Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Defensie | Staatsblad 2006, 353 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Defensie | Staatsblad 2006, 353 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Defensie van 7 april 2006 nr. P/2006009286;
Gelet op artikel 12 van de Militaire Ambtenarenwet 1931 en artikel 125 van de Ambtenarenwet;
De Raad van State gehoord (advies van 16 juni 2006, nr. W07.06.0115/II);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Defensie van 27 juni 2006 nr. P/2006020381;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Algemeen militair ambtenarenreglement wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1 komt te luiden:
1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
a. Onze Minister
Onze Minister van Defensie;
b. militair
de militaire ambtenaar in de zin van artikel 1, eerste en tweede lid, van de Militaire Ambtenarenwet 1931;
c. militair in werkelijke dienst – tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald – de militair die:
1. is aangesteld bij het beroepspersoneel, tenzij hij op non-activiteit is gesteld of hem buitengewoon verlof van lange duur is verleend;
2. behoort tot het reservepersoneel en als zodanig feitelijk onder de wapenen is;
d. officiersrang
de rang van luitenant ter zee der 3e klasse of van tweede-luitenant of een hogere rang;
e. zeemacht, landmacht, luchtmacht en marechaussee
de Koninklijke marine, de Koninklijke landmacht, de Koninklijke luchtmacht en de Koninklijke marechaussee;
f. militaire inkomsten
alle beloningen in geld waarop de militair aanspraak kan maken krachtens de voor hem geldende bezoldigingsregeling of bezoldigingsregelingen, en krachtens de ter uitvoering van deze regeling of regelingen gegeven voorschriften;
g. initiële opleiding
de opleiding als genoemd in artikel 13, eerste lid;
h. de commandant operationeel commando
de Commandant Zeestrijdkrachten, de Commandant Landstrijdkrachten, de Commandant Luchtstrijdkrachten, de Commandant Koninklijke Marechaussee, voor het desbetreffende commando;
i. hoofd defensieonderdeel
1°. de Secretaris-Generaal, voor zover het betreft de Bestuursstaf;
2°. de commandant operationeel commando voor het desbetreffende commando;
3°. de directeur van de Defensie Materieel Organisatie, voor zover het betreft de Defensie Materieel Organisatie, met uitzondering van het deel ondergebracht in de Bestuursstaf;
4°. de commandant van het Commando Dienstencentra, voor zover het betreft het Commando Dienstencentra.
j. de commandant
een bij ministeriële regeling aan te wijzen functionaris;
k. marechaussee
de militaire ambtenaar ingedeeld bij de Koninklijke Marechaussee.
2. Voor de toepassing van dit besluit wordt mede begrepen onder «rang», «stand» of «klasse»: de bij het koninklijk besluit van 20 juni 1956 (Stb. 361) met die rang, stand of klasse gelijkgestelde rang, stand of klasse.
3. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt mede verstaan onder:
a. echtgenote of echtgenoot
1°. de geregistreerde partner;
2°. degene die door de militair als partner is aangemeld bij de Stichting pensioenfonds ABP en door het bestuur van dat fonds als zodanig is aangemerkt, op voorwaarde dat de militair een bewijs van die aanmelding heeft overlegd aan de commandant;
b. huwelijk
1°. geregistreerd partnerschap;
2°. het samenleven met de partner die door de militair als zodanig is aangemeld bij de Stichting pensioenfonds ABP en door het bestuur van dat fonds als zodanig is aangemerkt.
4. De gelijkstellingen, bedoeld in het derde lid, onderdeel a, onder 2° en onderdeel b, onder 2° eindigen op de dag waarop de aanmelding van het partnerpensioen door het Stichting Pensioenfonds ABP wordt doorgehaald. De militair meldt die doorhaling aan de commandant, waarbij hij een afschrift van de mededeling van die doorhaling verstrekt.
5. Voor de toepassing van de hoofdstukken 5, 7, 8, 9 en 10, alsmede de artikelen 126b,126d tot en met 126f, 130, 134 en 144 tot en met 148, wordt onder «militair» mede begrepen hij die bij het Ministerie van defensie op grond van artikel 6 van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie is aangesteld in burgerlijke openbare dienst om bij de krijgsmacht als geestelijk verzorger doorlopend werkzaam te zijn. Deze geestelijk verzorger wordt, in voorkomend geval, mede begrepen onder het beroepspersoneel. De hoofdstukken 4, 5, 6, en 8, alsmede de artikelen 76, 70b, 70d, 70e en 70f, 85, 87a, 88, 93, 109, 110, 111, 127 en 127a van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie zijn op hem niet van toepassing.
6. Voor de toepassing van de hoofdstukken en artikelen, genoemd in het vijfde lid, wordt voor de geestelijk verzorger als genoemd in het vijfde lid in voorkomend geval onder hoofd defensieonderdeel verstaan: de commandant van het Commando Dienstencentra.
7. Op degene die is aangesteld in burgerlijke openbare dienst om bij de krijgsmacht als geestelijk verzorger niet doorlopend werkzaam te zijn, is het vijfde lid van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat hij in voorkomend geval wordt mede begrepen onder het reservepersoneel.
De artikelen 13 tot en met 15 komen te luiden:
1. De militair wordt door de commandant operationeel commando bij aanstelling in beginsel aangewezen voor het volgen van een initiële opleiding. Deze opleiding is ten minste gericht op het verkrijgen van de benodigde kennis en vaardigheid voor de eerste functie(s) waarvoor hij is bestemd.
2. Aan de aanwijzing voor een initiële opleiding is de verplichting verbonden tot gehele of gedeeltelijke terugbetaling van de kosten van de opleiding, indien de militair na het verstrijken van de voor hem geldende proeftijd:
a. wordt ontheven van de opleiding;
b. voordat de tijd, bedoeld in de eerste volzin van het eerste of tweede lid van artikel 7 is verstreken, wordt ontheven van de functie waarvoor hij is opgeleid dan wel uit de dienst wordt ontslagen.
3. Onder de kosten van de opleiding vallen niet de tijdens de opleiding genoten militaire inkomsten. De commandant operationeel commando kan ten aanzien van bepaalde opleidingen, gelet op de aard en duur daarvan, voor wat betreft de bezoldiging anders bepalen; in deze gevallen is artikel 14, vierde lid, van overeenkomstige toepassing.
4. Bij de berekening van het terug te betalen bedrag wordt uitgegaan van een evenwichtige verdeling van risico´s tussen werkgever en werknemer.
5. Het bedrag van de terugbetalingsverplichting wordt naar evenredigheid verminderd naarmate de termijn als bedoeld in artikel 7 is verstreken.
6. De militair die is aangewezen voor het volgen van een initiële opleiding, kan daarvan door de commandant operationeel commando worden ontheven, indien hij niet voldoet aan de bij de opleiding gestelde eisen of indien ontheffing in het belang van de dienst of van de militair om andere redenen noodzakelijk is.
7. De commandant operationeel commando kan, indien de billijkheid dit vordert, een militair op wie een verplichting rust als bedoeld in het tweede lid geheel of gedeeltelijk van die verplichting ontheffen.
1. De militair kan, al dan niet op eigen aanvraag, door het hoofd defensieonderdeel worden aangewezen voor het volgen van een opleiding om de benodigde kennis en vaardigheid te behouden voor de vervulling van zijn functie, dan wel te verkrijgen voor de vervulling van functies binnen de groepen van functies waarvoor hij is bestemd. Hij wordt tijdig in de gelegenheid gesteld tot het volgen van die opleiding.
2. Aan de aanwijzing op aanvraag voor het volgen van een bijscholingsopleiding kan de verplichting worden verbonden dat de militair nog gedurende een door het hoofd defensieonderdeel te bepalen tijd deel zal blijven uitmaken van het beroepspersoneel, met dien verstande dat, behoudens in bij ministeriële regeling te bepalen gevallen, de termijn ten hoogste 5 jaren bedraagt.
3. Het hoofd defensieonderdeel kan de aanwijzing op aanvraag voor het volgen van een bijscholingsopleiding, afhankelijk van de aard of de duur van de opleiding, de verplichting verbinden tot gehele of gedeeltelijke terugbetaling van hetgeen voor rekening van het rijk aan of ten behoeve van de militair tijdens of in verband met de opleiding is betaald, indien de militair:
a. wordt ontheven van de opleiding;
b. voordat aan de in het tweede lid bedoelde verplichting is voldaan, wordt ontheven van de functie waarvoor hij is opgeleid, dan wel uit de dienst wordt ontslagen.
Het bedrag van de terugbetalingsverplichting wordt naar evenredigheid verminderd naarmate de termijn als bedoeld in het tweede lid is verstreken. Het vierde lid van artikel 13 is van overeenkomstige toepassing.
4. Op de volgens het derde lid vastgestelde terugbetalingsverplichting wordt, gerelateerd aan het aantal maanden dat de opleiding is gevolgd, in mindering gebracht het minimumloon, vastgesteld naar analogie van hetgeen bij en krachtens de Wet minimumloon en minimum-vakantiebijslag is bepaald.
5. Het hoofd defensieonderdeel kent de militair een vergoeding toe voor de aan een bijscholingsopleiding verbonden noodzakelijke en te zijnen laste komende kosten.
6. De militair die is aangewezen voor het volgen van een bijscholingsopleiding, kan daarvan door het hoofd defensieonderdeel worden ontheven, indien hij niet voldoet aan de bij de opleiding gestelde eisen of indien ontheffing in het belang van de dienst of van de militair om andere redenen noodzakelijk is.
7. Het hoofd defensieonderdeel kan, indien de billijkheid dit vordert, een militair op wie een verplichting rust als bedoeld in het tweede of derde lid geheel of gedeeltelijk van die verplichting ontheffen.
1. De militair kan, al dan niet op eigen aanvraag – in voorkomend geval bij toepassing van artikel 20, dan wel artikel 43, eerste lid – door de commandant operationeel commando worden aangewezen voor het volgen van een opleiding ter verkrijging van de benodigde kennis en vaardigheid voor de vervulling van functies binnen andere groepen van functies dan waarvoor hij tot dan toe was bestemd.
2. Artikel 14, tweede tot en met zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 19, eerste lid, komt te luiden:
1. Functietoewijzing, waarbij aan de duur van de functievervulling een maximum termijn kan worden verbonden, en ontheffing uit de functie geschieden:
a. door Onze Minister indien het de functie betreft van Commandant der Strijdkrachten, Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht en commandant operationeel commando;
b. door de Secretaris-Generaal, indien het betreft de overige functies waaraan de rang van kapitein ter zee/kolonel of een hogere rang is verbonden;
c. door de commandant operationeel commando, indien aan de functie een lagere rang is verbonden dan kapitein ter zee/kolonel.
In de artikelen 17b, eerste, derde en vierde lid, 54a, onderdeel b, 54d, derde lid, 54f, vierde, vijfde en zevende lid, 59, 60b, 67, tweede lid, 68, tweede lid, 83, derde lid, 84, vierde lid, 86, onderdeel b, 87, eerste, derde en vierde lid, 87d, zesde lid, 113, vierde lid, 113a, tweede lid, 114, 114a, tweede lid, 118a, tweede lid, 119, derde lid, 143 en 144, tweede en derde lid, wordt «de bevelhebber» steeds vervangen door: het hoofd defensieonderdeel.
