meewerkende echtgenotes beschouwd als zelfstandigen die in aanmerking kunnen komen voor een uitkering in verband met zwangerschap en bevalling.

De wijziging van artikel 11, eerste lid, onderdeel c, van het UBLB 1965 strekt ertoe deze inkomsten onder de loonbelasting te brengen. Hiermee wordt de heffing van de inkomstenbelasting vergemakkelijkt, terwijl het UWV de verstrekking van de uitkeringen met behulp van de bestaande applicaties kan uitvoeren.

Door het bepaalde in artikel 11, tweede lid, van het UBLB 1965 worden de bedoelde inkomsten van een vrouwelijke zelfstandige als bedoeld in de Wet arbeid en zorg aangemerkt als loon uit vroegere arbeid. Op grond van artikel 5.4 van de Regeling zorgverzekering zijn deze uitkeringen dan aangewezen als loon als bedoeld in artikel 46, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet. Het UWV is derhalve verplicht de op het loon in te houden inkomensafhankelijke bijdrage (thans 7,2%) volledig aan de uitkeringsgerechtigde te vergoeden. Deze vergoeding is al begroot bij de kosten die voortvloeien uit het voorstel voor de Wet zwangerschaps- en bevallingsuitkering zelfstandigen.

De hiervoor vermelde systematiek geldt ook voor de al in artikel 3:18, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg geregelde uitkeringen bij het zwangerschaps- en bevallingsverlof van de vrouwelijke beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst die onder de zogenoemde regeling voor dienstverlening aan huis valt en daardoor resultaat uit overige werkzaamheden geniet.

De wijziging van artikel 11 van het UBLB 1965 heeft geen betrekking op de zwangerschaps- en bevallingsuitkeringen die op grond van de Wet arbeid en zorg aan werknemers in de zin van de werknemersverzekeringen worden uitgekeerd. Die uitkeringen vloeien voort uit een in een (vroegere) dienstbetrekking opgekomen aanspraak, waarop krachtens artikel 11, eerste lid, onderdeel e, van de Wet LB 1964 de zogenoemde omkeerregel van toepassing is. Die uitkeringen behoren op grond van de Wet LB 1964 al tot het loon.

Artikel II (artikel 6a van het Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer)

De verkrijging van bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond is vrijgesteld van overdrachtsbelasting op grond van artikel 15, eerste lid, onderdeel q, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer. Daarnaast is op grond van artikel 15, eerste lid, onderdeel s, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer de verkrijging van natuurgrond, waarvan de inrichting en het beheer geheel of nagenoeg geheel duurzaam afgestemd zijn op het behoud en de ontwikkeling van natuur en landschap, vrijgesteld van overdrachtsbelasting. Artikel 6a Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer geeft aan wat onder natuurgrond verstaan moet worden.

Ook de omzetting van bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond in natuurgrond en andersom is vrijgesteld van overdrachtsbelasting op grond van de hierboven aangehaalde artikelen. Dus wanneer sprake is van bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond welke omgezet wordt in natuurgrond, vervalt de eerder verkregen vrijstelling niet. Als de landbouwgrond nu precies voor de omzetting verkocht wordt, is de vrijstelling echter niet van toepassing. Er is dan niet langer sprake van bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, maar ook nog niet van natuurgrond. Deze situatie is onbedoeld en daarom is de definitie van natuurgrond in artikel 6a Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer aangepast. De verwijzing naar het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928 is uitgebreid met het tweede lid van artikel 1 van dit Rangschikkingsbesluit. Hierdoor is de vrijstelling ook van toepassing op de verkrijging van landbouwgrond welke ingericht of anderszins genoegzaam geschikt gemaakt wordt voor de ontwikkeling tot natuurterrein. Hierbij moet er een door de ministers van LNV en Financiën goedgekeurd natuurinrichtingsplan zijn, waarin tevens de tijdsduur is bepaald waarbinnen die ontwikkeling in hoofdzaak zal worden voltooid en moet elk gebruik van de grond dat de ontwikkeling tot natuurterrein kan belemmeren, blijkens een schriftelijke verklaring gestaakt zijn.

