Besluit van 2 februari 2001, houdende regels inzake de financiële verhouding tussen het Rijk en de provincies en het Rijk en de gemeenten (Besluit financiële verhouding 2001)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, mede namens de Staatssecretaris van Financiën van 23 oktober 2000, nr. FO2000/U89578, directoraat-generaal Openbaar Bestuur/BFO.

Gelet op de artikelen 8, derde lid, en 22 van de Financiële-verhoudingswet;

De Raad van State gehoord (advies van 14 december 2000, nr. WO4.00.0505/1)

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 19 januari 2001 (FO2001/U50552), uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Financiën;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK 1. BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. de wet: de Financiële-verhoudingswet;

b. het CBS: het Centraal bureau voor de statistiek;

c. de uitkeringsfactor: het quotiënt van het voor de algemene uitkeringen beschikbare bedrag en de som van de uitkeringsbases, bedoeld in artikel 11 van de wet;

d. rastervierkanten: vierkanten van 500 bij 500 meter, zoals deze worden gebruikt in het geografisch basisregister van het CBS;

e. omgevingsadressendichtheid van een adres: het aantal adressen in de omgeving van het adres, gedeeld door het oppervlak in vierkante kilometers van de omgeving. De omgeving van een adres wordt gevormd door het rastervierkant, waarin het adres is gelegen en de twaalf meest nabij gelegen rastervierkanten.

HOOFDSTUK 2. HET PROVINCIEFONDS EN HET GEMEENTEFONDS

Paragraaf 2.1. Algemene bepalingen inzake de algemene uitkering uit het provinciefonds en het gemeentefonds

Artikel 2

Vóór 1 juli van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar geven Onze Ministers aan de provinciebesturen en de gemeentebesturen kennis van:

a. de verwachte bedragen per eenheid over het uitkeringsjaar;

b. de verwachte uitkeringsfactor over het uitkeringsjaar;

c. de verwachte ontwikkeling van de uitkeringsfactor over de vier jaren na het uitkeringsjaar.

Artikel 3

  • 1. Bij de verdeling van het voor de algemene uitkeringen aan de provincies beschikbare bedrag worden de verdeelmaatstaven gehanteerd die zijn omschreven in bijlage 1 bij dit besluit.

  • 2. Bij de verdeling van het voor de algemene uitkeringen aan de gemeenten beschikbare bedrag worden de verdeelmaatstaven gehanteerd die zijn omschreven in bijlage 2 bij dit besluit.

  • 3. Bij de vaststelling van de algemene uitkering aan een provincie of gemeente stellen Onze Ministers zo nodig het aantal eenheden per verdeelmaatstaf vast. Voor zover in bijlage 1 en bijlage 2 bij een verdeelmaatstaf een bron is vermeld, kunnen Onze Ministers het aantal eenheden ontlenen aan een opgave van het vermelde orgaan of de vermelde instantie.

  • 4. De vaststelling van het aantal eenheden per verdeelmaatstaf voor een provincie of gemeente geschiedt naar de toestand op 1 januari van het uitkeringsjaar waarover het aantal wordt vastgesteld, tenzij in bijlage 1 of bijlage 2 een peildatum of andere tijdsaanduiding bij een verdeelmaatstaf is vermeld. In dat geval geschiedt de vaststelling naar de toestand op de aangegeven datum of de gegeven tijdsaanduiding.

  • 5. Indien op grond van het vierde lid een peildatum of tijdsaanduiding moet worden gehanteerd die ligt vóór de datum van herindeling van de provincie of gemeente, stellen Onze Ministers het aantal eenheden vast op basis van een redelijke schatting van de toestand zoals die op het aangegeven tijdstip zou zijn geweest als de herindeling op dat tijdstip reeds was ingegaan.

Artikel 4

Onze Ministers kunnen nadere regels stellen omtrent de uitwerking van de in bijlage 1 en bijlage 2 en in de paragrafen 2.2 en 2.3 van dit besluit gehanteerde begrippen en omtrent de telling van het aantal eenheden per verdeelmaatstaf voor zover dit noodzakelijk is om de verdeelmaatstaven te kunnen toepassen.

Paragraaf 2.2. Bijzondere bepalingen in verband met enkele verdeelmaatstaven voor het provinciefonds

Artikel 5

Bij de bepaling van het totaal van de in een kalenderjaar ontvangen hoofdsommen van de motorrijtuigenbelasting, als bedoeld in de verdeelmaatstaf vermeld onder nummer 1 van bijlage 1, wordt het tarief van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 gehanteerd, zoals dat gold op 1 april 1995. De verhoging van de belasting, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van die wet en de vermindering van de belasting, bedoeld in de artikelen 28 en 68 van die wet, blijven buiten beschouwing.

Artikel 6

  • 1. Onze Ministers stellen het aantal kilometers gewogen weglengte, bedoeld in de verdeelmaatstaf vermeld onder nummer 7 van bijlage 1, van de wegen in beheer bij de provincie vast, door het aantal kilometers weglengte van de wegen die in beheer zijn bij de provincie te vermenigvuldigen met een wegingsfactor die een maat is voor de kosten per kilometer van het onderhoud van de wegen in de provincie, in verhouding met die kosten in alle provincies.

    2. Op de voorbereiding van dit besluit is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Paragraaf 2.3 Bijzondere bepalingen in verband met enkele verdeelmaatstaven voor het gemeentefonds

Artikel 7

Het gemeentebestuur verstrekt jaarlijks aan het CBS gegevens omtrent de in artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken bedoelde waarden in de gemeente. Bij regeling van Onze Ministers worden nadere regels gesteld omtrent de te verstrekken gegevens alsmede de wijze en het moment van verstrekking.

Artikel 8

Een woonkern bestaat uit een verzameling rastervierkanten die ieder 25 adressen of meer omvatten, en een aaneengesloten gebied binnen een gemeente vormen. Indien de verzameling meer dan één rastervierkant bevat zijn de rastervierkanten tenminste met één zijde aan elkaar gesloten.

Artikel 9

  • 1. Het gecorrigeerde aantal inwoners van een woonkern wordt toegedeeld aan die woonkern zelf en aan de woonkernen in de lokale omgeving van die woonkern. De aan een woonkern toegedeelde inwoners worden aangeduid als potentiële lokale klanten van de woonkern.

  • 2. De woonkernen in de lokale omgeving van een woonkern zijn de woonkernen die liggen binnen een afstand van 20 kilometer tot de woonkern.

  • 3. Het gecorrigeerde aantal inwoners van een woonkern bestaat uit het aantal inwoners van de woonkern, vermeerderd met een aandeel van de in de gemeente waarbinnen de woonkern is gelegen, niet in enige woonkern wonende inwoners. Het aandeel is gelijk aan het aandeel van de inwoners van de woonkern in het totaal aantal in een woonkern binnen de gemeente wonende inwoners.

  • 4. De toedeling aan de woonkernen geschiedt evenredig aan het gecorrigeerde aantal inwoners van die woonkernen en omgekeerd evenredig aan het kwadraat van de afstand tot die woonkernen. Daarbij wordt de afstand van de woonkern tot zichzelf op 1 kilometer vastgesteld.

Artikel 10

  • 1. Het gecorrigeerde aantal inwoners van een woonkern wordt toegedeeld aan die woonkern zelf en aan de woonkernen in de regionale omgeving van die woonkern. De aan een kern toegedeelde inwoners worden aangeduid als potentiële regionale klanten van de kern.

  • 2. Artikel 9 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:

    a. de woonkernen in de regionale omgeving van een woonkern, de woonkernen zijn die liggen binnen een afstand van 60 kilometer tot de woonkern;

    b. de toedeling aan de woonkernen evenredig geschiedt aan het kwadraat van het gecorrigeerde aantal inwoners van die woonkernen en omgekeerd evenredig aan het kwadraat van de afstand tot die woonkernen.

Artikel 11

  • 1. Onder slechte grond wordt verstaan: een minimaal 5 meter dik aaneengesloten pakket holocene klei- en/of veenlagen dat zich binnen 8 meter onder het maaiveld bevindt. Binnen deze definitie worden onderscheiden:

    a. kleigebied: de cumulatieve veendikte bedraagt in dit gebied maximaal 50 cm;

    b. klei/veengebied: de cumulatieve veendikte bedraagt tussen de 50 en 400 cm;

    c. veengebied: de cumulatieve veendikte bedraagt minimaal 400 cm.

  • 2. Onder goede grond wordt verstaan grond die niet aan de omschrijvingen onder a, b en c in het eerste lid van dit artikel voldoet.

  • 3. Onze Ministers dragen zorg voor een kaart, waarop de ligging van slechte grond in Nederland is aangegeven.

  • 4. Onze Ministers leggen de kaart ter inzage.

Artikel 12

  • 1. Het percentage slechte grond van een gemeente is het ongewogen percentage in het totale oppervlak van land en binnenwater binnen de gemeente dat wordt ingenomen door slechte grond, voorzover deze is gelegen onder land en onder binnenwater binnen een zone van honderd meter vanaf de oever. Dit percentage wordt verminderd met 25 procentpunt. Een negatieve uitkomst wordt op nul gesteld.

  • 2. De bodemfactor van een gemeente of van een deelgebied binnen een gemeente is het gewogen gemiddelde aandeel van de verschillende grondsoorten in het totale oppervlak van land en binnenwater binnen deze gemeente of dat deelgebied. De wegingsfactoren voor de verschillende grondsoorten zijn:

    a. goede grond en water 1,00

    b. kleigebied: 1,30

    c. kleiveengebied: 1,45

    d. veengebied: 1,60

  • 3. De totale oppervlakken land en binnenwater in het eerste en tweede lid hebben betrekking op land en binnenwater als bedoeld in de verdeelmaatstaven, vermeld onder de nummers 16 en 19 van bijlage 2.

Artikel 13

Onder oppervlakte bebouwing wordt verstaan de geïndexeerde oppervlakte in hectaren van de categorieën gebouwen, bebouwd gebied en hoogbouw.

Artikel 14

  • 1. Bewoonde oorden zijn die oorden, die in de in 1930 gehouden volkstelling zijn geregistreerd als een bewoond oord met 500 of meer woningen.

  • 2. Het historisch aantal woningen in een bewoond oord is het aantal woningen dat het oord omvatte overeenkomstig de gegevens van de in het eerste lid bedoelde volkstelling.

Artikel 15

De lengte van de historische waterwegen in en rondom een historische kern wordt bepaald door het aantal meters historische waterweg in de kern te vermenigvuldigen met twee en dit produkt te vermeerderen met het aantal meters historische waterweg rondom de kern.

Artikel 16

  • 1. Onze Ministers dragen zorg voor een kaart, waarop de ligging in de gemeenten is bepaald van:

    a. de in bijlage 3 aangeduide historische kernen;

    b. de in artikel 14 bedoelde bewoonde oorden en historische aantallen woningen in die oorden.

  • 2. Onze Ministers leggen de kaart ter inzage.

Artikel 17

  • 1. Onze Ministers stellen de omvang van een historische kern of van de waterwegen in en rondom een historische kern vast overeenkomstig de waarden zoals die bij de inwerkingtreding van dit besluit golden.

  • 2. Onze Ministers wijzigen de vastgestelde omvang van een historische kern of de vastgestelde lengte van de waterwegen in of rondom een historische kern slechts indien zij dit nodig achten in verband met een aanmerkelijk verschil tussen de vastgestelde en de werkelijke waarden.

  • 3. Op de voorbereiding van een wijziging als bedoeld in het tweede lid is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Artikel 18

De dichtheidsfactor bestaat uit het quotiënt van het inwonertal, bedoeld in bijlage 2, onder nummer 2, en de som van de oppervlakken land en binnenwater, bedoeld in bijlage 2, onder de nummers 16 en 19.

Paragraaf 2.4. De aanvullende uitkering

Artikel 19

  • 1. Het gemeentebestuur doet een aanvraag voor een aanvullende uitkering voor 1 december van het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor zij wordt aangevraagd.

  • 2. De aanvraag bevat de vastgestelde begroting voor het jaar waarvoor de aanvullende uitkering wordt aangevraagd.

  • 3. De aanvraag wordt ingediend bij Onze Ministers en gelijktijdig in afschrift gezonden aan gedeputeerde staten.

Artikel 20

Gedeputeerde staten brengen voor 15 februari van het jaar waarvoor de aanvullende uitkering is aangevraagd dan wel verleend, aan Onze Ministers verslag uit over de financiële positie van de gemeente.

Artikel 21

Onze Ministers kunnen bepalen dat de artikelen 19 en 20 geheel of gedeeltelijk buiten toepassing blijven in verband met een besluit tot vaststelling van de aanvullende uitkering voor meer dan een jaar.

Artikel 22

Onze Ministers besluiten omtrent de aanvraag vóór 1 juni van het jaar, volgend op het jaar waarvoor de aanvullende uitkering wordt aangevraagd.

Artikel 23

  • 1. Een aanmerkelijk en structureel tekort als bedoeld in artikel 12, tweede lid, van de wet is een tekort dat groter of gelijk is aan 2% van de som van:

    a. de belastingcapaciteit van de gemeente met betrekking tot de onroerende zaakbelastingen;

    b. de algemene uitkering aan de gemeente;

    c. de bedragen, bedoeld in artikel 6 van de Invoeringswet Financiële-verhoudingswet, waar de gemeente recht op heeft; terwijl in het eerste jaar van aanvraag aannemelijk is dat het tekort zich over het begrotingsjaar en de gehele periode van de meerjarenraming voor de drie op het begrotingsjaar volgende jaren uitstrekt.

  • 2. De belastingcapaciteit wordt bepaald door het totaal van de vastgestelde waarden bedoeld in artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken, in de gemeente, in miljoenen guldens, te vermenigvuldigen met de absolute waarde van het bedrag per eenheid behorende bij de maatstaf die in bijlage 2, onder nummer 1, is vermeld.

  • 3. Bij de bepaling van de in het tweede lid bedoelde waarden worden niet meegerekend de waarden die op grond van artikel 220d van de Gemeentewet buiten aanmerking worden gelaten, alsmede de waarden van onroerende zaken ten aanzien waarvan op grond van artikel 243 van de Gemeentewet vrijstelling is verleend.

Artikel 24

  • 1. Van een redelijk peil van eigen inkomsten van een gemeente, als bedoeld in artikel 12, tweede lid, van de wet is sprake indien:

    a. een door Onze Ministers bij ministeriële regeling vast te stellen tarief per f 5000,– waarde van de onroerende zaken wordt geheven;

    b. de door de gemeente gemaakte lasten inzake huisvuil en bedrijfsvuil volledig worden doorberekend in de reinigingsheffingen;

    c. de door de gemeente gemaakte lasten inzake de riolering volledig worden doorberekend in de rioolrechten.

  • 2. Van een redelijk peil van eigen inkomsten is eveneens sprake indien een tekort op de in het eerste lid, onder b en c, bedoelde onderdelen wordt gecompenseerd door een opbrengst op de onroerende-zaakbelastingen die uitstijgt boven de opbrengst overeenkomstig het in het eerste lid, onder a, bedoelde.

Artikel 25

Onze Ministers kunnen nadere regels stellen omtrent:

a. het verslag van gedeputeerde staten, bedoeld in artikel 20;

b. de procedure in verband met de voorbereiding van het besluit omtrent het verlenen van de aanvullende uitkering;

c. de uitwerking van de in paragraaf 2.4. van dit besluit gehanteerde begrippen.

Paragraaf 2.5. De betalingen

Artikel 26

  • 1. Onze Ministers doen de betalingen in verband met de uitkeringen, bedoeld in artikel 5, eerste en tweede lid, van de wet, over het lopende uitkeringsjaar, zoveel mogelijk in gelijke wekelijkse delen gedurende de eerste vijftig volle weken van het jaar.

  • 2. Onze Ministers stellen voor ieder uitkeringsjaar een betalingsschema vast ten behoeve van de uitbetaling, bedoeld in artikel 5, derde lid, van de wet.

HOOFDSTUK 3. SPECIFIEKE UITKERINGEN

Artikel 27

  • 1. Het provinciebestuur en het gemeentebestuur verstrekken aan Onze Minister wie het aangaat de informatie zoals die omtrent de toepassing van de regeling van een specifieke uitkering is opgenomen in:

    a. de in artikel 190 van de Provinciewet, onderscheidenlijk artikel 186 van de Gemeentewet, genoemde stukken;

    b. het in artikel 201, tweede lid, van de Provinciewet, onderscheidenlijk artikel 197, tweede lid, van de Gemeentewet, bedoelde verslag.

  • 2. In de regeling van een specifieke uitkering kan van het eerste lid worden afgeweken. Afwijkingen worden in de toelichting bij de regeling gemotiveerd.

  • 3. Het provinciebestuur en het gemeentebestuur verstrekken desgevraagd inlichtingen omtrent de besteding van een specifieke uitkering aan de door Onze Minister wie het aangaat daartoe aangewezen ambtenaren van de accountantsdienst, bedoeld in artikel 22 van de Comptabiliteitswet. De ambtenaren van de accountantsdienst kunnen tevens informatie inwinnen bij de in artikel 217, tweede lid, van de Provinciewet, onderscheidenlijk artikel 213, tweede lid, van de Gemeentewet, bedoelde accountants.

Artikel 28

Vóór 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar geven Onze Ministers wie het aangaat aan de provinciebesturen en de gemeentebesturen kennis van:

a. de verwachte specifieke uitkeringen voor het uitkeringsjaar;

b. de verwachte wijzigingen in de specifieke uitkeringen voor de vier jaren na het uitkeringsjaar.

HOOFDSTUK 4. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 29

  • 1. De algemene uitkering over de jaren 2001 tot en met 2004, zoals deze voor iedere gemeente wordt berekend overeenkomstig dit besluit, wordt vermeerderd of verminderd met een bedrag overeenkomstig de tabel die als bijlage 4 bij dit besluit is gevoegd. Deze vermeerdering of vermindering komt ten laste van of ten goede aan het gemeentefonds.

  • 2. Indien een gemeente die is vermeld in bijlage 4 is opgeheven, vindt de vermeerdering of de vermindering plaats ten aanzien van de algemene uitkering van de in artikel 44, eerste lid, van de Wet algemene regels herindeling bedoelde gemeente waar alle rechten en verplichtingen naar overgaan.

Artikel 30

In het Besluit integratie-uitkering WUW-middelen Gemeentefonds1 wordt artikel 2, derde lid, gewijzigd als volgt:

  • 3. De in het eerste lid genoemde uitkering uit het gemeentefonds wordt in de jaren 2001 tot en met 2017 aangevuld met, en met ingang van 2018 vervangen door, verhogingen van de algemene uitkering door middel van aanpassingen van de bedragen per hectare land vermenigvuldigd met de bodemfactor gemeente, en per hectare binnenwater, als bedoeld in de verdeelmaatstaven, vermeld onder de nummers 18 en 19 van bijlage 2.

    De aanpassingen worden door Onze Ministers vastgesteld.

Artikel 31

  • 1. Na de inwerkingtreding van dit besluit berust de Regeling meet- en rekenregels verdeelmaatstaven en vaststelling kilometers gewogen weglengte provinciefonds op artikel 22 van de wet en artikel 4 van dit besluit.

  • 2. Na de inwerkingtreding van dit besluit berust de Regeling meet- en rekenregels verdeelmaatstaven gemeentefonds op artikel 22 van de wet en artikel 4 van dit besluit.

  • 3. Na de inwerkingtreding van dit besluit berust de Regeling belastingcapaciteit op de artikelen 4 en 7 van dit besluit.

  • 4. Na de inwerkingtreding van dit besluit berust de Regeling aanvullende uitkering gemeentefonds op artikel 12 van de wet en artikel 25 van dit besluit.

Artikel 32

In artikel 1, tweede lid, van het Bekostigingsbesluit cultuuruitingen2, wordt de zinsnede «Artikel 11 van het Besluit financiële verhouding» vervangen door: Artikel 28 van het Besluit financiële verhouding 2001.

Artikel 33

In het eerste lid van de artikelen 23 tot en met 26 van het Besluit zonering buitenlandse luchtvaartterreinen Noord- en Midden-Limburg3 wordt «artikel 10, eerste lid, van het Besluit financiële verhouding Rijk-gemeenten» telkens vervangen door: artikel 27, eerste lid van het Besluit financiële verhouding 2001.

Artikel 34

In het Faciliteitenbesluit opvangcentra4, artikel 1, onder d, wordt «artikel 1 van het Besluit financiële verhouding Rijk-gemeenten» vervangen door: artikel 1 van het Besluit financiële verhouding 2001;

Artikel 35

Het Subsidiebesluit openbare lichamen milieubeheer5 wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 2b, eerste lid, wordt «artikel 10, eerste lid, van het Besluit financiële verhouding» vervangen door: artikel 27, eerste lid van het Besluit financiële verhouding 2001;

B. In artikel 6h, eerste lid, wordt «artikel 10, eerste lid, van het Besluit financiële verhouding» vervangen door: artikel 27, eerste lid van het Besluit financiële verhouding 2001;

C. In artikel 48j, onder b, wordt «artikel 10, eerste lid, van het Besluit financiële verhouding» vervangen door: artikel 27, eerste lid van het Besluit financiële verhouding 2001;

D. In artikel 48j2 wordt «artikel 10, eerste lid, van het Besluit financiële verhouding» vervangen door: artikel 27, eerste lid van het Besluit financiële verhouding 2001;

E. In artikel 48q, zesde lid, wordt «artikel 10, eerste lid, van het Besluit financiële verhouding» vervangen door: artikel 27, eerste lid van het Besluit financiële verhouding 2001;

F. In artikel 48r, eerste, tweede, derde, vierde en vijfde lid, wordt «artikel 10, eerste lid, van het Besluit financiële verhouding» telkens vervangen door: artikel 27, eerste lid van het Besluit financiële verhouding 2001;

Artikel 36

Met ingang van 1 januari 2002:

a. wordt in de verdeelmaatstaf die is vermeld in bijlage 2, onder nummer 1, «miljoenen guldens» vervangen door: «een veelvoud van 453 780 euro»;

b. wordt in de verdeelmaatstaf die is vermeld in bijlage 2, onder nummer 45, in de eerste volzin «in guldens» vervangen door «in euro» en wordt de formule vervangen door: (1585065 * a) + (53,29 * [b–c] * d).

