Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatsblad 2007, 574 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatsblad 2007, 574 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Financiën van 30 november 2007, nr. DV 2007-00876;
Gelet op de artikelen 6, derde lid, 11j, derde lid, 16a, vierde lid, 17, derde lid, 21, derde en vierde lid, 23, tweede lid, 32, vierde lid, 33, derde lid, 36f, vijfde lid, 36ia, zesde lid, 36k, zesde lid, 36ka, eerste lid, 36l, tweede lid, 36la, derde lid, 36lb, derde lid, 36lc, achtste lid, 36ld, vijfde lid, en 38, eerste lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag;
De Raad van State gehoord (advies van 7 december 2007, nr. W06.07.0456/III);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Financiën van 13 december 2007, nr. DV 2007-00935, uitgebracht mede namens Onze Minister van Economische Zaken, Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag wordt als volgt gewijzigd:
A. Artikel 1, eerste lid, komt te luiden:
1. Dit besluit geeft uitvoering aan de artikelen 6, derde lid, 11j, derde lid, 12, tweede lid, 16a, vierde lid, 17, derde lid, 21, derde en vierde lid, 23, tweede lid, 32, vierde lid, 33, derde lid, 36f, vijfde lid, 36ia, zesde lid, 36k, vijfde lid, 36l, tweede lid, 36la, derde lid, 36lb, derde lid, 36lc, achtste lid, 36ld, vierde lid, en 38, eerste lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag.
B. Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «artikel 3» vervangen door: artikel 11, tweede en derde lid, van de wet.
2. In het derde lid wordt «in enige maand» vervangen door: in enig kwartaal.
3. In het vierde lid wordt «artikel 8, onderdelen b, c en e» vervangen door «artikel 10, eerste lid, onderdelen b en c». Voorts wordt «in enige maand» vervangen door: in enig kwartaal.
4. Het zesde tot en met achtste lid vervallen.
C. Artikel 3 vervalt.
D. Artikel 4 vervalt.
E. Artikel 4a vervalt.
F. Artikel 4b vervalt.
G. In artikel 4c, eerste lid, wordt «12 maanden» vervangen door: twaalf maanden.
H. Artikel 5a komt te luiden:
1. Het tarief, bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de wet, is op de afvalstoffen, bedoeld in artikel 17, tweede lid, onderdeel c, van de wet, slechts van toepassing indien aan de artikelen 5b tot en met 5e wordt voldaan.
2. De volumieke massa van de aangevoerde afvalstoffen wordt bepaald door het gewicht van de afvalstoffen te delen door de met het registratienummer van de container, kipwagen of het vaartuig corresponderende inhoud.
I. Artikel 5c wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «kubieke meters» vervangen door: kubieke meter.
2. De aanhef van het tweede lid komt te luiden:
De eigenaar van een container, laadbak van een kipwagen of laadruim van een vaartuig stelt de inhoud daarvan tot op één decimaal nauwkeurig vast in kubieke meter door:.
3. In het vierde lid wordt na de zinsnede «van een vaartuig» een zinsnede ingevoegd, luidende: , die is vastgesteld als bedoeld in het tweede lid,.
J. Artikel 5e komt te luiden:
1. Voor de bepaling van het verschuldigde tarief, bedoeld in artikel 5a, eerste lid, wordt de inhoud toegepast die op de plaat, bedoeld in artikel 5c, vierde lid, is vermeld, onderscheidenlijk in de zijwanden van de big bag, bedoeld in artikel 5c, zevende lid, is aangebracht, ongeacht de mate waarin de container, de laadbak, het laadruim of de big bag met afvalstoffen is gevuld.
2. Indien de inhoud die op de plaat, bedoeld in artikel 5c, vierde lid, is vermeld kennelijk niet overeenkomt met de inhoud, bedoeld in artikel 5c, tweede lid, wordt in afwijking van het eerste lid de inhoud toegepast, bedoeld in artikel 5c, tweede lid.
K. Na artikel 5e wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Het tarief, bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de wet, is op de afvalstoffen, bedoeld in artikel 17, tweede lid, onderdeel d, van de wet, slechts van toepassing indien de aanbieder van de afvalstoffen aan de houder van een afvalverwerkingsinrichting een ondertekende verklaring afgeeft waarin wordt aangegeven de hoeveelheid aangeboden afvalstoffen en het productieproces waarvan de afvalstoffen afkomstig zijn.
2. Indien de afvalstoffen niet worden aangeboden door de producent, wordt de verklaring, bedoeld in het eerste lid, zowel door de producent als door de vervoerder ondertekend.
L. Artikel 6 komt te luiden:
1. Voor zover sprake is van een verwerking of bewerking van afvalstoffen die gepaard gaat met gewichtsverlies, wordt de vermindering, bedoeld in artikel 16a, eerste lid, van de wet, zodanig toegepast dat ter zake van de stoffen, preparaten of andere producten bij het verlaten van de inrichting wordt uitgegaan van de belasting die verschuldigd werd bij de afgifte ter verwijdering van de afvalstoffen waaruit zij zijn ontstaan.
2. Het verhoudingsgetal, bedoeld in artikel 16a, tweede lid, van de wet, wordt uitsluitend toegepast door degene die beschikt over een door de inspecteur afgegeven vergunning. In deze vergunning kan de inspecteur nadere voorwaarden stellen met betrekking tot de administratie.
M. Artikel 6a vervalt.
N. HOOFDSTUK IV. BRANDSTOFFENBELASTING komt te luiden:
1. Het vervoer van kolen, bedoeld in artikel 21, derde lid, onderdeel a, b of c, van de wet, naar een inrichting, een andere lidstaat via Nederland of een derde land, wordt aangetoond met een bescheid.
