Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatsblad 2001, 88 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatsblad 2001, 88 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, mede namens de Staatssecretaris van Financiën van 23 oktober 2000, nr. FO2000/U89578, directoraat-generaal Openbaar Bestuur/BFO.
Gelet op de artikelen 8, derde lid, en 22 van de Financiële-verhoudingswet;
De Raad van State gehoord (advies van 14 december 2000, nr. WO4.00.0505/1)
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 19 januari 2001 (FO2001/U50552), uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Financiën;
Hebben goedgevonden en verstaan:
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. de wet: de Financiële-verhoudingswet;
b. het CBS: het Centraal bureau voor de statistiek;
c. de uitkeringsfactor: het quotiënt van het voor de algemene uitkeringen beschikbare bedrag en de som van de uitkeringsbases, bedoeld in artikel 11 van de wet;
d. rastervierkanten: vierkanten van 500 bij 500 meter, zoals deze worden gebruikt in het geografisch basisregister van het CBS;
e. omgevingsadressendichtheid van een adres: het aantal adressen in de omgeving van het adres, gedeeld door het oppervlak in vierkante kilometers van de omgeving. De omgeving van een adres wordt gevormd door het rastervierkant, waarin het adres is gelegen en de twaalf meest nabij gelegen rastervierkanten.
Vóór 1 juli van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar geven Onze Ministers aan de provinciebesturen en de gemeentebesturen kennis van:
a. de verwachte bedragen per eenheid over het uitkeringsjaar;
b. de verwachte uitkeringsfactor over het uitkeringsjaar;
c. de verwachte ontwikkeling van de uitkeringsfactor over de vier jaren na het uitkeringsjaar.
1. Bij de verdeling van het voor de algemene uitkeringen aan de provincies beschikbare bedrag worden de verdeelmaatstaven gehanteerd die zijn omschreven in bijlage 1 bij dit besluit.
2. Bij de verdeling van het voor de algemene uitkeringen aan de gemeenten beschikbare bedrag worden de verdeelmaatstaven gehanteerd die zijn omschreven in bijlage 2 bij dit besluit.
3. Bij de vaststelling van de algemene uitkering aan een provincie of gemeente stellen Onze Ministers zo nodig het aantal eenheden per verdeelmaatstaf vast. Voor zover in bijlage 1 en bijlage 2 bij een verdeelmaatstaf een bron is vermeld, kunnen Onze Ministers het aantal eenheden ontlenen aan een opgave van het vermelde orgaan of de vermelde instantie.
4. De vaststelling van het aantal eenheden per verdeelmaatstaf voor een provincie of gemeente geschiedt naar de toestand op 1 januari van het uitkeringsjaar waarover het aantal wordt vastgesteld, tenzij in bijlage 1 of bijlage 2 een peildatum of andere tijdsaanduiding bij een verdeelmaatstaf is vermeld. In dat geval geschiedt de vaststelling naar de toestand op de aangegeven datum of de gegeven tijdsaanduiding.
5. Indien op grond van het vierde lid een peildatum of tijdsaanduiding moet worden gehanteerd die ligt vóór de datum van herindeling van de provincie of gemeente, stellen Onze Ministers het aantal eenheden vast op basis van een redelijke schatting van de toestand zoals die op het aangegeven tijdstip zou zijn geweest als de herindeling op dat tijdstip reeds was ingegaan.
Onze Ministers kunnen nadere regels stellen omtrent de uitwerking van de in bijlage 1 en bijlage 2 en in de paragrafen 2.2 en 2.3 van dit besluit gehanteerde begrippen en omtrent de telling van het aantal eenheden per verdeelmaatstaf voor zover dit noodzakelijk is om de verdeelmaatstaven te kunnen toepassen.
Bij de bepaling van het totaal van de in een kalenderjaar ontvangen hoofdsommen van de motorrijtuigenbelasting, als bedoeld in de verdeelmaatstaf vermeld onder nummer 1 van bijlage 1, wordt het tarief van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 gehanteerd, zoals dat gold op 1 april 1995. De verhoging van de belasting, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van die wet en de vermindering van de belasting, bedoeld in de artikelen 28 en 68 van die wet, blijven buiten beschouwing.
1. Onze Ministers stellen het aantal kilometers gewogen weglengte, bedoeld in de verdeelmaatstaf vermeld onder nummer 7 van bijlage 1, van de wegen in beheer bij de provincie vast, door het aantal kilometers weglengte van de wegen die in beheer zijn bij de provincie te vermenigvuldigen met een wegingsfactor die een maat is voor de kosten per kilometer van het onderhoud van de wegen in de provincie, in verhouding met die kosten in alle provincies.
2. Op de voorbereiding van dit besluit is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Het gemeentebestuur verstrekt jaarlijks aan het CBS gegevens omtrent de in artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken bedoelde waarden in de gemeente. Bij regeling van Onze Ministers worden nadere regels gesteld omtrent de te verstrekken gegevens alsmede de wijze en het moment van verstrekking.
Een woonkern bestaat uit een verzameling rastervierkanten die ieder 25 adressen of meer omvatten, en een aaneengesloten gebied binnen een gemeente vormen. Indien de verzameling meer dan één rastervierkant bevat zijn de rastervierkanten tenminste met één zijde aan elkaar gesloten.
1. Het gecorrigeerde aantal inwoners van een woonkern wordt toegedeeld aan die woonkern zelf en aan de woonkernen in de lokale omgeving van die woonkern. De aan een woonkern toegedeelde inwoners worden aangeduid als potentiële lokale klanten van de woonkern.
2. De woonkernen in de lokale omgeving van een woonkern zijn de woonkernen die liggen binnen een afstand van 20 kilometer tot de woonkern.