Artikel 37

Het Besluit financiële verhouding wordt ingetrokken.

Artikel 38

  • 1. Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

  • 2. De verdeelmaatstaven die zijn vermeld in bijlage 1 van de Wet van 6 november 1997 tot wijziging van de Financiële-verhoudingswet en enkele andere wetten en regels inzake de invoering van deze wijziging in verband met een herziening van het verdeelstelsel voor het Provinciefonds, worden met ingang van de uitkering uit het provinciefonds voor het jaar 2001 vervangen door de verdeelmaatstaven die zijn opgenomen in bijlage 1 bij dit besluit.

  • 3. De verdeelmaatstaven die zijn vermeld in bijlage 2 van de Invoeringswet Financiële-verhoudingswet, en in de bijlagen bij het Besluit van 14 mei 1998 houdende toevoeging van de categorie vluchtelingen aan de verdeelmaatstaf minderheden en enkele andere aanpassingen van de verdeelmaatstaven van het gemeentefonds, het Wijzigingsbesluit verdeelmaatstaven gemeentefonds 1999 en het Wijzigingsbesluit verdeelmaatstaven gemeentefonds 2000, worden met ingang van de uitkering uit het gemeentefonds voor het jaar 2001 vervangen door de verdeelmaatstaven die zijn opgenomen in bijlage 2 bij dit besluit.

Artikel 39

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit financiële verhouding 2001.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 2 februari 2001

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K. G. de Vries

De Staatssecretaris van Financiën,

W. J. Bos

Uitgegeven de tweeëntwintigste februari 2001

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

ALGEMEEN DEEL

HOOFDSTUK 1. INLEIDING

Het Besluit financiële verhouding 2001 geeft uitvoering aan artikel 8, derde lid, en artikel 22 van de Financiële-verhoudingswet (Fvw). Door dit besluit wordt de uitwerking van de Fvw, voor zover gedelegeerd aan de regering, geïntegreerd in één algemene maatregel van bestuur, of krachtens deze algemene maatregel van bestuur in ministeriële regelingen. Tot nu toe was deze uitwerking verdeeld over verschillende wetten en besluiten.

Gemeentefonds

De verdeling van de algemene uitkering uit het gemeentefonds was grotendeels opgenomen in de Invoeringswet Financiële-verhoudingswet (IFvw), voor een klein deel in het (oude) Besluit financiële verhouding (Bfv). Voorts zijn er op het stelsel in de IFvw bij algemene maatregel van bestuur nog enkele wijzigingen doorgevoerd1.

De reden voor deze wat verspreide regeling is de volgende. In 1997 werd de nieuwe Fvw van kracht. Met deze wet werd de verdeling van het gemeentefonds op een aantal punten ingrijpend herzien. Een ingrijpende herziening was noodzakelijk, omdat het oude verdeelstelsel voor het gemeentefonds had geleid tot scheefgroei in de middelen die de gemeenten ter beschikking stonden, welke scheefgroei ten dele werd bestreden met een ingewikkeld en overgedetailleerd stelsel van verfijningen. Met de wijziging van het stelsel werd beoogd om, rekening houdend met de mogelijkheden voor gemeenten om eigen inkomsten te verwerven, en met de verschillen in kostenstructuren, een verdeling te maken die iedere gemeente in staat zou stellen op gelijkwaardige wijze oplossingen voor de lokale vraagstukken te vinden, en een gelijkwaardig pakket voorzieningen te bieden.

Omdat de scheefgroei die onder het oude stelsel ontstaan was, ten dele te wijten was aan de starheid van dit stelsel, werd er voorts naar gestreefd het nieuwe stelsel flexibel vorm te geven. Daarom werd er voor gekozen om de hoofdlijnen van de financiële verhouding op te nemen in de wet, en de uitwerking ervan grotendeels in gedelegeerde regelgeving. Zo kunnen aanpassingen aan gewijzigde omstandigheden soepel en snel worden doorgevoerd.

Onder andere werd de vaststelling van de verdeelmaatstaven voor het gemeentefonds, binnen de in de Fvw gestelde kaders, gedelegeerd aan de regering (artikel 8, derde lid Fvw). Gelet op het politieke gewicht van de maatstaven, vooral gezien de aanzienlijke herverdeeleffecten die door de herziening van het stelsel werden teweeggebracht, heeft de wetgever evenwel besloten om deze maatstaven de eerste keer, bij de invoering van het stelsel, zelf, dus bij formele wet, vast te stellen. Daarvoor werd gebruik gemaakt van de IFvw.

Zoals eerder werd aangegeven zijn er in de eerste vaststelling inmiddels, bij algemene maatregel van bestuur, enkele wijzigingen aangebracht. Ten dele waren dit wijzigingen waarvan al bij de behandeling van de IFvw verwacht werd dat ze op korte termijn nodig zouden zijn, voor een ander deel wijzigingen die noodzakelijk waren geworden in verband met wets- en stelselwijzigingen op andere beleidsterreinen. Voorts zijn er, na overleg met de Tweede Kamer, op onderdelen meer inhoudelijke aanpassingen van enkele verdeelmaatstaven geweest. Met name de herindelingsmaatstaf is vrij grondig gewijzigd. In het voorliggend besluit wordt ook nog een aantal nieuwe wijzigingen doorgevoerd. Deze vloeien grotendeels voort uit de resultaten van een aantal herijkingsonderzoeken. Over deze onderzoeken, en het aan de verdeelmaatstaven ten grondslag liggend beleid, is eveneens overleg met de Tweede Kamer gevoerd. De herijkingen worden in hoofdstuk 3 en in de artikelsgewijze toelichting nader toegelicht.

Omwille van de doorzichtigheid van het stelsel en de helderheid van het wet- en regelgevingsproces is het wenselijk om het deel van het verdeelstelsel voor het gemeentefonds waarvoor regeling bij algemene maatregel van bestuur is voorgeschreven te integreren in één besluit. Het Besluit financiële verhouding 2001 brengt deze integratie tot stand.

Provinciefonds

Het verdeelstelsel van de algemene uitkering uit het provinciefonds was grotendeels opgenomen in de Wet van 6 november 1997 tot wijziging van de Financiële-verhoudingswet en enkele andere wetten en regels inzake de invoering van deze wijziging in verband met een herziening van het verdeelstelsel voor het Provinciefonds (Wet van 6 november; Stb. 1997, 526), voor een klein deel in het Bfv. De regeling voor het provinciefonds komt in grote lijnen overeen met het gemeentefonds. Door de Wet van 6 november werd de verdeling van het provinciefonds, die voorheen was geregeld in de Provinciewet, overgebracht naar de Fvw. De uitwerking van het stelsel werd ook voor de provincies voor een deel gedelegeerd aan de regering. Daartoe zijn bepalingen met betrekking tot de verdeling van het provinciefonds opgenomen in het Bfv. De verdeelmaatstaven heeft de wetgever ook voor de provincie voor de eerste keer zelf vastgesteld, in de Wet van 6 november.

In het Besluit financiële verhouding 2001 worden ook de verdeelmaatstaven voor het provinciefonds en enkele daarop betrekking hebbende bijzondere bepalingen geïntegreerd.

Met de hernieuwde vaststelling van de verdeelmaatstaven voor het provinciefonds en het gemeentefonds, en de daarop betrekking hebbende bepalingen, zoals hierbij conform artikel 8, derde lid, Fvw bij algemene maatregel van bestuur geschiedt, zijn Bijlage 2 bij de IFvw en Bijlage 1 bij de Wet van 6 november, alsmede de op deze bijlagen betrekking hebbende bepalingen in hoofdstuk 4 van de IFvw en hoofdstuk 2 van de Wet van 6 november vervallen. Dit Besluit vervangt voorts het Besluit financiële verhouding, en de Besluiten van 14 mei 1998 (Stb. 1998, 312) en 8 september 1999 (Stb. 1999, 401) tot wijziging van enkele verdeelmaatstaven.

Overige

Het voorliggende besluit geeft op nog een aantal onderdelen uitwerking aan de Fvw, in hoofdzaak gelijkluidend aan de uitwerking in het oude Bfv. Het bevat ten eerste voorschriften voor de verstrekking door provincies en gemeenten van de voor de werking van de verdeelstelsels benodigde informatie. Daarnaast gaat het om regels inzake de informatieverstrekking aan de provincies en gemeenten met betrekking tot de uitkeringen uit het provinciefonds en het gemeentefonds.

Voorts geeft dit besluit nadere uitvoeringsregels voor de toekenning van een aanvullende uitkering uit het gemeentefonds aan gemeenten. Tevens wordt de wijze waarop de algemene uitkering uit de beide fondsen en een eventuele aanvullende uitkering uit het gemeentefonds worden uitbetaald, geconcretiseerd. Ook ten aanzien van de specifieke uitkeringen worden enkele nadere regels gesteld, onder andere ten aanzien van de aanlevering van verantwoordingsinformatie.

HOOFDSTUK 2. DE ALGEMENE UITKERING UIT HET PROVINCIEFONDS EN HET GEMEENTEFONDS

Kern van dit hoofdstuk zijn de maatstaven en nadere bepalingen bij de maatstaven voor de verdeling van het provinciefonds en het gemeentefonds. De meeste maatstaven zijn gelijk of nagenoeg gelijk aan de maatstaven die door de wetgever zijn vastgesteld in de Wet van 6 november en in de IFvw. Een aantal maatstaven voor het gemeentefonds is naar aanleiding van de herijkingsoperatie min of meer ingrijpend herzien. In de volgende paragraaf en in de artikelsgewijze toelichting wordt hierop nader ingegaan. Doel van de keuze van de maatstaven is te komen tot een evenwichtige verdeling van de algemene uitkering uit de beide fondsen, rekening houdend met kosten- en draagkrachtverschillen. De maatstaven zijn niet normstellend, dat zou in strijd zijn met de autonomie van de decentrale overheden in de besteding van hun algemene middelen.

De uitgangspunten voor het verdeelstelsel en de keuze van de maatstaven zijn eerder toegelicht in de Memorie van Toelichting bij de indiening van de eerste versie van de Fvw1 (gemeentefonds), en in de Memorie van Toelichting bij de Wet van 6 november2 (provinciefonds). In deze Nota van Toelichting zullen wij, ter wille van de duidelijkheid en de overzichtelijkheid, nogmaals het hele stelsel beknopt toelichten, en voor zover nodig op gewijzigde onderdelen wat dieper ingaan. Voor uitvoeriger toelichtingen verwijzen wij naar de genoemde kamerstukken.

Ten behoeve van de inrichting van het verdeelstelsel zijn de kosten waar provincies en gemeenten voor staan geijkt aan een aantal daartoe vastgestelde ijkpuntfactoren. Op basis van deze onderzoeken is vastgesteld welke factoren relevant blijken te zijn voor het uitgavenniveau van een provincie of gemeente, en welke verdeelmaatstaven kunnen worden gehanteerd om een verdeling te bereiken die aan deze verschillen in uitgavenniveaus recht doet. Een ijkpunt kan niet altijd zonder meer vertaald worden in een verdeelmaatstaf. De belangrijkste eis die aan een ijkpuntfactor wordt gesteld, is dat ze een goede verklaring geeft voor verschillen in kostenstructuur. Voor verdeelmaatstaven gelden strengere eisen. Een verdeelmaatstaf moet redelijk globaal zijn, met het oog op het bewaren van een gepaste afstand tussen het rijk als verdeler en de provincie en gemeente als overheden met een eigen domein. Een te gedetailleerd verdeelstelsel zou ertoe kunnen leiden dat het rijk een onbedoelde invloed gaat uitoefenen op de bestedingskeuzes van provincies en gemeenten. Voorts moeten maatstaven niet alleen een weerspiegeling geven van de kostenstructuren van het moment, maar geschikt zijn om de dynamiek in de ontwikkeling van kostenstructuren te volgen. Een verdeelmaatstaf moet frequent en objectief meetbaar zijn, en goed toepasbaar zijn. De waarde van de maatstaven mag voorts niet rechtstreeks op korte termijn voor provincie en gemeente te beïnvloeden zijn. En een verdeelmaatstaf moet niet al te gevoelig zijn voor de effecten van grenswijzigingen.

Voorafgaand aan de invoering van de nieuwe Fvw in 1996 is het grootste deel van de gemeentelijke uitgaven geijkt, en voorafgaand aan de integratie van het provinciefonds in de Fvw de provinciale uitgaven.

Herijking gemeentelijke kosten

In de jaren na de invoering is er behoefte ontstaan om voor de nog niet eerder geijkte gemeentelijke taakgebieden financiële ijkpunten te ontwikkelen. Het gaat daarbij om:

– het actualiseren van de verdeling in het kader van het periodiek onderhoud van het verdeelstelsel (het taakgebied Fysiek milieu en het taakgebied Openbare orde en veiligheid);

– het inpassen van actuele of betere gegevens (het taakgebied Wegen en water, waar het gaat om de bodemgesteldheid en de afbakening van de oppervlakte bebouwd);

– het completeren van het stelsel (de taakgebieden Bevolkingszaken en Bestuursorganen).

Als gevolg van de nieuw geijkte taakgebieden zijn de volgende nieuwe verdeelmaatstaven geïntroduceerd:

– bebouwing binnen en buiten de woonkern;

– het aantal woonkernen in een gemeente;

– het aantal vestigingen van bedrijven;

– de oeverlengte van het binnenwater;

– de weging van diverse verdeelmaatstaven met de bodemgesteldheid.

Inhoudelijk gezien zijn met name de elementen bodemgesteldheid, meerkernigheid en bedrijvigheid/economie een beter herkenbare rol in het nieuwe verdeelstelsel gaan spelen.

Naast de introductie van nieuwe maatstaven heeft de herijkingsoperatie consequenties voor het relatief gewicht van een aantal bestaande maatstaven.

Bij de artikelsgewijze toelichting is, in samenhang met de artikelen 5 t/m 18, een korte toelichting opgenomen van de afzonderlijke verdeelmaatstaven, die zijn opgenomen in de tabellen. Daar wordt ook aangegeven wat het effect van de herijkingen op specifieke verdeelmaatstaven is geweest, en welke maatstaven naar aanleiding van de bevindingen in de herijkingsoperatie nieuw zijn toegevoegd.

De aanvullende uitkering

Dit besluit bevat evenals het oude Bfv regels omtrent het aanvragen en verstrekken van een aanvullende uitkering, als bedoeld in artikel 12 van de Fvw. Hoewel het beroep op een aanvullende uitkering afneemt, kan ze niet worden gemist. Het verdeelstelsel is een globaal stelsel en de ontwikkelingen die van invloed zijn op het uitgavenpatroon van gemeenten staan niet stil. Het blijft dus mogelijk dat voor een individuele gemeente kostenontwikkeling en algemene uitkering divergeren, zodat zo'n gemeente onvoldoende door het nieuwe verdeelstelsel wordt bediend. Bovendien kunnen gemeenten worden geconfronteerd met calamiteiten. In die gevallen kan de aanvullende uitkering onder bepaalde condities onvermijdelijk blijken te zijn.

De nadere regels als bedoeld in artikel 25 zijn gesteld in de Regeling aanvullende uitkering gemeentefonds. Deze regeling berust voortaan op dit besluit. De drempel, de uitwerking van de begrippen aanmerkelijk tekort en redelijk peil van eigen inkomsten, die in artikel 12, tweede lid van de Fvw als voorwaarde worden gesteld om in aanmerking te kunnen komen voor een aanvullende uitkering, is bij deze gelegenheid in het besluit opgenomen. Hiermee is de delegatie aan de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Financiën, vergeleken met het Bfv, meer ingekaderd. In de artikelsgewijze toelichting wordt daarop nader ingegaan.

HOOFDSTUK 3. SPECIFIEKE UITKERINGEN

In het voorliggende besluit zijn enkele nadere regelingen ten aanzien van specifieke uitkeringen opgenomen. Deze zijn nagenoeg gelijk aan het oude Bfv.

HOOFDSTUK 4. ONTVANGEN ADVIEZEN

De Raad voor de financiële verhoudingen (Rfv) heeft advies uitgebracht over de ijkpunten1 en een advies over de omzetting van de ijkpunten in verdeelmaatstaven. De adviezen van de Raad over de ijkpunten zijn op een enkel punt na overgenomen.

Niet overgenomen zijn de adviezen van de Rfv ten aanzien van de maatstaf buitenwater, en de wijze van berekening van de suppletie-uitkeringen, waardoor de herverdeeleffecten van de aanpassingen van het verdeelstelsel over een aantal jaren worden uitgesmeerd. Deze keuzen zijn verantwoord in de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de Tweede Kamer, over de aanpassingen van het verdeelstelsel2.

HOOFDSTUK 5. OVERGANGSRECHT

Besluiten op grond van de Fvw hebben altijd een vrij lange doorlooptijd. De algemene uitkeringen worden pas enkele jaren na het betreffende uitkeringsjaar definitief vastgesteld. Tengevolge van bezwaar- en beroepsprocedures kan het in individuele gevallen nog langer duren. Daarnaast zijn er verplichtingen die nog dateren uit het stelsel zoals dat gold voor de invoering van de huidige Financiële-verhoudingswet, die nog een aantal jaren doorlopen. Ook daarom werd bij de invoering van het huidige verdeelstelsel het overgangsrecht in aparte wetten geregeld. In dit besluit is het overgangsrecht in de slotartikelen opgenomen.

Ten overvloede merken wij op dat de bepalingen in de IFvw en de Wet van 6 november zijn vervallen voor zover zij onderwerpen regelen die nu in dit besluit geregeld worden. Andere bepalingen in beide invoeringswetten blijven uiteraard van kracht, tot ook zij zijn uitgewerkt.

De wijzigingen die, tengevolge van de herijkingsoperatie, in een aantal maatstaven en gewichten worden doorgevoerd, brengen een herverdeeleffect teweeg. Daar dit herverdeeleffect het gevolg is van een verbetering van de kostenoriëntatie van het verdeelstelsel, is dit acceptabel. Evenals in 1997 achten we een overgangsregeling noodzakelijk. De herverdeling wordt daarom gefaseerd doorgevoerd, waardoor gemeenten een aantal jaren de tijd hebben om de benodigde aanpassingen door te voeren.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

HOOFDSTUK 1: BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1

Dit artikel bevat de begripsbepalingen die voor de toepassing van dit besluit en de daarop gebaseerde regelgeving in acht worden genomen.

HOOFDSTUK 2: HET PROVINCIEFONDS EN HET GEMEENTEFONDS

paragraaf 2.1: De algemene uitkering

Artikel 2

Voor 1 juli voorafgaand aan het uitkeringsjaar moeten de provincie- en gemeentebesturen worden geïnformeerd over de voorlopige gewichten van de verdeelmaatstaven en de verwachte uitkeringsfactor. In de praktijk gebeurt dat de laatste jaren reeds in mei (meicirculaire).

Deze gegevens zijn voorlopig en het gegeven perspectief kan dus in totaliteit noch op onderdelen bindend zijn, omdat de besluitvorming over de begrotingsbedragen pas na de derde dinsdag van september van dat jaar wordt afgerond. Desondanks blijkt de meicirculaire voor provincies en gemeenten een nuttig hulpmiddel bij het opstellen van de begroting en de meerjarenramingen.

Overigens zullen wij de jaarlijkse septembercirculaire en de maartcirculaire aan de provincies en gemeenten blijven versturen. In de septembercirculaire worden de bij de Miljoenennota bestaande verwachtingen vermeld, voorzover deze verwachtingen afwijken van de meicirculaire. De maartcirculaire is in het bijzonder bedoeld voor de verrekening van de behoedzaamheidsreserve van het voorafgaande uitkeringsjaar.

Artikel 3

De maatstaven die worden gehanteerd om de verdeling van de algemene uitkering uit het provinciefonds en het gemeentefonds vast te stellen, zijn opgenomen in de bijlagen bij dit besluit. De bevoegdheid om deze maatstaven vast te stellen is gebaseerd op artikel 8, derde lid, van de wet. In artikel 8 (tweede lid) zijn ook de kenmerken opgenomen waaraan de verdeelmaatstaven moeten voldoen.

Voor zowel de provincies als de gemeenten is er één maatstaf met betrekking tot de inkomsten, de overige maatstaven hebben betrekking op de uitgaven. Met de inkomstenmaatstaven wordt het vermogen van provincies en gemeenten om zelf inkomsten te verwerven in de berekening van de algemene uitkering betrokken.

Dit artikel bepaalt voorts dat de ministers het aantal eenheden vaststellen, indien nodig. Indien in de tabel een bron is vermeld kunnen ze het aantal eenheden daaraan ontlenen. Ze hebben derhalve de beleidsvrijheid om van de opgave van de bron af te wijken, en blijven dus ten allen tijde zelf verantwoordelijk voor de vaststelling. Wat betreft de peildatum voor de vaststelling van het aantal eenheden stelt dit artikel de hoofdregel: 1 januari van het desbetreffend uitkeringsjaar. Om verschillende redenen kan soms een andere peildatum of tijdsaanduiding worden gebruikt. In dat geval is deze peildatum of tijdsaanduiding opgenomen in de tabel.