In de artikelen 4a, eerste lid, 5, eerste lid, onderdeel d, 17c, eerste en derde lid, 21, onderdelen a en b, 24, 25, eerste en tweede lid, 27, derde lid, 28, eerste en tweede lid, 51, eerste lid, 98, 104, eerste en tweede lid, 120a, vijfde en zesde lid, 125, eerste en tweede lid, 134, eerste en tweede lid en 138 wordt «bevelhebber» steeds vervangen door: commandant operationeel commando.
Na artikel 54f wordt een artikel ingevoegd, dat komt te luiden:
In artikel 96, eerste lid wordt «Wet bestrijding infectieziekten en opsporing ziekteoorzaken (Stb. 1928, 265)» vervangen door: Infectieziektenwet.
Artikel 120 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. De gewezen militair die wegens ziekte of een gebrek, ontstaan voor het tijdstip van ingang van zijn ontslag, nadien nog ongeschikt is voor het verrichten van naar aard en omvang soortgelijke arbeid als die welke als militair werd verricht, heeft gedurende een termijn van twaalf maanden na zijn ontslag aanspraak op zijn laatstelijk genoten bezoldiging. Vervolgens heeft hij aanspraak op 70% van zijn laatstelijk genoten bezoldiging. Het in de vorige volzin bepaalde geldt slechts voor zover de termijn van achttien kalendermaanden, gerekend vanaf de eerste ziektedag, nog niet is verstreken.
2. Aan het negende lid, onderdeel c, subonderdeel 2, wordt de volgende volzin toegevoegd:
Bij deze vermindering wordt uitgegaan van de volledige laatstgenoten bezoldiging.
Artikel 131a, tweede lid, komt te luiden:
2. Het hoofd defensieonderdeel en de commandant operationeel commando kunnen opdracht geven tot het opmaken van een beoordeling.
Het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 2 wordt na het derde lid een lid toegevoegd luidende:
4. De hoofdstukken 4, 5, 6, en 8, alsmede de artikelen 76, 70b, 70d, 70e en 70f, 85, 87a, 88, 93, 109, 110, 111, 127 en 127a, zijn niet van toepassing op de ambtenaar die is aangesteld om bij de krijgsmacht als geestelijk verzorger werkzaam te zijn.
Artikel 3, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:
1. onderdeel b, komt te luiden:
b. hoofd defensieonderdeel
1°. de Secretaris-Generaal, voor zover het betreft de Bestuursstaf;
2°. de Commandant Zeestrijdkrachten, de Commandant Landstrijdkrachten, de Commandant Luchtstrijdkrachten, de Commandant Koninklijke Marechaussee, voor het desbetreffende commando;
3°. de directeur van de Defensie Materieel Organisatie, voor zover het betreft de Defensie Materieel Organisatie, met uitzondering van het deel ondergebracht in de Bestuursstaf;
4°. de commandant van het Commando Dienstencentra, voor zover het betreft het Commando Dienstencentra.
2. na onderdeel b wordt een onderdeel toegevoegd luidende:
c. de commandant:
een bij ministeriële regeling aan te wijzen functionaris;
Artikel 7, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel b wordt «een onderzoek als bedoeld in artikel 9, nog niet is beëindigd» vervangen door: een verklaring als bedoeld in artikel 10, tweede lid, nog niet is afgegeven, met dien verstande dat aan de ambtenaar geen werkzaamheden mogen worden opgedragen die verband houden met de aspecten van de betreffende functie die hebben geleid tot de kwalificatie vertrouwensfunctie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet veiligheidsonderzoeken;
2. In onderdeel f wordt «het bevoegd gezag» vervangen door: de commandant.
Artikel 8 komt te luiden:
1. De aanstelling van de ambtenaar in vaste dienst die wordt bezoldigd volgens salarisschaal 15 of hoger van bijlage A van het Inkomstenbesluit burgerlijke ambtenaren defensie alsmede van de ambtenaar die is aangesteld in burgerlijke openbare dienst om bij de krijgsmacht als geestelijk verzorger werkzaam te zijn en die wordt bezoldigd in de salarisschaal behorend bij de rang van kapitein ter zee/kolonel geschiedt bij koninklijk besluit.
2. De aanstelling in de overige gevallen geschiedt door Onze Minister.
De artikelen 9 tot en met 12 komen te luiden:
1. Een aanstelling voor de tijd van langer dan drie maanden kan slechts plaatsvinden, indien Onze Minister op grond van de gegevens waarover hij beschikt van oordeel is dat de betrokkene in voldoende mate geschikt en bekwaam is voor de desbetreffende functie.
2. Onze Minister stelt voor een functie of voor een groep van functies eisen van geschiktheid en bekwaamheid vast waaraan de betrokkene moet voldoen om voor een aanstelling in aanmerking te komen.
3. Teneinde vast te stellen of de betrokkene in voldoende mate geschikt of bekwaam is, wordt deze door Onze Minister aan een onderzoek onderworpen, waaronder begrepen het verifiëren en zo nodig aanvullen van de gegevens die door de betrokkene zijn verstrekt.
4. Het onderzoek, bedoeld in het derde lid, omvat tevens:
a. een psychologisch onderzoek, indien daaraan naar het oordeel van Onze Minister behoefte bestaat;
b. een medisch onderzoek, indien dit op grond van een wettelijk voorschrift verplicht is gesteld dan wel indien op grond van functie-eisen een onderzoek naar de medische geschiktheid van de betrokkene noodzakelijk is.
5. Onze Minister stelt vast voor welke functies een medisch onderzoek als bedoeld in het vierde lid, onderdeel b, noodzakelijk is.
1. Onze Minister kan, met uitzondering van het geval, bedoeld in het tweede lid, van de betrokkene eisen dat deze een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in de Wet justitiële gegevens overlegt.
2. Aanstelling in een vertrouwensfunctie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet veiligheidsonderzoeken is slechts mogelijk, indien ten aanzien van de betrokkene een verklaring als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van die wet is afgegeven.
3. Bij wijziging van een tijdelijk in een vast dienstverband dan wel in geval van wijziging van tewerkstelling in een andere niet-vertrouwensfunctie wordt geen verklaring omtrent het gedrag verlangd, tenzij naar het oordeel van Onze Minister dit noodzakelijk wordt geacht.
4. Een veiligheidsonderzoek als bedoeld in het tweede lid, wordt pas ingesteld, als naar het oordeel van Onze Minister de betrokkene geschikt en bekwaam is voor de betreffende functie.
1. Aan de betrokkene die is onderworpen aan een psychologisch onderzoek als bedoeld in artikel 9, vierde lid, onderdeel a, wordt op zijn verzoek binnen twee weken na de vaststelling van de uitslag van het onderzoek inzage verleend in die uitslag. Dit vindt plaats in het kader van een nagesprek met de psycholoog die het onderzoek heeft verricht.
2. Mededeling van de uitslag van het onderzoek aan Onze Minister blijft achterwege, indien de betrokkene uiterlijk een week nadat hij van de uitslag van het onderzoek heeft kennis genomen zijn wens daartoe schriftelijk heeft meegedeeld aan degene die met het onderzoek is belast.
3. De uitslag van het onderzoek wordt niet eerder dan twee weken nadat betrokkene daarvan heeft kennis genomen, medegedeeld aan Onze Minister, tenzij die mededeling op een eerder tijdstip is geboden en de betrokkene met die eerdere mededeling schriftelijk heeft ingestemd.
4. Voor zover dit niet heeft plaatsgevonden overeenkomstig het eerste lid heeft de betrokkene recht op een nagesprek met de psycholoog die het onderzoek heeft verricht.
5. De kosten van het psychologisch onderzoek en van het nagesprek komen voor rekening van het Ministerie van Defensie. De betrokkene ontvangt voor ten behoeve van het onderzoek en het nagesprek gemaakte reis- en verblijfkosten een vergoeding ingevolge de bepalingen van het Besluit dienstreizen defensie.
1. De uitslag van het medisch onderzoek als genoemd in artikel 9, vierde lid, onderdeel b, wordt uiterlijk binnen twee weken na vaststelling van die uitslag aan de betrokkene medegedeeld.
2. De betrokkene kan binnen twee weken nadat hem de uitslag van het medisch onderzoek is meegedeeld, een hernieuwd medisch onderzoek aanvragen.
3. Het hernieuwd medisch onderzoek mag niet worden verricht door de arts die het medisch onderzoek heeft verricht.
4. De betrokkene die op grond van artikel 9, vierde lid, onderdeel b, is onderworpen aan een medisch onderzoek, wordt bij aanstelling in een andere functie opnieuw aan een onderzoek naar de medische geschiktheid onderworpen indien de betrokkene voor het vervullen van die functie aan andere medische eisen dient te voldoen dan voor de tot dusverre vervulde functie.
5. Het medisch onderzoek, bedoeld in artikel 9, vierde lid, onderdeel b, mag pas plaatsvinden, indien de betrokkene naar het oordeel van Onze Minister op grond van het onderzoek, bedoeld in artikel 9, derde lid, en eventueel na het psychologisch onderzoek, bedoeld in artikel 9, vierde lid, onderdeel a, overigens voldoende bekwaam en geschikt is voor de desbetreffende functie.
6. De kosten van het medisch onderzoek en het hernieuwd medisch onderzoek komen voor rekening van het Ministerie van Defensie. De betrokkene ontvangt voor ten behoeve van het onderzoek en het hernieuwd onderzoek gemaakte reis- en verblijfkosten een vergoeding ingevolge de bepalingen van het Besluit dienstreizen defensie.
Artikel 14, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het slot van onderdeel d wordt de punt vervangen door puntkomma.
2. Na onderdeel d wordt een nieuw onderdeel e toegevoegd dat luidt:
e. de wekelijkse arbeidsduur waarvoor de ambtenaar wordt aangesteld.
In de artikelen 30b, eerste en vierde lid, 30d eerste, tweede en derde lid, 30da, eerste, tweede en derde lid, 30db, eerste, derde en vierde lid, 30dc, tweede, derde, vierde en zesde lid, 30e, eerste lid, 30h, tweede lid, 30o, tweede lid, 30s, tweede lid, artikel 30u, tweede lid, 30v, tweede lid, 30w, tweede lid, 30x, eerste en derde lid, 30y, tweede lid, 30z, eerste en derde lid, 31a, eerste lid, 31b, eerste lid, 31c, derde lid, 31d, derde lid, 31e, eerste en tweede lid, 31f, eerste en tweede lid, 31g, eerste en vierde lid, 31h, eerste en derde lid, 31i, eerste, derde en vierde lid, 31j, eerste lid, 31k, eerste en tweede lid, 31l, tweede lid, 31m, eerste lid, 31o, eerste en vierde lid, 31p, eerste en derde lid, 31q, eerste en derde lid, 31r, eerste en derde lid, 31s, eerste, vijfde en zesde lid, 31t, 31v, eerste en tweede lid, 46c, eerste, tweede en derde lid, 46d, 46e, het eerste tot en met het zevende lid, 47, het eerste tot en met het vijfde lid, 75, eerste lid, 89, eerste lid, 90a, eerste en zesde lid en 96, eerste lid, wordt «het bevoegd gezag» vervangen door: de commandant.