3. Het gecorrigeerde aantal inwoners van een woonkern bestaat uit het aantal inwoners van de woonkern, vermeerderd met een aandeel van de in de gemeente waarbinnen de woonkern is gelegen, niet in enige woonkern wonende inwoners. Het aandeel is gelijk aan het aandeel van de inwoners van de woonkern in het totaal aantal in een woonkern binnen de gemeente wonende inwoners.
4. De toedeling aan de woonkernen geschiedt evenredig aan het gecorrigeerde aantal inwoners van die woonkernen en omgekeerd evenredig aan het kwadraat van de afstand tot die woonkernen. Daarbij wordt de afstand van de woonkern tot zichzelf op 1 kilometer vastgesteld.
1. Het gecorrigeerde aantal inwoners van een woonkern wordt toegedeeld aan die woonkern zelf en aan de woonkernen in de regionale omgeving van die woonkern. De aan een kern toegedeelde inwoners worden aangeduid als potentiële regionale klanten van de kern.
2. Artikel 9 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:
a. de woonkernen in de regionale omgeving van een woonkern, de woonkernen zijn die liggen binnen een afstand van 60 kilometer tot de woonkern;
b. de toedeling aan de woonkernen evenredig geschiedt aan het kwadraat van het gecorrigeerde aantal inwoners van die woonkernen en omgekeerd evenredig aan het kwadraat van de afstand tot die woonkernen.
1. Onder slechte grond wordt verstaan: een minimaal 5 meter dik aaneengesloten pakket holocene klei- en/of veenlagen dat zich binnen 8 meter onder het maaiveld bevindt. Binnen deze definitie worden onderscheiden:
a. kleigebied: de cumulatieve veendikte bedraagt in dit gebied maximaal 50 cm;
b. klei/veengebied: de cumulatieve veendikte bedraagt tussen de 50 en 400 cm;
c. veengebied: de cumulatieve veendikte bedraagt minimaal 400 cm.
2. Onder goede grond wordt verstaan grond die niet aan de omschrijvingen onder a, b en c in het eerste lid van dit artikel voldoet.
3. Onze Ministers dragen zorg voor een kaart, waarop de ligging van slechte grond in Nederland is aangegeven.
4. Onze Ministers leggen de kaart ter inzage.
1. Het percentage slechte grond van een gemeente is het ongewogen percentage in het totale oppervlak van land en binnenwater binnen de gemeente dat wordt ingenomen door slechte grond, voorzover deze is gelegen onder land en onder binnenwater binnen een zone van honderd meter vanaf de oever. Dit percentage wordt verminderd met 25 procentpunt. Een negatieve uitkomst wordt op nul gesteld.
2. De bodemfactor van een gemeente of van een deelgebied binnen een gemeente is het gewogen gemiddelde aandeel van de verschillende grondsoorten in het totale oppervlak van land en binnenwater binnen deze gemeente of dat deelgebied. De wegingsfactoren voor de verschillende grondsoorten zijn:
a. goede grond en water 1,00
b. kleigebied: 1,30
c. kleiveengebied: 1,45
d. veengebied: 1,60
3. De totale oppervlakken land en binnenwater in het eerste en tweede lid hebben betrekking op land en binnenwater als bedoeld in de verdeelmaatstaven, vermeld onder de nummers 16 en 19 van bijlage 2.
Onder oppervlakte bebouwing wordt verstaan de geïndexeerde oppervlakte in hectaren van de categorieën gebouwen, bebouwd gebied en hoogbouw.
1. Bewoonde oorden zijn die oorden, die in de in 1930 gehouden volkstelling zijn geregistreerd als een bewoond oord met 500 of meer woningen.
2. Het historisch aantal woningen in een bewoond oord is het aantal woningen dat het oord omvatte overeenkomstig de gegevens van de in het eerste lid bedoelde volkstelling.
De lengte van de historische waterwegen in en rondom een historische kern wordt bepaald door het aantal meters historische waterweg in de kern te vermenigvuldigen met twee en dit produkt te vermeerderen met het aantal meters historische waterweg rondom de kern.
1. Onze Ministers dragen zorg voor een kaart, waarop de ligging in de gemeenten is bepaald van:
a. de in bijlage 3 aangeduide historische kernen;
b. de in artikel 14 bedoelde bewoonde oorden en historische aantallen woningen in die oorden.
2. Onze Ministers leggen de kaart ter inzage.
1. Onze Ministers stellen de omvang van een historische kern of van de waterwegen in en rondom een historische kern vast overeenkomstig de waarden zoals die bij de inwerkingtreding van dit besluit golden.
2. Onze Ministers wijzigen de vastgestelde omvang van een historische kern of de vastgestelde lengte van de waterwegen in of rondom een historische kern slechts indien zij dit nodig achten in verband met een aanmerkelijk verschil tussen de vastgestelde en de werkelijke waarden.
3. Op de voorbereiding van een wijziging als bedoeld in het tweede lid is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
De dichtheidsfactor bestaat uit het quotiënt van het inwonertal, bedoeld in bijlage 2, onder nummer 2, en de som van de oppervlakken land en binnenwater, bedoeld in bijlage 2, onder de nummers 16 en 19.
1. Het gemeentebestuur doet een aanvraag voor een aanvullende uitkering voor 1 december van het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor zij wordt aangevraagd.
2. De aanvraag bevat de vastgestelde begroting voor het jaar waarvoor de aanvullende uitkering wordt aangevraagd.
3. De aanvraag wordt ingediend bij Onze Ministers en gelijktijdig in afschrift gezonden aan gedeputeerde staten.
Gedeputeerde staten brengen voor 15 februari van het jaar waarvoor de aanvullende uitkering is aangevraagd dan wel verleend, aan Onze Ministers verslag uit over de financiële positie van de gemeente.
Onze Ministers kunnen bepalen dat de artikelen 19 en 20 geheel of gedeeltelijk buiten toepassing blijven in verband met een besluit tot vaststelling van de aanvullende uitkering voor meer dan een jaar.