Artikel 4

Bij de opstelling van dit besluit zijn de bestaande delegatiebepalingen nog eens tegen het licht gehouden. Inmiddels is enkele jaren ervaring opgedaan met het verdeelsysteem, en de vraag deed zich voor of de delegatie in sommige gevallen niet scherper moest worden ingekaderd. De onderhavige bepaling (die overeen komt met artikel 14 IFvw en artikel 7 Wet van 6 november) ligt ten grondslag aan de Regeling belastingcapaciteit (naast artikel 7 in dit besluit, dat gelijkluidend is aan artikel 2 van het Bfv), en aan de Regeling meet en rekenregels verdeelmaatstaven (gemeentefonds en provinciefonds). Hierbij is geconcludeerd dat voor de onderwerpen in deze regelingen terecht het niveau van ministeriële regeling is gekozen. De uitgangspunten voor het verdeelstelsel zijn opgenomen in de Fvw, de uitgangspunten zijn geoperationaliseerd in de verdeelmaatstaven, waarvan de hoofdzaken zijn opgenomen in de tabellen met maatstaven en de bijbehorende artikelen; de ministeriële regelingen bevatten de technische uitwerking, voor zover deze noodzakelijk is om telbare en meetbare eenheden te onderscheiden. Zeker heeft de uitwerking in dit geval soms aanzienlijke impact. Er wordt dan ook veel aan gedaan om, onder andere door monitoring en beleidsevaluatie, de werking van het verdeelstelsel in de praktijk op transparante wijze te verantwoorden. Door frequent overleg met de Tweede Kamer is politieke sturing gewaarborgd.

De delegatiebepaling is in dit besluit enigszins anders geformuleerd dan in de Invoeringswetten. Hiermee wordt scherper bepaald met welk doel deze bevoegdheid aan de ministers is toegekend.

Artikel 5–18

Deze artikelen bevatten bepalingen bij de verdeelmaatstaven voor het provinciefonds en het gemeentefonds, die zijn opgenomen in respectievelijk bijlage 1 en bijlage 2 bij dit besluit. Hieronder worden ze in samenhang met de desbetreffende verdeelmaatstaven behandeld. De verdeelmaatstaven worden aangeduid met hun nummer in de tabellen: de toelichting houdt de volgorde van de tabelnummers aan.

Bijlage 1 en Bijlage 2 en Paragraaf 2.2 en 2.3

Artikel 3 bepaalt dat voor de verdeling van de algemene uitkeringen verdeelmaatstaven gehanteerd dienen te worden en verwijst voor de concrete invulling van die maatstaven naar de bijlagen 1 en 2 bij dit besluit. Voor deze vorm hebben wij gekozen omwille van de overzichtelijkheid.

Een verdeelmaatstaf moet in principe globaal, transparant en eenvoudig genoeg zijn om in een beknopte formule in een tabel vertaald te kunnen worden. De tabelvorm biedt de mogelijkheid om maatstaven, eventueel bronnen en peildata (voor zover ze afwijken van de hoofdregel van artikel 3, vierde lid) op een overzichtelijk genummerde wijze te rangschikken. Deze vorm is ook gehanteerd bij de eerste vaststelling van de maatstaven in de IFvw en de Wet van 6 november, en de ervaringen ermee zijn positief. Deze vorm wordt derhalve gecontinueerd. Enkele begripsbepalingen die zich niet lenen voor opname in de tabellen worden in de vorm van artikelen in het besluit opgenomen.

We merkten reeds op dat de meeste maatstaven gelijk zijn aan de maatstaven die zijn vastgesteld in de IFvw en de Wet van 6 november. Wij gaan daarom hier niet meer uitgebreid in op de voorgeschiedenis of de motivatie voor deze maatstaven, maar volstaan ermee waar nodig een korte toelichting te geven. Waar dat relevant is zullen we aangeven welke gevolgen de herijkingsoperatie voor de betekenis van de maatstaven heeft. De maatstaven die in het kader van de herijking worden gewijzigd of toegevoegd lichten wij uitvoeriger toe.

Bijlage 1: verdeelmaatstaven provinciefonds

De maatstaven zijn onder te verdelen naar vijf «kenmerken» (zie artikel 8 Fvw): éen inkomstenmaatstaf, kenmerk belastingcapaciteit, en de uitgavenmaatstaven, kenmerken inwoners, grondgebied, bedrijvigheid en vast bedrag.

1. Inkomstenmaatstaf: belastingcapaciteit

Maatstaf 1/artikel 5: Belastingcapaciteit

In het verdeelmodel wordt rekening gehouden met verschillen in draagkracht tussen provincies door verschillen in belastingcapaciteit. Dit gebeurt door een «negatieve» inkomstenmaatstaf, dat wil zeggen, aan de eenheden van deze maatstaf wordt een negatief bedrag gekoppeld. De maatstaf hiervoor is het totaal van de hoofdsommen van de motorrijtuigenbelasting (MRB) in het tweede jaar voorafgaande aan het uitkeringsjaar. De gegevens van deze maatstaf worden gebaseerd op vaststellingen van de minister van Financiën. Het gaat hierbij om de hoofdsomtarieven per 1 april 1995. Deze tarieven zijn de basis voor de provinciale opcentenheffing.

De MRB-capaciteit van elke provincie wordt berekend door de gerealiseerde opbrengst te delen door het opcententarief en de uitkomst te vermenigvuldigen met honderd. Daarbij wordt rekening gehouden met de bijstelling van de opcententarieven per 1 april van elk jaar.

Als gewicht per eenheid wordt een uniform rekentarief voor opcenten gehanteerd. In beginsel wordt dit rekentarief niet aangepast aan de feitelijke ontwikkeling van de opcententarieven. Op de verdeling is daardoor alleen de dynamiek van de capaciteit van invloed.

Uitgavenmaatstaven

2. Inwoners

Maatstaf 2: Inwoners

De maatstaf inwoners is de belangrijkste variabele. Het aantal inwoners per provincie wordt ontleend aan de jaarlijkse publikatie van het Centraal Bureau voor de statistiek (CBS): «Bevolking der gemeenten van Nederland op 1 januari». Voor de maatstaf inwoners met een minimum van 640 000 wordt voor een provincie met 640 000 of meer inwoners van het werkelijke aantal uitgegaan en voor provincies met minder dan 640 000 inwoners van een fictief aantal van 640 000.

Maatstaven 3a en 3b: inwoners stedelijke gebieden; inwoners landelijke gebieden tot een maximum van 607 000

Beide maatstaven zijn gebaseerd op de omgevingsadressendichtheid (OAD, gedefinieerd in artikel 1) en het aantal inwoners per rastervierkant van 500 x 500 meter binnen een provincie.

3. Het grondgebied

Maatstaven 4 en 5: oppervlakte land en oppervlakte water

De gegevens van beide maatstaven worden ontleend aan de uitkomsten van de bodemstatistiek van het CBS die is geijkt op de Top10Vector: de digitale topografische kaart (schaal 1 : 10 000) van de Topografische Dienst.

Maatstaf 6: oppervlakte agrarisch- en natuurterrein

De gegevens voor de maatstaf oppervlakte agrarisch- en natuurterrein worden eveneens ontleend aan de uitkomsten van de op de Top10Vector geijkte bodemstatistiek van het CBS. De maatstaf is opgebouwd uit de volgende categorieën van het bodemgebruik:

– agrarisch gebruik (categorie 12);

– glastuinbouw (categorie 11);

– bos (categorie 21);

– droog natuurlijk terrein (categorie 61);

– nat natuurlijk terrein (categorie 62).

Het CBS inventariseert de veranderingen in het bodemgebruik en legt de gegevens vast in een gedigitaliseerd bestand. De maatstaf kan hierdoor bij een wijziging van de provinciale indeling relatief eenvoudig worden herberekend.

Maatstaf 7/artikel 6: aantal km gewogen weglengte

De maatstaf is uit twee gegevens opgebouwd: het aantal kilometers provinciale weg en een wegingsfactor. Het betreft een maatstaf die is bevroren naar de situatie per 1993.

4. De bedrijvigheid

Maatstaf 8: Warmte-krachtkoppeling

De maatstaf elektriciteitsverbruik in het provinciefonds wordt vervangen door de maatstaf warmte-krachtkoppeling (wkk). Hiertoe is besloten in verband met de beperkingen in de kostengerelateerdheid van de maatstaf elektriciteitsverbruik1. In de eerste plaats omdat de zelfopwekking door industriële bedrijven buiten het openbare net om (de zogenoemde warmtekrachtkoppeling (wkk), goed voor zo'n 30% van de totale elektriciteitsproductie) nauwelijks wordt gemeten. Het ligt voor de hand, gezien de aard van de desbetreffende werkzaamheden van de provincie, dat juist die activiteiten die in belangrijke mate verschillen tussen provincies in kostenniveau veroorzaken, samenhangen met zelfopwekking van energie. Bovendien maakt de wkk mede door een stimuleringsregeling van de ministers van VROM en EZ een forse groei door.

Over de vervanging is advies uitgebracht door de Rfv2. De aanbevelingen van de Rfv zijn bij de uitwerking van deze maatstaf opgevolgd.

Er wordt gebruik gemaakt van de wkk-cijfers van het CBS. Gezien de dynamiek van wkk is ervoor gekozen om met de definitief vastgestelde cijfers te werken. In de praktijk betekent dit dat bij de verdeling van de uitkeringen cijfers worden gebruikt die van enkele jaren vóór het uitkeringsjaar dateren.

5. Vast bedrag

Maatstaf 9: één eenheid voor iedere provincie

De maatstaf heeft voor alle provincies dezelfde waarde.

Bijlage 2: verdeelmaatstaven gemeentefonds

De verdeelmaatstaven voor het gemeentefonds zijn te verdelen naar zes «kenmerken»: één inkomstenmaatstaf, kenmerk belastingcapaciteit, en uitgavenmaatstaven: kenmerken inwoners, grondgebied, bebouwing, vast bedrag, en tijdelijke ondersteuning bij herindelingen.

1. Inkomstenmaatstaf : Belastingcapaciteit

Maatstaf 1/artikel 7: Belastingcapaciteit

De algemene uitkering uit het gemeentefonds wordt gezien als een aanvulling op de mogelijkheid tot het genereren van inkomsten uit de onroerende zaak belasting, de bepalende factor voor de gemeentelijke belastingcapaciteit. Zo kunnen gemeenten per saldo over een gelijkwaardige voorzieningencapaciteit beschikken. Ook hier is de inkomstenmaatstaf «negatief», dus aan de eenheden is een negatief bedrag verbonden.

Als basiswaarde sluiten we aan bij de waarde zoals die tot stand is gekomen volgens toepassing van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). In de IFvw was een overgangsregeling opgenomen voor gemeenten die in het eerste WOZ-tijdvak een andere peildatum hanteerden dan 1 januari 1995 (zogenaamde wetsfictiegemeenten). Met ingang van 2001 gaan alle gemeenten de onroerende zaak belasting heffen naar de getaxeerde waarde per 1-1-1999.

Uitgavenmaatstaven

2. Inwoners

Maatstaven 2 tot en met 5: Inwonermaatstaven

Het gewicht van de maatstaf inwoners is ten gevolge van de herijkingsoperatie toegenomen.

Dit vervangt onder meer een deel van de werking die per saldo bij andere maatstaven, zoals oppervlakte bebouwing en omgevingsadressendichtheid is vervallen.

Maatstaf 6: Inwoners waddengemeenten en maatstaf 44: Vast bedrag waddengemeenten

De speciale maatstaven voor de waddengemeenten zijn gehandhaafd.

Maatstaf 7: Laag inkomen

Ten opzichte van de eerste vaststelling van de verdeelmaatstaven voor het gemeentefonds in de IFvw is deze maatstaf gewijzigd in het Besluit van 14 mei 1998. Als eenheid in deze maatstaf is toen het begrip «huishoudens» vastgesteld. In dit besluit is de maatstaf aldus gehandhaafd.

Maatstaf 8–10: Bijstandsmaatstaven

In deze maatstaven zijn de afgelopen jaren enkele aanpassingen doorgevoerd in verband met wijzigingen in de sociale zekerheidswetgeving. Onder andere moest rekening worden gehouden met het Bijstandsbesluit adreslozen (en de wijziging daarin terzake van aangewezen gemeenten per 1 januari 2001, waardoor de peildatum per deze datum is aangepast), en met de Wet inkomensvoorziening kunstenaars. Grotere wijzigingen in de sociale zekerheidswetgeving zijn in voorbereiding. In verband daarmee is een nieuwe wijziging in deze maatstaven op niet al te lange termijn te verwachten.

Maatstaf 11: Uitkeringsontvangers

Deze maatstaf betreft de ontvangers van uitkeringen op grond van verschillende sociale verzekeringen. Ook hierin zijn de afgelopen jaren enkele wijzigingen in de desbetreffende wetten doorgevoerd. Bij deze gelegenheid verandert deze maatstaf niet.

Maatstaf 12: Minderheden

Uit onderzoek is gebleken dat minderheden een relevante kostenfactor vormen. Voor de maatstaf is gekozen voor de belangrijkste groepen minderheden, waarmee beleidsmatig werd aangesloten bij de doelgroepen van het kabinetsbesluit. In 1998 is de categorie vluchtelingen aan de maatstaf toegevoegd. In verband met de invoering van de nieuwe vreemdelingenwet zal deze maatstaf moeten worden gewijzigd. Zodra de behandeling van deze wet is afgerond zullen wij daartoe stappen ondernemen.

Maatstaf 13 en 14, artikel 8–10: Klantenpotentieel

Deze maatstaven onderscheiden centrumfuncties op lokaal niveau (aangeboden op een groot aantal plaatsen, werkend voor een klein verzorgingsgebied) respectievelijk regionaal niveau (aangeboden op een beperkt aantal plaatsen, werkend voor een groot verzorgingsgebied).

Bij de berekening van het klantenpotentieel wordt uitgegaan van de «aantrekkingskracht» van een kern op de bevolking in de omgeving. De veronderstelling is dat deze aantrekkingskracht afhankelijk is van de grootte van de kern (hoe groter de kern, hoe sterker de attractie) en van de afstand die moet worden afgelegd om haar te bereiken (hoe verder weg, hoe minder de attractie). Daarnaast wordt verondersteld dat de omzetting van deze aantrekkingskracht in potentie mede wordt beïnvloed door de interveniërende kracht van concurrenten in de omgeving.

Maatstaf 15: Leerlingmaatstaf

Tengevolge van een ingrijpende herziening van de onderwijswetgeving, met name met betrekking tot het (primair en voortgezet) speciaal onderwijs, is deze maatstaf in 1999 herzien. In 2000 is de maatstaf aangepast in verband met de positie van gemeenten met scholen voor extra duur (voortgezet) speciaal onderwijs. In het onderhavige besluit zijn geen nieuwe wijzigingen opgenomen.

3. Grondgebied

Maatstaf 16 en 19: Land en binnenwater

Het gewicht van de oppervlaktemaatstaven land en binnenwater is na de herijking beduidend lager dan voorheen. In belangrijke mate is dit te verklaren door:

– de toename van het vaste bedrag

– de introductie van de maatstaf meerkernigheid, die deels de werking van de oppervlakte-gebonden maatstaven vervangt;

– de nieuwe verdeelmaatstaf gebaseerd op de oppervlakken bebouwing buiten de woonkern.

Voorheen waren land en binnenwater gecombineerd in één maatstaf. Dit wordt gewijzigd, omdat voor land en binnenwater verschillende bedragen per eenheid gaan gelden.

In dit besluit zijn de voorwaarden vastgelegd waaraan water moet voldoen om in aanmerking te worden genomen bij de maatstaf binnenwater. Het water moet breder zijn dan 6 meter en een minimaal oppervlak hebben van 1 hectare. Water dat niet aan deze voorwaarden voldoet wordt meegenomen bij de maatstaf land. Ook voor land zijn voorwaarden geformuleerd. Zo worden eilanden met een oppervlak van minder dan 1 hectare, gelegen in meren, bij de maatstaf binnenwater meegenomen.

De begrippen land en binnenwater worden ook gehanteerd in samenhang met de maatstaven voor de bodemgesteldheid, terwijl het begrip binnenwater wordt gehanteerd in samenhang met de maatstaven voor de oeverlengte. Aan deze begrippen is in die samenhang vaak een andere invulling gegeven dan bij de maatstaven land en binnenwater. Op de verschillen wordt ingegaan bij de desbetreffende maatstaven.

Maatstaf 17,18, 22, 23, 25, 26, 33, 34, 35, 37 en artikel 11 en 12: Percentage slechte grond en de bodemfactor

In het nieuwe verdeelstelsel komt een aantal maatstaven voor, die zijn gebaseerd op de samenstelling en de ligging van de ondergrond in de gemeente.

De verdeelmaatstaf slechte bodem werd tot nu toe toegepast op dezelfde wijze als de verfijning slechte bodem zoals die onder het oude verdeelsysteem gold. Wel was het reeds bij de introductie van het nieuwe verdeelstelsel de bedoeling om een geheel nieuwe bodemmaatstaf te gaan hanteren. De vaststelling daarvan werd echter uitgesteld totdat het herijkingsonderzoek voor deze kostenfactor zou zijn afgesloten.

In februari 1996 is het project Opschonen Verfijning Bodemgesteldheid opgeleverd, waarbij voor alle gemeenten die onder de oude verfijning slechte bodem vielen de bodemgesteldheid opnieuw in kaart is gebracht. Daarna is nog een aantal gemeenten, die niet onder de oude verfijning vielen, maar waarin wel slechte grond aanwezig zou kunnen zijn, op dezelfde wijze onderzocht. De resultaten van dat aanvullende onderzoek zijn medio 1997 opgeleverd.

Met de beschikbare inventarisatie is een aanzienlijke vereenvoudiging aangebracht in het criterium en de meetregels voor de vaststelling van «slechte grond». De vele verschillende grondsoorten die in de loop der jaren door het begrip «slechte bodem» werden gedekt, hebben plaats gemaakt voor één geologische omschrijving: holocene klei en veen.

Het nieuwe criterium voor slechte grond luidt als volgt: een 5 m dik, aaneengesloten klei-, veen- of klei/veenpakket dat voorkomt binnen 8 m vanaf het maaiveld.

Op basis van de dikte van eventueel voorkomende veenlagen binnen de 5 m «slechte grond» wordt dit onderverdeeld in een drietal typen:

– kleigebied, waarin de cumulatieve veendikte maximaal 50 cm bedraagt;

– klei/veengebied, waarin de cumulatieve veendikte tussen 50 cm en 400 cm bedraagt;

– veengebied, waarin de cumulatieve veendikte minimaal 400 cm bedraagt.

Alle gebieden waar de grondgesteldheid niet aan dit criterium voldoet worden tot «goede grond» gerekend. Buitenwater en binnenwater, als bedoeld in de maatstaven 19 en 20, worden gerekend tot goede grond.

Het onderzoek naar de bodemgesteldheid, uitgevoerd door Nederlands Instituut voor Toegepaste Geowetenschappen TNO (NITG-TNO) heeft geresulteerd in een bodemkaart, gebaseerd op nieuwe metingen en historische gegevens. Met deze kaart worden het percentage slechte grond en de bodemfactor, vermeld in artikel 12, eerste en tweede lid, berekend. Voor de vaststelling van de algemene uitkering per gemeente wordt de bodemkaart gecombineerd met de jaarlijks vastgestelde variabele gegevens over gemeentegrenzen en bebouwing. De bodemkaart zelf blijft voor langere tijd geldig. Wij merken op dat een dergelijke kaart nooit een absolute weergave is van wat zich werkelijk onder de grond bevindt. De feitelijke informatie uit de ondergrond wordt via boringen toegankelijk gemaakt. Boringen zijn ééndimensionale informatiepunten en het daartussen gelegen gebied wordt door interpolatie en interpretatie in drie dimensies ingevuld. Het aantal meetpunten bepaalt de nauwkeurigheid van de geologische interpretatie en daarmee van het kaartbeeld. De nauwkeurigheid van dat ruimtelijk beeld kan echter, zelfs met een zeer groot aantal boringen, nooit voldoende zijn om exact de feitelijke bodemgesteldheid aan te geven. Dat is geen bezwaar omdat afwijkingen van de geologische werkelijkheid elkaar uitmiddelen.

Van de gegevens die bekend raken uit nieuwe sonderingen wordt door het NITG-TNO een database opgebouwd. Periodiek zal bekeken worden of er redenen zijn om aan te nemen dat het kaartbeeld dringend bijstelling behoeft. Gezien de kwaliteit van het verrichte onderzoek schatten wij in dat de noodzaak daartoe zich zeker niet eerder dan na ongeveer tien jaar gebruik van de kaart zal voordoen.

Bij de bepaling van het totaal percentage slechte grond in een gemeente wordt uitgegaan van een afbakening, gehanteerd door het NITG-TNO. De maatstaf omvat de slappe bodem onder land over het grondgebied van de gehele gemeente, alsmede onder een zone binnenwater van 100 meter rondom het land. Dit areaal wordt uitgedrukt als een percentage ten opzichte van het totale oppervlak land en binnenwater van de gemeente. Bij de bodemfactor, die ook over beperktere gebieden gemeten kan worden, is de meer verfijnde afbakening gehanteerd.

De bodemfactor is in het nieuwe stelsel het voornaamste middel om de bodemgesteldheid te laten doorwerken in de verdeling van het gemeentefonds. Het zijn wegingsfactoren die toegepast worden op andere maatstaven: groter dan 1 als slechte grond moet meewegen in de maatstaf, gelijk aan 1 als dat niet het geval is.

Ook het percentage slechte grond wordt toegepast op diverse andere maatstaven: in dit geval is de waarde nul als er geen sprake is van slechte grond, en ze loopt op tot een waarde 0,75, als onder het hele gebied van een gemeente slechte grond ligt, ongeacht de aard van deze grond (klei en veen tellen even zwaar).