Artikel 30c wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste en tweede lid komen te luiden:
1. De arbeidsduur, bedoeld in artikel 30b, tweede lid, van de ambtenaar van 57 jaar en ouder die daartoe een aanvraag heeft ingediend, wordt door de commandant, onder handhaving van de arbeidsduur waarvoor hij is aangesteld, teruggebracht met 15,8%, tenzij het dienstbelang zich daartegen verzet.
2. De arbeidsduur, bedoeld in artikel 30b, tweede lid, van de ambtenaar van 61 jaar en ouder die daartoe een aanvraag heeft ingediend, wordt door de commandant, onder handhaving van de arbeidsduur waarvoor hij is aangesteld, teruggebracht met 36,8%, tenzij het dienstbelang zich daartegen verzet.
2. Onder vernummering van het vierde tot en met het achtste lid in het vijfde tot en met het negende lid wordt een nieuw vierde lid ingevoegd dat komt te luiden:
4. De aanspraak op vakantie als bedoeld in artikel 32, vierde lid, wordt naar evenredigheid verminderd en de in artikel 32, vijfde lid, onder a, bedoelde verhoging van de vakantieaanspraak komt te vervallen.
Na artikel 30dc wordt een artikel ingevoegd, dat komt te luiden:
Artikel 32 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid, onderdeel c komt te luiden:
c. de arbeidsduur waarvoor de ambtenaar is aangesteld.
2. Het vierde lid komt te luiden:
4. Voor de ambtenaar die is aangesteld voor een wekelijkse arbeidsduur van 38 uur bedraagt de aanspraak op vakantie 184 uren per kalenderjaar indien het salaris op 1 januari van het desbetreffende jaar minder bedraagt dan het maximumsalaris van schaal 9 van bijlage A van het Inkomstenbesluit burgerlijke ambtenaren defensie, en 192 uren per kalenderjaar indien het salaris op 1 januari van het desbetreffende jaar gelijk is aan of meer bedraagt dan vorenbedoeld maximumsalaris.
3. Het zesde lid komt te luiden:
6. Voor de ambtenaar die is aangesteld voor een wekelijkse arbeidsduur van minder dan 38 uur, wordt de op basis van het vierde en vijfde lid geldende aanspraak op vakantie vastgesteld op een evenredig deel van de aanspraak van een ambtenaar die is aangesteld voor een wekelijkse arbeidsduur van 38 uur.
4. Het achtste lid komt te luiden:
8. Indien de wekelijkse arbeidsduur waarvoor de ambtenaar is aangesteld wordt gewijzigd, wordt de aanspraak op vakantie over een eventueel resterend gedeelte van het desbetreffende kalenderjaar opnieuw vastgesteld, rekening houdend met de nieuwe arbeidsduur. De tot aan de datum van ingang van de gewijzigde arbeidsduur verworven aanspraak op vakantie blijft ongewijzigd gehandhaafd.
5. Onder vernummering van het dertiende in het twaalfde lid komt het twaalfde lid te vervallen.
Artikel 33 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde en vierde lid komen te luiden:
3. De ambtenaar dient in elk kalenderjaar ten minste 120 uur vakantie op te nemen waarvan ten minste 80 uur over een aaneengesloten periode indien hij is aangesteld voor een wekelijkse arbeidsduur van 38 uur, en tot in evenredigheid lagere getallen indien hij is aangesteld voor een wekelijkse arbeidsduur van minder dan 38 uur.
4. De commandant kan toestaan dat een ambtenaar in enig kalenderjaar meer uren vakantie opneemt dan zijn aanspraak tot en met het lopende jaar bedraagt, met dien verstande dat de opgenomen vakantie de aanspraak tot en met het lopende jaar nimmer met meer dan 64 uren mag overschrijden. Voor de ambtenaar die is aangesteld voor een wekelijkse arbeidsduur van minder dan 38 uur, wordt het in de vorige volzin bedoelde aantal uren van de maximaal toegestane overschrijding verminderd naar evenredigheid van de arbeidsduur waarvoor hij is aangesteld. De in een kalenderjaar teveel genoten vakantie wordt in mindering gebracht op de aanspraak op vakantie over het eerstvolgende jaar.
2. In het zesde, zevende en negende lid, wordt «het bevoegd gezag» vervangen door: de commandant.
3. Het achtste lid komt te luiden:
8. Onverminderd het bepaalde in het derde lid wordt niet-opgenomen vakantie, waaronder eventuele van vorige jaren overgeboekte vakantie, naar het volgende kalenderjaar overgeboekt tot een maximum van 80 uren voor de ambtenaar die is aangesteld voor een wekelijkse arbeidsduur van 38 uur, en tot een evenredig lager getal voor de ambtenaar die is aangesteld voor een wekelijkse arbeidsduur van minder dan 38 uur.
In artikel 34, eerste lid, wordt «werktijd» vervangen door: arbeidsduur waarvoor hij is aangesteld.
In artikel 38, tweede lid, wordt «binnen de vastgestelde werktijden» vervangen door: binnen het voor hem vastgestelde rooster.
Artikel 42 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste, tweede en derde lid komen te luiden:
1. Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten wordt door de commandant aan de ambtenaar jaarlijks ten hoogste 120 uren buitengewoon verlof met behoud van volle bezoldiging verleend voor het bijwonen van vergaderingen van statutaire organen van verenigingen van ambtenaren, van centrale organisaties, waarbij deze verenigingen zijn aangesloten of van internationale ambtenarenorganisaties, mits de ambtenaar hieraan deelneemt:
a. voor zover het betreft vergaderingen van verenigingen van ambtenaren als bestuurslid van die vereniging dan wel als afgevaardigde of bestuurslid van een onderdeel daarvan;
b. voor zover het betreft vergaderingen van centrale organisaties, waarbij verenigingen van ambtenaren zijn aangesloten, als bestuurslid van die centrale organisatie dan wel als afgevaardigde of bestuurslid van een bij die organisatie aangesloten vereniging van ambtenaren;
c. voor zover het betreft vergaderingen van een internationale ambtenarenorganisatie als bestuurslid van deze organisatie dan wel als afgevaardigde of bestuurslid van een bij die organisatie aangesloten vereniging van ambtenaren.
2. Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt door de commandant tot ten hoogste 208 uren per jaar buitengewoon verlof met behoud van volle bezoldiging verleend aan de ambtenaar, die door een centrale als bedoeld in het Besluit georganiseerd overleg sector defensie of een daarbij aangesloten vereniging is aangewezen om bestuurlijke of vertegenwoordigende activiteiten te ontplooien binnen zijn centrale of een daarbij aangesloten vereniging respectievelijk binnen de organisatie van de werkgever, die er toe strekken de doelstellingen van zijn centrale van overheidspersoneel en de daarbij aangesloten verenigingen te ondersteunen.
3. Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt door de commandant buitengewoon verlof met behoud van volle bezoldiging verleend aan de ambtenaar voor het – op uitnodiging van een organisatie van ambtenaren – als cursist deelnemen aan een cursus, met dien verstande dat dit verlof ten hoogste 48 uren per twee jaren bedraagt.
2. Het zesde lid komt te luiden:
6. Tenzij andere belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt door de commandant aan de ambtenaar buitengewoon verlof met behoud van volle bezoldiging verleend voor het bijwonen van vergaderingen van commissies voor georganiseerd overleg in ambtenarenzaken. Dit geldt eveneens voor één voorvergadering per in de vorige volzin bedoelde vergadering.
In artikel 43 komt de aanhef te luiden:
Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt door de commandant aan de ambtenaar buitengewoon verlof met behoud van volle bezoldiging verleend:
In artikel 44 komt de aanhef te luiden:
Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt door de commandant aan de ambtenaar buitengewoon verlof met behoud van volle bezoldiging verleend:
Artikel 45, eerste lid, komt te luiden:
1. Buitengewoon verlof van korte duur, al dan niet met behoud van volle bezoldiging, kan bovendien aan de ambtenaar worden verleend in de gevallen waarin de commandant oordeelt dat daartoe aanleiding bestaat.
Artikel 46, tweede lid, komt te luiden:
2. Indien de ambtenaar, die niet vooraf een aanvraag voor buitengewoon verlof van korte duur bij de commandant heeft ingediend, aantoont, dat hij daartoe geen gelegenheid heeft gehad, terwijl er voor zijn afwezigheid gegronde redenen bestonden, wordt deze afwezigheid beschouwd als buitengewoon verlof met behoud van volle bezoldiging.
Artikel 48, eerste lid, komt te luiden:
1. Buitengewoon verlof van lange duur kan aan de ambtenaar op zijn aanvraag worden verleend door het hoofd defensieonderdeel al dan niet met behoud van bezoldiging en al dan niet onder bepaalde voorwaarden.
In de artikelen 55, tweede en derde lid, 56, eerste, derde, vierde en zesde lid, 57, eerste en tweede lid, 58, eerste en tweede lid, 59, 79, eerste, tweede en derde lid, 87a, tweede lid, 94, eerste, tweede en derde lid, en 94a wordt «het bevoegd gezag» telkenmale vervangen door: het hoofd defensieonderdeel.
Artikel 51, eerste lid, komt te luiden:
1. Aan de ambtenaar, benoemd tot bezoldigd bestuurder van een vereniging van ambtenaren, van een centrale of van een internationale organisatie van zodanige verenigingen, kan uit dien hoofde naar het oordeel van Onze Minister voor ten hoogste twee jaren buitengewoon verlof zonder behoud van bezoldiging worden verleend.
Artikel 58a, eerste lid, komt te luiden:
1. De ambtenaar die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte kan door het hoofd defensieonderdeel een andere functie worden opgedragen.
Artikel 62 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De gewezen ambtenaar, die voor de beëindiging van zijn betrekking ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid en nadien nog ongeschikt is om een naar aard en omvang soortgelijke betrekking te vervullen, behoudt gedurende een termijn van twaalf maanden aanspraak op zijn volledige bezoldiging. Vervolgens heeft hij aanspraak op 70% van zijn bezoldiging. De vorige volzin geldt slechts voor zover de termijn van achttien kalendermaanden, gerekend vanaf de eerste ziektedag, nog niet is verstreken en uiterlijk tot de eerste dag van de maand volgend op die waarin de gewezen ambtenaar de leeftijd van 65 jaar bereikt.
2. Aan het einde van het tiende lid wordt de volgende volzin toegevoegd:
Bij deze vermindering wordt uitgegaan van de volledige laatstgenoten bezoldiging.
In artikel 64, eerste lid, wordt «het tot verlening der vergoeding bevoegde gezag» vervangen door: het hoofd defensieonderdeel.