Onze Ministers besluiten omtrent de aanvraag vóór 1 juni van het jaar, volgend op het jaar waarvoor de aanvullende uitkering wordt aangevraagd.
1. Een aanmerkelijk en structureel tekort als bedoeld in artikel 12, tweede lid, van de wet is een tekort dat groter of gelijk is aan 2% van de som van:
a. de belastingcapaciteit van de gemeente met betrekking tot de onroerende zaakbelastingen;
b. de algemene uitkering aan de gemeente;
c. de bedragen, bedoeld in artikel 6 van de Invoeringswet Financiële-verhoudingswet, waar de gemeente recht op heeft; terwijl in het eerste jaar van aanvraag aannemelijk is dat het tekort zich over het begrotingsjaar en de gehele periode van de meerjarenraming voor de drie op het begrotingsjaar volgende jaren uitstrekt.
2. De belastingcapaciteit wordt bepaald door het totaal van de vastgestelde waarden bedoeld in artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken, in de gemeente, in miljoenen guldens, te vermenigvuldigen met de absolute waarde van het bedrag per eenheid behorende bij de maatstaf die in bijlage 2, onder nummer 1, is vermeld.
3. Bij de bepaling van de in het tweede lid bedoelde waarden worden niet meegerekend de waarden die op grond van artikel 220d van de Gemeentewet buiten aanmerking worden gelaten, alsmede de waarden van onroerende zaken ten aanzien waarvan op grond van artikel 243 van de Gemeentewet vrijstelling is verleend.
1. Van een redelijk peil van eigen inkomsten van een gemeente, als bedoeld in artikel 12, tweede lid, van de wet is sprake indien:
a. een door Onze Ministers bij ministeriële regeling vast te stellen tarief per f 5000,– waarde van de onroerende zaken wordt geheven;
b. de door de gemeente gemaakte lasten inzake huisvuil en bedrijfsvuil volledig worden doorberekend in de reinigingsheffingen;
c. de door de gemeente gemaakte lasten inzake de riolering volledig worden doorberekend in de rioolrechten.
2. Van een redelijk peil van eigen inkomsten is eveneens sprake indien een tekort op de in het eerste lid, onder b en c, bedoelde onderdelen wordt gecompenseerd door een opbrengst op de onroerende-zaakbelastingen die uitstijgt boven de opbrengst overeenkomstig het in het eerste lid, onder a, bedoelde.
Onze Ministers kunnen nadere regels stellen omtrent:
a. het verslag van gedeputeerde staten, bedoeld in artikel 20;
b. de procedure in verband met de voorbereiding van het besluit omtrent het verlenen van de aanvullende uitkering;
c. de uitwerking van de in paragraaf 2.4. van dit besluit gehanteerde begrippen.
1. Onze Ministers doen de betalingen in verband met de uitkeringen, bedoeld in artikel 5, eerste en tweede lid, van de wet, over het lopende uitkeringsjaar, zoveel mogelijk in gelijke wekelijkse delen gedurende de eerste vijftig volle weken van het jaar.
2. Onze Ministers stellen voor ieder uitkeringsjaar een betalingsschema vast ten behoeve van de uitbetaling, bedoeld in artikel 5, derde lid, van de wet.
1. Het provinciebestuur en het gemeentebestuur verstrekken aan Onze Minister wie het aangaat de informatie zoals die omtrent de toepassing van de regeling van een specifieke uitkering is opgenomen in:
a. de in artikel 190 van de Provinciewet, onderscheidenlijk artikel 186 van de Gemeentewet, genoemde stukken;
b. het in artikel 201, tweede lid, van de Provinciewet, onderscheidenlijk artikel 197, tweede lid, van de Gemeentewet, bedoelde verslag.
2. In de regeling van een specifieke uitkering kan van het eerste lid worden afgeweken. Afwijkingen worden in de toelichting bij de regeling gemotiveerd.
3. Het provinciebestuur en het gemeentebestuur verstrekken desgevraagd inlichtingen omtrent de besteding van een specifieke uitkering aan de door Onze Minister wie het aangaat daartoe aangewezen ambtenaren van de accountantsdienst, bedoeld in artikel 22 van de Comptabiliteitswet. De ambtenaren van de accountantsdienst kunnen tevens informatie inwinnen bij de in artikel 217, tweede lid, van de Provinciewet, onderscheidenlijk artikel 213, tweede lid, van de Gemeentewet, bedoelde accountants.
Vóór 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar geven Onze Ministers wie het aangaat aan de provinciebesturen en de gemeentebesturen kennis van:
a. de verwachte specifieke uitkeringen voor het uitkeringsjaar;
b. de verwachte wijzigingen in de specifieke uitkeringen voor de vier jaren na het uitkeringsjaar.
1. De algemene uitkering over de jaren 2001 tot en met 2004, zoals deze voor iedere gemeente wordt berekend overeenkomstig dit besluit, wordt vermeerderd of verminderd met een bedrag overeenkomstig de tabel die als bijlage 4 bij dit besluit is gevoegd. Deze vermeerdering of vermindering komt ten laste van of ten goede aan het gemeentefonds.
2. Indien een gemeente die is vermeld in bijlage 4 is opgeheven, vindt de vermeerdering of de vermindering plaats ten aanzien van de algemene uitkering van de in artikel 44, eerste lid, van de Wet algemene regels herindeling bedoelde gemeente waar alle rechten en verplichtingen naar overgaan.
In het Besluit integratie-uitkering WUW-middelen Gemeentefonds1 wordt artikel 2, derde lid, gewijzigd als volgt:
3. De in het eerste lid genoemde uitkering uit het gemeentefonds wordt in de jaren 2001 tot en met 2017 aangevuld met, en met ingang van 2018 vervangen door, verhogingen van de algemene uitkering door middel van aanpassingen van de bedragen per hectare land vermenigvuldigd met de bodemfactor gemeente, en per hectare binnenwater, als bedoeld in de verdeelmaatstaven, vermeld onder de nummers 18 en 19 van bijlage 2.