2. In het bescheid, bedoeld in het eerste lid, worden vermeld:
a. de naam en het adres van degene van wie de kolen afkomstig zijn;
b. de naam en het adres van degene naar wie de kolen worden vervoerd;
c. de naam en het adres van degene die de kolen vervoert;
d. de hoeveelheid kolen, en
e. de datum waarop het vervoer van de kolen is aangevangen.
De in artikel 21, tweede lid, van de wet bedoelde personen of publiekrechtelijke lichamen richten hun administratie zodanig in dat daarin op overzichtelijke wijze alle voor de heffing van kolen van belang zijnde gegevens zijn opgenomen.
1. Het brengen, bedoeld in artikel 23, tweede lid, onderdelen a en d, van de wet, van kolen vanuit een derde land of vanuit een plaats voor tijdelijke opslag naar een inrichting, alsmede het brengen, bedoeld in artikel 23, tweede lid, onderdeel c, van de wet, van kolen die zijn geplaatst onder een communautaire douaneregeling naar een inrichting, wordt bij het aangeven voor het vrije verkeer van de kolen op grond van de wettelijke bepalingen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, van de Douanewet, aangetoond met een vervoersopdracht. De vervoersopdracht wordt opgemaakt door de vergunninghouder van de inrichting waarnaar de kolen worden overgebracht, dan wel in diens opdracht.
2. Op de in het eerste lid bedoelde vervoersopdracht wordt een verklaring gesteld van de vergunninghouder van de inrichting waarnaar de kolen zullen worden overgebracht dat de kolen worden overgebracht naar zijn inrichting en in de administratie van zijn inrichting worden opgenomen.
3. De in het eerste lid bedoelde kolen moeten hun bestemming hebben bereikt binnen één maand na het tijdstip waarop de vereiste aangifte op grond van de wettelijke bepalingen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, van de Douanewet, is gedaan.
Het brengen, bedoeld in artikel 23, tweede lid, onderdeel a, van de wet, van kolen vanuit een derde land naar een plaats voor tijdelijke opslag, het in Nederland plaatsen onder een communautaire douaneregeling van vanuit een derde land binnengebrachte kolen, bedoeld in artikel 23, tweede lid, onderdeel b, van de wet, alsmede het onder ambtelijk toezicht vernietigen van kolen die onder een communautaire douaneregeling zijn geplaatst, bedoeld in artikel 23, derde lid, onderdeel e, van de wet, geschiedt met inachtneming van de formaliteiten die op grond van de wettelijke bepalingen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, van de Douanewet, moeten worden vervuld.
1. In de vervoersopdracht, bedoeld in artikel 7, worden vermeld:
a. de naam en het adres van degene die de vervoersopdracht opmaakt dan wel van degene in wiens opdracht zij wordt opgemaakt;
b. de naam en het adres van degene die de kolen overbrengt;
c. de naam en het adres van de vergunninghouder van de inrichting waarnaar de kolen worden overgebracht en het adres van die inrichting;
d. de hoeveelheid kolen, en
e. de datum waarop de overbrenging van de kolen aanvangt.
2. De vervoersopdracht is gedagtekend en ondertekend.
3. Indien een persoon als bedoeld in het eerste lid vergunninghouder is van een inrichting, wordt tevens het nummer van zijn vergunning vermeld.
4. De vergunninghouder van de inrichting die de vervoersopdracht heeft opgemaakt of heeft doen opmaken, bewaart afschriften van de vervoersopdrachten op overzichtelijke wijze bij zijn administratie.
1. De vrijstellingen, bedoeld in artikel 32, eerste, tweede en derde lid, van de wet, worden verleend, indien:
a. degene die de kolen gebruikt, verklaart dat de aan hem te leveren kolen worden gebruikt op de in artikel 32, eerste, tweede of derde lid, van de wet bedoelde wijze;
b. de verklaring geschiedt met gebruikmaking van een door de vergunninghouder van de inrichting opgesteld bescheid in geval van uitslag of met gebruikmaking van een door degene die de levering verricht opgesteld bescheid in geval van invoer;
c. degene die de kolen gebruikt, de verklaring heeft ondertekend, en
d. de verklaring op overzichtelijke wijze wordt bewaard bij de administratie van de vergunninghouder van de inrichting in geval van uitslag en bij de administratie van degene die de aangifte tot plaatsing onder de douaneregeling brengen in het vrije verkeer doet, in geval van invoer.
2. De vrijstelling, bedoeld in artikel 32, tweede lid, van de wet, wordt niet verleend indien de kolen worden gebruikt in een installatie voor het opwekken van elektriciteit met een elektrisch vermogen van minder dan 60 kW.
3. Degene die de kolen gebruikt, richt zijn administratie zodanig in dat daarin op overzichtelijke wijze de gegevens zijn opgenomen omtrent alle voor de vrijstellingen, bedoeld in artikel 32, eerste, tweede en derde lid, van de wet, van belang zijnde bedrijfshandelingen.
1. Het tijdvak waarover een teruggaaf van belasting als bedoeld in artikel 33, eerste of tweede lid, van de wet, wordt verleend is het kalenderkwartaal. De inspecteur kan op verzoek een ander tijdvak aanwijzen.
2. Het verzoek om teruggaaf wordt gedaan binnen dertien weken:
a. na het einde van het in het eerste lid bedoelde tijdvak waarin de kolen zijn gebruikt op een in artikel 32, eerste tot en met derde lid, van de wet bedoelde wijze;
b. nadat de kolen de in artikel 33, tweede lid, van de wet bedoelde bestemming hebben gevolgd.
3. Bij het verzoek om teruggaaf worden de aankoopfactuur en de van belang zijnde gegevens over de bestemming van de kolen waarop de teruggaaf betrekking heeft overgelegd.