Maatstaf 20: Buitenwater

Het gewicht van de maatstaf buitenwater wordt ongewijzigd gehandhaafd. Op basis van de herijkingen zou een vermindering van het gewicht in de rede hebben gelegen. De maatstaven voor de oeverlengte (maatstaf 34 en 35) zijn evenwel alleen gebaseerd op de oeverlengte van het binnenwater. Door het hoge gewicht te handhaven, wordt de kostenfactor oeverlengte voor het buitenwater gehonoreerd. De Rfv heeft hier in zijn advies opmerkingen over gemaakt: in de brief aan de Tweede Kamer van 4 november 1999 hebben we ons standpunt hieromtrent toegelicht.

4. Bebouwing

Maatstaf 21, 22, 23, artikel 13: Oppervlak bebouwing

De verdeelmaatstaf Oppervlakte bebouwing, zoals die tot nu toe luidde, ging uit van de gecorrigeerde grondoppervlakten van de bebouwing binnen de bebouwde kommen van de gemeente uitgedrukt in vierkante meters. Bebouwde kommen waarvan de bebouwing een inhoud had van < 25 000m3 telden niet mee. In de nieuwe maatstaf wordt – gezien de in het «Financieel ijkpunt Wegen en Water»1 aangetoonde kostenrelevantie – onderscheid gemaakt tussen de oppervlakte van de bebouwing gelegen binnen en buiten de woonkernen van de gemeente. In het vervolg telt dus alle bebouwing mee. Tot op heden werden de bebouwingsgegevens vastgesteld aan de hand van luchtfoto's van de Topografische Dienst Nederland (TDN) die speciaal voor de fondsbeheerders eens in de drie jaar werden gemaakt. Omdat de inhoud van de bebouwing niet langer relevant is voor de maatstaf kan in het vervolg gebruik worden gemaakt van gegevens uit het TOP10Vector-bestand van de TDN.

Indexering

Punt van aandacht bij deze maatstaf is het verschil in peiljaren. Elk jaar wordt een kwart van Nederland opnieuw gemeten1. De peiljaren zijn dus verschillend. Net als bij de huidige maatstaf zijn de gegevens door middel van indexering voor alle gemeenten vergelijkbaar gemaakt. In overleg met het CBS is daarvoor de volgende werkwijze gekozen.

Er bestaan aanzienlijke verschillen in de bebouwing tussen stedelijke en niet-stedelijke gebieden. Het indexeringsschema voor de oppervlakte bebouwing is op die verschillen in de bebouwing gebaseerd. In dit schema wordt namelijk tegelijkertijd gedifferentieerd naar het stedelijk karakter van gemeenten en naar verschillen in bebouwingsdichtheid binnen het gemeentelijk grondgebied. Voor de bepaling van het stedelijk karakter van gemeenten wordt de indeling van gemeenten naar stedelijkheid aangehouden die het CBS in zijn statistieken gebruikt. Deze indeling wordt jaarlijks geactualiseerd. Voor de bepaling van de verschillen in bebouwingsdichtheid binnen het gemeentelijk grondgebied wordt gebruik gemaakt van een indeling in vijf categorieën op basis van de omgevingsadressendichtheid van de rastervierkanten waarin het gemeentelijk grondgebied kan worden opgedeeld. De indeling in vijf categorieën wordt per afzonderlijke stedelijkheidscategorie van gemeenten vastgesteld. Dit gebeurt zodanig dat iedere categorie ongeveer even veel adressen telt.

Geïndexeerd wordt met behulp van het gemiddeld aantal vierkante meters per adres per rastervierkant: de gemiddelde adresbebouwing. Deze wordt berekend voor iedere categorie van de indeling naar omgevingsadressendichtheid van de rastervierkanten per stedelijkheidscategorie van de gemeenten. Verder wordt bij deze berekening ook het onderscheid aangebracht naar rastervierkanten die tot een woonkern behoren en rastervierkanten die niet tot zo'n kern behoren.

Het indexeringsproces verloopt nu als volgt. Eerst wordt de indexeringsfactor berekend door per rastervierkant het verschil in aantal adressen tussen de betrokken kalenderjaren te vermenigvuldigen met de vastgestelde gemiddelde adresbebouwing voor dat vierkant van het eerdere jaar. Vervolgens wordt de oppervlakte bebouwing van dat rastervierkant vermeerderd met de berekende indexeringsfactor. Bij de geïndexeerde oppervlakte bebouwing wordt een minimum van 0 hectare en een maximum van 20 hectare aangehouden. Tenslotte worden de geïndexeerde waarden van de oppervlakte bebouwing per rastervierkant samengevoegd tot de cijfers voor de betrokken gemeenten.

Per definitie is een indexeringsmethode geen exacte weergave van de werkelijkheid, maar een schatting daarvan. Mede gelet op de globaliteit van het verdeelstelsel achten wij de op basis van deze methode door het CBS gedane schattingen een voldoende benadering van de werkelijkheid. Daarbij merken wij tevens op dat de nu gekozen methode nauwkeuriger is dan de indexeringswijze die wij in de tot nu toe gehanteerde maatstaf «Oppervlakte bebouwing in de bebouwde kom» hebben toegepast; deze was immers slechts gekoppeld aan de mutatie van het aantal woonruimten in een gemeente.

Maatstaf 24 t/m 26: Woonruimten

Het begrip woonruimten wordt uitgebreid: ook logiesgebouwen, d.w.z. voormalige kazernes die nu woongebouwen zijn voor beroepsmilitairen, worden met ingang van 2001 meegeteld. Hiertoe is de definitie van het CBS gewijzigd. In maatstaf 25 en 26 wordt het aantal woonruimten gecombineerd met de bodemgesteldheid.

Maatstaf 27 t/m 30, artikel 14 t/m 17: Historische bebouwing

Het gewicht van enkele onderdelen in relatie tot de historie van gemeenten is gewijzigd. Het betreft enige verschuiving in de gewichtsverdeling over de verschillende groottecategorieën, een afname van de betekenis van het onderdeel «historisch water» (kades), en een toename van het gewicht van het historische aantal woningen in bewoonde oorden.

Voor de omvang van historische kernen zijn drie categorieën gedefinieerd (voorheen twee). Naarmate de historische kern groter is wordt een hoger bedrag per eenheid toegekend.

Bij de meting van het historisch water is de drempel van 1000 meter vervallen.

Maatstaf 31: Stads- en dorpsvernieuwing

In het Wijzigingsbesluit verdeelmaatstaven gemeentefonds 2000 is de maatstaf voor stads- en dorpsvernieuwing «bevroren» op het peil van 1999. Het Stadsvernieuwingsfonds is per 1 januari 2000 opgegaan in het Investeringsfonds Stedelijke Vernieuwing (ISV). De invoering van het ISV wordt (met terugwerkende kracht tot 1 januari 2000) wettelijk geregeld. Het ISV heeft een grotere reikwijdte en is qua omvang aanmerkelijk groter dan het Stadsvernieuwingsfonds.

De veranderingen die aan de orde zijn, geven de gelegenheid om de noodzaak en de betekenis van deze maatstaf kritisch onder ogen te zien. Om niet vooruit te lopen op mogelijke conclusies, is ervoor gekozen de dynamiek die thans optreedt niet door te laten werken in de verdeling van de maatstaf. Deze bevriezing, juridisch vorm gegeven door bevriezing van de peildatum in de derde kolom (waardoor dus gebruik zal blijven worden gemaakt van de per 1 januari 1999 vastgestelde gegevens, gerelateerd aan de op dat moment geldende regelgeving en uitvoeringspraktijk), schept voor de gemeenten voor het moment zekerheid. Een keuze met betrekking tot de toekomst van de maatstaf wordt met ingang van 2002 gemaakt.

Maatstaf 32 en 33: Omgevingsadressendichtheid

De gemiddelde omgevingsadressendichtheid is, evenals voorheen, een zelfstandige maatstaf, apart en in combinatie met het percentage slechte grond. Het relatief gewicht van de omgevingsadressendichtheid in het verdeelstelsel wordt, tengevolge van de herijkingen, minder.

Maatstaf 34, artikel 18: Oeverlengte

Het onderzoek (herijking) naar de gemeentelijke uitgaven voor Wegen en Water heeft opgeleverd dat de oeverlengte in een gemeente, in combinatie met de bodemgesteldheid, mede bepalend is voor verschillen in kosten tussen gemeenten. Vandaar dat deze factor als relevante indicator is opgenomen in het ijkpunt voor wegen en water.

De gegevens inzake de oeverlengte voldoen naar ons oordeel aan de eisen die aan verdeelmaatstaven worden gesteld. Vandaar dat wij oeverlengte in combinatie met bodemfactor en met de in artikel 18 gedefinieerde «dichtheidsfactor» als nieuwe maatstaf in het verdeelstelsel introduceren.

De maatstaf oeverlengte heeft betrekking op de totale oeverlengte van het binnenwater in een gemeente. Buitenwater telt dus niet mee. Aangezien het IJsselmeer in het verdeelstelsel als buitenwater wordt beschouwd telt dit bij de definitie van oeverlengte ook niet mee. Zie ook de toelichting bij maatstaf 20. Voor de berekening van de oeverlengte wordt een gedetailleerder onderscheid tussen land en water gehanteerd dan voor het binnenwater van maatstaf 19, en het binnenwater in de berekening van de bodemgesteldheid. Dat wil zeggen dat kleinere oppervlakken water in het land worden meegeteld, en kleinere oppervlakken land in het water (eilanden). Er wordt derhalve meer oeverlengte gemeten dan het geval zou zijn indien, evenals bij de andere maatstaven het geval is, de bodemstatistiek zou zijn aangehouden. In de Meet- en rekenregels verdeelmaatstaven gemeentefonds worden de berekeningen vastgelegd.

Het CBS betrekt de gegevens omtrent de oeverlengte uit het Top10Vector-bestand van de Topografische Dienst Nederland. De gegevens zullen jaarlijks ter beschikking worden gesteld van de fondsbeheerders. Daartoe worden met het CBS afspraken gemaakt.

Maatstaf 36 en 37: Meerkernigheid

Indien er binnen een gemeente meerdere woonkernen zijn brengt dat hogere kosten mee. Vooral de hoeveelheid wegen is in die situatie groter dan wanneer de bebouwing in één kern is geconcentreerd. Voor de hoogte van de meerkosten is de factor bodemgesteldheid mede van belang, daarom is ook een maatstaf meerkernigheid in combinatie met de bodemfactor opgenomen.

Maatstaf 38: Totaal aantal bedrijfsvestigingen

Het totaal aan bedrijfsvestigingen vertegenwoordigt rechtstreeks de aanwezigheid van bedrijvigheid. De herijkingen hebben aangetoond dat dit een relevante kostenfactor is. Het totaal aantal wordt voor een deel bepaald aan de hand van een schattingsmethode van het CBS. Het exacte aantal kan niet tot op de eenheid nauwkeurig worden bepaald. De aantallen worden afgerond op vijftallen. Bij de vaststelling van deze aantallen gaat het CBS te werk volgens de standaardmethode, die wordt gehanteerd voor de statistiek «Bedrijven in Nederland». Daarbij is van belang dat de bedrijven en bedrijfseenheden niet alleen als zodanig geregistreerd moeten zijn, maar tevens zelfstandig en actief betrokken moeten zijn bij een of andere vorm van produktie.

Wat betreft de registratie van bedrijven gaat het CBS uit van het Algemeen Bedrijfsregister, een integrale telling aan bedrijven met meer dan 20 werknemers. Deze informatie is altijd actueel, omdat de gegevens ontleend zijn aan de jaarlijkse produktiestatistieken. Voor de kleinere bedrijven wordt uitgegaan van gegevens van Kamers van Koophandel, bedrijfsverenigingen, landbouwtellingen en ander onderzoek van het CBS naar bedrijven en instellingen. Ook deze registratie wordt continu geactualiseerd en aangevuld. Een en ander resulteert uiteindelijk in een zo compleet mogelijk overzicht van de bedrijven en hun vestigingen per gemeente.

De ervaring heeft geleerd dat dit bestand bij de kleine bedrijven een aanzienlijk aantal niet-zelfstandige en/of niet-actieve eenheden bevat. Daarom wordt een correctie uitgevoerd met de uitkomsten van de enquête bedrijfstelling, een jaarlijks steekproefonderzoek onder een groot aantal kleine bedrijven naar de mate waarin deze actief zijn en zelfstandig opereren. Voor een aantal bedrijfscategorieën wordt daarbij een correctiefactor vastgesteld op grond van het aandeel van de actieve en zelfstandige bedrijven binnen de categorie. Toepassing van deze correctiefactoren op de registratie van de kleine bedrijven per gemeente levert tenslotte een vrij reële schatting op van het aantal bedrijven en bedrijfsvestigingen, dat ter plaatse actief is.

5. Vaste bedragen

Maatstaf 39

De systematiek van een uniform vast bedrag met een aanvulling voor de vier groten steden en de waddengemeenten is gehandhaafd.

Maatstaf 40–43

Ten behoeve van de voorbereiding van de Fvw is een onderzoek gehouden naar de positie van de vier grote steden. Dat onderzoek betrof alle clusters, ook de clusters die ter gelegenheid van de herijkingsoperatie zijn onderzocht. Aangezien het onderzoek van de vier grote steden dus van recente datum is en er geen ontwikkelingen zijn die die de kostenstructuur in belangrijke mate zouden kunnen wijzigen, geeft de herijking geen aanleiding de algemene uitkering voor deze gemeenten te veranderen. De vaste bedragen worden daarom zodanig aangepast dat de effecten van de veranderingen in de andere maatstaven zoveel mogelijk worden geneutraliseerd.

6. Herindeling

Maatstaf 45

Het verdeelstelsel is zo opgezet dat wijzigingen in de gemeentelijke indeling zo weinig mogelijk invloed hebben op de hoogte van de algemene uitkering. Een zekere mate van invloed is evenwel onvermijdelijk, ook al omdat sommige maatstaven (onder andere) ten doel hebben schaalnadelen voor kleine gemeenten te compenseren. Gemeenten hebben enige tijd nodig om na een samenvoeging de schaalvoordelen van één gemeentelijke organisatie te realiseren. Daarnaast brengt het herindelingsproces als zodanig extra kosten mee. Daarom wordt, mede om in financieel opzicht de scherpe kanten van de herindeling af te slijpen, in de eerste jaren na de samenvoeging een herindelingsbijdrage verschaft.

Sinds 2000 (Wijzigingsbesluit verdeelmaatstaven 2000) bestaat de herindelingsmaatstaf uit twee componenten. Eén van de twee componenten van de herindelingsmaatstaf is gebaseerd op het vaste bedrag per gemeente. Vanaf 2001 wordt een basisbedrag gehanteerd van f 582170,50, hetgeen overeenkomt met tweemaal het vaste bedrag 2000, gecorrigeerd voor de overgang op de nieuwe uitkeringsfactor. Dit bedrag is vervolgens met 6 vermenigvuldigd. De uitkomst is opgenomen in de formule in tabelregel 45. De tweede component in de berekening is het aantal inwoners van de samengevoegde gemeenten, voorafgaand aan de samenvoeging. Er wordt een bedrag per inwoner gekoppeld aan het totaal aantal inwoners, minus het aantal inwoners van de samenstellende gemeente met het grootste aantal inwoners. Per inwoner is de opslag vanaf 2001 f 29,36 (in basis). Omdat de maatstaf voor vier jaar geldt, is dit bedrag vermenigvuldigd met vier. Het produkt is opgenomen in de formule in tabelregel 45. In het jaar van samenvoeging en de drie daarop volgende jaren wordt het vastgestelde bedrag omgerekend tot een gedurende vier jaar te verstrekken uitkering, waarvan veertig procent wordt verstrekt in het eerste jaar, en 20% in ieder der volgende jaren.

De totale bijdrage op grond van de maatstaf herindeling wordt toegekend aan de algemene rechtsopvolger van de betrokken gemeenten.

Paragraaf 2.4.: De aanvullende uitkering

Artikel 19–22

In het Bfv werden in paragraaf 2.2 (artikel 4–8) nadere voorschriften gegeven voor de verstrekking van aanvullende uitkeringen op grond van artikel 12 Fvw. In het onderhavig besluit zijn de artikelen 19–22 gelijkluidend aan de bepalingen 4–7 in het Bfv. De delegatie aan de ministers is, vergeleken met het Bfv, iets beperkt.

Artikel 23 en 24

De ministers hebben bij de toekenning van aanvullende uitkeringen, binnen de kaders van de wet en dit besluit, een grote discretionaire bevoegdheid. Die is ook noodzakelijk. De verstrekking van deze uitkeringen is uit de aard der zaak sterk toegesneden op het individuele geval. Daarbij moet er ruimte zijn om bestuurlijke afwegingen te maken. Op grond van de beschikbare gegevens moet worden beoordeeld of aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een aanvullende uitkering wordt voldaan, en of tot verstrekking van een aanvullende uitkering zal worden overgegaan. Aan het ontstaan van de ministeriële bevoegdheid is een wettelijke voorwaarde gekoppeld: de Financiële-verhoudingswet bepaalt dat sprake moet zijn van een structureel en aanmerkelijk tekort (artikel 23), en van een redelijk peil van eigen inkomsten (zie artikel 24). Systematisch en principieel gezien achten we het beter dat de definitie van deze begrippen niet (meer) door ons zelf, maar, althans op hoofdzaken, door de regering wordt vastgesteld. Daarom is de invulling van deze begrippen (waarmee inmiddels een aantal jaren ervaring is opgedaan) bij deze gelegenheid in het besluit opgenomen.

Artikel 23 definieert het aanmerkelijk en structureel tekort. Deze drempel om in aanmerking te kunnen komen voor een aanvullende uitkering wordt berekend over de som van de belastingcapaciteit van de OZB, de algemene uitkering en de bedragen, bedoeld in artikel 6 van de Invoeringswet Financiële-verhoudingswet. De OZB-belastingcapaciteit wordt berekend door de totale waarde te vermenigvuldigen met het geldende rekentarief voor maatstaf 1. Het tweede lid spreekt over de «absolute waarde van het bij die maatstaf behorende bedrag per eenheid», omdat het bedrag per eenheid in de verdeelmaatstaf negatief is. De absolute waarde hiervan geeft het (positieve) rekentarief. Evenals gebruikelijk voor de berekening van de belastingcapaciteit bij de vaststelling van de algemene uitkering van de gemeente, worden de waarden van de onroerende zaken die op grond van de Gemeentewet buiten aanmerking worden gelaten dan wel zijn vrijgesteld, niet meegeteld bij de bepaling van het totaal van de vastgestelde waarden.

Het tekort is structureel als het zich, op het moment van het eerste jaar van aanvraag, uitstrekt over het gehele meerjarenbeeld, vast te stellen aan de hand van de meerjarenraming, die, conform artikel 190 eerste lid van de Gemeentewet, voor ten minste drie op het begrotingsjaar volgende jaren dient te worden opgesteld. De gemeente moet aannemelijk maken dat dat het geval is. Dit geldt alleen voor het eerste jaar van aanvraag, omdat, als gevolg van het saneringstraject dat wordt ingezet, bij een volgende aanvraag de meerjarenraming mogelijk al sluitend is. Als er dan geen mogelijkheid meer is om een aanvullende uitkering te verlenen, wordt het saneringstraject daardoor belemmerd.

De in het eerste lid, onderdeel c, bedoelde bedragen betreffen de uit het oude stelsel doorlopende uitkeringen ter zake van de verfijning gemeentelijke indeling (de onderdelen met betrekking tot de daling van de algemene uitkering en tot de overname van personeel), de tijdelijke verfijning monumenten en de tijdelijke verfijning rioleringen.

Artikel 24 definieert het redelijk peil van eigen inkomsten dat een gemeente moet hebben om in aanmerking te kunnen komen voor een aanvullende uitkering. De drie onderdelen van het redelijk peil worden, zoals weergegeven in het tweede lid van dit artikel, als een pakket beschouwd in die zin dat ondercompensatie op de onderdelen b en c mag worden gecompenseerd op het onderdeel a. De gemeente die genoodzaakt is haar opbrengsten te verhogen teneinde aan het redelijk peil te voldoen, dient de daaruit verkregen extra baten te gebruiken voor een navenante verlaging van het relevante begrotingstekort. Aldus levert de gemeente door dit redelijk peil een aanzienlijke doch redelijke eigen inspanning ter vermindering van het begrotingstekort.

De bepaling van het tarief voor de belastingheffing blijft wel een ministeriële bevoegdheid. Dit tarief wordt gerelateerd aan de algemene trend in de gemeentelijke belastingheffing, en dient daarom met enige regelmaat te worden bijgesteld. Het wordt berekend door het gemiddeld tarief, zoals berekend in het kader van de Monitor Lokale Lasten, te verhogen met een opslag van 40%.

Om te bepalen of aan de voorwaarden wordt voldaan wordt gebruik gemaakt van zo recent mogelijke gegevens, in principe zijn dat de gegevens waarover de minister van Financiën in januari van het jaar waarvoor de aanvullende uitkering wordt aangevraagd, beschikt. Aard en doel van de aanvullende uitkering laten niet toe dat wordt gewacht met beslissen over de aanvraag totdat alle definitieve gegevens bekend zijn.

Artikel 25

De minister kunnen nadere regels stellen voor het verslag van gedeputeerde staten en de voorbereidingsprocedure, en voor de verdere uitwerking van de begrippen. De bedoelde regels zijn gesteld in de Regeling aanvullende uitkering gemeentefonds. Deze regeling wordt aangepast aan dit besluit, waarop ze na de inwerkingtreding van het besluit (mede) berust.

Paragraaf 2.6: De betalingen

Artikel 26

Eerste lid

De spreiding van de voorschotbetalingen over vijftig weken is ingevoerd met ingang van 1977. Door deze spreiding wordt een gelijkmatige invloed op de geldmarkt bereikt. Er wordt, zolang definitieve gegevens ontbreken, in beginsel uitgegaan van de raming dan wel van eenheden van het voorafgaande jaar. Door deze wijze van bevoorschotting wordt bereikt dat de zogenaamde kasoverloop naar volgende jaren niet groot is.