De aanvulling op de definitie van natuurgrond ziet op die situaties waarin sprake is van de aanschaf van terreinen die aan de landbouw zijn onttrokken en zullen worden omgevormd tot terreinen met een hoofdfunctie natuur en waarbij voldaan wordt aan de voorwaarden genoemd in artikel 1, tweede lid, van het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928. De vrijstelling van overdrachtsbelasting geldt indien tevens voldaan is aan de in artikel 15, eerste lid, onderdeel s, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer neergelegde overige voorwaarden.

Artikel III, onderdeel A (artikel 1 van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994)

In het eerste artikel van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 zijn de verouderde delegatiegrondslagen aangepast.

Artikel III, onderdelen B, 1, 4, 6, 9 en 10, C en D (artikelen 6, 7, 11, 20 en 27 van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994)

In deze onderdelen zijn de bepalingen die uitvoering geven aan de afgeschafte vrijstellingen en de samenhangende verwijzingen verwijderd en aangepast.

Artikel III, onderdeel B, onder 2, 3, 5, 8, 11 (artikel 6 van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994)

In onderdeel B, onder 2 en 3 is de eis dat niet meer dan 60 dagen gebruik wordt gemaakt van de weg aangepast. Vóór deze aanpassing gold deze eis per periode van vier aaneengesloten tijdvakken waarvoor de gedeeltelijke vrijstelling van toepassing is. Na de wijziging van de regeling voor gedeeltelijke vrijstellingen op grond van de Wet van 3 juli 2008 tot wijziging van een aantal belastingwetten en enkele andere wetten (Stb. 2008, nr. 262) kan de gedeeltelijke vrijstelling van toepassing zijn in enig tijdvak, in plaats van in een periode van vier opeenvolgende tijdvakken. Deze wijziging van artikel 6 van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting regelt dat deze eis voortaan geldt in iedere opeenvolgende periode van vier kwartalen sinds het moment dat het lagere tarief voor het eerst van toepassing was. De eis om van het nieuwe lagere tarief gebruik te mogen maken verandert daarmee enigszins. Een voertuig mag voortaan in iedere periode van vier opeenvolgende tijdvakken maximaal zestig dagen gebruik maken van de weg. Daarbij geldt als beginperiode de eerste periode waarover het lagere tarief wordt toegepast. Wanneer voor een voertuig bijvoorbeeld het lagere tarief voor het eerst wordt aangevraagd over het eerste kwartaal van 2009, geldt de eis dat in heel 2009 niet meer dan zestig dagen van de weg gebruik gemaakt mag worden. Voor kortere perioden geldt de eis dat er niet meer dan 15 dagen per tijdvak gebruik wordt gemaakt van de weg. Dit kan ook het geval zijn in de laatste tijdvakken waarover het lagere tarief van toepassing is. Wanneer het voertuig uit het voorbeeld op 1 juli 2012 gesloopt wordt geldt in de laatste twee kwartalen de eis dat niet meer dan vijftien dagen per kwartaal gebruik mag worden gemaakt van de weg.

Artikel III, onderdeel B, onder 7 (artikel 6 van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994)

Voor deze wijziging kende het tot vijfde lid vernummerde zesde lid van artikel 6 van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 de eis dat bij het verzoek een verklaring wordt overgelegd dat een opgaaf aan de inspecteur wordt gedaan wanneer het voertuig niet meer aan de voorwaarden voor vrijstelling voldoet. Het tot achtste lid vernummerde negende lid van dat artikel regelt dat als aan deze eis niet wordt voldaan, de beschikking geacht wordt te zijn vervallen op het moment dat niet meer aan de voorwaarden werd voldaan.

De eis waaraan moet zijn voldaan, waarnaar het tot achtste lid vernummerde negende lid verwijst, is het doen van een opgave als het voertuig niet meer aan de voorwaarden voldoet. Om dit buiten twijfel te stellen is de tekst van het tot vijfde lid vernummerde zesde lid aangepast. Hiermee vervalt bovendien de eis dat een positieve verklaring moet worden afgelegd bij het verzoek.