4. Artikel 7c, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op de teruggaaf, bedoeld in artikel 32, tweede lid, van de wet.
5. De administratie van degene die om teruggaaf verzoekt, voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden.
O. Artikel 8a vervalt.
P. Artikel 8aa wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «een fiscaal vertegenwoordiger als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van de wet» vervangen door: een fiscaal vertegenwoordiger, bedoeld in artikel 36f, derde lid, van de wet,.
2. In het derde lid wordt «artikel 36e, vierde lid» vervangen door: artikel 36f, eerste lid.
Q. Artikel 8ab wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «artikel 36i, eerste lid, onderdelen d en g» vervangen door «artikel 36ia, eerste lid, onderdelen a en c». Voorts wordt «artikel 36i, zevende lid» vervangen door: artikel 36a, eerste lid, onderdeel t.
2. In het tweede lid, onderdeel b, wordt «artikel 36i, achtste lid» vervangen door: artikel 36a, eerste lid, onderdeel u.
R. In artikel 8ac, eerste lid, wordt «artikel 36i, eerste lid, onderdeel h» vervangen door: artikel 36ia, eerste lid, onderdeel b.
S. Artikel 8ad vervalt.
T. Artikel 8b wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De vrijstelling, bedoeld in artikel 36k, eerste lid, van de wet, wordt verleend indien degene die aardgas of elektriciteit gebruikt, een verklaring heeft overgelegd aan degene die dat aardgas of die elektriciteit aan hem heeft geleverd, dat hij dat aardgas of die elektriciteit gebruikt op een in artikel 36k, eerste lid, van de wet bedoelde wijze.
2. In het vierde lid wordt «het aardgas of de overige gassen» vervangen door «het aardgas». Voorts wordt telkens «dat aardgas of die overige gassen» vervangen door «dat aardgas». Ten slotte wordt «aan hem heeft geleverd» vervangen door: aan hem heeft geleverd,.
3. In de aanhef van het vijfde lid wordt «aardgas, overige gassen of elektriciteit» vervangen door: aardgas of elektriciteit.
4. In het zesde lid wordt «het aardgas, de overige gassen of de elektriciteit» vervangen door: het aardgas of de elektriciteit.
U. In artikel 8c vervallen het derde tot en met tiende lid.
V. Na artikel 8c worden, onder vernummering van artikel 8ca tot artikel 8cd, drie artikelen ingevoegd, luidende:
1. Het verzoek om teruggaaf, bedoeld in artikel 36la, eerste lid, van de wet, wordt uiterlijk gedaan binnen dertien weken na afloop van de verbruiksperiode.
2. Ter vaststelling van de hoeveelheid verbruikte warmte meet de gebruiker van de onroerende zaak deze hoeveelheid met behulp van een warmtehoeveelheidsmeter.
3. Bij het verzoek om de in het eerste lid bedoelde teruggaaf wordt de afrekening overgelegd die door de exploitant van de installatie voor blokverwarming of in diens opdracht is opgemaakt.
1. Het verzoek om teruggaaf, bedoeld in artikel 36lb, eerste lid, van de wet, kan worden gedaan na afloop van elke kalendermaand waarin recht op teruggaaf is ontstaan, en wordt uiterlijk gedaan binnen dertien weken na afloop van de verbruiksperiode.
2. De in het eerste lid bedoelde teruggaaf wordt alleen verleend indien de aankoopfacturen worden overgelegd en indien de administratie van degene die om teruggaaf verzoekt, voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden.
3. Het verzoek om teruggaaf, bedoeld in artikel 36lb, tweede lid, van de wet, kan worden gedaan na afloop van elke kalendermaand waarin recht op teruggaaf is ontstaan, en wordt uiterlijk gedaan binnen dertien weken na afloop van de verbruiksperiode.
W. Artikel 8cd (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «artikel 36l, dertiende, veertiende of vijftiende lid» vervangen door: artikel 36ld, eerste tot en met vierde lid.
2. In het tweede lid wordt «het aardgas, de overige gassen of de elektriciteit» vervangen door: het aardgas of de elektriciteit.
3. In het derde lid wordt «het aardgas, de overige gassen of de elektriciteit» vervangen door: het aardgas of de elektriciteit.
4. In het vierde lid wordt «artikel 36l, dertiende lid» vervangen door: artikel 36ld, eerste lid.
5. Het vijfde lid vervalt.
X. Artikel 8d vervalt.
Y. Artikel 8f vervalt.
Z. Na artikel 8cd (nieuw) wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
AA. Na artikel 9 (nieuw) wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
1. De inspecteur beslist op het verzoek, bedoeld in artikel 16a, tweede lid, van de wet, en artikel 2, vijfde lid, bij een voor bezwaar vatbare beschikking.
2. Binnen acht weken na ontvangst van het verzoek geeft de inspecteur een beschikking op dat verzoek, dan wel zendt hij de in het derde lid bedoelde kennisgeving.
3. Indien de inspecteur de beschikking niet binnen de in het tweede lid genoemde termijn kan geven, stelt hij de belanghebbende daarvan onder opgaaf van redenen in kennis en noemt hij de termijn waarop de beschikking wel zal worden gegeven.