Tweede lid

Het gaat om de uitbetaling van specifieke uitkeringen aan provincies of gemeenten waarbij meer dan één ministerie financieel betrokken is. Het gemeentefonds of het provinciefonds is dan een praktische tussenschakel voor deze uitbetaling. De beleidsverantwoordelijkheid blijft bij de ministers die verantwoordelijk zijn voor de desbetreffende specifieke uitkering.

HOOFDSTUK 3. SPECIFIEKE UITKERINGEN

Artikel 27

Dit artikel bevat de bepalingen waarin vorm wordt gegeven aan het zogenoemde single-audit-beleid. Dit behelst dat voor de informatieverstrekking omtrent de besteding van de middelen die via specifieke uitkeringen beschikbaar worden gesteld, zo veel mogelijk gebruik wordt gemaakt van de informatie die daaromtrent in de provinciale en gemeentelijke jaarstukken is opgenomen. Op deze wijze wordt geprobeerd de met de uitvoering gemoeide kosten zo veel mogelijk te beperken. In de bepalingen is opgenomen dat indien van dit algemene principe moet worden afgeweken, dit in de bij de regeling behorende toelichting moet worden gemotiveerd.

Het artikel is nagenoeg gelijkluidend aan artikel 10 van het vorige Besluit financiële verhouding, alleen wordt voor het accountantsverslag naar artikel 197 van de Gemeentewet verwezen, in plaats van naar artikel 213. Daardoor wordt voor gemeenten en provincies naar overeenkomstige bepalingen in beide wetten verwezen.

Het derde lid van dit artikel betreft de bevoegdheid van de departementale accountantsdiensten om, indien er aanwijzingen bestaan dat zulks gewenst is, ter zake van de financiële verantwoording door provincies en gemeenten nadere inlichtingen in te winnen bij de betreffende diensten.

Artikel 28

Met de in dit artikel geregelde informatieplicht wordt gewaarborgd dat provincies en gemeenten zo goed en zo tijdig mogelijk weten waar ze bij het vaststellen van hun begroting van kunnen uitgaan. Zij moeten immers in staat worden gesteld om op basis van zo actueel mogelijke informatie besluiten te nemen. Er mogen geen vermijdbare onzekerheden voor provincies en gemeenten meer bestaan; bij de afweging van beleidsvoornemens in het kader van de begrotingsvaststelling moeten provincies en gemeenten zich kunnen baseren op een realistisch beeld van de inkomsten die zij van het Rijk zullen ontvangen. De informatieplicht geldt niet alleen voor de algemene uitkering, maar ook voor de specifieke uitkeringen.

In verband met het tijdstip van begrotingsbehandeling bij provincies en gemeenten is gekozen voor 1 oktober als de uiterste datum waarop de informatie over specifieke uitkeringen bekend moet zijn. Daarbij realiseren wij ons, dat de besluitvorming op rijksniveau op dat moment nog niet is afgerond en dat het dus gaat om informatie met een voorlopig karakter. Dit neemt niet weg dat evenals bij de algemene uitkering de informatie voor provincies en gemeenten nuttig is, onder meer bij de voorbereiding van hun beleid voor het komende jaar; wachten op definitieve besluitvorming bij het Rijk zou voor provincies en gemeenten lastiger zijn.

HOOFDSTUK 4: OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 29: Suppletie-uitkeringen 2001–2004

Evenals bij de invoering van de nieuwe Fvw in 1997 is bij de onderhavige herziening sprake van een aantal herverdeeleffecten, zij het van aanzienlijk geringere omvang. Deze effecten zijn het gevolg van een verdere verbetering van de kostengeoriënteerdheid van het stelsel. De herverdeling zal, evenals dat in de afgelopen periode het geval is geweest, gefaseerd plaats vinden. De overgangsregeling is in praktisch opzicht op een gelijke leest geschoeid als de suppletieregeling 1997–2000. Ter vaststelling van de suppletiebedragen is per, op 1 januari 2000 bestaande, gemeente berekend wat de uitkering zou zijn conform de nieuwe maatstaven en gewichten, en wat het verschil is met de berekening van de uitkering conform het huidige stelsel. De effecten zullen in stappen van 10, 15, 25, 25 en 25% tot stand komen. Het volledige effect wordt dus in 2005 gerealiseerd. Voor de gemeenten waarvan het nadeel meer dan f 100 per inwoner is, wordt het nadeel in de eerste vijf jaar beperkt tot f 10, f 15, f 25, f 25,– en f 25 per inwoner. Van 2001 tot en met 2004 wordt de algemene uitkering van de gemeenten verhoogd (gemeenten met een nadelig herverdeeleffect) of verlaagd (gemeenten met een voordelig herverdeeleffect). Na 2004 worden geen suppletie-uitkeringen meer verstrekt, ook niet aan gemeenten met meer dan f 100 nadeel. Voor deze laatste gemeenten wordt berekend welke suppletiebedragen zij zouden hebben ontvangen indien het resterende effect in de volgende jaren eveneens in jaarlijkse fasen van f 25 per inwoner zou zijn gerealiseerd. Het berekende bedrag wordt uitgekeerd in de vorm van een eenmalige afkoopsom. Deze wordt als onderdeel van de suppletie-uitkering in 2004 uitgekeerd. De exacte bedragen zijn opgenomen in bijlage 4 bij het besluit. De berekeningen zijn gebaseerd op de beschikbare (voorlopige) gegevens, voornamelijk naar het inzicht van februari 2000, en zullen niet worden geactualiseerd. Zij zijn gepubliceerd in de meicirculaire gemeentefonds van 2000, gemeenten hebben gedurende acht weken na de verzending van deze circulaire de gelegenheid gehad bedenkingen in te brengen. De daarbij, of anderszins ambtshalve, verkregen inzichten zijn in bijlage 4 verwerkt. Per gemeente wordt de suppletie-uitkering bij beschikking voor de gehele periode 2001–2004 door de beheerders van het gemeentefonds vastgesteld, conform bijlage 4. Tegen deze beschikkingen kunnen de normale bezwaar- en beroepsprocedures worden gevolgd. Na de bezwaarperiode staan de bedragen vast: fluctuaties in de gebruikte gegevens in de loop van de vier jaar waarvoor deze regeling geldt, zullen geen aanleiding geven tot een tussentijdse op- of neerwaartse bijstelling van de bedragen.

Bij herindelingen waarbij een gemeente wordt opgeheven gaat de suppletie-uitkering naar de algemene rechtsopvolger van de opgeheven gemeente. In een enkel geval kan dat reeds bij de inwerkingtreding van dit besluit het geval zijn, omdat de in bijlage 4 opgenomen lijst de gemeenten en gemeentenamen bevat zoals deze per 1 januari 2000 bestonden.

Artikel 30

De integratie-uitkering WUW-middelen wordt geleidelijk toegevoegd aan de algemene uitkering. Tot nu toe werd dit bereikt door een verhoging van het bedrag voor land en binnenwater. Met ingang van de inwerkingtreding van dit besluit wordt de toevoeging gedaan aan het bedrag voor land, vermenigvuldigd met de bodemfactor, en aan het bedrag voor de maatstaf binnenwater. In deze maatstaven komt de kostenfactor voor wegenonderhoud het meest tot uitdrukking.

Artikel 31

Een aantal uitvoeringsregelingen berust (mede) op de Ifvw, op de Wet van 6 november of op het Besluit financiële verhouding. Na de inwerkingtreding van het onderhavig besluit berusten zij (mede) op dit besluit.

Artikel 32–35

Een aantal besluiten verwijst naar artikelen in het Besluit financiële verhouding. De desbetreffende artikelen zijn ook in dit besluit opgenomen, maar onder andere nummers. Met de wijzigingen in de andere besluiten worden de verwijzingen aangepast.

Artikel 36

Per 1 januari 2002 wordt de euro de Nederlandse geldeenheid. Inmiddels is een rijksbrede inventarisatie uitgevoerd om alle wijzigingen in de wet- en regelgeving die daaruit voortvloeien zoveel mogelijk in één verzamelwet (-besluit, -regeling) tot stand te brengen. Dit besluit is bij deze inventarisatie niet betrokken. Daarom wordt in het besluit zelf in de wijziging voorzien.

De omzetting van de in wettelijke regelingen opgenomen bedragen geschiedt bij de invoering van de euro zoveel mogelijk puur «technisch»: het bedrag wordt omgezet, en hoogstens afgerond op hele euro. Op deze wijze wordt een budgettair effect zoveel mogelijk vermeden. In dit besluit is deze beleidslijn gevolgd, alhoewel dit bij de negatieve inkomstenmaatstaf (nummer 1 van bijlage 2) voor een afronding een merkwaardig bedrag oplevert. Nadat de invoering van de euro is voltooid zullen wij bezien welk bedrag in de toekomst zal worden gehanteerd.

Artikel 37 en artikel 38

Voor dit besluit geldt, zoals bepaald in artikel 8, vierde lid, van de Fvw, een voorhangprocedure. Het treedt niet eerder in werking dan acht weken na de publicatie van het Staatsblad waarin het is geplaatst. Daarom wordt de inwerkingtreding vastgesteld bij Koninklijk Besluit. De bepalingen uit het vorige Besluit financiële verhouding zijn integraal opgenomen in dit besluit: wat betreft de regeling voor de specifieke uitkering en de aanvullende uitkering is daarom van overgangsrechtelijke problemen geen sprake. Het Besluit financiële verhouding kan dus worden ingetrokken. Nieuw in dit besluit is de opname van de verdeelmaatstaven en de daarop betrekking hebbende artikelen. Deels wijken deze maatstaven ook in meerdere of mindere mate af van de maatstaven uit de invoeringswetten. Hiervoor geldt, dat de nieuwe bepalingen gelden voor besluiten betreffende de algemene uitkeringen over de jaren vanaf de inwerkingtreding van dit Besluit. De algemene uitkeringen over de daaraan voorafgaande jaren worden vastgesteld volgens de regels die in het uitkeringsjaar golden. In hoofdzaak betreft dit dus voor het gemeentefonds de bepalingen uit de IFvw, het Besluit van 14 mei 1998 houdende toevoeging van de categorie vluchtelingen aan de verdeelmaatstaf minderheden en enkele andere aanpassingen van de verdeelmaatstaven van het gemeentefonds, het Wijzigingsbesluit verdeelmaatstaven gemeentefonds 1999, en het Wijzigingsbesluit verdeelmaatstaven gemeentefonds 2000, en voor het provinciefonds de Wet van 6 november.

De bijlagen bij de IFvw en bij de Wet van 6 november hoeven niet bij wet te worden ingetrokken, omdat het hier invoeringswetten betreft. De onderdelen van deze wetten expireren wanneer zij niet meer nodig zijn. De hierboven genoemde besluiten bevatten deels wijzigingen van deze verdeelmaatstaven, deels bepalingen die inmiddels zijn uitgewerkt. Ook voor deze besluiten is intrekking daarom niet noodzakelijk, en ook niet wenselijk, gelet op het volgende. Aangezien de definitieve vaststelling van de algemene uitkering over een bepaald jaar pas enkele jaren later plaatsvindt, zullen er nog een aantal jaren beschikkingen met inachtneming van de verdeelmaatstaven uit de Wet van 6 november, en uit IFvw en de wijzigingsbesluiten van 1998, 1999 en 2000 worden vastgesteld.

Voor zaken die in de Wet van 6 november en de IFvw geregeld worden, en waarvoor in dit besluit geen nieuwe regels worden gesteld heeft de vaststelling van dit besluit uiteraard geen gevolg.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K. G. De Vries

De Staatssecretaris van Financiën,

W. J. Bos

BIJLAGE 1. De verdeelmaatstaven voor het provinciefonds (bijlage bij artikel 3, eerste lid)

nummer en korte omschrijvingDefinitie verdeelmaatstafBronPeildatum of tijdsaanduiding (indien deze anders luidt dan 1 januari van het uitkeringsjaar)
1. Maatstaf opcenten motorrijtuigenbelastingHet voor het kalenderjaar bepaalde totaal van de hoofdsommen van de motorrijtuigenbelasting, van de in de provincie wonende of gevestigde houders van een personenauto of motorrijwiel gedeeld door de uitkeringsfactor over het uitkeringsjaar. Het totaal wordt bepaald door aan de hand van het totaal van de in het kalenderjaar ontvangen provinciale opcenten te berekenen hoeveel hoofdsommen zouden zijn ontvangen, indien het in artikel 5 bedoelde tarief wordt gehanteerd.Onze Minister van Financiën 31 december van het jaar, twee jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar
2a en b. Maatstaf inwoners provincie Het aantal inwoners van de provincie. Daarbij vindt een verdeling plaats in twee maatstaven, overeenkomstig de volgende groepsindeling: a. het aantal inwoners; b. het aantal inwoners boven de 640 000 inwoners. Bij de toepassing van maatstaf 2b wordt een aantal kleiner dan 640 000 op dat aantal vastgesteld. CBS  
3. Maatstaf inwoners stedelijk gebied en landelijk gebied Het aantal inwoners van binnen de provincie gelegen rastervierkanten. Daarbij vindt een verdeling plaats in twee maatstaven, overeenkomstig de volgende groepsindeling: a. het aantal inwoners van rastervierkanten met een omgevingsadressendichtheid die groter is dan of gelijk is aan 1500 adressen per vierkante kilometer; b. het aantal inwoners van rastervierkanten met een omgevingsadressendichtheid die kleiner is dan of gelijk is aan 1000 adressen per vierkante kilometer. Bij de toepassing van maatstaf 3b geldt een maximum-aantal van 607 000 inwoners. CBS 
4. Maatstaf oppervlak land Het aantal hectaren land in de provincie. CBS De meest recente, vóór het uitkeringsjaar vastgestelde bodemstatistiek
5. Maatstaf oppervlak water Het aantal hectaren water in de provincie. CBS De meest recente, vóór het uitkeringsjaar vastgestelde bodemstatistiek
6. Maatstaf oppervlak agrarisch- en natuurterrein Het totaal van de volgende aantallen: 1. het aantal hectaren land in de provincie, in gebruik ten behoeve van de land-, bos- en tuinbouw; 2. het aantal hectaren natuurterrein in de provincie. CBS De meest recente, vóór het uitkeringsjaar vastgestelde bodemstatistiek
7. Maatstaf gewogen weglengte Het aantal kilometers gewogen weglengte, van de wegen in beheer bij de provincie. Regeling meet- en rekenregels verdeelmaatstaven en vaststeling kilometers gewogen weglengte provinciefonds art. 5 1 januari 1993
8. Maatstaf capaciteit warmte-kracht-koppeling De capaciteit van warmte-krachtkoppelingsinstallaties in alle bedrijfssectoren, uitgezonderd de bedrijven voor openbare electriciteitsproduktie, in het aantal megajoule per uur plus het aantal kilowatt. CBS De meest recente cijfers van het CBS
9. Maatstaf vast bedrag Één eenheid voor iedere provincie.  

BIJLAGE 2. De verdeelmaatstaven voor het gemeentefonds (bijlage bij artikel 3, tweede lid)