Artikel 65, eerste en vijfde lid, komen als volgt te luiden:
1. Aan de gewezen ambtenaar aan wie ontslag is verleend op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, wordt – indien de arbeidsongeschiktheid in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen arbeid of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht, en de ongeschiktheid niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten – door Onze Minister een aanvullende uitkering verleend.
5. Indien het overlijden van een ambtenaar in overwegende mate zijn oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen arbeid of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht en niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten, wordt aan degene die in verband met dit overlijden krachtens het pensioenreglement, bedoeld in artikel 54a, onderdeel h, een nabestaandenpensioen geniet, door Onze Minister een uitkering toegekend ten bedrage van 18 procent van het resultaat van de vermenigvuldiging van:
a. 1,75 procent van de berekeningsgrondslag, bedoeld in artikel 8.3 van het pensioenreglement, en
b. de pensioengeldige diensttijd, bedoeld in paragraaf 5 van het pensioenreglement.
De uitkering eindigt met ingang van de maand waarin de overleden ambtenaar de leeftijd van 65 jaar zou hebben bereikt, dan wel, indien de weduwe aan wie bedoeld pensioen werd toegekend, hertrouwt, met ingang van de maand volgend op die van het hertrouwen.
Artikel 74 komt te luiden:
Artikel 76 komt te luiden:
1. De ambtenaar is verplicht indien hem door de commandant een ambts- of dienstwoning ter bewoning is aangewezen, deze te betrekken en zich ter zake van de bewoning en het gebruik te gedragen naar de regels, die daaromtrent zijn gesteld.
2. De ambtenaar draagt de onderhoudskosten, die volgens de wet en het plaatselijk gebruik gemeenlijk voor rekening van de huurder zijn, tenzij door Onze Minister anders wordt bepaald.
Artikel 77 komt te luiden:
1. Het hoofd defensieonderdeel kan de ambtenaar op diens aanvraag een andere functie opdragen.
2. Het hoofd defensieonderdeel kan de ambtenaar indien het belang van de dienst dit vordert, al dan niet in zijn dienstvak en al of niet op dezelfde standplaats, een andere functie opdragen die redelijkerwijs in overeenstemming is met diens persoonlijkheid, omstandigheden en vooruitzichten; de ambtenaar is verplicht een dergelijke functie te aanvaarden.
3. De Secretaris-Generaal is bevoegd tot het opdragen van een andere functie als bedoeld in het eerste en tweede lid aan een ambtenaar, bezoldigd volgens salarisschaal 14 of hoger van bijlage A van het Inkomstenbesluit burgerlijke ambtenaren defensie alsmede aan een ambtenaar die is aangesteld in burgerlijke openbare dienst om bij de krijgsmacht als geestelijk verzorger werkzaam te zijn en die wordt bezoldigd in de salarisschaal behorend bij de rang van kapitein ter zee/kolonel.
Artikel 78 komt te luiden:
1. Het hoofd defensieonderdeel kan de ambtenaar opdragen tijdelijk andere werkzaamheden te verrichten dan hij gewoonlijk verricht en die hem gelet op zijn persoonlijke omstandigheden redelijkerwijs kunnen worden opgedragen. De ambtenaar is gehouden deze werkzaamheden te verrichten, met uitzondering van werkzaamheden in de plaats van stakers of uitgeslotenen in particuliere dienst, tenzij deze worden verricht in dienst van Defensie en zij tijdens de staking of uitsluiting of als onmiddellijk gevolg daarvan, redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor de openbare dienst.
2. Onze Minister kan, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de ambtenaar, de ambtenaar opdragen in geval van buitengewone omstandigheden andere werkzaamheden te verrichten dan hij gewoonlijk verricht, mits die werkzaamheden strekken tot uitvoering van de taken van de defensieorganisatie of ertoe strekken een zo goed mogelijke uitvoering van die taken te verzekeren.
3. Het hoofd defensieonderdeel kan de ambtenaar opdragen lessen te volgen en deel te nemen aan oefeningen met het oog op het verrichten van werkzaamheden als bedoeld in het tweede lid.
In de artikelen 83, eerste lid, 110, eerste lid, 115, derde lid, 127, derde lid, en 130, derde en vierde lid, wordt «het bevoegd gezag» of «het bevoegde gezag» vervangen door: Onze Minister.
In artikel 89, eerste lid, wordt «Wet bestrijding infectieziekten en opsporing ziekteoorzaken» vervangen door: Infectieziektenwet.
Artikel 91a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «aan een door Onze Minister aan te wijzen functionaris» vervangen door: aan de Directeur Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst.
2. In het derde lid wordt «artikel 21 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten» vervangen door: artikel 10 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002.
Artikel 99 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid komt te luiden:
3. De straf wordt opgelegd door Onze Minister of een door hem aangewezen autoriteit.
2. Na het derde lid wordt een nieuw vierde lid toegevoegd, dat komt te luiden:
4. In afwijking van het derde lid, geschiedt het opleggen van straffen, genoemd in artikel 100, eerste lid onder i en l, aan de ambtenaar die bij koninklijk besluit is aangesteld, door Onze Minister.
Artikel 100, tweede lid, komt te luiden:
2. Een opgelegde straf, als bedoeld in het eerste lid onder g, h, of i, kan, indien daar gelet op het gedrag van betrokken ambtenaar naar het oordeel van de bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 99, derde of vierde lid, reden voor is, ongedaan worden gemaakt.
Artikel 101, eerste lid, komt te luiden:
1. Indien de ambtenaar verantwoording aflegt doet hij dit ten overstaan van Onze Minister of een door hem aangewezen autoriteit. Deze bepaalt of de verantwoording mondeling of schriftelijk zal geschieden, met dien verstande dat bij schriftelijke verantwoording de ambtenaar op zijn verzoek gelegenheid wordt gegeven tot nadere mondelinge toelichting. De ambtenaar kan zich door een rechtskundige of een andere raadsman doen bijstaan.
Artikel 110, eerste lid komt te luiden:
1. Schorsing als bedoeld in artikel 109, tweede lid, geschiedt door Onze Minister of een door hem aangewezen autoriteit.
Artikel 112 komt te luiden:
1. Het ontslag van de ambtenaar in vaste dienst die wordt bezoldigd volgens salarisschaal 15 of hoger van bijlage A van het Inkomstenbesluit burgerlijke ambtenaren defensie geschiedt bij koninklijk besluit.
2. Het ontslag in de overige gevallen geschiedt door Onze Minister.
Artikel 116 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Ontslag op één van de in het eerste lid genoemde gronden kan slechts plaatsvinden, indien het na een zorgvuldig onderzoek niet mogelijk is gebleken om de ambtenaar binnen het gezagsbereik van Onze Minister andere mede in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden voor hem passende werkzaamheden op te dragen, dan wel indien deze zodanige werkzaamheden weigert te aanvaarden. Bij het opdragen van passende werkzaamheden zal, teneinde het ontstaan dan wel het vergroten van feitelijke ongelijkheden tegen te gaan, uitgangspunt zijn dat bij gelijke geschiktheid voorrang wordt gegeven aan vrouwelijke ambtenaren.
2. In het zesde lid, wordt «het tot ontslagverlening bevoegde gezag» vervangen door: de bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 112, eerste of tweede lid.
In artikel 117, eerste en tweede lid, wordt «het bevoegd gezag» vervangen door: de bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 112, eerste of tweede lid.
In artikel 118 wordt «wordt» vervangen door: wordt door de bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 112, eerste of tweede lid.
In artikel 119, vierde lid, wordt «het bevoegde gezag» vervangen door: de bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 112, eerste of tweede lid.
Artikel 121 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel i, wordt «keuring» vervangen door: medisch onderzoek.
2. In het eerste lid, onderdeel a, het zevende tot en met negende lid, en het elfde lid, wordt «het bevoegd gezag» telkenmale vervangen door: Onze Minister.
Artikel 122, eerste lid, komt te luiden:
1. Aan ambtenaren wordt, behoudens in zeer bijzondere gevallen, bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar door de bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 112, eerste of tweede lid, het ontslag als bedoeld in artikel 121, eerste lid onder h, verleend met ingang van de eerstvolgende maand.
Artikel 123a wordt als volgt gewijzigd:
1. De aanhef van het eerste lid komt te luiden:
1. Aan de ambtenaar die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is zijn arbeid te verrichten, kan door de bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 112, eerste of tweede lid, in afwijking van artikel 121, derde lid, onderdeel a, ontslag worden verleend, indien hij zonder deugdelijke grond weigert:
2. In het eerste en tweede lid, wordt «het bevoegd gezag» telkenmale vervangen door: Onze Minister.
Artikel 124, tweede lid, komt te luiden:
2. In geval van ontslag ingevolge het eerste lid wordt door de bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 112, eerste of tweede lid, een voorziening getroffen waarbij de ambtenaar een uitkering wordt verleend, die, naar het oordeel van dat bevoegd gezag, met het oog op de omstandigheden redelijk is te achten. Deze uitkering is ten minste gelijk aan het totaalbedrag van de uitkeringen berekend op basis van de Werkloosheidswet en het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Defensie
Artikel 161 komt te luiden:
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a. opleiding:
de assistentopleiding en de basisberoepsopleiding, bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onder a en b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;
b. deelnemer:
de ambtenaar die minder dan twaalf maanden achtereen is bezoldigd volgens het Inkomstenbesluit burgerlijke ambtenaren defensie en die deelneemt aan de opleiding.
Artikel 162 komt als volgt te luiden:
In artikel 166 wordt «Inkomstenbesluit burgerlijke ambtenaren defensie» gewijzigd in: het Inkomstenbesluit burgerlijke ambtenaren defensie.
In artikel 168a wordt «directeur-generaal personeel en materieel» vervangen door: hoofddirecteur personeel.
Het Besluit dienstreizen defensie wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1, onderdeel b, komt te luiden:
b. commandant:
de bij ministeriële regeling aan te wijzen functionarissen;
In de artikelen 1, onderdeel b, d, en e, 4, eerste lid, derde lid, vijfde lid en zesde lid, 5, tweede lid, 9, tweede lid en 11, tweede lid wordt de zinsnede «het bevoegd gezag» vervangen door: de commandant.
Het Inkomstenbesluit militairen wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel b komt te luiden:
b. de commandant operationeel commando
de Commandant Zeestrijdkrachten, de Commandant Landstrijdkrachten, de Commandant Luchtstrijdkrachten en de Commandant Koninklijke Marechaussee, voor het desbetreffende commando;
2. Onder gelijktijdige lettering van de onderdelen c tot en met p in de onderdelen d tot en met q wordt een onderdeel c ingevoegd, luidende:
c. hoofd defensieonderdeel
1°. de Secretaris-Generaal, voor zover het betreft de Bestuursstaf;
2°. de commandant operationeel commando voor het desbetreffende commando;
3°. de directeur van de Defensie Materieel Organisatie, voor zover het betreft de Defensie Materieel Organisatie, met uitzondering van het deel ondergebracht in de Bestuursstaf;
4°. de commandant van het Commando Dienstencentra, voor zover het betreft het Commando Dienstencentra;
Artikel 6 komt te luiden:
1. De bevoegdheid tot het toekennen van aanspraken op grond van de artikelen 7, 8, 12, 12a en 13 aan militairen met de rang van kapitein ter zee/kolonel en hoger berust bij de Secretaris-Generaal.
2. De militair respectievelijk de gewezen militair met de rang van vice-admiraal, luitenant-generaal, luitenant-admiraal of generaal heeft aanspraak op een eindejaarsuitkering ten bedrage van 0,4% van de door hem genoten bezoldiging respectievelijk de door hem genoten uitkering op grond van de Uitkeringswet gewezen militairen of het door hem genoten wachtgeld of uitkering als bedoeld in artikel 18, zesde lid, van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Defensie na toepassing van de bij of krachtens die wet respectievelijk die regeling geldende vermindering wegens inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf.
3. Bij ministeriële regeling kan de eindejaarsuitkering, bedoeld in het derde lid, worden verhoogd met een nominaal bedrag overeenkomstig de desbetreffende vaststelling bij overige overheidssectoren.
Artikel 12a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid vervalt onder gelijktijdige vernummering van het tweede tot en met het zevende lid in het eerste tot en met het zesde lid.
2. In het eerste lid vervalt de zinsnede «niet bedoeld in het eerste lid,».
Artikel 13 komt te luiden:
1. De commandant kan aan de militair die zich tijdens het verblijf in werkelijke dienst bijzonder heeft onderscheiden door optreden of gedragingen dan wel door buitengewone toewijding of bijzondere loffelijke dienstverrichtingen, naar bij ministeriële regeling te stellen regels, één of meer van de onderstaande beloningen toekennen:
a. geschenk;
b. geldelijke beloning;
c. functioneringsgratificatie.
2. Het maximumbedrag van de beloningen wordt bij ministeriële regeling vastgesteld.
Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste en tweede lid komen te luiden:
1. De militair die wegens ziekte verhinderd is dienst te verrichten, heeft, zodra die verhindering twaalf maanden heeft geduurd, aanspraak op 70% van de inkomsten waarop hij aanspraak zou hebben, indien die verhindering tot dienstverrichting niet was ingetreden.
2. Indien de militair, bedoeld in het eerste lid gedurende een bepaalde tijd zwangerschaps- of bevallingsverlof op basis van artikel 3:1 van de Wet arbeid en zorg geniet wordt het betreffende tijdvak van twaalf maanden met dat verlof verlengd.
2. Het vierde tot en met het zesde lid komen te luiden:
4. In afwijking van het eerste lid heeft de militair ook na afloop van de in lid 1 genoemde termijn – in voorkomend geval verlengd ingevolge het tweede lid – aanspraak op de inkomsten waarop hij aanspraak zou hebben, indien die verhindering tot dienstverrichting niet was ingetreden:
a. als de ziekte waardoor hij verhinderd is dienst te verrichten naar het oordeel van het hoofd defensieonderdeel in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de aan hem opgedragen werkzaamheden of diensten of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moeten worden verricht, en – rekening houdend met de werkzaamheden of diensten en omstandigheden – niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid te wijten;
b. gedurende de periode dat zwangerschaps- of bevallingsverlof wordt genoten op basis van artikel 3:1 van de Wet arbeid en zorg.
5. In afwijking van het eerste lid heeft de militair ook na het eerste tijdvak van twaalf maanden recht op doorbetaling van zijn inkomsten over het aantal uren dat hij loonvormende arbeid heeft verricht, niet zijnde reïntegratieactiviteiten waaronder therapeutische arbeid, onderwijs of scholing.
6. In afwijking van het vijfde lid wordt onderwijs of scholing beschouwd als loonvormende arbeid indien:
a. dit onderwijs of deze scholing is gekoppeld aan de functievervulling van een voor de militair beschikbare functie;
b. dit onderwijs of deze scholing plaats vindt binnen een erkend reïntegratietraject en gericht is op concrete arbeidsmogelijkheden buiten Defensie en is goedgekeurd door de reïntegratie-autoriteit van Defensie.
In de artikelen 7, vijfde en zesde lid, 12a, eerste lid, 17, vierde lid, onderdeel 2, 17, vijfde tot en met zevende lid, 17a, derde en vierde lid, 17b, derde lid, 17c, derde lid, 17d, tweede, 19, eerste, tweede en vierde lid, 22, derde lid en 23, eerste, zesde en zevende lid wordt «de bevelhebber» telkenmale vervangen door: het hoofd defensieonderdeel.
In de artikelen 7, eerste lid, 8, tweede lid, 12 en 16, tweede lid wordt «bevelhebber» telkenmale vervangen door: commandant operationeel commando.
De bijlagen A en B worden vervangen door de bijlagen A en B, gevoegd als bijlagen 1 en 2 bij dit besluit.
Het Inkomstenbesluit burgerlijke ambtenaren defensie wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel c, subonderdeel 2, komt te luiden:
2°. de Commandant Zeestrijdkrachten, de Commandant Landstrijdkrachten, de Commandant Luchtstrijdkrachten, de Commandant Koninklijke Marechaussee, voor het desbetreffende commando;
2. Aan het slot van onderdeel e wordt de volgende zinsnede toegevoegd: , of het bedrag, dat wordt gevonden met toepassing van bijlage B.
Aan het slot van artikel 4 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. De bevoegdheid tot het toekennen van aanspraken op grond van de artikelen 10, 11, 45, 46 en 47 aan ambtenaren bezoldigd volgens salarisschaal 14 en hoger berust bij de Secretaris-Generaal.
In artikel 8, eerste lid, wordt de zinsnede «Het hoofd defensieonderdeel» vervangen door: Onze Minister.
Artikel 9 komt te luiden:
1. Het hoofd defensieonderdeel stelt de ambtenaar in kennis van de voorgenomen functiewaardering als bedoeld in artikel 8, tweede lid. De ambtenaar die bedenkingen heeft tegen de functiewaardering kan die bedenkingen aan het hoofd defensieonderdeel kenbaar maken. Na een heroverweging stelt het hoofd defensieonderdeel de functiewaardering al dan niet gewijzigd vast. De ambtenaar kan tegen deze heroverweging bezwaar maken. In een dergelijk geval wint het hoofd defensieonderdeel, naar regels bij ministeriële regeling te stellen, het advies in van de Commissie van advies bezwaren functiewaardering.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien voor de ambtenaar een bijzondere regeling geldt als bedoeld in artikel 18 van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie.
In artikel 13, eerste lid, onderdeel a, wordt de zinsnede «artikel 2, vijfde lid» vervangen door: artikel 2, tweede lid.
Aan artikel 25 wordt, onder gelijktijdige vervanging van de punt aan het slot van onderdeel k in een puntkomma, een onderdeel l toegevoegd dat komt te luiden:
l. loonvormende arbeid:
arbeid gericht op het leveren van productie.
Artikel 26 komt te luiden:
1. De ambtenaar die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte heeft vanaf de dag waarop deze ongeschiktheid aanvangt, gedurende een termijn van twaalf maanden aanspraak op zijn volledige bezoldiging. Vervolgens heeft hij tot het einde van zijn betrekking aanspraak op 70% van zijn bezoldiging.
2. Indien de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid gedurende een bepaalde tijd zwangerschaps- of bevallingsverlof op basis van artikel 3:1 van de Wet arbeid en zorg geniet wordt het betreffende tijdvak van twaalf maanden met dat verlof verlengd.
3. Voor het vaststellen van het tijdstip waarop de in het eerste lid genoemde termijn van twaalf maanden verstreken is, worden perioden van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen. Bij vaststelling van de periode van vier weken blijven periode waarin zwangerschaps- of bevallingsverlof wordt genoten op basis van artikel 3:1 van de Wet arbeid en zorg, buiten beschouwing.
4. De ambtenaar heeft ook na afloop van de in het eerste lid genoemde termijn van twaalf maanden aanspraak op zijn volledige bezoldiging:
a. indien de ziekte, uit hoofde waarvan hij ongeschikt is zijn arbeid te verrichten, in overwegende mate zijn oorzaak vindt in de aard van de hem opgedragen arbeid of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht, en niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten;
b. gedurende de periode dat zwangerschaps- of bevallingsverlof wordt genoten op basis van artikel 3:1 van de Wet arbeid en zorg.
5. In afwijking van het eerste lid heeft de ambtenaar ook na het eerste tijdvak van twaalf maanden recht op doorbetaling van zijn bezoldiging over het aantal uren dat hij loonvormende arbeid heeft verricht, niet zijnde reïntegratieactiviteiten, waaronder therapeutische arbeid, onderwijs of scholing.
6. In afwijking van het vijfde lid wordt onderwijs of scholing beschouwd als loonvormende arbeid indien dit onderwijs of deze scholing is gekoppeld aan de functievervulling van een voor de ambtenaar beschikbare functie.
In artikel 29, eerste lid, onderdeel c, wordt de zinsnede «het geneeskundig onderzoek, bedoeld in artikel 10» vervangen door: een medisch onderzoek als bedoeld in artikel 9, vierde lid, onderdeel b,.
Artikel 31 komt te luiden:
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die geen deelnemer is in de zin van het Pensioenreglement ABP. In geval van ziekte ontvangt hij tijdens de duur van zijn dienstverband op een hem op grond van de Ziektewet of de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen toegekende uitkering een aanvulling tot zijn bezoldiging. Indien de ambtenaar wegens ziekte ongeschikt is voor de uitoefening van zijn dienstbetrekking, ontvangt hij gedurende de eerste twaalf maanden van die ongeschiktheid 100% en daarna tot aan het einde van zijn betrekking 70% van zijn bezoldiging, nadat daarop de uitkering ingevolge de Ziektewet of de de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen in mindering is gebracht. Op die vermindering zijn de artikelen 27 en 29 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 36 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Bij de ambtenaar die ingevolge artikel 109, eerste lid, dan wel ingevolge artikel 109, tweede lid, onderdeel a of b, van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie is geschorst, wordt door de commandant voor de duur van die schorsing eenderde gedeelte ingehouden van de bezoldiging, tenzij het hoofd defensieonderdeel bepaalt dat geen inhouding zal plaatsvinden.
2. In het tweede lid wordt de zinsnede «de commandant» vervangen door: het hoofd defensieonderdeel.
3. In het vierde lid wordt de zinsnede «bevoegd gezag» vervangen door: hoofd defensieonderdeel.
Artikel 1, onderdeel b, van het Besluit geneeskundig onderzoek bij blijvende dienstongeschiktheid en pensioenkeuring militairen komt te luiden:
b. geneeskundige autoriteit
de door Onze Minister aan te wijzen medische autoriteit, die hem adviseert omtrent blijvende dienstongeschiktheid;
In artikel 2, zesde lid, onderdeel b, van het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen wordt de zinsnede «de regionale bevelhebbers der Koninklijke Marine, de commandant van het Korps Mariniers, de bevelhebber der land- of der luchtstrijdkrachten, dan wel de commandant van de Koninklijke Marechaussee» vervangen door: de Commandant Zeestrijdkrachten, de Commandant Landstrijdkrachten, de Commandant Luchtstrijdkrachten, of de Commandant Koninklijke Marechaussee.
In artikel 2, eerste lid, onderdeel i, van het Verplaatsingskostenbesluit burgerlijke ambtenaren defensie wordt de zinsnede «Bezoldigingsbesluit burgerlijke ambtenaren defensie» vervangen door: Inkomstenbesluit burgerlijke ambtenaren defensie en de zinsnede «bezoldigingsbesluit» door: inkomstenbesluit.
Het Besluit inkomenstoeslag dienstplichtigen wordt ingetrokken.
Voor de artikelen IV onderdeel G en V onderdeel G geldt dat voor de ambtenaar wiens eerste dag van ongeschikt tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte is gelegen voor 1 januari 2004 de artikelen 26 Inkomstenbesluit burgerlijke ambtenaren defensie en 17 Inkomstenbesluit militairen van toepassing blijven zoals deze luidden op de dag voor de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst. Perioden van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte worden samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen. Bij vaststelling van de periode van vier weken blijven periode waarin zwangerschaps- of bevallingsverlof is genoten op basis van artikel 3:1 van de Wet arbeid en zorg buiten beschouwing.
1. Artikel I, onderdeel J, artikel II onderdeel AA, artikel IV onderdeel G, artikel V onderdelen F en G alsmede artikel X treden in werking op 1 oktober 2006.
2. Artikel II, onderdelen BBB en EEE, artikel V, onderdelen A, subonderdeel 2, E, H, J, K en L alsmede de artikelen VIII en IX treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst met dien verstande dat zij terugwerken tot en met 11 mei 2005.
3. De overige artikelen van dit besluit treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst met dien verstande dat zij terugwerken tot en met 5 september 2005.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Staatssecretaris van Defensie,
C. van der Knaap
Uitgegeven de eerste augustus 2006
De Minister van Justitie a.i.,
S. M. Dekker
Het besturingsmodel van het Ministerie van Defensie is ingrijpend gewijzigd. De belangrijkste wijzigingen betreffen het versterken van de positie van de Commandant der Strijdkrachten waar het gaat om de coördinatie en aansturing van de krijgsmachtdelen en het gelijktijdig opheffen van de functie van bevelhebber. Het voorgaande is neergelegd in het nieuwe Algemeen organisatiebesluit defensie 2005 van 6 januari 2005 (Stcrt. 2005, 11).
Het bovenstaande noopt tot actualisering van de tot nu toe gehanteerde toekenning van uitvoerende personele bevoegdheden. Zo zijn de bevoegdheden, die tot op heden aan de bevelhebbers waren geattribueerd, herbelegd.
Onderhavige wijziging strekt tot deze herbelegging. Hierover heeft de Staatssecretaris van Defensie op 4 januari en 13 juli 2005 overeenstemming bereikt met de Sectorcommissie Defensie. De bevoegdheden die bij de bevelhebber lagen, zijn thans, afhankelijk van de in het Algemeen organisatiebesluit defensie 2005 toebedeelde taken, toebedeeld aan het hoofd defensieonderdeel, waaronder begrepen de commandanten operationeel commando, dan wel uitsluitend aan de commandanten operationeel commando.
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om een van de maatregelen voor Defensie uit het rijksbrede onderzoek naar de uitvoeringsaspecten van de beloning van de ambtelijke top te realiseren. Deze maatregel betreft de bevoegdheid tot het nemen van inschalings- en beloningsbeslissingen ten aanzien van topfunctionarissen. Het personeelsbeheer van de topfunctionarissen wordt centraal belegd onder de directe aansturing en verantwoordelijkheid van de Secretaris-Generaal van het Ministerie van Defensie. Hiervoor is in het Inkomstenbesluit burgerlijke ambtenaren defensie en het Inkomstenbesluit militairen (IBM) de bevoegdheid tot het toekennen van geldelijke beloningen, salarisnummers bij aanstelling en bevordering, bindingspremies en de functioneringstoelagen voor burgerambtenaren bezoldigd vanaf schaal 14 respectievelijk militairen met de rang van kapitein ter zee/kolonel of hoger neergelegd bij de Secretaris-Generaal. In het verlengde hiervan is ook de bevoegdheid tot functietoewijzing voor dit hogere defensiepersoneel eveneens neergelegd bij de Secretaris-Generaal. De bevoegdheid tot het toekennen van een tijdelijke verkorting of verlenging van de arbeidsduur alsmede de opname van spaaruren in het kader van de flexibilisering arbeidsduur is voor deze categorie personeel ook bij de Secretaris-Generaal belegd.
Door de wijzigingen in de bevelstructuur is de aanvullende financiële voorziening voor bevelhebbers in de vorm van toekenning van het salaris behorend bij de naasthogere rang – voor de bevelhebbers van de Koninklijke Marine, Koninklijke Landmacht en de Koninklijke Luchtmacht komen te vervallen. De operationeel commandanten verkrijgen het salaris overeenkomstig de rang van de functie.
Tevens is de bevoegdheid tot functietoewijzing vanaf de rang van kapitein ter zee/kolonel voorbehouden aan de Secretaris-Generaal en niet meer aan de bevelhebber.
Ten aanzien van het BARD kan in het kader van de hierboven genoemde attributie worden opgemerkt dat de autoriteit die volgens de Regeling bevoegdhedentoedeling burgerlijke ambtenaren defensie een personele bevoegdheid uitoefent (het «bevoegd gezag»), direct in het BARD zichtbaar wordt gemaakt. Hierbij zij opgemerkt dat, vanuit een streven naar harmonisatie van het begrippenkader tussen de rechtspositieregelingen van militairen en burgerambtenaren, het hoofd van de diensteenheid voortaan wordt aangeduid als commandant. Ten aanzien van het vaststellen van het bevoegdhedenniveau in het BARD is zowel aangesloten bij voornoemde regeling, alsmede bij het niveau waarop dat in het AMAR – voorzover dit overeenkomstige personele bevoegdheden betreft – is vastgesteld voor militairen.
Tevens wordt met dit besluit het BARD aangepast aan de eisen die de Wet op de medische keuringen (Stb. 1993, 595) stelt aan medische (aanstellings)keuringen.
De Wet op de medische keuringen (vanaf nu genoemd: de wet) is vanaf 1 januari 1998 van kracht en stelt beperkingen aan bepaalde medische keuringen, zoals de aanstellingskeuringen. In artikel 1 van de wet is omschreven dat schriftelijke en mondelinge gezondheidsvragen evenals een lichamelijk onderzoek moeten worden aangemerkt als een medische keuring. Aanstellingskeuringen mogen volgens artikel 4 van de wet pas worden verricht als aan de functie bijzondere eisen op het punt van de medische geschiktheid moeten worden gesteld. Hieronder wordt in artikel 4 van de wet verstaan de bescherming van de keurling en van derden bij de uitvoering van de werkzaamheden, terwijl de risico’s van de gezondheid en de veiligheid niet met gangbare maatregelen kunnen worden gereduceerd.
De aanstellingskeuring mag pas plaatsvinden als de selectieprocedure is doorlopen en de werkgever van plan is de sollicitant aan te nemen. In artikel 8 van de wet is tevens bepaald dat de keuringvrager het doel van de keuring, de vragen die over de gezondheid zullen worden gesteld en de medische onderzoeken die mogen worden verricht, schriftelijk vastlegt. Ook moet tijdig voor de aanvraag van de keuring de keurling schriftelijke informatie worden gegeven over het doel van de keuring, de vragen die t.a.v. de gezondheid worden gesteld en de medische onderzoeken die worden verricht, en over diens rechten bij de keuring.
Het Besluit aanstellingskeuringen (Stb. 2001, 597) geeft nadere regels over de – bijzondere eisen op het punt van medische geschiktheid – als bedoeld in artikel 4 van de wet, alsmede de aan de keuringvrager opgelegde verplichting om de bijzondere eisen schriftelijk vast te leggen als bedoeld in artikel 8 van de wet.
Daarnaast is van de gelegenheid gebruik gemaakt enkele technische en redactionele wijzigingen in het BARD aan te brengen.
Tot slot heeft de Staatssecretaris van Defensie op 7 februari 2006 met de centrales van overheidspersoneel in de Sectorcommissie Defensie overeenstemming bereikt over enige arbeidsvoorwaardenmaatregelen voor de sector Defensie, waaronder de beperking van de verplichting tot loondoorbetaling bij ziekte.
Op 1 januari 2004 is de Wet verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte 2003 (WVLZ) (Stb. 2003, 555) in werking getreden. Deze wet bepaalt dat de werkgever gedurende de eerste twee ziektejaren verantwoordelijk is voor de loondoorbetaling. Daarnaast is in het Sociaal Akkoord van 5 november 2004 afgesproken dat de wettelijke loondoorbetalingsverplichting tijdens het eerste en tweede ziektejaar tezamen niet meer dan 170% van de laatst verdiende bezoldiging kan bedragen. In lijn met de WVLZ en het Sociaal Akkoord geniet de burgerambtenaar of militair die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte vanaf de dag waarop deze ongeschiktheid aanvangt gedurende een termijn van twaalf maanden zijn volledige bezoldiging respectievelijk inkomsten. De daarop volgende maanden geniet hij 70% van de bezoldiging.
Gelet op het uitgangspunt dat (meer) werken beter beloond moet worden dan niet of minder werken, heeft de ambtenaar die in het kader van zijn reïntegratie voor een aantal uren geschikt is bevonden om passende arbeid te verrichten en die arbeid ook daadwerkelijk verricht, na afloop van de eerste termijn van twaalf maanden aanspraak op een volledige doorbetaling van zijn bezoldiging over de gewerkte uren.
De hiervoor vermelde afbouw voor het uitkeringsniveau is van overeenkomstige toepassing op de gewezen burgerambtenaar of militair die wegens ziekte, ontstaan voor het tijdstip van ingang van zijn ontslag nog ongeschikt is een functie te vervullen. Deze afbouw wordt gehanteerd gedurende de periode dat betrokkene ongeschikt is tot werken wegens ziekte tot een maximum van achttien maanden.
Artikel I, onderdeel A, artikel II, onderdeel B, artikel III, onderdeel A, artikel IV, onderdeel A, artikel V, onderdeel A en artikel VII
In deze artikelen zijn de definities van hoofd defensieonderdeel en commandant operationeel commando opgenomen. Hierdoor is de redactie van de artikelen aangepast.
De artikelen 16, 17 en 17a van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) zijn komen te vervallen. De strekking van deze artikelen is opgenomen in de onderscheidenlijke artikelen 13 AMAR (initiële opleiding), 14 AMAR (bijscholing) en 15 AMAR (omscholing). Hiertoe bestond een noodzaak omdat de bevoegde autoriteit in artikel 14 AMAR het hoofd defensieonderdeel is en in de artikelen 13 en 15 AMAR de commandant operationeel commando.
Tot op heden was de bevoegdheid tot functietoewijzing van militairen met de rang van commandeur/brigade-generaal/ commodore of een hoger voorbehouden aan Onze Minister. Thans is ervoor gekozen om de bevoegdheid tot functietoewijzing van militairen met de rang van kapitein ter zee/kolonel en hoger bij de Secretaris-Generaal te beleggen. Toewijzing van de functies van Commandant der Strijdkrachten en Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht en de commandanten van de operationele commando´s zullen door Onze Minister geschieden.
Artikel I, onderdelen E, F, G en K, artikel III, onderdeel B, artikel IV, onderdelen I en J, artikel V, onderdeel J en artikel VII
Dit betreft de wijziging van de benaming bevelhebber in hoofd defensieonderdeel of commandant operationeel commando.
Artikel I, onderdeel H en artikel II, onderdeel J
Met deze wijziging is de bevoegdheid tot het toekennen van een tijdelijke verkorting of verlenging van de arbeidsduur alsmede de opname van spaaruren in het kader van de flexibilisering arbeidsduur bij de Secretaris-Generaal belegd voor zover het gaat om militairen met de rang van kapitein ter zee/kolonel en hoger alsmede burgerambtenaren met salarisschaal 14 en hoger, voor zover niet behorend tot de Algemene Bestuursdienst.
Artikel I, onderdeel I en artikel II, onderdeel KK
Hier is een onjuiste verwijzing hersteld.
Artikel 120 regelt de doorbetaling van de laatstelijk genoten inkomsten bij ziekte van de gewezen militair. In het eerste jaar worden de inkomsten volledig doorbetaald, daarna wordt gedurende zes maanden 70% van de laatstelijk genoten inkomsten doorbetaald. Deze periode van zes maanden kan niet worden verlengd. Bij de verrekening van nieuwe inkomsten wordt altijd uitgegaan van de volledige bezoldiging. Dit stimuleert de militair om in de 70% periode werk te aanvaarden.
Met het Besluit van 3 februari 2006 (Stb. 129) werd in (onder meer) het AMAR een nieuw hoofdstuk inzake integriteit ingevoegd. In artikel 126g onderdeel a van dit hoofdstuk staat abusievelijk «de ambtenaar» vermeld. Uiteraard is hier «de militair» bedoeld. Deze onjuistheid is hiermee hersteld.
Bij het Ministerie van Defensie zijn geestelijk verzorgers aangesteld in burgerlijke openbare dienst om bij de krijgsmacht als geestelijk verzorger werkzaam te zijn. Voor een aanzienlijk deel is voor de geestelijke verzorger de rechtspositie van de militair van toepassing. Deze is als zodanig vastgelegd in artikel 1, vijfde lid, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR), het Inkomstenbesluit militairen en de Uitkeringswet gewezen militairen. Voor zijn overige rechtspositie valt de geestelijk verzorger onder het BARD. Met het opnemen van een nieuw vierde lid in artikel 2 van het BARD wordt zichtbaar gemaakt welke hoofdstukken en artikelen van het BARD niet van toepassing zijn op de rechtspositie van de geestelijk verzorger.
De Wet veiligheidsonderzoeken stelt in artikel 4, voor Defensie in samenhang met artikel 2, dat de werkgever eerst iemand mag belasten met de vervulling van een vertrouwensfunctie, nadat een verklaring als bedoeld in artikel 1 van die wet is afgegeven. Artikel 7, tweede lid, behoeft op grond daarvan aanpassing. Er is gekozen voor de modus waarin iemand weliswaar kan worden aangesteld, maar zolang de bedoelde verklaring nog niet is afgegeven, niet mag worden belast met de werkzaamheden die de functie tot vertrouwensfunctie hebben gemaakt.
Artikel II, onderdelen C subonderdeel 2, H, L subonderdeel 3, U, BB, JJ, XX subonderdeel 2, alsmede ZZ subonderdeel 2
Met deze onderdelen wordt in een groot aantal artikelen van het BARD het begrip «bevoegd gezag» vervangen door hetzij Onze Minister, hetzij het hoofd defensieonderdeel, hetzij de commandant. Deze wijzigingen zien op het zichtbaar maken van de autoriteit die als zodanig de betreffende personele bevoegdheid in attributie uitoefent. Voor het overige wordt verwezen naar het algemene deel van de toelichting.
De formulering van artikel 8 is gemoderniseerd. Ambtenaren die een salaris genieten conform schaal 15 van het Inkomstenbesluit burgerlijke ambtenaren defensie alsmede ambtenaren die in rang zijn gelijkgesteld met kapitein ter zee/kolonel (geestelijk verzorgers) worden aangesteld door de Kroon; andere ambtenaren worden aangesteld door Onze Minister.
De herziening van de artikelen 9 tot en met 12, die zien op de «voorwaarden voor aanstelling» als ambtenaar bij het Ministerie van Defensie, betreft een noodzakelijke actualisering. In het bijzonder geldt dit voor de bepalingen die de medische aanstellingskeuring regelen. Deze bepalingen behoeven aanpassing aan het bepaalde in de Wet op de medische keuringen en het Besluit aanstellingskeuringen.
Artikel 9, eerste lid, bepaalt dat aan dat een aanstelling langer dan 3 maanden slechts wordt verleend indien de minister op grond van de gegevens waarover hij beschikt van oordeel is dat betrokkene in voldoende mate geschikt en bekwaam is voor de desbetreffende functie. Een bepaling van die strekking was reeds opgenomen in het oude artikel 10, eerste lid, van het BARD.
Artikel 9, derde lid, spreekt over een onderzoek naar geschiktheid en bekwaamheid, waaronder tevens wordt begrepen het verifiëren en zo nodig aanvullen van gegevens die door betrokkene zijn verstrekt. Het betreft hier een (voorselectie)onderzoek door de werkgever (meestal de P&O-consulent) naar de gestelde (harde) functie-eisen. Het gaat hier om zaken als: is het sollicitatieformulier volledig ingevuld, voldoet de kandidaat aan de gestelde vooropleiding, ervaringseisen etc. Wanneer hieruit, en uit bijvoorbeeld de bevindingen van een mogelijk assessment of een selectiegesprek, blijkt dat betrokkene in beginsel voldoende bekwaam wordt geacht voor de functie, kan vervolgens nog sprake zijn van een onderzoek naar de geschiktheid van de gegadigde door deze te onderwerpen aan een psychologisch onderzoek, een medisch onderzoek en/of een veiligheidsonderzoek.
In artikel 9, vierde en vijfde lid, is op grond van artikel 4 van de Wet op de medische keuringen opgenomen dat bij het onderzoek naar de geschiktheid en de bekwaamheid van een kandidaat voor een functie slechts sprake mag zijn van een medische (aanstellings)keuring indien dit op grond van de gestelde functie-eisen noodzakelijk is. Onze Minister stelt daarbij vast voor welke functies dit noodzakelijk is.
In artikel 10 zijn de bepalingen in het eerste en tweede lid afkomstig van het oude artikel 9.
Het tweede lid van artikel 10 heeft een rechtstreekse relatie met artikel 7, tweede lid onderdeel b.
Het derde lid van artikel 10 bevat een bepaling die tot doel strekt het aantal onderzoeken in het kader van de verklaring omtrent gedrag zo beperkt mogelijk te houden.
Daar een veiligheidsonderzoek diep ingrijpt in de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene regelt artikel 10, vierde lid, dat een veiligheidsonderzoek eerst mag worden gestart, nadat de bekwaamheid en geschiktheid van de betrokkene in het geheel, dus pas na de uitslag van een eventueel te houden medisch onderzoek of een psychologisch onderzoek, is komen vast te staan. Het voorgaande geldt in mindere mate voor het vragen om het overleggen van een verklaring omtrent het gedrag. Deze mag al worden gevraagd zodra wordt overgegaan tot het aanvragen van een medisch onderzoek, dus wanneer de bekwaamheid en geschiktheid voor het overige vaststaan.
In de artikelen 11 en 12 zijn ten behoeve van de toepassing van het psychologisch onderzoek en het (hernieuwd) medisch onderzoek nadere bepalingen opgenomen. Deze bepalingen bevatten waarborgen en aanspraken voor de sollicitant die wordt onderworpen aan een psychologisch of medisch onderzoek.
In artikel 12, zesde lid is opgenomen dat Defensie tevens de kosten voor zijn rekening neemt die zijn verbonden aan het hernieuwd medisch onderzoek.
Het oude artikel 13 regelde het vaststellen van de eisen van bekwaamheid voor een bepaald ambt of voor een groep van ambten. Deze eisen worden op grond van deze bepalingen bij KB, of door Onze Minister of door het tot aanstellen bevoegde gezag vastgesteld. Deze bepalingen behoeven actualisatie. Bij Defensie worden de eisen voor een functie of groepen van functies door de minister of namens hem in mandaat vastgesteld. Artikel 9, tweede lid, voorziet daarin. Artikel 13 kan derhalve vervallen.
Artikel II, onderdelen G, I, K, L, M, N
De aanpassingen van de artikelen 14, 30c 32, 33, 34 en 38 zien op het in evenwicht brengen van de termen «werktijd», «aanstellingsduur» en «arbeidsduur van het rooster» in met name de hoofdstukken Aanstelling en loopbaanvorming, Vakantie en verlof, en Werk- en rusttijden van het BARD.
Hiermede wordt tevens de relatie tussen het niveau van de aanspraak op vakantie en de arbeidsduur waarvoor de ambtenaar is aangesteld in het hoofdstuk Vakantie en verlof duidelijker in beeld gebracht.
Het gestelde in artikel 32, twaalfde lid, is overgenomen in het nieuwe vierde lid van artikel 30c. In dit vierde lid wordt ten aanzien van de PAS-regeling een tweetal zaken duidelijker gepositioneerd. De ambtenaar die deelneemt aan de PAS-regeling verliest enerzijds de verhoging van de vakantieaanspraak als bedoeld in artikel 32, vijfde lid (artikel 32, lid 12 oud) en anderzijds wordt zijn basisaanspraak op vakantie naar evenredigheid verminderd (artikel 32, lid 6 oud). Het evenredig verminderen van de basisaanspraak op vakantie vindt zijn oorsprong in het oude artikel 22 ARAR (Stb. 1993, 143) en werd na de sectorvorming in 1994 gelijkluidend in het BARD opgenomen.
Door de verbinding met artikel 32, leden 4, 5 en 6, de vaststelling van de voor de ambtenaar geldende basis vakantieaanspraak, met het daarin vervatte begrip «volledige werktijd» kwam deze evenredige vermindering echter niet afdoende tot uitdrukking. De formulering van het nieuwe artikel 30c, vierde lid, brengt daarin duidelijkheid.