Het Besluit vrijstelling energiebelasting op elektriciteit bij convenanten wordt als volgt gewijzigd:
A. In artikel 1 wordt «artikel 36q» telkens vervangen door: artikel 36ka.
B. Artikel 2, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt «artikel 36q» vervangen door: artikel 36ka.
2. In onderdeel c wordt «artikel 36a, eerste lid, onderdeel q» vervangen door: artikel 36a, eerste lid, onderdeel t.
C. In artikel 4 wordt in het eerste en tweede lid «artikel 36q» vervangen door: artikel 36ka.
De teksten van het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag en het Besluit vrijstelling energiebelasting op elektriciteit bij convenanten worden in het Staatsblad geplaatst zoals deze luiden per 1 januari 2008. Voor de plaatsing in het Staatsblad stelt de Minister van Financiën de nummering van de hoofdstukken, afdelingen en artikelen van het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag opnieuw vast en brengt hij de in dit besluit en de in het Besluit vrijstelling energiebelasting op elektriciteit bij convenanten voorkomende aanhalingen van de hoofdstukken, afdelingen en artikelen van het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag en de Wet belastingen op milieugrondslag met de nieuwe nummering in dat besluit en die wet in overeenstemming.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Staatssecretaris van Financiën,
J. C. de Jager
De Minister van Economische Zaken,
M. J. A. van der Hoeven
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
J. M. Cramer
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ,
G. Verburg
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
C. M. P. S. Eurlings
Uitgegeven de achtentwintigste december 2007
De Minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin
Het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag is evenals de Wet belastingen op milieugrondslag (verder: de wet) in 1995 in werking getreden en heeft sindsdien vele wijzigingen gekend. Inmiddels is voor de wet voorzien in onderhoudswetgeving via de Wet tot wijziging van de Wet belastingen op milieugrondslag (Staatsblad 2007, 476). Het onderhavige besluit geeft uitvoering aan de wijzigingen die voortvloeien uit de genoemde onderhoudswetgeving en bevat de wijzigingen die verband houden met het Belastingplan 2008 (Kamerstukken II 2007/08, 31 205) en de Overige fiscale maatregelen 2008 (Kamerstukken II 2007/08, 31 206).
De meeste wijzigingen in het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag zijn niet zozeer inhoudelijk maar technisch van aard en volgen vooral uit de herschikking van artikelen in de wet die heeft plaatsgevonden bij de eerder genoemde onderhoudswetgeving. Inhoudelijk zijn met name de bepalingen over de kolenbelasting gewijzigd. Deze wijziging vloeit eveneens voort uit de onderhoudswetgeving, waarbij is voorzien in een systematiekwijziging om de heffingssystematiek van de kolenbelasting beter te doen aansluiten bij de uitvoeringspraktijk en de richtlijn energiebelastingen1. De kolenbelasting heeft daarbij een vorm gekregen die meer aansluit bij de accijnssystematiek.
In het Besluit vrijstelling energiebelasting op elektriciteit bij convenanten worden alleen technische wijzigingen aangebracht die voortvloeien uit de onderhoudswetgeving. Door deze wijzigingen wordt per 1 januari 2008 verwezen naar de juiste delegatiebepaling in de wet (artikel 36ka in plaats van artikel 36q van de wet) en de juiste begripsbepaling over zakelijk verbruik (onderdeel t in plaats van onderdeel q van artikel 36a, eerste lid, van de wet).
In Overige fiscale maatregelen 2008 worden in de grondwaterbelasting (opgenomen in de wet) de vrijstellings- en teruggaafregeling voor het spoelen van meermaals te gebruiken productverpakkingen afgeschaft. De regelingen worden afgeschaft omdat de goedkeuring van deze steunmaatregel door de Europese Commissie niet verder wordt verlengd. Het EU-aspect in dit besluit is dat het vervallen van artikel 4 van het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag voortvloeit uit de afschaffing van die regelingen.
Budgettaire aspecten, administratieve lasten en uitvoeringskosten
Het voorstel gaat niet gepaard met budgettaire opbrengsten of dervingen van betekenis. Wat betreft de administratieve lasten en uitvoeringskosten kan worden opgemerkt dat het merendeel van de voorgestelde wijzigingen tot gevolg heeft dat regelingen verduidelijkt worden en beter zullen aansluiten bij de uitvoeringspraktijk. Daarnaast treedt een bescheiden administratieve lastenreductie op als gevolg van de wijzigingen die samenhangen met het project vereenvoudiging vergunningen.
Onderhavig wijzigingsbesluit geeft uitvoering aan de wijzigingen die plaatsvinden zodra de Wet tot wijziging van de Wet belastingen op milieugrondslag (Staatsblad 2007, 476) (verder: Wijzigingswet Wbm), het Belastingplan 2008 (Kamerstukken II 2007/08, 31 205) en de Overige fiscale maatregelen 2008 (Kamerstukken II 2007/08, 31 206) in werking treden. In de artikelsgewijze toelichting wordt uitgegaan van de Wet belastingen op milieugrondslag (verder: de wet) zoals deze zal luiden na inwerkingtreding van eerder genoemde wetten.
Artikel I, onderdeel A (artikel 1, van het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag)
De artikelen van de wet waar het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag uitvoering aan geeft, zijn dusdanig gewijzigd wat betreft rangschikking, nummering of inhoud, dat artikel 1, eerste lid, vervangen is door een geheel nieuwe tekst.
Artikel I, onderdeel B (artikel 2, van het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag)
Voorheen waren in de wet de bepalingen over de beslissing van de inspecteur in alle afzonderlijke teruggaafartikelen opgenomen. Uit het oogpunt van vereenvoudiging worden zij nu in één artikel genoemd, artikel 37b van de wet. Het zesde tot en met achtste lid van artikel 2 kunnen daardoor vervallen. De overige wijzigingen betreffen wijzigingen van technische aard op grond van de Wijzigingswet Wbm en het Uitvoeringsbesluit ex artikel 11 en 12 Grondwaterwet.
Artikel I, onderdeel C (artikel 3, van het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag)
Artikel 3 kan vervallen omdat de hierin opgenomen bepalingen zijn overgeheveld naar artikel 11 van de wet, zodat de administratieverplichting ten behoeve van de grondwaterbelasting en de uitzonderingen hierop overzichtelijk bij elkaar komen te staan in de wet.