nummer en korte omschrijvingDefinitie verdeelmaatstaf Bron Peildatum of tijdsaanduiding (indien deze anders luidt dan 1 januari van het uitkeringsjaar)
1. Maatstaf OZB Het gecorrigeerde totaal van de vastgestelde waarden, bedoeld in artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken, in de gemeente, neerwaarts afgerond op miljoenen guldens, gedeeld door de uitkeringsfactor over het uitkeringsjaar. Correctie vindt plaats door de waarden van woningen voor 80% en de waarden van niet-woningen voor 70% mee te tellen. Niet meegeteld worden: 1. de waarden die op grond van artikel 220d van de Gemeentewet buiten aanmerking gelaten worden; 2. de waarden van onroerende zaken ten aanzien waarvan op grond van artikel 243 van de Gemeentewet dan wel op grond van rechtstreeks werkende internationale overeenkomsten vrijstelling is verleend. CBS  
2. Maatstaf inwoners Het aantal inwoners van de gemeente. CBS 
3. Maatstaf inwoners * bodemfactor buitengebied Het aantal inwoners van de gemeente vermenigvuldigd met de bodemfactor als bedoeld in artikel 12, tweede lid, voor zover deze betrekking heeft op het gebied buiten de woonkern als bedoeld in artikel 8. CBS 
4. Maatstaf jongeren Het aantal inwoners van de gemeente dat 19 jaar of jonger is. CBS  
5. Maatstaf ouderen Het aantal inwoners van de gemeente dat 65 jaar of ouder is. CBS 
6. Maatstaf inwoners waddengemeenten Voor de gemeenten Texel, Vlieland, Terschelling, Ameland en Schiermonnikoog: het aantal inwoners van de gemeente. Daarbij vindt een verdeling plaats in drie maatstaven, overeenkomstig de volgende schijven: a. het aantal inwoners in het interval tot en met 2500 inwoners; b. het aantal inwoners in het interval van 2501 tot en met 7500 inwoners; c. het aantal inwoners boven de 7500 inwoners. CBS  
7. Maatstaf lage inkomens Het aantal huishoudens in de gemeente, waarvan het inkomen hoger is dan inkomensgrens a en niet hoger is dan inkomensgrens b. Inkomensgrens a wordt zodanig bepaald dat juist bij 10% van het landelijk aantal huishoudens het inkomen onder de grens ligt. Inkomensgrens b wordt zodanig bepaald dat juist bij 40% van het landelijk aantal huishoudens het inkomen onder de grens ligt. CBSDe meest recente, vóór het uitkeringsjaar vastgestelde inkomensstatistiek
8. Bijstandsmaatstaf Het aantal personen dat van de gemeente een periodieke uitkering ontvangt op grond van: 1. de Algemene bijstandswet, voor zover betrekking hebbend op thuiswonende personen jonger dan 65 jaar; 2. het Bijstandsbesluit adreslozen; 3. de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers; 4. de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen. Indien een normuitkering wordt verdeeld over meerdere personen, worden deze personen geteld als één persoon.CBS 31 december van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar
9. Maatstaf uitvoeringskosten bijstand 1. Het over de drie peiljaren gemiddelde aantal van de in maatstaf 8 bedoelde personen. 2. Dit aantal wordt gecorrigeerd indien: a. een deel van de in het eerste lid bedoelde aantal personen een uitkering ontvangt op basis van de Wet Inkomensvoorziening Kunstenaars. Dit deel wordt op het aantal van de in het eerste lid bedoelde personen in mindering gebracht. b. een gemeente is aangewezen om uitkeringen te verstrekken op basis van het Bijstandsbesluit adreslozen. Het aantal personen waaraan op basis van dit besluit uitkeringen worden verstrekt, wordt bij het aantal van de in het eerste lid bedoelde personen opgeteld.CBS 1. 31 december 1995, 31 december 1996, 31 december 1997 2. a. 31 december 1999 b. 31 december 2001
10. Maatstaf schaalfactor bijstand Het aantal personen, bedoeld in maatstaf 9, gedeeld door de som van 350 en dat aantal. CBS  
11. Maatstaf uitkeringsontvangers Het totaal van de volgende aantallen personen: 1. het aantal personen, bedoeld in maatstaf 8; 2. het aantal personen waarvoor de gemeente een geldelijke bijdrage van het Rijk ontvangt in het kader van de Wet inschakeling werkzoekenden; 3. het aantal personen dat ingevolge de Wet Sociale Werkvoorziening in een dienstbetrekking tot de gemeente staat; 4. het aantal inwoners van de gemeente dat een periodieke uitkering ontvangt op grond van de Algemene militaire pensioenwet; 5. het aantal inwoners van de gemeente dat een periodieke uitkering ontvangt op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, of de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering; 6. het aantal inwoners van de gemeente dat een periodieke uitkering ontvangt op grond van het Reglement van het Algemeen Mijnwerkersfonds. Bij de bepaling van de aantallen, bedoeld in de onderdelen 4 tot en met 6, worden alleen invaliditeitsuitkeringen geteld, aan personen jonger dan 65 jaar.Onderdeel 1: CBS Onderdelen 2 en 3: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Onderdeel 4: Uitvoeringsinstelling Sociale Zekerheid voor Overheid en onderwijs (USZO) Onderdeel 5: het Landelijk instituut sociale verzekeringen Onderdeel 6: het Algemeen Mijnwerkersfonds van de steenkolenmijnen in Limburg 31 december van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar
12. Maatstaf minderheden Het totaal van het aantal inwoners van de gemeente dat geboren is in Suriname, de Nederlandse Antillen, Aruba, Turkije of Marokko, of waarvan een ouder in een van die landen is geboren, vermeerderd met het aantal inwoners met een vergunning krachtens artikel 9 van de Vreemdelingenwet, zonder beperking, dan wel gerechtigd krachtens artikel 10 van de Vreemdelingenwet, dat afkomstig is uit bij ministeriële regeling aan te wijzen landen van herkomst. Een totaal kleiner dan 25 wordt op 0 vastgesteld. CBS  
13. Maatstaf klantenpotentieel lokaal Het aantal potentiële lokale klanten van de woonkernen in de gemeente, als bedoeld in artikel 9. CBS 
14. Maatstaf klantenpotentieel regionaal Het aantal potentiële regionale klanten van de woonkernen in de gemeente als bedoeld in artikel 10. CBS  
15. Leerlingmaatstaf Het gecorrigeerd aantal leerlingen dat in de gemeente een van de volgende vormen van onderwijs volgt: 1. a. onderwijs aan een «speciale school voor basisonderwijs» als gedefinieerd in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs; b. voortgezet speciaal onderwijs, voor zover het onderwijs betreft als bedoeld in artikel 125 van de Wet op het voortgezet onderwijs, en praktijkonderwijs als bedoeld in artikel 10f van de Wet op het voortgezet onderwijs; 2. speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs, als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Wet op de expertisecentra; 3. voortgezet onderwijs voor zover het onderwijs betreft als bedoeld in artikel 5, onder a tot en met c, van de Wet op het voortgezet onderwijs. Correctie vindt plaats door het aantal leerlingen dat het onderwijs, bedoeld onder 1, 2 of 3 volgt, te vermenigvuldigen met: voor de leerlingen bedoeld onder 1: 1,97; voor de leerlingen bedoeld onder 2: 3,44, met dien verstande dat indien is bepaald dat het onderwijs wordt gegeven aan groepen van 2, 3 of 6 leerlingen het aantal leerlingen daarenboven wordt vermenigvuldigd met respectievelijk 4,30, 2,86, of 1,43; voor de leerlingen bedoeld onder 3: 0,73. Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen Het meest recente, in het jaar vóór het uitkeringsjaar vastgestelde aantal leerlingen
16. Maatstaf land Het aantal hectaren land in de gemeente.CBS De meest recente, vóór het uitkeringsjaar vastgestelde bodemstatistiek
17. Maatstaf land * percentage slechte grondHet aantal hectaren land als bedoeld in maatstaf 16 vermenigvuldigd met het percentage slechte grond als bedoeld in artikel 12 eerste lid. CBS  
18. Maatstaf land * bodemfactor gemeente Het aantal hectaren land als bedoeld in maatstaf 16, vermenigvuldigd met de bodemfactor als omschreven in artikel 12, tweede lid.   
19. Maatstaf binnenwater Het aantal hectaren binnenwater met een breedte van minstens 6 meter (waterlopen) of een oppervlak van meer dan 1 hectare (meren) in de gemeente. Het IJsselmeer wordt niet als binnenwater geteld. CBS De meest recente, vóór het uitkeringsjaar vastgestelde bodemstatistiek
20. Maatstaf buitenwater Het aantal hectaren buitenwater in de gemeente. Het aantal bedraagt maximaal 10 000. Het IJsselmeer wordt als buitenwater geteld. CBS De meest recente, vóór het uitkeringsjaar vastgestelde bodemstatistiek
21. Maatstaf oppervlak bebouwing Het totale oppervlak van de bebouwing als bedoeld in artikel 13, in de gemeente in hectaren. CBS  
22. Maatstaf oppervlak bebouwing woonkern * bodemfactor woonkern Het oppervlak van de bebouwing binnen de woonkernen, vermenigvuldigd met de bodemfactor bedoeld in artikel 12, tweede lid, voor de woonkernen van de gemeente. CBS  
23. Maatstaf oppervlak bebouwing buitengebied * bodemfactor buitengebied Het oppervlak van de bebouwing buiten de woonkernen, vermenigvuldigd met de bodemfactor bedoeld in artikel 12, tweede lid, voor de gebieden buiten de woonkernen. CBS  
24. Maatstaf woonruimten Het aantal woonruimten in de gemeente. CBS  
25. Maatstaf woonruimten * bodemfactor woonkern Het aantal woonruimten in de gemeente vermenigvuldigd met de voor het gebied binnen de woonkern berekende bodemfactor als bedoeld in artikel 12, tweede lid. CBS 
26. Maatstaf woonruimten * percentage slechte grond Het aantal woonruimten in de gemeente vermenigvuldigd met het percentage slechte grond als bedoeld in artikel 12, eerste lid. CBS 
27. Maatstaf historische kernen Voor de gemeente, waarin historische kernen zijn gelegen die zijn aangegeven op de kaart, bedoeld in artikel 16: het aantal hectaren grondoppervlak van die kernen. Kernen kleiner dan 5 hectaren worden bij de bepaling van het grondoppervlak niet meegeteld. Onderscheiden worden groepen historische kernen: a. kernen waarvan het grondoppervlak kleiner is dan of gelijk aan 40 hectaren; b. kernen waarvan het grondoppervlak groter is dan 40 hectaren, maar kleiner dan 65 hectaren; c. kernen waarvan het grondoppervlak groter dan of gelijk is aan 65 hectaren. CBS  
28. Maatstaf historische waterweg Voor de gemeente, waarin historische kernen zijn gelegen die zijn aangegeven op de kaart, bedoeld in artikel 16: het aantal meters historische waterweg, in en rondom de kernen. CBS  
29. Maatstaf bewoonde oorden Voor de gemeente, waarin bewoonde oorden zijn gelegen die zijn aangegeven op de kaart, bedoeld in artikel 16: het historisch aantal woningen in deze oorden. CBS 
30. Maatstaf historische woningen in bewoonde oorden Voor de gemeente, waarin bewoonde oorden zijn gelegen als bedoeld in maatstaf 29, waarbij in de bewoonde oorden historische kernen zijn gelegen met een grondoppervlak van tenminste 5 hectaren als bedoeld in maatstaf 27: het historisch aantal woningen in deze bewoonde oorden.CBS  
31. Stadsvernieuwingsmaatstaf Het in artikel 4, eerste lid, van het Besluit op de stads- en dorpsvernieuwing zoals dat op 1 januari 1999 luidde, bedoelde bedrag voor de gemeente, gedeeld door het in dat artikel bedoelde bedrag aan beschikbare middelen.Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu1 januari 1999
32. Maatstaf omgevingsadressendichtheid De gemiddelde omgevingsadressendichtheid van de adressen in de gemeente, in adressen per vierkante kilometer, vermenigvuldigd met het aantal woonruimten in de gemeente. CBS  
33. Maatstaf omgevingsadressendichtheid * percentage slechte grond De uitkomst van de berekening in maatstaf 32, vermenigvuldigd met het percentage slechte grond als bedoeld in artikel 12, eerste lid. CBS 
34. Maatstaf oeverlengte * bodemfactor gemeente Voor de gemeente waarin binnenwater met een breedte van minstens 6 meter (waterlopen) of een oppervlak van meer dan 50 m2 (meren en poelen) is gelegen: de totale lengte van de oevers van het binnenwater in hectometers, vermenigvuldigd met de bodemfactor voor de gemeente, bedoeld in artikel 12, tweede lid. CBS De meest recente berekening van het CBS
35. Maatstaf oeverlengte * bodemfactor gemeente * dichtheidsfactor Voor de gemeente waarin binnenwater als bedoeld in maatstaf 34: de uitkomst van de berekening van maatstaf 34, vermenigvuldigd met de dichtheidsfactor, bedoeld in artikel 18. CBS De meest recente berekening van het CBS
36. Maatstaf meerkernigheid Het aantal kernen in de gemeente. CBS  
37. Maatstaf meerkernigheid * bodemfactor buitengebied Het aantal woonkernen in de gemeente, vermenigvuldigd met de bodemfactor bedoeld in artikel 12, tweede lid, voor het gebied buiten de woonkernen.   
38. Maatstaf bedrijven Het aantal bedrijfsvestigingen in de gemeente. CBS  
39. Maatstaf vast bedrag Eén eenheid voor iedere gemeente.   
40. Maatstaf vast bedrag Amsterdam Eén eenheid voor de gemeente Amsterdam.  
41. Maatstaf vast bedrag Rotterdam Eén eenheid voor de gemeente Rotterdam.   
42. Maatstaf vast bedrag Den Haag Eén eenheid voor de gemeente Den Haag.   
43. Maatstaf vast bedrag Utrecht Eén eenheid voor de gemeente Utrecht.   
44. Maatstaf vast bedrag Waddengemeenten Voor de gemeenten Texel, Vlieland, Terschelling, Ameland en Schiermonnikoog: één eenheid.  
45. Herindelingsmaatstaf Voor gemeenten waar een wijziging van de gemeentelijke indeling heeft plaatsgevonden, als bedoeld in de Wet algemene regels herindeling, artikel 1 onder a, indien ten gevolge van deze wijziging twee of meer gemeenten zijn samengevoegd tot één gemeente, en de datum van samenvoeging ligt in het uitkeringsjaar of in één van de drie daaraan voorafgaande jaren, de uitkomst van de volgende berekening in guldens: [3493023 * a + 117,44 * (b-c)] * d Waarin: a = het aantal gemeenten waarmee het totaal aantal gemeenten ten gevolge van de samenvoeging verminderd wordt; b = het totaal aantal inwoners per 1 januari van het jaar voorafgaand aan de samenvoeging van de gemeenten die bij de herindeling worden samengevoegd; c = het aantal inwoners per 1 januari van het jaar voorafgaand aan de samenvoeging van de bij de samenvoeging betrokken gemeente met het grootste aantal inwoners; d = de uitkeringsfactor die is vastgesteld voor het jaar waarin de samenvoeging plaatsvindt. Het aldus berekende bedrag wordt uitgekeerd in vier jaarlijkse gecorrigeerde termijnen, verdeeld als volgt: 40% van het bedrag wordt uitgekeerd in het uitkeringsjaar waarin de samenvoeging plaatsvindt; 20% van het bedrag wordt uitgekeerd in elk der drie daarop volgende uitkeringsjaren. Correctie vindt plaats door de termijnen te delen door de uitkeringsfactor over het uitkeringsjaar.CBS 

BIJLAGE 3. De historische kernen (bijlage bij artikel 16)

Nr.Historische kernGemeente waar de kern in het peiljaar in is gelegen Peiljaar
1 Aardenburg Sluis-Aardenburg 2000
2 AlkmaarAlkmaar 2000
3 Almelo Almelo 2000
4Amersfoort Amersfoort 2000
5 AmsterdamAmsterdam 2000
6 Appingedam Appingedam 2000
7 Arnhem Arnhem 2000
8 Asperen Lingewaal2000
9 Assen Assen 2000
10 Axel Axel2000
11 Batenburg Wijchen 2000
12 Bergen op Zoom Bergen op Zoom 2000
13 Beverwijk Beverwijk2000
14 Blokzijl Brederwiede 2000
15Bolsward Bolsward 2000
16 Borculo Borculo2000
17 Bourtange Vlagtwedde 2000
18 BredaBreda 2000
19 Bredevoort Aalten 2000
20Brielle Brielle 2000
21 BrouwershavenSchouwen-Duiveland 2000
22 Buren Buren 2000
23 Coevorden Coevorden 2000
24 CulemborgCulemborg 2000
25 Delden Stad Delden 2000
26 Delfshaven Rotterdam 2000
27 Delft Delft2000
28 Delfzijl Delfzijl 2000
29 DeventerDeventer 2000
30 Diepenheim Diepenheim 2000
31 Doesburg Doesburg 2000
32 DoetinchemDoetinchem 2000
33 Dokkum Dongeradeel 2000
34 Domburg Veere 2000
35 DordrechtDordrecht 2000
36 Echt Echt 2000
37Edam Edam-Volendam 2000
38 Eindhoven Eindhoven2000
39 Elburg Elburg 2000
40 EnkhuizenEnkhuizen 2000
41 Enschede Enschede 2000
42Franeker Franekeradeel 2000
43 GeertruidenbergGeertruidenberg 2000
44 Geervliet Bernisse 2000
45 Gemert Gemert-Bakel 2000
46 GenemuidenGenemuiden 2000
47 Gennep Gennep 2000
48Goedereede Goedereede 2000
49 Goes Goes2000
50 Goor Goor 2000
51 GorinchemGorinchem 2000
52 Gouda Gouda 2000
53Grave Grave 2000
54 Groenlo Groenlo 2000
55 Groningen Groningen 2000
56 HaarlemHaarlem 2000
57 Harderwijk Harderwijk 2000
58 Harlingen Harlingen 2000
59 HasseltHasselt 2000
60 Hattem Hattem 2000
61Heerenveen Heerenveen 2000
62 HellevoetsluisHellevoetsluis 2000
63 Helmond Helmond 2000
64 Heukelum Lingewaal 2000
65 HeusdenHeusden 2000
66 Hindelopen Nijefurd 2000
67Hoorn Hoorn 2000
68 Huissen Huissen 2000
69 Hulst Hulst 2000
70 IJlst Wymbritseradiel2000
71 IJsselstein IJsselstein 2000
72IJzendijke Oostburg 2000
73 Kampen Kampen2000
74 Kessel Kessel 2000
75 KlundertZevenbergen 2000
76 Kuinre IJsselham 2000
77 Leerdam Leerdam 2000
78 LeeuwardenLeeuwarden 2000
79 Leiden Leiden 2000
80Lochem Lochem 2000
81 Maassluis Maassluis2000
82 Maastricht incl. Wijck Maastricht 2000
83 Medemblik Medemblik 2000
84 Megen Oss2000
85 Meppel Meppel 2000
86 MiddelburgMiddelburg 2000
87 Monnickendam Waterland 2000
88 Montfoort Montfoort 2000
89 MontfortAmbt Montfort 2000
90 Muiden Muiden 2000
91Naarden Naarden 2000
92 Nieuwpoort Liesveld2000
93 Nieuwstadt Susteren 2000
94 NijkerkNijkerk 2000
95 Nijmegen Nijmegen 2000
96Oirschot Oirschot 2000
97 Oisterwijk Oisterwijk2000
98 Oldenzaal Oldenzaal 2000
99 OmmenOmmen 2000
100 Oosterhout Oosterhout 2000
101 Ootmarsum Ootmarsum 2000
102 OudenboschHalderberge 2000
103 Oudeschans Bellingwedde2000
104 Oudewater Oudewater 2000
105Philippine Sas van Gent 2000
106 PurmerendPurmerend 2000
107 Ravenstein Ravenstein 2000
108 Retranchement Sluis-Aardenburg 2000
109Rhenen Rhenen 2000
110 Rijssen Rijssen 2000
111 Roermond Roermond 2000
112 RoosendaalRoosendaal 2000
113 Rotterdam Rotterdam 2000
114 Sas van Gent Sas van Gent 2000
115 SchagenSchagen 2000
116 Schiedam Schiedam 2000
117Schoonhoven Schoonhoven 2000
118 's-Gravenhage's-Gravenhage 2000
119 's-Gravenzande's-Gravenzande 2000
120 's-Heerenberg Bergh2000
121 's-Hertogenbosch 's-Hertogenbosch 2000
122 Sittard Sittard 2000
123 SlotenGaasterlân-Sleat 2000
124 Sluis Sluis-Aardenburg2000
125 Sneek Sneek 2000
126 St. Maartensdijk Tholen 2000
127 Staveren Nijefurd2000
128 Steenbergen Steenbergen 2000
129Steenwijk Steenwijk 2000
130 StevensweertMaasbracht 2000
131 Susteren Susteren 2000
132 Terneuzen Terneuzen 2000
133 TholenTholen 2000
134 Thorn Thorn 2000
135Tiel Tiel 2000
136 Tilburg Tilburg 2000
137 Utrecht Utrecht 2000
138 ValkenburgValkenburg aan de Geul 2000
139 Veere Veere 2000
140 Venlo Venlo2000
141 Vianen Vianen 2000
142 VlaardingenVlaardingen 2000
143 Vlissingen Vlissingen 2000
144 Vollenhove Brederwiede 2000
145 WageningenWageningen 2000
146 Weert Weert 2000
147Weesp Weesp 2000
148 Wessem Heel 2000
149 Wijk bij Duurstede Wijk bij Duurstede 2000
150Willemstad Zevenbergen 2000
151 WinschotenWinschoten 2000
152 Woerden Woerden 2000
153 Workum Nijefurd 2000
154 WoudrichemWoudrichem 2000
155 Zaandam Zaanstad 2000
156 Zaltbommel Zaltbommel 2000
157 ZevenaarZevenaar 2000
158 Zevenbergen Zevenbergen 2000
159 Zierikzee Schouwen-Duiveland 2000
160Zutphen Zutphen 2000
161 Zwartsluis Zwartsluis2000
162 Zwolle Zwolle 2000

Bijlage 4: Overgangsregeling 2001–2004 (bijlage bij artikel 27)

Gemeenteaantal inwoners herverdeeleffect per inw. Suppletie 2001 Suppletie 2002 Suppletie 2003Suppletie 2004
Aa en Hunze24 860– 40894 960,00745 800,00497 200,00248 600,00
Aalburg11 80019– 201 780,00– 168 150,00– 112 100,00– 56 050,00
Aalsmeer22 625– 41834 862,50695 718,75463 812,50231 906,25
Aalten18 700– 51858 330,00715 275,00476 850,00238 425,00
Abcoude8 53545– 345 667,50– 288 056,25– 192 037,50– 96 018,75
Achtkarspelen28 0007– 176 400,00– 147 000,00– 98 000,00– 49 000,00
Akersloot4 90057– 251 370,00– 209 475,00– 139 650,00– 69 825,00
Alblasserdam18 15041– 669 735,00– 558 112,50– 372 075,00– 186 037,50
Albrandswaard16 72620– 301 068,00– 250 890,00– 167 260,00– 83 630,00
Alkemade14 52133– 431 273,70– 359 394,75– 239 596,50– 119 798,25
Alkmaar92 87532– 2 674 800,00– 2 229 000,00– 1 486 000,00– 743 000,00
Almelo66 3339– 537 297,30– 447 747,75– 298 498,50– 149 249,25
Almere143 16339– 5 025 021,30– 4 187 517,75– 2 791 678,50– 1 395 839,25
Alphen aan den Rijn70 011– 6378 059,40315 049,50210 033,00105 016,50
Alphen-Chaam9 400– 1421 240 800,001 099 800,00864 800,001 144 474,26
Ambt Delden5 444– 2531 322 892,001 241 232,001 105 132,003 516 072,77
Ambt Montfort11 050– 12119 340,0099 450,0066 300,0033 150,00
Ameland3 500– 68214 200,00178 500,00119 000,0059 500,00
Amerongen7 2804– 26 208,00– 21 840,00– 14 560,00– 7 280,00
Amersfoort127 25021– 2 405 025,00– 2 004 187,50– 1 336 125,00– 668 062,50
Amstelveen77 50022– 1 534 500,00– 1 278 750,00– 852 500,00– 426 250,00
Amsterdam730 000– 74 599 000,003 832 500,002 555 000,001 277 500,00
Andijk6 4108– 46 152,00– 38 460,00– 25 640,00– 12 820,00
Angerlo4 825– 834 740,0028 950,0019 300,009 650,00
Anna Paulowna13 775– 13161 167,50134 306,2589 537,5044 768,75
Apeldoorn153 500– 81 105 200,00921 000,00614 000,00307 000,00
Appingedam12 1757– 76 702,50– 63 918,75– 42 612,50– 21 306,25
Arcen en Velden9 100– 34278 460,00232 050,00154 700,0077 350,00
Arnhem138 70116– 1 997 294,40– 1 664 412,00– 1 109 608,00– 554 804,00
Assen58 00017– 887 400,00– 739 500,00– 493 000,00– 246 500,00
Asten15 872– 66942 796,80785 664,00523 776,00261 888,00
Avereest15 275– 34467 415,00389 512,50259 675,00129 837,50
Axel12 1001– 10 890,00– 9 075,00– 6 050,00– 3 025,00
Baarle-Nassau6 150– 2511 482 150,001 389 900,001 236 150,003 891 088,06
Baarn24 40036– 790 560,00– 658 800,00– 439 200,00– 219 600,00
Barendrecht28 461– 7179 304,30149 420,2599 613,5049 806,75
Barneveld47 600– 652 784 600,002 320 500,001 547 000,00773 500,00
Bathmen5 16032– 148 608,00– 123 840,00– 82 560,00– 41 280,00
Bedum10 660– 657 564,0047 970,0031 980,0015 990,00
Beek17 1109– 138 591,00– 115 492,50– 76 995,00– 38 497,50
Beemster8 407– 33249 687,90208 073,25138 715,5069 357,75
Beesel13 165– 15177 727,50148 106,2598 737,5049 368,75
Belfeld5 445– 734 303,5028 586,2519 057,509 528,75
Bellingwedde9 500– 32273 600,00228 000,00152 000,0076 000,00
Bemmel17 750– 463 900,0053 250,0035 500,0017 750,00
Bennebroek5 10078– 358 020,00– 298 350,00– 198 900,00– 99 450,00
Bergambacht9 20043– 356 040,00– 296 700,00– 197 800,00– 98 900,00
Bergeijk17 803– 44704 998,80587 499,00391 666,00195 833,00
Bergen L13 385– 32385 488,00321 240,00214 160,00107 080,00
Bergen NH13 90330– 375 381,00– 312 817,50– 208 545,00– 104 272,50
Bergen op Zoom65 000– 5292 500,00243 750,00162 500,0081 250,00
Bergh18 305– 28461 286,00384 405,00256 270,00128 135,00
Bergschenhoek12 70814– 160 120,80– 133 434,00– 88 956,00– 44 478,00
Berkel en Rodenrijs16 5438– 119 109,60– 99 258,00– 66 172,00– 33 086,00
Bernheze28 345– 34867 357,00722 797,50481 865,00240 932,50
Bernisse12 82215– 173 097,00– 144 247,50– 96 165,00– 48 082,50
Best26 183– 19447 729,30373 107,75248 738,50124 369,25
Beuningen25 37825– 571 005,00– 475 837,50– 317 225,00– 158 612,50
Beverwijk35 800– 17547 740,00456 450,00304 300,00152 150,00
Binnenmaas19 0009– 153 900,00– 128 250,00– 85 500,00– 42 750,00
Bladel18 945– 56954 828,00795 690,00530 460,00265 230,00
Blaricum9 58055– 474 210,00– 395 175,00– 263 450,00– 131 725,00
Bleiswijk10 200– 42385 560,00321 300,00214 200,00107 100,00
Bloemendaal16 68232– 480 441,60– 400 368,00– 266 912,00– 133 456,00
Boarnsterhim18 200– 16262 080,00218 400,00145 600,0072 800,00
Bodegraven19 5008– 140 400,00– 117 000,00– 78 000,00– 39 000,00
Boekel9 180– 114954 720,00817 020,00587 520,00479 265,28
Bolsward9 34015– 126 090,00– 105 075,00– 70 050,00– 35 025,00
Borculo10 300– 218 540,0015 450,0010 300,005 150,00
Borger-Odoorn26 100– 24563 760,00469 800,00313 200,00156 600,00
Born14 650– 19250 515,00208 762,50139 175,0069 587,50
Borne22 37618– 362 491,20– 302 076,00– 201 384,00– 100 692,00
Borsele21 81614– 274 881,60– 229 068,00– 152 712,00– 76 356,00
Boskoop15 12576– 1 034 550,00– 862 125,00– 574 750,00– 287 375,00
Boxmeer28 750– 611 578 375,001 315 312,50876 875,00438 437,50
Boxtel29 245– 378 961,5065 801,2543 867,5021 933,75
Breda161 26312– 1 741 640,40– 1 451 367,00– 967 578,00– 483 789,00
Brederwiede12 425– 38424 935,00354 112,50236 075,00118 037,50
Breukelen14 20035– 447 300,00– 372 750,00– 248 500,00– 124 250,00
Brielle15 9407– 100 422,00– 83 685,00– 55 790,00– 27 895,00
Broekhuizen1 930– 2746 899,0039 082,5026 055,0013 027,50
Brummen21 420– 17327 726,00273 105,00182 070,0091 035,00
Brunssum30 709– 127 638,1023 031,7515 354,507 677,25
Bunnik14 00034– 428 400,00– 357 000,00– 238 000,00– 119 000,00
Bunschoten19 20028– 483 840,00– 403 200,00– 268 800,00– 134 400,00
Buren24 85012– 268 380,00– 223 650,00– 149 100,00– 74 550,00
Bussum30 95042– 1 169 910,00– 974 925,00– 649 950,00– 324 975,00
Capelle aan den IJssel64 60038– 2 209 320,00– 1 841 100,00– 1 227 400,00– 613 700,00
Castricum23 00032– 662 400,00– 552 000,00– 368 000,00– 184 000,00
Coevorden34 700– 441 374 120,001 145 100,00763 400,00381 700,00
Cranendonck20 400– 41752 760,00627 300,00418 200,00209 100,00
Cromstrijen12 8506– 69 390,00– 57 825,00– 38 550,00– 19 275,00
Cuijk23 767– 32684 489,60570 408,00380 272,00190 136,00
Culemborg24 575– 8176 940,00147 450,0098 300,0049 150,00
Dalfsen17 475– 671 053 742,50878 118,75585 412,50292 706,25
Dantumadeel19 80018– 320 760,00– 267 300,00– 178 200,00– 89 100,00
De Bilt32 85039– 1 153 035,00– 960 862,50– 640 575,00– 320 287,50
De Lier11 175– 330 172,5025 143,7516 762,508 381,25
De Marne10 845– 39380 659,50317 216,25211 477,50105 738,75
De Ronde Venen34 18048– 1 476 576,00– 1 230 480,00– 820 320,00– 410 160,00
De Wolden23 400– 45947 700,00789 750,00526 500,00263 250,00
Delft95 250– 242 057 400,001 714 500,001 143 000,00571 500,00
Delfzijl29 000– 252 200,0043 500,0029 000,0014 500,00
Den Ham14 950– 794 185,0078 487,5052 325,0026 162,50
Den Helder59 50066– 3 534 300,00– 2 945 250,00– 1 963 500,00– 981 750,00
Denekamp12 375– 40445 500,00371 250,00247 500,00123 750,00
Deurne31 924– 812 327 259,601 939 383,001 292 922,00646 461,00
Deventer82 6211– 74 358,90– 61 965,75– 41 310,50– 20 655,25
Didam16 600– 23343 620,00286 350,00190 900,0095 450,00
Diemen23 98729– 626 060,70– 521 717,25– 347 811,50– 173 905,75
Diepenheim2 77514– 34 965,00– 29 137,50– 19 425,00– 9 712,50
Dinxperlo8 650– 215 570,0012 975,008 650,004 325,00
Dirksland8 200– 37273 060,00227 550,00151 700,0075 850,00
Dodewaard4 4206– 23 868,00– 19 890,00– 13 260,00– 6 630,00
Doesburg11 500– 662 100,0051 750,0034 500,0017 250,00
Doetinchem47 000– 6253 800,00211 500,00141 000,0070 500,00
Dongen24 750– 6133 650,00111 375,0074 250,0037 125,00
Dongeradeel24 3501– 21 915,00– 18 262,50– 12 175,00– 6 087,50
Doorn10 00030– 270 000,00– 225 000,00– 150 000,00– 75 000,00
Dordrecht120 000– 5540 000,00450 000,00300 000,00150 000,00
Drechterland9 860– 979 866,0066 555,0044 370,0022 185,00
Driebergen-Rijsenburg18 30453– 873 100,80– 727 584,00– 485 056,00– 242 528,00
Drimmelen26 695– 6144 153,00120 127,5080 085,0040 042,50
Dronten35 200– 662 090 880,001 742 400,001 161 600,00580 800,00
Druten16 700– 12180 360,00150 300,00100 200,0050 100,00
Duiven25 43814– 320 518,80– 267 099,00– 178 066,00– 89 033,00
Echt19 020– 468 472,0057 060,0038 040,0019 020,00
Echteld6 700– 212 060,0010 050,006 700,003 350,00
Edam-Volendam27 50018– 445 500,00– 371 250,00– 247 500,00– 123 750,00
Ede101 542– 242 193 307,201 827 756,001 218 504,00609 252,00
Eemnes8 60817– 131 702,40– 109 752,00– 73 168,00– 36 584,00
Eemsmond16 400– 46678 960,00565 800,00377 200,00188 600,00
Eersel18 250– 19312 075,00260 062,50173 375,0086 687,50
Egmond11 45040– 412 200,00– 343 500,00– 229 000,00– 114 500,00
Eibergen16 573– 53790 532,10658 776,75439 184,50219 592,25
Eijsden12 05029– 314 505,00– 262 087,50– 174 725,00– 87 362,50
Eindhoven201 000– 91 628 100,001 356 750,00904 500,00452 250,00
Elburg21 62052– 1 011 816,00– 843 180,00– 562 120,00– 281 060,00
Elst16 84012– 181 872,00– 151 560,00– 101 040,00– 50 520,00
Emmen105 740– 111 046 826,00872 355,00581 570,00290 785,00
Enkhuizen16 90000,000,000,000,00
Enschede150 098– 2270 176,40225 147,00150 098,0075 049,00
Epe33 140– 30894 780,00745 650,00497 100,00248 550,00
Ermelo26 778– 5120 501,00100 417,5066 945,0033 472,50
Etten-Leur36 900– 20664 200,00553 500,00369 000,00184 500,00
Ferwerderadiel8 771– 27213 135,30177 612,75118 408,5059 204,25
Franekeradeel20 000– 691 242 000,001 035 000,00690 000,00345 000,00
Gaasterlan-Sleat10 000– 12108 000,0090 000,0060 000,0030 000,00
Geertruidenberg21 130– 18342 306,00285 255,00190 170,0095 085,00
Geldermalsen24 370– 41899 253,00749 377,50499 585,00249 792,50
Geldrop27 89931– 778 382,10– 648 651,75– 432 434,50– 216 217,25
Geleen34 050– 501 532 250,001 276 875,00851 250,00425 625,00
Gemert-Bakel27 550– 781 934 010,001 611 675,001 074 450,00537 225,00
Gendringen20 790– 18336 798,00280 665,00187 110,0093 555,00
Gendt7 21018– 116 802,00– 97 335,00– 64 890,00– 32 445,00
Genemuiden9 0701– 8 163,00– 6 802,50– 4 535,00– 2 267,50
Gennep16 700– 46691 380,00576 150,00384 100,00192 050,00
Giessenlanden14 00033– 415 800,00– 346 500,00– 231 000,00– 115 500,00
Gilze en Rijen24 215– 15326 902,50272 418,75181 612,5090 806,25
Goedereede11 169– 62623 230,20519 358,50346 239,00173 119,50
Goes35 85014– 451 710,00– 376 425,00– 250 950,00– 125 475,00
Goirle22 4004– 80 640,00– 67 200,00– 44 800,00– 22 400,00
Goor12 400– 333 480,0027 900,0018 600,009 300,00
Gorinchem33 6121– 30 250,80– 25 209,00– 16 806,00– 8 403,00
Gorssel13 200– 30356 400,00297 000,00198 000,0099 000,00
Gouda72 35538– 2 474 541,00– 2 062 117,50– 1 374 745,00– 687 372,50
Graafstroom9 47561– 520 177,50– 433 481,25– 288 987,50– 144 493,75
Graft-De Rijp6 300102– 578 340,00– 481 950,00– 321 300,00– 160 650,00
Gramsbergen6 550– 55324 225,00270 187,50180 125,0090 062,50
Grave12 6107– 79 443,00– 66 202,50– 44 135,00– 22 067,50
Groenlo9 1306– 49 302,00– 41 085,00– 27 390,00– 13 695,00
Groesbeek19 30222– 382 179,60– 318 483,00– 212 322,00– 106 161,00
Groningen172 000– 284 334 400,003 612 000,002 408 000,001 204 000,00
Grootegast11 725– 21221 602,50184 668,75123 112,5061 556,25
Grubbenvorst6 830– 124778 620,00676 170,00505 420,00489 311,51
Gulpen-Wittem15 48749– 682 976,70– 569 147,25– 379 431,50– 189 715,75
Haaksbergen23 780– 36770 472,00642 060,00428 040,00214 020,00
Haaren14 030– 38479 826,00399 855,00266 570,00133 285,00
Haarlem148 250– 293 869 325,003 224 437,502 149 625,001 074 812,50
Haarlemmerliede Spaarnw5 26918– 85 357,80– 71 131,50– 47 421,00– 23 710,50
Haarlemmermeer112 000– 131 310 400,001 092 000,00728 000,00364 000,00
Haelen9 925– 653 595,0044 662,5029 775,0014 887,50
Halderberge29 6001– 26 640,00– 22 200,00– 14 800,00– 7 400,00
Hardenberg35 025– 511 607 647,501 339 706,25893 137,50446 568,75
Harderwijk39 572– 7249 303,60207 753,00138 502,0069 251,00
Hardinxveld-Giessendam17 73032– 510 624,00– 425 520,00– 283 680,00– 141 840,00
Haren18 59030– 501 930,00– 418 275,00– 278 850,00– 139 425,00
Harenkarspel14 95041– 551 655,00– 459 712,50– 306 475,00– 153 237,50
Harlingen15 50042– 585 900,00– 488 250,00– 325 500,00– 162 750,00
Harmelen8 02055– 396 990,00– 330 825,00– 220 550,00– 110 275,00
Hasselt7 575– 35238 612,50198 843,75132 562,5066 281,25
Hattem11 65026– 272 610,00– 227 175,00– 151 450,00– 75 725,00
Heel8 380– 537 710,0031 425,0020 950,0010 475,00
Heemskerk36 67036– 1 188 108,00– 990 090,00– 660 060,00– 330 030,00
Heemstede25 94742– 980 796,60– 817 330,50– 544 887,00– 272 443,50
Heerde18 150– 18294 030,00245 025,00163 350,0081 675,00
Heerenveen40 6001– 36 540,00– 30 450,00– 20 300,00– 10 150,00
Heerhugowaard44 12017– 675 036,00– 562 530,00– 375 020,00– 187 510,00
Heerjansdam3 55162– 198 145,80– 165 121,50– 110 081,00– 55 040,50
Heerlen95 00017– 1 453 500,00– 1 211 250,00– 807 500,00– 403 750,00
Heeze-Leende15 325– 62855 135,00712 612,50475 075,00237 537,50
Heiloo21 60039– 758 160,00– 631 800,00– 421 200,00– 210 600,00
Heino7 90012– 85 320,00– 71 100,00– 47 400,00– 23 700,00
Helden19 360– 701 219 680,001 016 400,00677 600,00338 800,00
Hellendoorn35 643– 12384 944,40320 787,00213 858,00106 929,00
Hellevoetsluis38 200– 134 380,0028 650,0019 100,009 550,00
Helmond79 6458– 573 444,00– 477 870,00– 318 580,00– 159 290,00
Hendrik-Ido-Ambacht21 02030– 567 540,00– 472 950,00– 315 300,00– 157 650,00
Hengelo Gld8 405– 36272 322,00226 935,00151 290,0075 645,00
Hengelo O78 908– 3213 051,60177 543,00118 362,0059 181,00
Het Bildt10 175– 81741 757,50618 131,25412 087,50206 043,75
Heteren9 20014– 115 920,00– 96 600,00– 64 400,00– 32 200,00
Heumen16 320– 458 752,0048 960,0032 640,0016 320,00
Heusden42 80000,000,000,000,00
Heythuysen12 045– 56607 068,00505 890,00337 260,00168 630,00
Hillegom20 75038– 709 650,00– 591 375,00– 394 250,00– 197 125,00
Hilvarenbeek14 580– 861 128 492,00940 410,00626 940,00313 470,00
Hilversum82 30823– 1 703 775,60– 1 419 813,00– 946 542,00– 473 271,00
Holten8 825– 34270 045,00225 037,50150 025,0075 012,50
Hontenisse7 90017– 120 870,00– 100 725,00– 67 150,00– 33 575,00
Hoogeveen53 050– 3143 235,00119 362,5079 575,0039 787,50
Hoogezand-Sappemeer33 150– 5149 175,00124 312,5082 875,0041 437,50
Hoorn64 50027– 1 567 350,00– 1 306 125,00– 870 750,00– 435 375,00
Horst19 600– 761 340 640,001 117 200,00744 800,00372 400,00
Houten34 74546– 1 438 443,00– 1 198 702,50– 799 135,00– 399 567,50
Huissen15 78030– 426 060,00– 355 050,00– 236 700,00– 118 350,00
Huizen42 20037– 1 405 260,00– 1 171 050,00– 780 700,00– 390 350,00
Hulst19 610– 24423 576,00352 980,00235 320,00117 660,00
Hummelo en Keppel4 510– 1456 826,0047 355,0031 570,0015 785,00
Hunsel6 0856– 32 859,00– 27 382,50– 18 255,00– 9 127,50
IJsselham5 586– 71356 945,40297 454,50198 303,0099 151,50
IJsselmuiden14 8506– 80 190,00– 66 825,00– 44 550,00– 22 275,00
IJsselstein29 28947– 1 238 924,70– 1 032 437,25– 688 291,50– 344 145,75
Jacobswoude10 75642– 406 576,80– 338 814,00– 225 876,00– 112 938,00
Kampen32 200– 7202 860,00169 050,00112 700,0056 350,00
Kapelle11 12513– 130 162,50– 108 468,75– 72 312,50– 36 156,25
Katwijk40 70041– 1 501 830,00– 1 251 525,00– 834 350,00– 417 175,00
Kerkrade51 75022– 1 024 650,00– 853 875,00– 569 250,00– 284 625,00
Kessel4 175– 70263 025,00219 187,50146 125,0073 062,50
Kesteren10 7405– 48 330,00– 40 275,00– 26 850,00– 13 425,00
Kollumerland en Nwkruisl13 0254– 46 890,00– 39 075,00– 26 050,00– 13 025,00
Korendijk10 5006– 56 700,00– 47 250,00– 31 500,00– 15 750,00
Krimpen aan den IJssel28 40830– 767 016,00– 639 180,00– 426 120,00– 213 060,00
Laarbeek21 450– 20386 100,00321 750,00214 500,00107 250,00
Landerd14 310– 75965 925,00804 937,50536 625,00268 312,50
Landgraaf41 10027– 998 730,00– 832 275,00– 554 850,00– 277 425,00
Landsmeer10 32069– 640 872,00– 534 060,00– 356 040,00– 178 020,00
Langedijk23 70045– 959 850,00– 799 875,00– 533 250,00– 266 625,00
Laren11 50045– 465 750,00– 388 125,00– 258 750,00– 129 375,00
Leek18 833– 233 899,4028 249,5018 833,009 416,50
Leerdam20 7631– 18 686,70– 15 572,25– 10 381,50– 5 190,75
Leersum7 3005– 32 850,00– 27 375,00– 18 250,00– 9 125,00
Leeuwarden89 184– 2160 531,20133 776,0089 184,0044 592,00
Leeuwarderadeel10 450– 11103 455,0086 212,5057 475,0028 737,50
Leiden117 7201– 105 948,00– 88 290,00– 58 860,00– 29 430,00
Leiderdorp25 44225– 572 445,00– 477 037,50– 318 025,00– 159 012,50
Leidschendam38 110– 134 299,0028 582,5019 055,009 527,50
Lelystad63 00012– 680 400,00– 567 000,00– 378 000,00– 189 000,00
Lemsterland12 500– 35393 750,00328 125,00218 750,00109 375,00
Leusden29 02524– 626 940,00– 522 450,00– 348 300,00– 174 150,00
Lichtenvoorde19 075– 30515 025,00429 187,50286 125,00143 062,50
Liemeer6 90077– 478 170,00– 398 475,00– 265 650,00– 132 825,00
Liesveld9 60013– 112 320,00– 93 600,00– 62 400,00– 31 200,00
Limmen6 48536– 210 114,00– 175 095,00– 116 730,00– 58 365,00
Lingewaal10 7009– 86 670,00– 72 225,00– 48 150,00– 24 075,00
Lisse22 02023– 455 814,00– 379 845,00– 253 230,00– 126 615,00
Lith6 625– 44262 350,00218 625,00145 750,0072 875,00
Littenseradiel10 62360– 573 642,00– 478 035,00– 318 690,00– 159 345,00
Lochem19 150– 50861 750,00718 125,00478 750,00239 375,00
Loenen8 55078– 600 210,00– 500 175,00– 333 450,00– 166 725,00
Loon op Zand22 6995– 102 145,50– 85 121,25– 56 747,50– 28 373,75
Loosdrecht8 90028– 224 280,00– 186 900,00– 124 600,00– 62 300,00
Lopik13 4006– 72 360,00– 60 300,00– 40 200,00– 20 100,00
Loppersum11 06834– 338 680,80– 282 234,00– 188 156,00– 94 078,00
Losser22 5501– 20 295,00– 16 912,50– 11 275,00– 5 637,50
Maarn5 86821– 110 905,20– 92 421,00– 61 614,00– 30 807,00
Maarssen40 70857– 2 088 320,40– 1 740 267,00– 1 160 178,00– 580 089,00
Maartensdijk9 55012– 103 140,00– 85 950,00– 57 300,00– 28 650,00
Maasbracht13 65012– 147 420,00– 122 850,00– 81 900,00–  40 950,00
Maasbree12 872– 45521 316,00434 430,00289 620,00144 810,00
Maasdonk11 440– 26267 696,00223 080,00148 720,0074 360,00
Maasdriel23 030– 7145 089,00120 907,5080 605,0040 302,50
Maasland6 81022– 134 838,00– 112 365,00– 74 910,00– 37 455,00
Maassluis33 10015– 446 850,00– 372 375,00– 248 250,00– 124 125,00
Maastricht121 7299– 986 004,90– 821 670,75– 547 780,50– 273 890,25
Margraten13 80019– 235 980,00– 196 650,00– 131 100,00– 65 550,00
Markelo7 140– 132871 080,00763 980,00585 480,00667 009,19
Marum9 675– 25217 687,50181 406,25120 937,5060 468,75
Medemblik7 750– 15104 625,0087 187,5058 125,0029 062,50
Meerlo-Wanssum7 500– 44297 000,00247 500,00165 000,0082 500,00
Meerssen20 30836– 657 979,20– 548 316,00– 365 544,00– 182 772,00
Meijel5 725– 61314 302,50261 918,75174 612,5087 306,25
Menaldumadeel13 81925– 310 927,50– 259 106,25– 172 737,50– 86 368,75
Menterwolde12 600– 12136 080,00113 400,0075 600,0037 800,00
Meppel29 62511– 293 287,50– 244 406,25– 162 937,50– 81 468,75
Middelburg44 90031– 1 252 710,00– 1 043 925,00– 695 950,00– 347 975,00
Middelharnis16 800– 16241 920,00201 600,00134 400,0067 200,00
Midden Drenthe32 255– 491 422 445,501 185 371,25790 247,50395 123,75
Mierlo10 1801– 9 162,00– 7 635,00– 5 090,00– 2 545,00
Mill en Sint Hubert11 075– 87867 172,50722 643,75481 762,50240 881,25
Millingen aan de Rijn5 94063– 336 798,00– 280 665,00– 187 110,00– 93 555,00
Moerdijk36 500– 321 051 200,00876 000,00584 000,00292 000,00
Monster20 38045– 825 390,00– 687 825,00– 458 550,00– 229 275,00
Montfoort U13 71012– 148 068,00– 123 390,00– 82 260,00– 41 130,00
Mook en Middelaar7 93035– 249 795,00– 208 162,50– 138 775,00– 69 387,50
Moordrecht7 78851– 357 469,20– 297 891,00– 198 594,00– 99 297,00
Muiden6 84840– 246 528,00– 205 440,00– 136 960,00– 68 480,00
Naaldwijk29 01548– 1 253 448,00– 1 044 540,00– 696 360,00– 348 180,00
Naarden16 868– 115 181,2012 651,008 434,004 217,00
Nederhorst den Berg5 10066– 302 940,00– 252 450,00– 168 300,00– 84 150,00
Nederlek14 89541– 549 625,50– 458 021,25– 305 347,50– 152 673,75
Nederweert16 150– 1121 647 300,001 405 050,001 001 300,00780 380,19
Neede11 081– 12119 674,8099 729,0066 486,0033 243,00
Neerijnen11 1004– 39 960,00– 33 300,00– 22 200,00– 11 100,00
Niedorp11 45529– 298 975,50– 249 146,25– 166 097,50– 83 048,75
Nieuwegein63 01548– 2 722 248,00– 2 268 540,00– 1 512 360,00– 756 180,00
Nieuwerkerk a/d IJssel21 22148– 916 747,20– 763 956,00– 509 304,00– 254 652,00
Nieuwkoop11 11553– 530 185,50– 441 821,25– 294 547,50– 147 273,75
Nieuw-Lekkerland9 39058– 490 158,00– 408 465,00– 272 310,00– 136 155,00
Nieuwleusen8 321– 859 911,2049 926,0033 284,0016 642,00
Nijefurd10 778– 61591 712,20493 093,50328 729,00164 364,50
Nijkerk36 200– 17553 860,00461 550,00307 700,00153 850,00
Nijmegen152 10000,000,000,000,00
Noord-Beveland6 8808– 49 536,00– 41 280,00– 27 520,00– 13 760,00
Noordenveld30 500– 26713 700,00594 750,00396 500,00198 250,00
Noorder-Koggenland10 40036– 336 960,00– 280 800,00– 187 200,00– 93 600,00
Noordoostpolder42 750– 783 001 050,002 500 875,001 667 250,00833 625,00
Noordwijk25 01034– 765 306,00– 637 755,00– 425 170,00– 212 585,00
Noordwijkerhout15 45537– 514 651,50– 428 876,25– 285 917,50– 142 958,75
Nootdorp10 96943– 424 500,30– 353 750,25– 235 833,50– 117 916,75
Nuenen c.a.23 75019– 406 125,00– 338 437,50– 225 625,00– 112 812,50
Nunspeet26 150– 12282 420,00235 350,00156 900,0078 450,00
Nuth16 65420– 299 772,00– 249 810,00– 166 540,00– 83 270,00
Obdam6 45061– 354 105,00– 295 087,50– 196 725,00– 98 362,50
Oegstgeest20 90048– 902 880,00– 752 400,00– 501 600,00– 250 800,00
Oirschot17 677– 33525 006,90437 505,75291 670,50145 835,25
Oisterwijk25 320– 18410 184,00341 820,00227 880,00113 940,00
Oldebroek22 3385– 100 521,00– 83 767,50– 55 845,00– 27 922,50
Oldenzaal30 89012– 333 612,00– 278 010,00– 185 340,00– 92 670,00
Olst9 302– 32267 897,60223 248,00148 832,0074 416,00
Ommen16 675– 701 050 525,00875 437,50583 625,00291 812,50
Onderbanken8 57831– 239 326,20– 199 438,50– 132 959,00– 66 479,50
Oostburg17 700– 8127 440,00106 200,0070 800,0035 400,00
Oosterhout52 100– 15703 350,00586 125,00390 750,00195 375,00
Oostflakkee10 049– 30271 323,00226 102,50150 735,0075 367,50
Ooststellingwerf25 725– 541 250 235,001 041 862,50694 575,00347 287,50
Oostzaan8 90053– 424 530,00– 353 775,00– 235 850,00– 117 925,00
Ootmarsum4 47530– 120 825,00– 100 687,50– 67 125,00– 33 562,50
Opmeer10 85015– 146 475,00– 122 062,50– 81 375,00– 40 687,50
Opsterland28 750– 32828 000,00690 000,00460 000,00230 000,00
Oss65 650– 6354 510,00295 425,00196 950,0098 475,00
Oud-Beijerland22 57017– 345 321,00– 287 767,50– 191 845,00– 95 922,50
Ouder-Amstel12 760– 222 968,0019 140,0012 760,006 380,00
Ouderkerk8 15082– 601 470,00– 501 225,00– 334 150,00– 167 075,00
Oudewater9 850– 32283 680,00236 400,00157 600,0078 800,00
Papendrecht29 72222– 588 495,60– 490 413,00– 326 942,00– 163 471,00
Pekela13 300– 783 790,0069 825,0046 550,0023 275,00
Pijnacker22 40026– 524 160,00– 436 800,00– 291 200,00– 145 600,00
Purmerend70 15136– 2 272 892,40– 1 894 077,00– 1 262 718,00– 631 359,00
Putten22 500– 40810 000,00675 000,00450 000,00225 000,00
Raalte28 350– 401 020 600,00850 500,00567 000,00283 500,00
Ravenstein8 500– 1291 800,0076 500,0051 000,0025 500,00
Reeuwijk12 98042– 490 644,00– 408 870,00– 272 580,00– 136 290,00
Reiderland6 996– 72453 340,80377 784,00251 856,00125 928,00
Reimerswaal20 50017– 313 650,00– 261 375,00– 174 250,00– 87 125,00
Renkum32 13439– 1 127 903,40– 939 919,50– 626 613,00– 313 306,50
Renswoude4 010– 67241 803,00201 502,50134 335,0067 167,50
Reusel-De Mierden12 407– 991 105 463,70921 219,75614 146,50307 073,25
Rheden44 31722– 877 476,60– 731 230,50– 487 487,00– 243 743,50
Rhenen17 2094– 61 952,40– 51 627,00– 34 418,00– 17 209,00
Ridderkerk46 91128– 1 182 157,20– 985 131,00– 656 754,00– 328 377,00
Rijnsburg14 85023– 307 395,00– 256 162,50– 170 775,00– 85 387,50
Rijnwaarden10 93023– 226 251,00– 188 542,50– 125 695,00– 62 847,50
Rijnwoude19 35014– 243 810,00– 203 175,00– 135 450,00– 67 725,00
Rijssen26 12122– 517 195,80– 430 996,50– 287 331,00– 143 665,50
Rijswijk52 13712– 563 079,60– 469 233,00– 312 822,00– 156 411,00
Roerdalen10 500– 328 350,0023 625,0015 750,007 875,00
Roermond44 900– 13525 330,00437 775,00291 850,00145 925,00
Roggel en Neer8 341– 80600 552,00500 460,00333 640,00166 820,00
Roosendaal75 2749– 609 719,40– 508 099,50– 338 733,00– 169 366,50
Rotterdam592 665– 105 333 985,004 444 987,502 963 325,001 481 662,50
Rozenburg13 38071– 854 982,00– 712 485,00– 474 990,00– 237 495,00
Rozendaal1 400– 108137 200,00116 200,0081 200,0056 766,04
Rucphen22 480– 12242 784,00202 320,00134 880,0067 440,00
Ruurlo7 906– 30213 462,00177 885,00118 590,0059 295,00
Sas van Gent8 700– 47368 010,00306 675,00204 450,00102 225,00
Sassenheim14 77446– 611 643,60– 509 703,00– 339 802,00– 169 901,00
Schagen17 15074– 1 142 190,00– 951 825,00– 634 550,00– 317 275,00
Scheemda14 325– 13167 602,50139 668,7593 112,5046 556,25
Schermer4 92511– 48 757,50– 40 631,25– 27 087,50– 13 543,75
Scherpenzeel9 040– 324 408,0020 340,0013 560,006 780,00
Schiedam75 620– 13884 754,00737 295,00491 530,00245 765,00
Schiermonnikoog1 000– 118108 000,0093 000,0068 000,0059 981,13
Schijndel22 650– 13265 005,00220 837,50147 225,0073 612,50
Schinnen13 75024– 297 000,00– 247 500,00– 165 000,00– 82 500,00
Schipluiden10 932– 25245 970,00204 975,00136 650,0068 325,00
Schoonhoven11 80041– 435 420,00– 362 850,00– 241 900,00– 120 950,00
Schoorl6 57422– 130 165,20– 108 471,00– 72 314,00– 36 157,00
Schouwen-Duiveland33 500– 17512 550,00427 125,00284 750,00142 375,00
Sevenum7 265– 120799 150,00690 175,00508 550,00464 000,47
's-Graveland9 28269– 576 412,20– 480 343,50– 320 229,00– 160 114,50
's-Gravendeel8 70025– 195 750,00– 163 125,00– 108 750,00– 54 375,00
's-Gravenhage440 743– 51 983 343,501 652 786,251 101 857,50550 928,75
's-Gravenzande19 27412– 208 159,20– 173 466,00– 115 644,00– 57 822,00
's-Hertogenbosch129 5009– 1 048 950,00– 874 125,00– 582 750,00– 291 375,00
Simpelveld11 56021– 218 484,00– 182 070,00– 121 380,00– 60 690,00
Sint-Anthonis11 535– 1731 880 205,001 707 180,001 418 805,002 640 349,93
Sint-Michielsgestel27 6508– 199 080,00– 165 900,00– 110 600,00– 55 300,00
Sint-Oedenrode17 000– 42642 600,00535 500,00357 000,00178 500,00
Sittard49 8759– 403 987,50– 336 656,25– 224 437,50– 112 218,75
Skarsterlan26 558– 30717 066,00597 555,00398 370,00199 185,00
Sliedrecht23 75435– 748 251,00– 623 542,50– 415 695,00– 207 847,50
Slochteren14 658– 53699 186,60582 655,50388 437,00194 218,50
Sluis-Aardenburg6 500– 101591 500,00494 000,00331 500,00175 132,08
Smallingerland52 5007– 330 750,00– 275 625,00– 183 750,00– 91 875,00
Sneek31 40010– 282 600,00– 235 500,00– 157 000,00– 78 500,00
Soest44 15342– 1 668 983,40– 1 390 819,50– 927 213,00– 463 606,50
Someren18 069– 931 512 375,301 260 312,75840 208,50420 104,25
Son en Breugel14 900– 32429 120,00357 600,00238 400,00119 200,00
Spijkenisse73 48440– 2 645 424,00– 2 204 520,00– 1 469 680,00– 734 840,00
Stad Delden7 30037– 243 090,00– 202 575,00– 135 050,00– 67 525,00
Stadskanaal33 00014– 415 800,00– 346 500,00– 231 000,00– 115 500,00
Staphorst15 300– 58798 660,00665 550,00443 700,00221 850,00
Stede Broec21 20017– 324 360,00– 270 300,00– 180 200,00– 90 100,00
Steenbergen23 300– 45943 650,00786 375,00524 250,00262 125,00
Steenderen4 950– 120544 500,00470 250,00346 500,00316 146,23
Steenwijk22 800– 8164 160,00136 800,0091 200,0045 600,00
Stein26 31020– 473 580,00– 394 650,00– 263 100,00– 131 550,00
Strijen9 53513– 111 559,50– 92 966,25– 61 977,50– 30 988,75
Susteren13 07517– 200 047,50– 166 706,25– 111 137,50– 55 568,75
Swalmen8 55011– 84 645,00– 70 537,50– 47 025,00– 23 512,50
Tegelen19 27531– 537 772,50– 448 143,75– 298 762,50– 149 381,25
Ten Boer7 24047– 306 252,00– 255 210,00– 170 140,00– 85 070,00
Ter Aar9 13033– 271 161,00– 225 967,50– 150 645,00– 75 322,50
Terneuzen34 700– 25780 750,00650 625,00433 750,00216 875,00
Terschelling4 750– 62265 050,00220 875,00147 250,0073 625,00
Texel13 343– 9108 078,3090 065,2560 043,5030 021,75
Tholen23 65020– 425 700,00– 354 750,00– 236 500,00– 118 250,00
Thorn2 63116– 37 886,40– 31 572,00– 21 048,00– 10 524,00
Tiel38 130– 6205 902,00171 585,00114 390,0057 195,00
Tilburg195 000– 101 755 000,001 462 500,00975 000,00487 500,00
Tubbergen20 000– 751 350 000,001 125 000,00750 000,00375 000,00
Tynaarlo31 45614– 396 345,60– 330 288,00– 220 192,00– 110 096,00
Tytsjerksteradiel31 2007– 196 560,00– 163 800,00– 109 200,00– 54 600,00
Ubbergen9 31021– 175 959,00– 146 632,50– 97 755,00– 48 877,50
Uden39 800– 321 146 240,00955 200,00636 800,00318 400,00
Uitgeest11 22535– 353 587,50– 294 656,25– 196 437,50– 98 218,75
Uithoorn26 04732– 750 153,60– 625 128,00– 416 752,00– 208 376,00
Urk15 71086– 1 215 954,00– 1 013 295,00– 675 530,00– 337 765,00
Utrecht235 000– 3634 500,00528 750,00352 500,00176 250,00
Vaals10 86554– 528 039,00– 440 032,50– 293 355,00– 146 677,50
Valburg13 120– 10118 080,0098 400,0065 600,0032 800,00
Valkenburg aan de Geul17 80025– 400 500,00– 333 750,00– 222 500,00– 111 250,00
Valkenburg ZH3 63539– 127 588,50– 106 323,75– 70 882,50– 35 441,25
Valkenswaard31 150– 8224 280,00186 900,00124 600,0062 300,00
Veendam28 22512– 304 830,00– 254 025,00– 169 350,00– 84 675,00
Veenendaal59 61720– 1 073 106,00– 894 255,00– 596 170,00– 298 085,00
Veere22 14614– 279 039,60– 232 533,00– 155 022,00– 77 511,00
Veghel35 950– 501 617 750,001 348 125,00898 750,00449 375,00
Veldhoven41 95410– 377 586,00– 314 655,00– 209 770,00– 104 885,00
Velsen66 310– 159 679,0049 732,5033 155,0016 577,50
Venhuizen7 600– 47321 480,00267 900,00178 600,0089 300,00
Venlo64 775– 10582 975,00485 812,50323 875,00161 937,50
Venray37 650– 852 880 225,002 400 187,501 600 125,00800 062,50
Vianen19 250– 11190 575,00158 812,50105 875,0052 937,50
Vlaardingen73 10010– 657 900,00– 548 250,00– 365 500,00– 182 750,00
Vlagtwedde16 250– 871 272 375,001 060 312,50706 875,00353 437,50
Vleuten-De Meern21 2722– 38 289,60– 31 908,00– 21 272,00– 10 636,00
Vlieland1 150– 6769 345,0057 787,5038 525,0019 262,50
Vlissingen44 30011– 438 570,00– 365 475,00– 243 650,00– 121 825,00
Vlist9 84020– 177 120,00– 147 600,00– 98 400,00– 49 200,00
Voerendaal13 05040– 469 800,00– 391 500,00– 261 000,00– 130 500,00
Voorburg38 70022– 766 260,00– 638 550,00– 425 700,00– 212 850,00
Voorhout13 75059– 730 125,00– 608 437,50– 405 625,00– 202 812,50
Voorschoten22 80053– 1 087 560,00– 906 300,00– 604 200,00– 302 100,00
Voorst23 650– 23489 555,00407 962,50271 975,00135 987,50
Vorden8 400– 35264 600,00220 500,00147 000,0073 500,00
Vriezenveen19 950– 353 865,0044 887,5029 925,0014 962,50
Vught25 30037– 842 490,00– 702 075,00– 468 050,00– 234 025,00
Waalre16 30029– 425 430,00– 354 525,00– 236 350,00– 118 175,00
Waalwijk45 3252– 81 585,00– 67 987,50– 45 325,00– 22 662,50
Waddinxveen26 99030– 728 730,00– 607 275,00– 404 850,00– 202 425,00
Wageningen33 40021– 631 260,00– 526 050,00– 350 700,00– 175 350,00
Warmond5 25079– 373 275,00– 311 062,50– 207 375,00– 103 687,50
Warnsveld9 03028– 227 556,00– 189 630,00– 126 420,00– 63 210,00
Wassenaar26 17527– 636 052,50– 530 043,75– 353 362,50– 176 681,25
Wateringen15 27558– 797 355,00– 664 462,50– 442 975,00– 221 487,50
Waterland17 39137– 579 120,30– 482 600,25– 321 733,50– 160 866,75
Weerselo9 300– 97811 890,00676 575,00451 050,00225 525,00
Weert47 830– 23990 081,00825 067,50550 045,00275 022,50
Weesp18 17510– 163 575,00– 136 312,50– 90 875,00– 45 437,50
Wehl6 672– 33198 158,40165 132,00110 088,0055 044,00
Werkendam26 02529– 679 252,50– 566 043,75– 377 362,50– 188 681,25
Wervershoof8 35914– 105 323,40– 87 769,50– 58 513,00– 29 256,50
West Maas en Waal17 950– 33533 115,00444 262,50296 175,00148 087,50
Wester-Koggenland13 32524– 287 820,00– 239 850,00– 159 900,00– 79 950,00
Westerveld18 689– 681 143 766,80953 139,00635 426,00317 713,00
Westervoort16 20061– 889 380,00– 741 150,00– 494 100,00– 247 050,00
Weststellingwerf25 000– 531 192 500,00993 750,00662 500,00331 250,00
Westvoorne13 9259– 112 792,50– 93 993,75– 62 662,50– 31 331,25
Wierden23 300– 30629 100,00524 250,00349 500,00174 750,00
Wieringen8 32525– 187 312,50– 156 093,75– 104 062,50– 52 031,25
Wieringermeer12 215– 971 066 369,50888 641,25592 427,50296 213,75
Wijchen38 1004– 137 160,00– 114 300,00– 76 200,00– 38 100,00
Wijhe7 569– 213 624,2011 353,507 569,003 784,50
Wijk bij Duurstede23 43531– 653 836,50– 544 863,75– 363 242,50– 181 621,25
Winschoten18 6007– 117 180,00– 97 650,00– 65 100,00– 32 550,00
Winsum13 85240– 498 672,00– 415 560,00– 277 040,00– 138 520,00
Winterswijk28 500– 441 128 600,00940 500,00627 000,00313 500,00
Wisch19 700– 41726 930,00605 775,00403 850,00201 925,00
Woensdrecht20 90010– 188 100,00– 156 750,00– 104 500,00– 52 250,00
Woerden38 47216– 553 996,80– 461 664,00– 307 776,00– 153 888,00
Wognum7 92018– 128 304,00– 106 920,00– 71 280,00– 35 640,00
Wormerland15 20044– 601 920,00– 501 600,00– 334 400,00– 167 200,00
Woudenberg10 900– 219 620,0016 350,0010 900,005 450,00
Woudrichem14 02413– 164 080,80– 136 734,00– 91 156,00– 45 578,00
Wunseradiel11 80029– 307 980,00– 256 650,00– 171 100,00– 85 550,00
Wymbritseradiel15 800– 28398 160,00331 800,00221 200,00110 600,00
Zaanstad135 5002– 243 900,00– 203 250,00– 135 500,00– 67 750,00
Zaltbommel25 59529– 668 029,50– 556 691,25– 371 127,50– 185 563,75
Zandvoort15 80037– 526 140,00– 438 450,00– 292 300,00– 146 150,00
Zederik13 675– 10123 075,00102 562,5068 375,0034 187,50
Zeevang6 300147– 833 490,00– 694 575,00– 463 050,00– 231 525,00
Zeewolde17 050– 1081 670 900,001 415 150,00988 900,00691 329,25
Zeist59 80032– 1 722 240,00– 1 435 200,00– 956 800,00– 478 400,00
Zelhem11 300– 87884 790,00737 325,00491 550,00245 775,00
Zevenaar26 36012– 284 688,00– 237 240,00– 158 160,00– 79 080,00
Zevenhuizen-Moerkapelle9 9508– 71 640,00– 59 700,00– 39 800,00– 19 900,00
Zijpe11 150– 16160 560,00133 800,0089 200,0044 600,00
Zoetermeer109 501– 6591 305,40492 754,50328 503,00164 251,50
Zoeterwoude8 650– 17132 345,00110 287,5073 525,0036 762,50
Zuidhorn17 96137– 598 101,30– 498 417,75– 332 278,50– 166 139,25
Zundert20 200– 941 708 920,001 424 100,00949 400,00474 700,00
Zutphen34 847– 7219 536,10182 946,75121 964,5060 982,25
Zwartsluis4 66049– 205 506,00– 171 255,00– 114 170,00– 57 085,00
Zwijndrecht41 1949– 333 671,40– 278 059,50– 185 373,00– 92 686,50
Zwolle105 6378– 760 586,40– 633 822,00– 422 548,00– 211 274,00