Artikel 62 regelt de doorbetaling van de laatstelijk genoten bezoldiging bij ziekte van de gewezen burgerambtenaar. In het eerste jaar wordt de bezoldiging volledig doorbetaald, daarna wordt gedurende zes maanden 70% van de laatstelijk genoten bezoldiging doorbetaald. Deze periode van zes maanden kan niet worden verlengd. Bij de verrekening van nieuwe inkomsten wordt altijd uitgegaan van de volledige bezoldiging. Dit stimuleert de ambtenaar om in de 70% periode werk te aanvaarden.
De inhoud van artikel 63 van het BARD is ten tijde van de sectorvorming (per 1 april 1993) rechtstreeks overgenomen van het toenmalige artikel 43 van het ARAR. Het artikel vindt geen toepassing en kan vervallen.
Waar in artikel 73 met het begrip «regeling» wordt gedoeld op een algemeen verbindend voorschrift is de bepaling – dat van dat voorschrift niet ten nadele van een ambtenaar mag worden afgeweken indien dat voorschrift niet uitdrukkelijk in een afwijkingsverbod voorziet – overbodig. Immers een dergelijk afwijkingsverbod vloeit reeds voort uit de aard van een dergelijk voorschrift.
Waar in artikel 73 met het begrip «regeling» wordt gedoeld op beleidsregels, voorziet artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht reeds in de mogelijkheid tot afwijking daarvan.
Artikel 73 komt derhalve te vervallen.
De formulering van artikel 77 is gemoderniseerd. Hierdoor is duidelijker geworden op welke basis een ambtenaar een andere functie opgedragen kan krijgen (in een andere functie kan worden aangesteld). Het artikel heeft het opschrift «opdragen van een andere functie» gekregen.
In het derde lid is ervoor gekozen om de bevoegdheid tot het opdragen van een andere functie aan ambtenaren die volgens salarisschaal 14 of hoger worden betaald bij de Secretaris-Generaal te beleggen. Het gekozen niveau is analoog aan dat van de militair; kortheidshalve zij verwezen naar het algemene deel van de toelichting alsmede de toelichting bij artikel I, onderdeel D.
De toevoeging inzake de geestelijk verzorger – een ambtenaar die in rang is gelijkgesteld met een militair – is noodzakelijk om te bewerkstelligen dat geestelijk verzorgers in de gelijkgestelde rang van kapitein ter zee/kolonel ook onder het bevoegdheidsbereik van de Secretaris-Generaal kunnen vallen.
In artikel 78, eerste lid, is onduidelijk wie de betreffende bevoegdheid mag uitoefenen. Derhalve is een actor ingebracht, zijnde het hoofd defensieonderdeel.
De bepaling in artikel 91, eerste lid, die stelt dat een veiligheidsonderzoek wordt ingesteld in de situatie dat de door een ambtenaar reeds beklede functie wordt aangewezen als vertrouwensfunctie, of in de situatie dat de door de ambtenaar beklede vertrouwensfunctie een andere inhoud krijgt, waarvoor het noodzakelijk wordt geacht een nieuw veiligheidsonderzoek in te stellen, is opgenomen in het nieuwe artikel 10, tweede lid, BARD. De overige bepalingen van artikel 91, met name die gaan over een bedenkingenprocedure en de instelling van een adviescommissie, zijn gedateerd als gevolg van de vaststelling van de Algemene wet bestuursrecht (AWB). In de AWB, artikel 8:1, wordt de rechtszekerheid van de ambtenaar in voldoende mate geborgd. Met de vaststelling van artikel 10, kan artikel 91 BARD vervallen.
Artikel 91a, eerste lid, regelt dat de ambtenaar, werkzaam in een vertrouwensfunctie, die wenst te reizen en te verblijven in een bij koninklijk besluit aangewezen land, daarvan mededeling dient te doen aan een door de minister aan te wijzen functionaris. Met de Regeling reisbeperkingen burgerpersoneel heeft de minister de Hoofden militaire inlichtingendienst van de krijgsmachtdelen aangewezen.
Met het oprichten van de Militaire Inlichtingendienst, later de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst, verdwenen de Hoofden militaire inlichtingendienst van de krijgsmachtdelen en werden hun taken opgenomen in deze nieuwe organisatie. Hierdoor is het niet meer nodig om bij ministeriële regeling een functionaris aan te wijzen, en kan worden volstaan met een geattribueerde bevoegdheid aan de Directeur van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst.
De wijziging van het derde lid hangt samen met het in werking treden van de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten 2002 en het correct verwijzen naar deze wet.
Artikel 120 bevatte als gevolg van een eerdere wijziging van de Ambtenarenwet een foutieve verwijzing. Deze verwijzing is hiermee gecorrigeerd.
In artikel 161 is het begrip «opleiding» aangepast aan de actuele situatie binnen Defensie. Het oude onderdeel a, onder 1, ziet op de door Onze Minister aangewezen opleiding. In de Regeling aanwijzing initiële opleidingen burgerlijke ambtenaren defensie, die zijn grondslag vindt in artikel 161, zijn bedrijfsscholen aangewezen alwaar deze (initiële) beroepsopleidingen worden verzorgd. Inmiddels zijn deze bedrijfsscholen gesloten, en richt het opleidingsbeleid voor burgerambtenaren bij Defensie zich niet meer op het intern opleiden van nieuw personeel op bedrijfsscholen van Defensie. Nieuw personeel wordt voor (aanvullende) beroepsscholing in samenwerking met onder andere ROC’s opgeleid met de Beroeps Begeleidende Leerweg. Het gestelde in onderdeel a, onder 1, kan derhalve vervallen.
Hiermee is een tekstuele onjuistheid hersteld die is ontstaan bij de inwerkingtreding van het Inkomstenbesluit burgerlijke ambtenaren defensie (Stbl. 2005, 224).
Dit artikel is inmiddels uitgewerkt en vervalt.
Artikel IV, onderdelen B tot en met E en artikel V, onderdelen B en C
De bevoegdheid tot het nemen van beloningsbeslissingen zijn voor de topfunctionarissen neergelegd bij de Secretaris-Generaal. Daarnaast is in het IBM een garantieartikel opgenomen ter voorkoming van teruggang in salariëring.
Dit artikel regelt de doorbetaling van de inkomsten ingeval van ziekte van de militair. Op grond van het eerste lid worden in het eerste ziektejaar de inkomsten volledig doorbetaald; daarna wordt 70% van de inkomsten doorbetaald. In het vierde, vijfde en zesde lid zijn de situaties neergelegd waarin ook na het eerste ziektejaar recht op doorbetaling van de volledige inkomsten blijft bestaan.
In het vierde lid is bepaald dat degene die, ongeschikt is zijn arbeid te verrichten, in overwegende mate zijn oorzaak vindend in de aard van de hem opgedragen arbeid of in bijzondere omstandigheden waaronder deze arbeid moest worden verricht en niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten alsmede gedurende de periode dat zwangerschaps- of bevallingsverlof wordt genoten op basis van artikel 3:1 van de Wet arbeid en zorg, recht heeft op doorbetaling van de volledige inkomsten, ook na afloop van de in het eerste lid genoemde termijn van twaalf maanden. Middels een individuele toets op grond van de Wet verbetering poortwachter wordt bepaald of er sprake is van ongeschiktheid zijn arbeid te verrichten, in overwegende mate zijn oorzaak vindend in de aard van de hem opgedragen arbeid of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht, en niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten.
Het vijfde lid bepaalt dat de ambtenaar, die in het kader van zijn reïntegratie voor een aantal uren geschikt is bevonden om passende arbeid te verrichten en die loonvormende arbeid ook daadwerkelijk verricht, over de gewerkte uren aanspraak heeft op een volledige doorbetaling van zijn inkomsten.
In het zesde lid wordt aangegeven onder welke omstandigheden het volgen van scholing of onderwijs eveneens als loonvormende arbeid in de zin van het vijfde lid kan worden beschouwd.
Artikel V onderdelen F, G en I
Artikel 25 regelt wat er onder loonvormende arbeid wordt verstaan.
Artikel 26 regelt de doorbetaling van de bezoldiging ingeval van ziekte van de burgerlijke ambtenaar. Op grond van het eerste lid wordt in het eerste ziektejaar de bezoldiging volledig doorbetaald, daarna wordt 70% van de bezoldiging doorbetaald. In het vierde, vijfde en zesde lid zijn de situaties neergelegd waarin ook na het eerste ziektejaar recht op doorbetaling van de volledige bezoldiging blijft bestaan.
In het vierde lid is bepaald dat degene die ongeschikt is zijn arbeid te verrichten, in overwegende mate zijn oorzaak vindend in de aard van de hem opgedragen arbeid of in bijzondere omstandigheden waaronder deze arbeid moest worden verricht en niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid was te wijten alsmede gedurende de periode dat zwangerschaps- of bevallingsverlof wordt genoten op basis van artikel 3:1 van de Wet arbeid en zorg, recht heeft op zijn volledige bezoldiging, ook na afloop van de in het eerste lid genoemde termijn van twaalf maanden. Het vijfde lid bepaalt dat de ambtenaar die, in het kader van zijn reïntegratie voor een aantal uren geschikt is bevonden om passende arbeid te verrichten en die de loonvormende arbeid ook daadwerkelijk verricht, over de gewerkte uren aanspraak heeft op een volledige doorbetaling van zijn bezoldiging. In het zesde lid is aangegeven onder welke omstandigheden het volgen van scholing of onderwijs eveneens als loonvormende arbeid in de zin van het vijfde lid kan worden beschouwd.
Artikel 31 regelt de doorbetaling van de laatstelijk genoten bezoldiging bij ziekte van de burgerambtenaar in tijdelijke dienst. In het eerste jaar wordt de bezoldiging volledig doorbetaald, daarna wordt gedurende zes maanden 70% van de laatstelijk genoten bezoldiging doorbetaald. Deze periode van zes maanden kan niet worden verlengd.
In verband met de afschaffing van de opkomstplicht van dienstplichtigen wordt dit besluit ingetrokken.
In deze overgangsbepalingen is geregeld dat zij die reeds voor 1 januari 2004 ziek waren nog vallen onder het op dat moment geldende beleid.
Onderhavig besluit kent drie momenten van inwerkingtreding. Een deel van de wijzigingen houdt verband met de inwerkingtreding van het Inkomstenbesluit burgerlijke ambtenaren defensie (Stb. 2005, 224). Hierin zaten enige tekstuele omissies die thans zijn hersteld. Gezien de inwerkingtreding van het Inkomstenbesluit burgerlijke ambtenaren defensie met ingang van 11 mei 2005 is een terugwerkende kracht tot deze datum noodzakelijk.
Een ander deel van de wijzigingen treedt met terugwerkende kracht in werking op 5 september 2005. De reden hiervan is de reorganisatie van het Ministerie van Defensie ingaande 5 september 2005, waarbij het niveau van «bevelhebber» is verdwenen.
De onderdelen die verband houden met loondoorbetaling bij ziekte treden in werking op 1 oktober 2006.
Aan de wijzigingen met terugwerkende kracht zijn geen individuele rechtspositionele consequenties verbonden.
De Staatssecretaris van Defensie,
C. van der Knaap
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Defensie.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 12 september 2006, nr. 177.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2006-353.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.