Artikel I, onderdeel D (artikel 4, van het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag)
In Overige fiscale maatregelen 2008 zijn de vrijstellings- en teruggaafregeling voor het spoelen van meermaals te gebruiken productverpakkingen in de grondwaterbelasting (opgenomen in de wet) afgeschaft. Deze regelingen zijn afgeschaft omdat de goedkeuring van deze steunmaatregel door de Europese Commissie niet verder wordt verlengd. Het vervallen van artikel 4 vloeit hieruit voort.
Artikel I, onderdeel E (artikel 4a, van het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag)
Waterleidingbedrijven brengen over het algemeen een vast bedrag in rekening voor geplaatste brandkranen of andere blusvoorzieningen. Er wordt vanuit gegaan dat in de administratie van de waterleidingbedrijven bekend is wanneer water is geleverd aan een noodvoorziening. Een wettelijke verplichting dergelijke leveringen in de administratie bij te houden is daarom overbodig en wordt in het kader van het beperken van administratieve verplichtingen achterwege gelaten. Aangezien artikel 11h van de wet geen delegatiebepaling meer kent, komt artikel 4a te vervallen.
Artikel I, onderdeel F (artikel 4b, van het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag)
De teruggaaf bij onbetaald gebleven rekeningen wordt voortaan geregeld in artikel 37c van de wet. Het vervallen van artikel 4b vloeit hieruit voort.
Artikel I, onderdeel G (artikel 4c, van het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag)
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om een redactionele wijziging op te nemen in het eerste lid van artikel 4c.
Artikel I, onderdeel H (artikel 5a, van het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag)
In artikel 5, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling belastingen op milieugrondslag is de bepaling over de berekening van de volumieke massa opgenomen. Het is overzichtelijker om deze bepaling over te hevelen naar artikel 5a, de bepaling over de toepassing van de volumieke massaregeling. De overige wijzigingen betreffen wijzigingen van technische of redactionele aard.
Artikel I, onderdeel I (artikel 5c, van het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag)
In de praktijk blijkt zich het probleem voor te doen dat de overhandigde lijst met de inhoud en het registratienummer van de door de aanbieder gebruikte container, kipwagen of vaartuig niet altijd klopt met het aanbod dan wel met de gegevens die op de plaat vermeld moeten staan. Op dit moment is onduidelijk wie hierover aangesproken kan worden. Door de wijziging van artikel 5c wordt de eigenaar van container, kipwagen of vaartuig er verantwoordelijk voor dat de inhoud op de juiste wijze is vastgesteld en dat de juiste informatie wordt vermeld op de plaat. De overige wijzigingen betreffen wijzigingen van technische of redactionele aard.
Artikel I, onderdeel J (artikel 5e, van het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag)
In artikel 5e wordt bepaald dat voor de bepaling van het verschuldigde tarief te allen tijde de inhoud wordt toegepast die op de plaat is vermeld. Soms doet de situatie zich voor dat de op de plaat vermelde inhoud niet overeenkomt met de werkelijke inhoud. Om te voorkomen dat ook in dat geval de inhoud moet worden gebruikt die op de plaat staat, wordt ten eerste het artikel verdeeld in twee leden. Het eerste lid verschilt nauwelijks van het huidige artikel 5e. Ter verduidelijking dat de inhoud van belang is voor de bepaling van het tarief en dus niet de mate waarin de container, de laadbak, het laadruim of de big bag met afvalstoffen is gevuld, wordt dit expliciet vermeld. Daarnaast is van de gelegenheid gebruik gemaakt om tekstuele verbeteringen aan te brengen.
Ten tweede voorziet het tweede lid erin dat indien de inhoud die op de plaat is vermeld kennelijk niet overeenkomt met de werkelijke inhoud, de inhoud moet worden toegepast als bedoeld in artikel 5c, tweede lid.
Artikel I, onderdeel K (artikel 5f, van het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag)
In artikel 5a van de Uitvoeringsregeling belastingen op milieugrondslag worden voorwaarden gesteld met betrekking tot de toepassing van artikel 17, tweede lid, van de wet. Dergelijke voorwaarden horen op grond van de delegatiebepaling in artikel 17, derde lid, van de wet thuis in het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag. De strekking van artikel 5a van de Uitvoeringsregeling belastingen op milieugrondslag is daarom overgeheveld naar het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag.
Artikel I, onderdeel L (artikel 6, van het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag)
De belastingvermindering, bedoeld in artikel 16a, eerste lid, van de wet, treedt in de plaats van de zogenoemde in-/uitmethode die voorheen was opgenomen in artikel 18b, eerste lid, van de wet. Deze methode voorzag in de mogelijkheid van teruggaaf van belasting ter zake van stoffen, preparaten of andere producten waarover in eerste instantie belasting was betaald, maar die later de inrichting weer hadden verlaten. De teruggaaf werd uitsluitend verleend aan degene die beschikte over een door de inspecteur afgegeven vergunning. Als resultaat van de stroomlijning van de wet via de Wijzigingswet Wbm en een op vereenvoudiging van vergunningstelsels gericht kabinetsbreed project is besloten die vergunning te laten vervallen. De huidige tekst van artikel 6 is daardoor niet langer van toepassing.
In het nieuwe artikel 6 worden de bepalingen opgenomen die volgen uit artikel 16a, eerste en tweede lid, van de wet. Het eerste lid van artikel 6 bepaalt hoe de belastingvermindering moet worden toegepast indien sprake is van een verwerking of bewerking van afvalstoffen die gepaard gaat met gewichtsverlies. Zo is bijvoorbeeld het gewicht van compost door vochtverlies lager dan dat van het GFT-afval waaruit de compost is ontstaan. Bij een dergelijke verwerking of bewerking wordt de vermindering zodanig toegepast dat ter zake van de stoffen, preparaten of andere producten bij het verlaten van de inrichting wordt uitgegaan van de belasting die verschuldigd werd bij de afgifte ter verwijdering van de afvalstoffen waaruit zij zijn ontstaan.