Artikel IV, onderdelen A tot en met C (artikelen 1, eerste lid, 15 en 29, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag)

In de onderdelen A en C van artikel IV wordt gevolg gegeven aan de kanttekening in het advies van de Raad van State van 7 december 2007 (No.W06.07.0456/III) bij het besluit van 20 december 2007 (Stb. 2007, nr. 574). In artikel 29 van het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag (het besluit) zijn nadere regels vastgesteld over de beslissing van de inspecteur op het verzoek, bedoeld in artikel 27, tweede lid, van de Wbm. De verwijzing in artikel 29 van het besluit naar artikel 27, tweede lid, van de Wbm is gebaseerd op de algemeen geformuleerde bevoegdheid van artikel 93, eerste lid, van de Wbm. De regels over de beslissing van de inspecteur op het verzoek zijn sinds 1 januari 2008 standaard opgenomen in artikel 91 van de Wbm. Door in artikel 91, eerste lid, van de Wbm ook een verwijzing op te nemen naar artikel 27, tweede lid, van de Wbm, hoeft niet langer gebruik te worden gemaakt van de algemeen geformuleerde bevoegdheid van artikel 93, eerste lid van de Wbm. De Wet van 3 juli 2008 tot wijziging van een aantal belastingwetten en enkele andere wetten (Stb. 2008, nr. 262) voorziet hierin. De verwijzing in artikel 29, eerste lid, van het besluit naar artikel 27, tweede lid, van de Wbm kan daardoor vervallen, dit is geregeld in onderdeel C. Tevens kan daardoor de verwijzing in artikel 1, eerste lid, van het besluit naar artikel 93, eerste lid, van de Wbm vervallen, dit is geregeld in onderdeel A.

Daarnaast is van de gelegenheid gebruik gemaakt om in artikel 15 van het besluit de verwijzing naar het derde lid, onderdeel e, in plaats van tweede lid, onderdeel e, van artikel 35 van de Wbm te corrigeren. Dit is geregeld in onderdeel B.

Artikel V (artikel 23a, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit accijns)

Deze wijziging strekt ertoe de in het Uitvoeringsbesluit accijns voorkomende verwijzing naar de Wbm met de nieuwe nummering van die wet in overeenstemming te brengen. Aangezien geen inhoudelijke wijziging is beoogd met dit artikel, werkt de wijziging terug tot en met 1 januari 2008.

Artikel VI (artikel 7, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Invorderingswet 1990)

Deze wijziging strekt ertoe de in het Uitvoeringsbesluit Invorderingswet 1990 voorkomende verwijzing naar de Wbm met de nieuwe nummering van die wet in overeenstemming te brengen. Aangezien geen inhoudelijke wijziging is beoogd met dit onderdeel, werkt de wijziging terug tot en met 1 januari 2008.

Artikel VII (inwerkingtredingsbepaling)

In dit artikel is de inwerkingtreding geregeld. In het eerste lid is bepaald dat de wijzigingen die samenhangen met de Wet van 3 juli 2008 tot wijziging van een aantal belastingwetten en enkele andere wetten (Stb. 2008, nr. 262) in werking treden op het tijdstip waarop die wet in werking treedt, te weten 11 juli 2008. Tevens is in het eerste lid bepaald dat de artikelen IV, onderdeel B, V en VI terugwerken tot en met de datum waarop de Wet van 8 november 2007 tot wijziging van de Wet belastingen op milieugrondslag (Stb. 2007, nr. 476) in werking is getreden, te weten 1 januari 2008. Voorts is in het tweede lid geregeld dat het vervallen van enkele vrijstellingen in de MRB in werking treedt met ingang van het eerste kalenderkwartaal na plaatsing van dit besluit. De veranderde heffingssystematiek voor de kwarttarieven treedt op grond van het derde lid in werking op een bij Koninklijk Besluit te bepalen tijdstip.

De Staatssecretaris van Financiën,

J. C. de Jager


XNoot
1

Handelingen I 2007/08, 31 205 en 31 206, nr. 15, blz. 610.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven