Wet van 7 februari 2002, houdende verandering in de Grondwet van de bepalingen over het binnentreden van woningen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de wet van 12 maart 1998 (Stb. 146) heeft verklaard dat er grond bestaat het daarbij vastgestelde voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van de bepalingen inzake het binnentreden in woningen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Grondwet1 ondergaat de in de artikelen II en III omschreven veranderingen.

ARTIKEL II

Artikel 12 van de Grondwet komt te luiden:

Artikel 12

  • 1. Het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is alleen geoorloofd in de gevallen bij of krachtens de wet bepaald, door hen die daartoe bij of krachtens de wet zijn aangewezen.

  • 2. Voor het binnentreden overeenkomstig het eerste lid zijn voorafgaande legitimatie en mededeling van het doel van het binnentreden vereist, behoudens bij de wet gestelde uitzonderingen.

  • 3. Aan de bewoner wordt zo spoedig mogelijk een schriftelijk verslag van het binnentreden verstrekt. Indien het binnentreden in het belang van de nationale veiligheid of dat van de strafvordering heeft plaatsgevonden, kan volgens bij de wet te stellen regels de verstrekking van het verslag worden uitgesteld. In de bij de wet te bepalen gevallen kan de verstrekking achterwege worden gelaten, indien het belang van de nationale veiligheid zich tegen verstrekking blijvend verzet.

ARTIKEL III

In artikel 103, tweede lid, van de Grondwet wordt de zinsnede «12, tweede lid,» gewijzigd in: 12, tweede en derde lid,.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te Lech, 7 februari 2002

Beatrix

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken,

W. Kok

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K. G. de Vries

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Uitgegeven de eenentwintigste maart 2002

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals


XNoot
1

Stb. 1996, 218, laatstelijk gewijzigd bij de Rijkswet van 22 juni 2000, Stb. 294.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 1997/98, 1998/99, 1999/2000, 26 158.

Handelingen II 2000/01, blz. 6062.

Kamerstukken I 2001/02, 26 158 (57, 57a, 57b).

Handelingen I 2001/02, blz. 905–919, 933–949.

Naar boven