Het tweede lid van artikel 6 bepaalt dat een vergunning van de inspecteur vereist is om het verhoudingsgetal te mogen toepassen. De inspecteur kan in die vergunning nadere voorwaarden stellen met betrekking tot de administratie.
Artikel I, onderdeel M (artikel 6a, van het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag)
De teruggaaf bij onbetaald gebleven rekeningen wordt voortaan geregeld in artikel 37c van de wet. Het vervallen van artikel 6a vloeit hieruit voort.
Artikel I, onderdeel N (artikelen 6b tot en met 8, van het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag)
De artikelen zoals die zijn opgenomen in dit onderdeel, vloeien voort uit een wijziging van de kolenbelasting. Door deze wijziging zal de heffingssystematiek beter aansluiten bij de uitvoeringspraktijk en de richtlijn energiebelastingen. De kolenbelasting heeft een vorm gekregen die meer aansluit bij de accijnssystematiek, waarbij wordt aangesloten bij de gebruikelijke begripsbepalingen in de Wet op de Accijns en de Wet op de verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van enkele andere producten.
Voor het overbrengen van kolen vanuit een andere lidstaat naar Nederland kan niet worden aangesloten bij het stelsel dat met betrekking tot accijnsgoederen is neergelegd in de horizontale richtlijn2. Zij moeten echter in de heffing worden betrokken indien zij voor commerciële doeleinden worden betrokken. Dit wordt geregeld in artikel 21 van de wet. Kolen, waarvan de belasting niet is geheven, worden op grond van artikel 21, tweede lid, van de wet in de heffing betrokken indien een ondernemer deze voorhanden heeft in het kader van zijn onderneming, indien een publiekrechtelijk lichaam, anders dan als ondernemer, deze voorhanden heeft en indien een natuurlijke persoon deze voorhanden heeft voor andere doeleinden dan voor persoonlijk gebruik. Indien een ondernemer de kolen voorhanden heeft in een inrichting, wordt het voorhanden hebben overigens niet aangemerkt als uitslag; belastingheffing zal dan immers plaatsvinden bij het brengen van de kolen buiten de inrichting.
In artikel 21, derde lid, van de wet is bepaald dat onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden het vorenbedoelde voorhanden hebben in een aantal gevallen niet wordt aangemerkt als uitslag. Dit is het geval indien de kolen worden vervoerd naar een inrichting, naar een andere lidstaat via Nederland of naar een derde land. In het onderhavige artikel is bepaald dat het vervoer in vorenbedoelde gevallen moet worden aangetoond met een bescheid (eerste lid). Een dergelijk bescheid is niet een officieel geleidedocument, maar kan elk bescheid zijn dat de in het tweede lid opgenomen vermeldingen bevat. Het kan bij voorbeeld bij uitvoer naar een derde land de uitvoeraangifte op grond van de wettelijke bepalingen inzake de douane zijn, een kopie van de factuur betreffende de goederen, de vervoersopdracht aan de vervoerder of een vrachtbrief.
Artikel 6c stelt nadere eisen aan de administratie van de in artikel 21, tweede lid, van de wet bedoelde personen en lichamen. De administratie moet zodanig zijn ingericht dat zij waarborgen biedt voor een juiste belastingheffing in de in artikel 21, tweede lid, van de wet bedoelde situaties.
Artikel 7 heeft betrekking op het brengen van kolen vanuit een derde land of vanuit een plaats voor tijdelijke opslag naar een inrichting, alsmede op het brengen van kolen die zijn geplaatst onder een communautaire douaneregeling naar een inrichting. Deze overbrengingen worden op grond van artikel 23, tweede lid, van de wet, niet als invoer aangemerkt, indien zij geschieden met inachtneming van bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden. De voorwaarden hebben betrekking op formaliteiten waaraan bij de overbrenging van kolen moet worden voldaan.
De hiervoor bedoelde overbrengingen dienen bij het aangeven van de kolen op grond van de wettelijke bepalingen inzake de rechten ten invoer, te worden aangetoond met een vervoersopdracht. De vervoersopdracht wordt opgemaakt door de vergunninghouder van de inrichting voor wie de kolen zijn bestemd, dan wel in diens opdracht. De vervoersopdracht dient op grond van het tweede lid door hem te zijn voorzien van een verklaring dat de kolen worden overgebracht naar zijn inrichting en in zijn administratie worden opgenomen.
In het derde lid is de termijn gesteld waarbinnen de kolen hun bestemming moeten hebben bereikt. De vervoersopdracht moet bij de aangifte ten invoer worden overgelegd, ten bewijze dat daarbij geen belasting is verschuldigd. Op basis van de overgelegde vervoersopdracht zal de zending worden gerenseigneerd aan de inspecteur in wiens ambtsgebied de inrichting van bestemming is gelegen. Op deze wijze kunnen de kolen in de hier bedoelde gevallen in het stelsel van heffing en controle worden betrokken.
Dit artikel bepaalt de voorwaarden waaronder het overbrengen, bedoeld in artikel 23, tweede lid, onderdeel a, van de wet, van kolen vanuit een derde land naar een plaats van tijdelijke opslag, het in Nederland plaatsen onder een communautaire douaneregeling van vanuit een derde land binnengebrachte kolen, bedoeld in artikel 23, tweede lid, onderdeel b, van de wet, alsmede het onder ambtelijk toezicht vernietigen van kolen die onder een communautaire douaneregeling zijn geplaatst, bedoeld in artikel 23, tweede lid, onderdeel e, van de wet, niet als invoer wordt aangemerkt. Voor deze overbrengingen is aansluiting gezocht bij de wettelijke bepalingen inzake de douane. De overbrengingen dienen te geschieden volgens de regels en formaliteiten die gelden voor de desbetreffende overbrengingen van douanegoederen.
