Besluit van 20 oktober 2005, houdende vaststelling van het tijdstip van
inwerkingtreding van de Wet dualisering gemeentelijke
medebewindsbevoegdheden en van een onderdeel van de Wet dualisering
gemeentebestuur
Wij Beatrix, bij
de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Op de voordracht van
Onze Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties van
13 oktober 2005, nr. 2005-0000126629, Constitutionele Zaken en
Wetgeving;
Gelet op
artikel LXXV van de Wet dualisering
gemeentelijke medebewindsbevoegdheden en gelet op
artikel XII van de Wet dualisering
gemeentebestuur;
Hebben goedgevonden en
verstaan:
Artikel 1
De Wet
dualisering gemeentelijke medebewindsbevoegdheden treedt in werking op
8 maart 2006, met uitzondering van artikel XII, onderdelen A en
C, artikel XIII, onderdelen V, W, X, Y en Z, artikel XV, onderdelen FF,
GG, HH, II en JJ, artikel XXVII, onderdeel I, artikel LII, artikel
LVIII, onderdelen F, G, H, I, J en K en artikel
LXXXIVC.
Artikel 2
Artikel I,
onderdeel PPP, van de Wet dualisering gemeentebestuur treedt in werking
op 8 maart
2006.
Onze
Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties is belast
met de uitvoering van dit besluit dat in het Staatsblad zal worden
geplaatst.
’s-Gravenhage, 20
oktober
2005
Beatrix
De
Minister voor
Bestuurlijke Vernieuwing en
Koninkrijksrelaties,
A. Pechtold
Uitgegeven de eerste november 2005
De Minister van
Justitie,
J.
P.
H. Donner
NOTA VAN TOELICHTING
Artikel
1
Op grond van dit koninklijk besluit
treedt de Wet dualisering gemeentelijke medebewindsbevoegdheden in
werking op 8 maart 2006 op enkele onderdelen na. Deze datum is
gekozen om de gemeenten gedurende een periode van ongeveer zes maanden
in de gelegenheid te stellen de aanpassingen in hun verordeningen, die
noodzakelijk zijn als gevolg van deze wet, aan te
brengen.
De onderdelen die niet in werking
treden
betreffen:
1. De wijziging van de Wet educatie beroepsonderwijs
artikel 1.1.2 (Artikel XII, onderdeel A). Deze wijziging kan niet meer
plaatsvinden daar het artikel inmiddels is vervallen.
2. De wijziging van de Wet educatie beroepsonderwijs
artikel 2.3.4, (Artikel XII, onderdeel C) kan niet meer plaatsvinden
daar het artikel inmiddels is gewijzigd.
3. De wijzigingen van de artikelen 156, 157, 159,
tweede lid, en 161, van de Wet op de expertisecentra (Artikel XIII,
onderdeel V, W, X en Z) kunnen niet meer plaatsvinden daar de artikelen
inmiddels zijn gewijzigd.
4. De
wijziging van artikel 159a, eerste lid, van de Wet op de
expertisecentra (Artikel XIII, onderdeel Y) kan niet meer plaatsvinden
daar het artikel inmiddels is vervallen.
5. De wijzigingen van de artikelen 170, 171, 173,
173a, 175 van de Wet op het primair onderwijs (Artikel XV, onderdelen
FF, GG, HH, II en JJ) kunnen niet meer plaatsvinden daar de artikelen
inmiddels zijn gewijzigd.
Momenteel wordt een wijziging van
Artikel XIII, onderdeel V (artikel 156, van de WEC) voorbereid. Artikel
XII, onderdelen A en C, Artikel XIII, onderdelen W, X, Y en Z, Artikel
XV, onderdelen FF, GG, HH, II en JJ, en Artikel LXXXIVC zullen bij een
komende gelegenheid komen te vervallen.
6. De wijziging van artikel 10.22 van de Wet
milieubeheer (Artikel XXVII, onderdeel I) kan niet plaatsvinden omdat
de te wijzigen zinsnede onjuist is geformuleerd.
Bij een
komende gelegenheid zal Artikel XXVII, onderdeel I, komen te vervallen
en de correcte wijziging worden voorgesteld.
7. De wijziging van artikel 37 van de Wet
inkomensvoorziening kunstenaars (Artikel LII) kan niet meer
plaatsvinden, omdat deze wet is vervangen door de nieuwe Wet werk en
inkomen kunstenaars.
8. De wijzigingen
van de artikelen 11 en 14 van de Wet sociale werkvoorziening (Artikel
LVIII, onderdeel G en J), kunnen niet meer plaatsvinden: in de recente
wijziging van de Wet sociale werkvoorziening en genoemde Wet werk en
inkomen kunstenaars is al rekening gehouden met de Wet dualisering
gemeentelijke medebewindsbevoegdheden.
9. Artikel 12 van de Wet sociale werkvoorziening
(Artikel LVIII, onderdeel H) kan niet meer plaatsvinden daar dit
artikel reeds vervallen is. De artikelen 10, 13 en 15 van de Wet
sociale werkvoorziening (Artikel LVIII, onderdeel F, I en K) worden
gewijzigd in het bij koninklijke boodschap van 25 april 2005
ingediende wetsvoorstel Technische verbeteringen en enige andere
wijzigingen in wetgeving op het terrein van de arbeidsmarkt en de
bijstand en enige andere terreinen (Kamerstukken II, 30 090). Tevens
wordt daarin voorgesteld de Artikelen LII en LVIII, onderdelen F, G, H,
I, J en K te laten vervallen.
Artikel 2
Op
8 maart 2006 treedt ook het in de Wet dualisering
gemeentebestuur opgenomen Artikel I, onderdeel PPP, in werking. Volgens
het nieuwe derde lid van artikel 147 van de Gemeentewet berust een in
een specifieke wet opgenomen bestuursbevoegdheid bij het college,
tenzij deze bevoegdheid bij of krachtens de wet aan de raad of aan de
burgemeester is toegekend. Op grond van het oude artikel 147, tweede
lid, van de Gemeentewet diende in een bijzondere wet onder de term
gemeentebestuur te worden verstaan: de gemeenteraad. Aangezien in
bijzondere wetten veelvuldig de term gemeentebestuur werd gebruikt, zou
inwerkingtreding vóór het tijdstip van inwerkingtreding
van de Wet dualisering gemeentelijke medebewindsbevoegdheden in 2002
hebben betekend, dat de bevoegdheden in bijzondere wetten zonder
wetswijziging zouden zijn overgegaan naar het college. In de
toelichting op het inwerkingstredings-KB bij de Wet
dualisering gemeentebestuur is aangegeven, waarom de inwerkingtreding
gelijktijdig met de Wet dualisering gemeentelijke
medebewindsbevoegdheden in de rede ligt. Artikel 2 van dit besluit
voorziet nu in deze gelijktijdige
inwerkingtreding.
De
Minister voor
Bestuurlijke Vernieuwing en
Koninkrijksrelaties,
A. Pechtold