De aanpassingen worden door Onze Ministers vastgesteld.
1. Na de inwerkingtreding van dit besluit berust de Regeling meet- en rekenregels verdeelmaatstaven en vaststelling kilometers gewogen weglengte provinciefonds op artikel 22 van de wet en artikel 4 van dit besluit.
2. Na de inwerkingtreding van dit besluit berust de Regeling meet- en rekenregels verdeelmaatstaven gemeentefonds op artikel 22 van de wet en artikel 4 van dit besluit.
3. Na de inwerkingtreding van dit besluit berust de Regeling belastingcapaciteit op de artikelen 4 en 7 van dit besluit.
4. Na de inwerkingtreding van dit besluit berust de Regeling aanvullende uitkering gemeentefonds op artikel 12 van de wet en artikel 25 van dit besluit.
In artikel 1, tweede lid, van het Bekostigingsbesluit cultuuruitingen2, wordt de zinsnede «Artikel 11 van het Besluit financiële verhouding» vervangen door: Artikel 28 van het Besluit financiële verhouding 2001.
In het eerste lid van de artikelen 23 tot en met 26 van het Besluit zonering buitenlandse luchtvaartterreinen Noord- en Midden-Limburg3 wordt «artikel 10, eerste lid, van het Besluit financiële verhouding Rijk-gemeenten» telkens vervangen door: artikel 27, eerste lid van het Besluit financiële verhouding 2001.
In het Faciliteitenbesluit opvangcentra4, artikel 1, onder d, wordt «artikel 1 van het Besluit financiële verhouding Rijk-gemeenten» vervangen door: artikel 1 van het Besluit financiële verhouding 2001;
Het Subsidiebesluit openbare lichamen milieubeheer5 wordt als volgt gewijzigd:
A. In artikel 2b, eerste lid, wordt «artikel 10, eerste lid, van het Besluit financiële verhouding» vervangen door: artikel 27, eerste lid van het Besluit financiële verhouding 2001;
B. In artikel 6h, eerste lid, wordt «artikel 10, eerste lid, van het Besluit financiële verhouding» vervangen door: artikel 27, eerste lid van het Besluit financiële verhouding 2001;
C. In artikel 48j, onder b, wordt «artikel 10, eerste lid, van het Besluit financiële verhouding» vervangen door: artikel 27, eerste lid van het Besluit financiële verhouding 2001;
D. In artikel 48j2 wordt «artikel 10, eerste lid, van het Besluit financiële verhouding» vervangen door: artikel 27, eerste lid van het Besluit financiële verhouding 2001;
E. In artikel 48q, zesde lid, wordt «artikel 10, eerste lid, van het Besluit financiële verhouding» vervangen door: artikel 27, eerste lid van het Besluit financiële verhouding 2001;
F. In artikel 48r, eerste, tweede, derde, vierde en vijfde lid, wordt «artikel 10, eerste lid, van het Besluit financiële verhouding» telkens vervangen door: artikel 27, eerste lid van het Besluit financiële verhouding 2001;
Met ingang van 1 januari 2002:
a. wordt in de verdeelmaatstaf die is vermeld in bijlage 2, onder nummer 1, «miljoenen guldens» vervangen door: «een veelvoud van 453 780 euro»;
b. wordt in de verdeelmaatstaf die is vermeld in bijlage 2, onder nummer 45, in de eerste volzin «in guldens» vervangen door «in euro» en wordt de formule vervangen door: (1585065 * a) + (53,29 * [b–c] * d).
1. Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
2. De verdeelmaatstaven die zijn vermeld in bijlage 1 van de Wet van 6 november 1997 tot wijziging van de Financiële-verhoudingswet en enkele andere wetten en regels inzake de invoering van deze wijziging in verband met een herziening van het verdeelstelsel voor het Provinciefonds, worden met ingang van de uitkering uit het provinciefonds voor het jaar 2001 vervangen door de verdeelmaatstaven die zijn opgenomen in bijlage 1 bij dit besluit.
3. De verdeelmaatstaven die zijn vermeld in bijlage 2 van de Invoeringswet Financiële-verhoudingswet, en in de bijlagen bij het Besluit van 14 mei 1998 houdende toevoeging van de categorie vluchtelingen aan de verdeelmaatstaf minderheden en enkele andere aanpassingen van de verdeelmaatstaven van het gemeentefonds, het Wijzigingsbesluit verdeelmaatstaven gemeentefonds 1999 en het Wijzigingsbesluit verdeelmaatstaven gemeentefonds 2000, worden met ingang van de uitkering uit het gemeentefonds voor het jaar 2001 vervangen door de verdeelmaatstaven die zijn opgenomen in bijlage 2 bij dit besluit.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K. G. de Vries
De Staatssecretaris van Financiën,
W. J. Bos
Uitgegeven de tweeëntwintigste februari 2001
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
Het Besluit financiële verhouding 2001 geeft uitvoering aan artikel 8, derde lid, en artikel 22 van de Financiële-verhoudingswet (Fvw). Door dit besluit wordt de uitwerking van de Fvw, voor zover gedelegeerd aan de regering, geïntegreerd in één algemene maatregel van bestuur, of krachtens deze algemene maatregel van bestuur in ministeriële regelingen. Tot nu toe was deze uitwerking verdeeld over verschillende wetten en besluiten.
De verdeling van de algemene uitkering uit het gemeentefonds was grotendeels opgenomen in de Invoeringswet Financiële-verhoudingswet (IFvw), voor een klein deel in het (oude) Besluit financiële verhouding (Bfv). Voorts zijn er op het stelsel in de IFvw bij algemene maatregel van bestuur nog enkele wijzigingen doorgevoerd1.