Dit artikel bevat een aantal bepalingen met betrekking tot gegevens die op de vervoersopdracht moeten worden vermeld, zoals bij voorbeeld de naam en het adres van degene die de vervoersopdracht heeft opgemaakt en de hoeveelheden van de kolen die worden overgebracht. Het gaat daarbij om de gegevens die belangrijk zijn voor het kunnen volgen van de kolen. Voorts ziet dit artikel op enkele formaliteiten zoals de ondertekening en de bewaarplicht.
Op grond van artikel 32 van de wet wordt vrijstelling verleend ter zake van de uitslag en de invoer van kolen die worden gebruikt anders dan als brandstof of als brandstof voor het opwekken van elektriciteit in een installatie met een elektrisch rendement van minimaal 30%, of die duaal worden gebruikt. In artikel 7c worden voorwaarden en beperkingen gesteld waaronder deze vrijstellingen worden verleend. De nu voorgestelde regeling komt inhoudelijk overeen met de regeling voor de vrijstellingen onder het regime van de brandstoffenbelasting. Hierbij is er voor gekozen om artikel 6c, vijfde lid, niet over te nemen, Aangezien degene die de kolen gebruikt ook de belastingplichtige zelf kan zijn, wordt de inhoud van artikel 6c, vijfde lid, onder het regime van de kolenbelasting al gedekt door de bepaling van artikel 7c, derde lid. Aan de vrijstelling voor gebruik van kolen anders dan als brandstof (artikel 32, eerste lid, van de wet) worden dezelfde voorwaarden en beperkingen gesteld als aan de vrijstelling voor duaal gebruik.
Op grond van artikel 33, eerste lid, van de wet wordt op verzoek teruggaaf verleend met betrekking tot kolen die worden gebruikt anders dan als brandstof of als brandstof voor het opwekken van elektriciteit in een installatie met een elektrisch rendement van minimaal 30%, of die duaal worden gebruikt. Artikel 33, tweede lid, voorziet in een teruggaaf voor kolen die – anders dan vanuit een inrichting – naar een andere lidstaat of naar een derde land zijn gebracht.
In artikel 8 worden nadere regels gesteld met betrekking tot de indiening van het verzoek om teruggaaf en de wijze waarop kan worden aangetoond dat aan de voorwaarden voor teruggaaf wordt voldaan. De regeling verschilt inhoudelijk niet van hetgeen onder het regime van de brandstoffenbelasting is geregeld in de artikelen 7 en 7b.
Artikel I, onderdeel O (artikel 8a, van het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag)
Het verbruik van aardgas en overige gassen voor de vervaardiging van bepaalde energieproducten wordt niet aangemerkt als levering indien wordt voldaan aan de in artikel 8a gestelde voorwaarde dat dit verbruik blijkt uit de administratie. Deze voorwaarde is overgeheveld naar artikel 36cb van de wet, waardoor artikel 8a komt te vervallen.
Artikel I, onderdelen P, Q en R (artikelen 8aa, 8ab en 8ac, van het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag)
In de artikelen 8aa, 8ab en 8ac worden de verwijzingen naar de wet aangepast aan de nieuwe rangschikking en nummering van de wettelijke bepalingen. Tevens is van de gelegenheid gebruik gemaakt om een redactionele wijziging aan te brengen in artikel 8aa, eerste lid.
Artikel I, onderdeel S (artikel 8ad, van het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag)
Artikel 8ad bepaalt dat in gevallen waarin een voorschotnota wordt uitgereikt of, indien geen voorschotnota wordt uitgereikt, een voorschotbedrag wordt ontvangen, bij de berekening van het voorschot naar evenredigheid rekening gehouden moet worden met de belastingvermindering, bedoeld in artikel 36j, eerste lid, van de wet. Deze bepaling is overgeheveld naar artikel 36j, tweede lid, van de wet onder gelijktijdige intrekking van de delegatiebepaling waarop artikel 8ad was gebaseerd. Om deze redenen vervalt artikel 8ad.
Artikel I, onderdeel T (artikel 8b, van het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag)
Artikel 8b wordt aangepast aan de gewijzigde redactie van artikel 36k van de wet.
Artikel I, onderdeel U, V en W (artikel 8c, 8ca, 8cb, 8cc en 8cd, van het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag)
In verband met de splitsing van artikel 36l van de wet in vijf artikelen, wordt artikel 8c gesplitst in vier artikelen en artikel 8ca vernummerd tot artikel 8cd. Hierbij komt het vijfde lid van artikel 8cd (nieuw) te vervallen en wordt de betreffende bepaling opgenomen in artikel 8cb, derde lid. Zo wordt bereikt dat de bij elk wetsartikel behorende voorwaarden en beperkingen in een apart artikel van het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag zijn geregeld. Dit komt de overzichtelijkheid ten goede.
De bepaling die was opgenomen in het zesde lid van artikel 8c, komt te vervallen. Daarmee wordt uitvoering gegeven aan de toezegging in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet belastingen op milieugrondslag, dat de vereiste toestemming voor het achterwege laten van de plaatsing van warmtehoeveelheidsmeters bij de teruggaaf van energiebelasting bij blokverwarming, zou komen te vervallen (Kamerstukken II 2006/07, 30 887, nr. 3, blz. 5).
De termijn waarbinnen een verzoek om teruggaaf moet worden gedaan, wordt gekoppeld aan de verbruiksperiode. De verbruiksperiode is niet meer zoals voorheen per definitie een periode van twaalf maanden, maar wordt bepaald overeenkomstig artikel 36a, eerste lid, onderdeel x, en zevende lid, van de wet.