XNoot
1

Stb. 1994, 280, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 12 december 1996, Stb. 620.

XNoot
2

Stb. 1994, 473, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 28 juli 1999, Stb. 351.

XNoot
3

Stb. 1995, 312, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 27 januari 1999, Stb. 38.

XNoot
4

Stb. 1994, 636, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 25 januari 2001, Stb. 60.

XNoot
5

Stb. 1990, 174, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 13 december 2000, Stb. 578.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

XNoot
1

Besluit van 14 mei 1998 houdende toevoeging van de categorie vluchtelingen aan de verdeelmaatstaf minderheden en enkele andere aanpassingen van de verdeelmaatstaven van het gemeentefonds (Stb. 1998, 312) en het Wijzigingsbesluit verdeelmaatstaven gemeentefonds 1999 (Stb. 1999, 401).

XNoot
1

Kamerstukken II 1995/1996, 24 552, nr. 3.

XNoot
2

Kamerstukken II 1996/1997, 25 184, nr. 3.

XNoot
1

Advies d.d. 1 maart 1999, nr. Rfv 14.30/001.006, betreffende het ijkpunt Wegen en Water en het advies van 25 maart 1999, nr. Rfv 14.30/006.002 betreffende de overige ijkpunten.

XNoot
2

Kamerstukken II 1999/2000, 26 800 B, nr. 4.

XNoot
1

De redenen om tot vervanging over te gaan zijn uitgebreid uiteengezet in het Periodiek Onderhouds Rapport provinciefonds 2000 (kamerstukken II 1999/2000, 26 800 C, nr. 2).

XNoot
2

Advies Rfv 14.40/004.003 1 oktober 1998, POR 1999 gemeentefonds en provinciefonds.

XNoot
1

Cebeon/VB Deloitte & Touche, Financieel ijkpunt Wegen en Water, onderzoek in het kader van het Gemeentefonds, 28 december 1998.

XNoot
1

Inmiddels zijn er besprekingen gaande om jaarlijks de gegevens van de helft van Nederland te actualiseren.

Naar boven