De reden voor deze wat verspreide regeling is de volgende. In 1997 werd de nieuwe Fvw van kracht. Met deze wet werd de verdeling van het gemeentefonds op een aantal punten ingrijpend herzien. Een ingrijpende herziening was noodzakelijk, omdat het oude verdeelstelsel voor het gemeentefonds had geleid tot scheefgroei in de middelen die de gemeenten ter beschikking stonden, welke scheefgroei ten dele werd bestreden met een ingewikkeld en overgedetailleerd stelsel van verfijningen. Met de wijziging van het stelsel werd beoogd om, rekening houdend met de mogelijkheden voor gemeenten om eigen inkomsten te verwerven, en met de verschillen in kostenstructuren, een verdeling te maken die iedere gemeente in staat zou stellen op gelijkwaardige wijze oplossingen voor de lokale vraagstukken te vinden, en een gelijkwaardig pakket voorzieningen te bieden.
Omdat de scheefgroei die onder het oude stelsel ontstaan was, ten dele te wijten was aan de starheid van dit stelsel, werd er voorts naar gestreefd het nieuwe stelsel flexibel vorm te geven. Daarom werd er voor gekozen om de hoofdlijnen van de financiële verhouding op te nemen in de wet, en de uitwerking ervan grotendeels in gedelegeerde regelgeving. Zo kunnen aanpassingen aan gewijzigde omstandigheden soepel en snel worden doorgevoerd.
Onder andere werd de vaststelling van de verdeelmaatstaven voor het gemeentefonds, binnen de in de Fvw gestelde kaders, gedelegeerd aan de regering (artikel 8, derde lid Fvw). Gelet op het politieke gewicht van de maatstaven, vooral gezien de aanzienlijke herverdeeleffecten die door de herziening van het stelsel werden teweeggebracht, heeft de wetgever evenwel besloten om deze maatstaven de eerste keer, bij de invoering van het stelsel, zelf, dus bij formele wet, vast te stellen. Daarvoor werd gebruik gemaakt van de IFvw.
Zoals eerder werd aangegeven zijn er in de eerste vaststelling inmiddels, bij algemene maatregel van bestuur, enkele wijzigingen aangebracht. Ten dele waren dit wijzigingen waarvan al bij de behandeling van de IFvw verwacht werd dat ze op korte termijn nodig zouden zijn, voor een ander deel wijzigingen die noodzakelijk waren geworden in verband met wets- en stelselwijzigingen op andere beleidsterreinen. Voorts zijn er, na overleg met de Tweede Kamer, op onderdelen meer inhoudelijke aanpassingen van enkele verdeelmaatstaven geweest. Met name de herindelingsmaatstaf is vrij grondig gewijzigd. In het voorliggend besluit wordt ook nog een aantal nieuwe wijzigingen doorgevoerd. Deze vloeien grotendeels voort uit de resultaten van een aantal herijkingsonderzoeken. Over deze onderzoeken, en het aan de verdeelmaatstaven ten grondslag liggend beleid, is eveneens overleg met de Tweede Kamer gevoerd. De herijkingen worden in hoofdstuk 3 en in de artikelsgewijze toelichting nader toegelicht.
Omwille van de doorzichtigheid van het stelsel en de helderheid van het wet- en regelgevingsproces is het wenselijk om het deel van het verdeelstelsel voor het gemeentefonds waarvoor regeling bij algemene maatregel van bestuur is voorgeschreven te integreren in één besluit. Het Besluit financiële verhouding 2001 brengt deze integratie tot stand.
Het verdeelstelsel van de algemene uitkering uit het provinciefonds was grotendeels opgenomen in de Wet van 6 november 1997 tot wijziging van de Financiële-verhoudingswet en enkele andere wetten en regels inzake de invoering van deze wijziging in verband met een herziening van het verdeelstelsel voor het Provinciefonds (Wet van 6 november; Stb. 1997, 526), voor een klein deel in het Bfv. De regeling voor het provinciefonds komt in grote lijnen overeen met het gemeentefonds. Door de Wet van 6 november werd de verdeling van het provinciefonds, die voorheen was geregeld in de Provinciewet, overgebracht naar de Fvw. De uitwerking van het stelsel werd ook voor de provincies voor een deel gedelegeerd aan de regering. Daartoe zijn bepalingen met betrekking tot de verdeling van het provinciefonds opgenomen in het Bfv. De verdeelmaatstaven heeft de wetgever ook voor de provincie voor de eerste keer zelf vastgesteld, in de Wet van 6 november.
In het Besluit financiële verhouding 2001 worden ook de verdeelmaatstaven voor het provinciefonds en enkele daarop betrekking hebbende bijzondere bepalingen geïntegreerd.
Met de hernieuwde vaststelling van de verdeelmaatstaven voor het provinciefonds en het gemeentefonds, en de daarop betrekking hebbende bepalingen, zoals hierbij conform artikel 8, derde lid, Fvw bij algemene maatregel van bestuur geschiedt, zijn Bijlage 2 bij de IFvw en Bijlage 1 bij de Wet van 6 november, alsmede de op deze bijlagen betrekking hebbende bepalingen in hoofdstuk 4 van de IFvw en hoofdstuk 2 van de Wet van 6 november vervallen. Dit Besluit vervangt voorts het Besluit financiële verhouding, en de Besluiten van 14 mei 1998 (Stb. 1998, 312) en 8 september 1999 (Stb. 1999, 401) tot wijziging van enkele verdeelmaatstaven.
Het voorliggende besluit geeft op nog een aantal onderdelen uitwerking aan de Fvw, in hoofdzaak gelijkluidend aan de uitwerking in het oude Bfv. Het bevat ten eerste voorschriften voor de verstrekking door provincies en gemeenten van de voor de werking van de verdeelstelsels benodigde informatie. Daarnaast gaat het om regels inzake de informatieverstrekking aan de provincies en gemeenten met betrekking tot de uitkeringen uit het provinciefonds en het gemeentefonds.
Voorts geeft dit besluit nadere uitvoeringsregels voor de toekenning van een aanvullende uitkering uit het gemeentefonds aan gemeenten. Tevens wordt de wijze waarop de algemene uitkering uit de beide fondsen en een eventuele aanvullende uitkering uit het gemeentefonds worden uitbetaald, geconcretiseerd. Ook ten aanzien van de specifieke uitkeringen worden enkele nadere regels gesteld, onder andere ten aanzien van de aanlevering van verantwoordingsinformatie.
HOOFDSTUK 2. DE ALGEMENE UITKERING UIT HET PROVINCIEFONDS EN HET GEMEENTEFONDS
Kern van dit hoofdstuk zijn de maatstaven en nadere bepalingen bij de maatstaven voor de verdeling van het provinciefonds en het gemeentefonds. De meeste maatstaven zijn gelijk of nagenoeg gelijk aan de maatstaven die door de wetgever zijn vastgesteld in de Wet van 6 november en in de IFvw. Een aantal maatstaven voor het gemeentefonds is naar aanleiding van de herijkingsoperatie min of meer ingrijpend herzien. In de volgende paragraaf en in de artikelsgewijze toelichting wordt hierop nader ingegaan. Doel van de keuze van de maatstaven is te komen tot een evenwichtige verdeling van de algemene uitkering uit de beide fondsen, rekening houdend met kosten- en draagkrachtverschillen. De maatstaven zijn niet normstellend, dat zou in strijd zijn met de autonomie van de decentrale overheden in de besteding van hun algemene middelen.
De uitgangspunten voor het verdeelstelsel en de keuze van de maatstaven zijn eerder toegelicht in de Memorie van Toelichting bij de indiening van de eerste versie van de Fvw1 (gemeentefonds), en in de Memorie van Toelichting bij de Wet van 6 november2 (provinciefonds). In deze Nota van Toelichting zullen wij, ter wille van de duidelijkheid en de overzichtelijkheid, nogmaals het hele stelsel beknopt toelichten, en voor zover nodig op gewijzigde onderdelen wat dieper ingaan. Voor uitvoeriger toelichtingen verwijzen wij naar de genoemde kamerstukken.
Ten behoeve van de inrichting van het verdeelstelsel zijn de kosten waar provincies en gemeenten voor staan geijkt aan een aantal daartoe vastgestelde ijkpuntfactoren. Op basis van deze onderzoeken is vastgesteld welke factoren relevant blijken te zijn voor het uitgavenniveau van een provincie of gemeente, en welke verdeelmaatstaven kunnen worden gehanteerd om een verdeling te bereiken die aan deze verschillen in uitgavenniveaus recht doet. Een ijkpunt kan niet altijd zonder meer vertaald worden in een verdeelmaatstaf. De belangrijkste eis die aan een ijkpuntfactor wordt gesteld, is dat ze een goede verklaring geeft voor verschillen in kostenstructuur. Voor verdeelmaatstaven gelden strengere eisen. Een verdeelmaatstaf moet redelijk globaal zijn, met het oog op het bewaren van een gepaste afstand tussen het rijk als verdeler en de provincie en gemeente als overheden met een eigen domein. Een te gedetailleerd verdeelstelsel zou ertoe kunnen leiden dat het rijk een onbedoelde invloed gaat uitoefenen op de bestedingskeuzes van provincies en gemeenten. Voorts moeten maatstaven niet alleen een weerspiegeling geven van de kostenstructuren van het moment, maar geschikt zijn om de dynamiek in de ontwikkeling van kostenstructuren te volgen. Een verdeelmaatstaf moet frequent en objectief meetbaar zijn, en goed toepasbaar zijn. De waarde van de maatstaven mag voorts niet rechtstreeks op korte termijn voor provincie en gemeente te beïnvloeden zijn. En een verdeelmaatstaf moet niet al te gevoelig zijn voor de effecten van grenswijzigingen.
Voorafgaand aan de invoering van de nieuwe Fvw in 1996 is het grootste deel van de gemeentelijke uitgaven geijkt, en voorafgaand aan de integratie van het provinciefonds in de Fvw de provinciale uitgaven.
Herijking gemeentelijke kosten
In de jaren na de invoering is er behoefte ontstaan om voor de nog niet eerder geijkte gemeentelijke taakgebieden financiële ijkpunten te ontwikkelen. Het gaat daarbij om:
– het actualiseren van de verdeling in het kader van het periodiek onderhoud van het verdeelstelsel (het taakgebied Fysiek milieu en het taakgebied Openbare orde en veiligheid);
– het inpassen van actuele of betere gegevens (het taakgebied Wegen en water, waar het gaat om de bodemgesteldheid en de afbakening van de oppervlakte bebouwd);
– het completeren van het stelsel (de taakgebieden Bevolkingszaken en Bestuursorganen).
Als gevolg van de nieuw geijkte taakgebieden zijn de volgende nieuwe verdeelmaatstaven geïntroduceerd:
– bebouwing binnen en buiten de woonkern;
– het aantal woonkernen in een gemeente;
– het aantal vestigingen van bedrijven;
– de oeverlengte van het binnenwater;
– de weging van diverse verdeelmaatstaven met de bodemgesteldheid.
Inhoudelijk gezien zijn met name de elementen bodemgesteldheid, meerkernigheid en bedrijvigheid/economie een beter herkenbare rol in het nieuwe verdeelstelsel gaan spelen.
Naast de introductie van nieuwe maatstaven heeft de herijkingsoperatie consequenties voor het relatief gewicht van een aantal bestaande maatstaven.
Bij de artikelsgewijze toelichting is, in samenhang met de artikelen 5 t/m 18, een korte toelichting opgenomen van de afzonderlijke verdeelmaatstaven, die zijn opgenomen in de tabellen. Daar wordt ook aangegeven wat het effect van de herijkingen op specifieke verdeelmaatstaven is geweest, en welke maatstaven naar aanleiding van de bevindingen in de herijkingsoperatie nieuw zijn toegevoegd.
Dit besluit bevat evenals het oude Bfv regels omtrent het aanvragen en verstrekken van een aanvullende uitkering, als bedoeld in artikel 12 van de Fvw. Hoewel het beroep op een aanvullende uitkering afneemt, kan ze niet worden gemist. Het verdeelstelsel is een globaal stelsel en de ontwikkelingen die van invloed zijn op het uitgavenpatroon van gemeenten staan niet stil. Het blijft dus mogelijk dat voor een individuele gemeente kostenontwikkeling en algemene uitkering divergeren, zodat zo'n gemeente onvoldoende door het nieuwe verdeelstelsel wordt bediend. Bovendien kunnen gemeenten worden geconfronteerd met calamiteiten. In die gevallen kan de aanvullende uitkering onder bepaalde condities onvermijdelijk blijken te zijn.
De nadere regels als bedoeld in artikel 25 zijn gesteld in de Regeling aanvullende uitkering gemeentefonds. Deze regeling berust voortaan op dit besluit. De drempel, de uitwerking van de begrippen aanmerkelijk tekort en redelijk peil van eigen inkomsten, die in artikel 12, tweede lid van de Fvw als voorwaarde worden gesteld om in aanmerking te kunnen komen voor een aanvullende uitkering, is bij deze gelegenheid in het besluit opgenomen. Hiermee is de delegatie aan de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Financiën, vergeleken met het Bfv, meer ingekaderd. In de artikelsgewijze toelichting wordt daarop nader ingegaan.
HOOFDSTUK 3. SPECIFIEKE UITKERINGEN
In het voorliggende besluit zijn enkele nadere regelingen ten aanzien van specifieke uitkeringen opgenomen. Deze zijn nagenoeg gelijk aan het oude Bfv.
HOOFDSTUK 4. ONTVANGEN ADVIEZEN
De Raad voor de financiële verhoudingen (Rfv) heeft advies uitgebracht over de ijkpunten1 en een advies over de omzetting van de ijkpunten in verdeelmaatstaven. De adviezen van de Raad over de ijkpunten zijn op een enkel punt na overgenomen.
Niet overgenomen zijn de adviezen van de Rfv ten aanzien van de maatstaf buitenwater, en de wijze van berekening van de suppletie-uitkeringen, waardoor de herverdeeleffecten van de aanpassingen van het verdeelstelsel over een aantal jaren worden uitgesmeerd. Deze keuzen zijn verantwoord in de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de Tweede Kamer, over de aanpassingen van het verdeelstelsel2.
Besluiten op grond van de Fvw hebben altijd een vrij lange doorlooptijd. De algemene uitkeringen worden pas enkele jaren na het betreffende uitkeringsjaar definitief vastgesteld. Tengevolge van bezwaar- en beroepsprocedures kan het in individuele gevallen nog langer duren. Daarnaast zijn er verplichtingen die nog dateren uit het stelsel zoals dat gold voor de invoering van de huidige Financiële-verhoudingswet, die nog een aantal jaren doorlopen. Ook daarom werd bij de invoering van het huidige verdeelstelsel het overgangsrecht in aparte wetten geregeld. In dit besluit is het overgangsrecht in de slotartikelen opgenomen.
Ten overvloede merken wij op dat de bepalingen in de IFvw en de Wet van 6 november zijn vervallen voor zover zij onderwerpen regelen die nu in dit besluit geregeld worden. Andere bepalingen in beide invoeringswetten blijven uiteraard van kracht, tot ook zij zijn uitgewerkt.
De wijzigingen die, tengevolge van de herijkingsoperatie, in een aantal maatstaven en gewichten worden doorgevoerd, brengen een herverdeeleffect teweeg. Daar dit herverdeeleffect het gevolg is van een verbetering van de kostenoriëntatie van het verdeelstelsel, is dit acceptabel. Evenals in 1997 achten we een overgangsregeling noodzakelijk. De herverdeling wordt daarom gefaseerd doorgevoerd, waardoor gemeenten een aantal jaren de tijd hebben om de benodigde aanpassingen door te voeren.
HOOFDSTUK 1: BEGRIPSBEPALINGEN
Dit artikel bevat de begripsbepalingen die voor de toepassing van dit besluit en de daarop gebaseerde regelgeving in acht worden genomen.
HOOFDSTUK 2: HET PROVINCIEFONDS EN HET GEMEENTEFONDS
paragraaf 2.1: De algemene uitkering
Voor 1 juli voorafgaand aan het uitkeringsjaar moeten de provincie- en gemeentebesturen worden geïnformeerd over de voorlopige gewichten van de verdeelmaatstaven en de verwachte uitkeringsfactor. In de praktijk gebeurt dat de laatste jaren reeds in mei (meicirculaire).
Deze gegevens zijn voorlopig en het gegeven perspectief kan dus in totaliteit noch op onderdelen bindend zijn, omdat de besluitvorming over de begrotingsbedragen pas na de derde dinsdag van september van dat jaar wordt afgerond. Desondanks blijkt de meicirculaire voor provincies en gemeenten een nuttig hulpmiddel bij het opstellen van de begroting en de meerjarenramingen.
Overigens zullen wij de jaarlijkse septembercirculaire en de maartcirculaire aan de provincies en gemeenten blijven versturen. In de septembercirculaire worden de bij de Miljoenennota bestaande verwachtingen vermeld, voorzover deze verwachtingen afwijken van de meicirculaire. De maartcirculaire is in het bijzonder bedoeld voor de verrekening van de behoedzaamheidsreserve van het voorafgaande uitkeringsjaar.