Voor het overige is geen sprake van inhoudelijke wijzigingen. De verwijzingen naar de wet worden aangepast aan de nieuwe rangschikking en nummering van de wettelijke bepalingen. Tevens wordt het tot artikel 8cd vernummerde artikel 8ca aangepast aan de redactie van artikel 36ld van de wet.
Artikel I, onderdeel X (artikel 8d, van het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag)
Artikel 36m van de wet is vervallen. Daardoor vervalt ook artikel 8d dat op het tweede lid van genoemd wetsartikel was gebaseerd.
Artikel I, onderdeel Y (artikel 8f, van het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag)
Artikel 8f bepaalt dat de administratie van een installatie waarin zuivere biomassa zodanig wordt verwerkt dat daaruit elektriciteit wordt opgewekt, of waarin stortgas, rioolwaterzuiveringsgas of biogas wordt gewonnen, moet voldoen aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden. Deze verplichting is thans geregeld in artikel 36n, derde lid, van de wet. Artikel 8f komt daardoor te vervallen.
Artikel I, onderdeel Z (hoofdstuk IVB en artikel 9, van het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag)
In het Belastingplan 2008 is de vliegbelasting geïntroduceerd, die per 1 juli 2008 in werking treedt. Artikel 36rf van de wet zal er dan in voorzien dat op verzoek teruggaaf wordt verleend van de belasting voor zover de belastingplichtige het van een luchtvaartmaatschappij te ontvangen bedrag niet heeft en niet zal ontvangen. In artikel 36rf, tweede lid, van de wet is een delegatiebepaling opgenomen waarin is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld met betrekking tot de indiening van het verzoek en de wijze waarop kan worden aangetoond dat aan de voorwaarden voor teruggaaf wordt voldaan. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om ruimte te reserveren voor de toekomstige uitvoering van deze bepaling in het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag.
Artikel I, onderdeel AA (hoofdstuk IVC en artikel 10, van het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag)
De structuur van het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag sluit aan bij de structuur van de wet. In artikel 10 wordt een vergelijkbare bepaling opgenomen als in artikel 37b van de wet. Dit artikel is opgenomen in Hoofdstuk VI. Algemene Bepalingen, van de wet. Aangezien ook artikel 10 een algemene bepaling is, ligt het voor de hand om de structuur van de wet te volgen en in het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag een soortgelijk hoofdstuk op te nemen: Hoofdstuk IVC. Algemene Bepaling.
Artikel 10 bevat drie bepalingen over de beslissing van de inspecteur op verzoeken. Deze bepalingen gelden voor alle verzoeken waarnaar in het eerste lid van artikel 10 wordt verwezen. Voorheen waren deze drie bepalingen opgenomen in de afzonderlijke artikelen over verzoeken, maar uit het oogpunt van vereenvoudiging worden zij nu in één artikel genoemd. Op deze wijze wordt ook aangesloten bij de structuur van de wet.
Hierbij wordt opgemerkt dat de grondslag voor de verwijzing naar artikel 16a, tweede lid, van de wet wordt gevonden in artikel 38, eerste lid, van de wet. Uit oogpunt van rechtszekerheid is besloten hier gebruik van te maken, omdat op dit moment in de wet geen bepaling is opgenomen over de wijze waarop de inspecteur moet beslissen op het verzoek, bedoeld in artikel 16a, tweede lid, van de wet.
Artikel II, onderdelen A, B en C (artikelen 1, 2 en 4, van het Besluit vrijstelling energiebelasting op elektriciteit bij convenanten)
De wijzigingen in het Besluit vrijstelling energiebelasting op elektriciteit bij convenanten zijn van zuiver technische aard en vloeien voort uit de Wet tot wijziging van de Wet belastingen op milieugrondslag (Staatsblad 2007, 476) die op 1 januari 2008 in werking treedt. Door die wet wordt artikel 36q van de Wet belastingen op milieugrondslag (Wbm) overgebracht naar een andere afdeling van hoofdstuk Va van de Wbm. In die afdeling is het betreffende artikel opgenomen als artikel 36ka. In onderhavig besluit worden daarom de verwijzingen naar artikel 36q van de Wbm vervangen door verwijzingen naar artikel 36ka van de Wbm. Daarnaast wordt artikel 2, eerste lid, onderdeel c, aangepast aan de gewijzigde redactie van artikel 36a van de wet.
Artikel III (Herplaatsing van het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag en het Besluit vrijstelling energiebelasting op elektriciteit bij convenanten)
De teksten van het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag en het Besluit vrijstelling energiebelasting op elektriciteit bij convenanten worden omwille van de duidelijkheid integraal in het Staatsblad geplaatst. Deze teksten worden in het Staatsblad geplaatst zoals deze luiden per 1 januari 2008. Tevens wordt in deze bepaling geregeld dat de nummering definitief wordt vastgesteld zodanig dat er geen zogenoemde a-artikelen meer in het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag staan en dat de verwijzingen in beide besluiten met de nieuwe nummering van zowel het besluit als de wet in overeenstemming worden gebracht.
Artikel IV (Inwerkingtredingsbepaling)
In dit artikel is de inwerkingtreding geregeld, uitgaande van een algemene datum van inwerkingtreding van 1 januari 2008.
De Staatssecretaris van Financiën,
J. C. de Jager
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Financiën.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 8 januari 2008, nr. 5.
Richtlijn nr. 2003/96/EG van de Raad van de Europese Unie van 27 oktober 2003 (PbEU L 283) tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit.
Richtlijn nr. 92/12/EEG van de Raad van 25 februari 1992 (PbEG L 76) betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2007-574.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.