De maatstaven die worden gehanteerd om de verdeling van de algemene uitkering uit het provinciefonds en het gemeentefonds vast te stellen, zijn opgenomen in de bijlagen bij dit besluit. De bevoegdheid om deze maatstaven vast te stellen is gebaseerd op artikel 8, derde lid, van de wet. In artikel 8 (tweede lid) zijn ook de kenmerken opgenomen waaraan de verdeelmaatstaven moeten voldoen.
Voor zowel de provincies als de gemeenten is er één maatstaf met betrekking tot de inkomsten, de overige maatstaven hebben betrekking op de uitgaven. Met de inkomstenmaatstaven wordt het vermogen van provincies en gemeenten om zelf inkomsten te verwerven in de berekening van de algemene uitkering betrokken.
Dit artikel bepaalt voorts dat de ministers het aantal eenheden vaststellen, indien nodig. Indien in de tabel een bron is vermeld kunnen ze het aantal eenheden daaraan ontlenen. Ze hebben derhalve de beleidsvrijheid om van de opgave van de bron af te wijken, en blijven dus ten allen tijde zelf verantwoordelijk voor de vaststelling. Wat betreft de peildatum voor de vaststelling van het aantal eenheden stelt dit artikel de hoofdregel: 1 januari van het desbetreffend uitkeringsjaar. Om verschillende redenen kan soms een andere peildatum of tijdsaanduiding worden gebruikt. In dat geval is deze peildatum of tijdsaanduiding opgenomen in de tabel.
Bij de opstelling van dit besluit zijn de bestaande delegatiebepalingen nog eens tegen het licht gehouden. Inmiddels is enkele jaren ervaring opgedaan met het verdeelsysteem, en de vraag deed zich voor of de delegatie in sommige gevallen niet scherper moest worden ingekaderd. De onderhavige bepaling (die overeen komt met artikel 14 IFvw en artikel 7 Wet van 6 november) ligt ten grondslag aan de Regeling belastingcapaciteit (naast artikel 7 in dit besluit, dat gelijkluidend is aan artikel 2 van het Bfv), en aan de Regeling meet en rekenregels verdeelmaatstaven (gemeentefonds en provinciefonds). Hierbij is geconcludeerd dat voor de onderwerpen in deze regelingen terecht het niveau van ministeriële regeling is gekozen. De uitgangspunten voor het verdeelstelsel zijn opgenomen in de Fvw, de uitgangspunten zijn geoperationaliseerd in de verdeelmaatstaven, waarvan de hoofdzaken zijn opgenomen in de tabellen met maatstaven en de bijbehorende artikelen; de ministeriële regelingen bevatten de technische uitwerking, voor zover deze noodzakelijk is om telbare en meetbare eenheden te onderscheiden. Zeker heeft de uitwerking in dit geval soms aanzienlijke impact. Er wordt dan ook veel aan gedaan om, onder andere door monitoring en beleidsevaluatie, de werking van het verdeelstelsel in de praktijk op transparante wijze te verantwoorden. Door frequent overleg met de Tweede Kamer is politieke sturing gewaarborgd.
De delegatiebepaling is in dit besluit enigszins anders geformuleerd dan in de Invoeringswetten. Hiermee wordt scherper bepaald met welk doel deze bevoegdheid aan de ministers is toegekend.
Deze artikelen bevatten bepalingen bij de verdeelmaatstaven voor het provinciefonds en het gemeentefonds, die zijn opgenomen in respectievelijk bijlage 1 en bijlage 2 bij dit besluit. Hieronder worden ze in samenhang met de desbetreffende verdeelmaatstaven behandeld. De verdeelmaatstaven worden aangeduid met hun nummer in de tabellen: de toelichting houdt de volgorde van de tabelnummers aan.
Bijlage 1 en Bijlage 2 en Paragraaf 2.2 en 2.3
Artikel 3 bepaalt dat voor de verdeling van de algemene uitkeringen verdeelmaatstaven gehanteerd dienen te worden en verwijst voor de concrete invulling van die maatstaven naar de bijlagen 1 en 2 bij dit besluit. Voor deze vorm hebben wij gekozen omwille van de overzichtelijkheid.
Een verdeelmaatstaf moet in principe globaal, transparant en eenvoudig genoeg zijn om in een beknopte formule in een tabel vertaald te kunnen worden. De tabelvorm biedt de mogelijkheid om maatstaven, eventueel bronnen en peildata (voor zover ze afwijken van de hoofdregel van artikel 3, vierde lid) op een overzichtelijk genummerde wijze te rangschikken. Deze vorm is ook gehanteerd bij de eerste vaststelling van de maatstaven in de IFvw en de Wet van 6 november, en de ervaringen ermee zijn positief. Deze vorm wordt derhalve gecontinueerd. Enkele begripsbepalingen die zich niet lenen voor opname in de tabellen worden in de vorm van artikelen in het besluit opgenomen.
We merkten reeds op dat de meeste maatstaven gelijk zijn aan de maatstaven die zijn vastgesteld in de IFvw en de Wet van 6 november. Wij gaan daarom hier niet meer uitgebreid in op de voorgeschiedenis of de motivatie voor deze maatstaven, maar volstaan ermee waar nodig een korte toelichting te geven. Waar dat relevant is zullen we aangeven welke gevolgen de herijkingsoperatie voor de betekenis van de maatstaven heeft. De maatstaven die in het kader van de herijking worden gewijzigd of toegevoegd lichten wij uitvoeriger toe.
Bijlage 1: verdeelmaatstaven provinciefonds
De maatstaven zijn onder te verdelen naar vijf «kenmerken» (zie artikel 8 Fvw): éen inkomstenmaatstaf, kenmerk belastingcapaciteit, en de uitgavenmaatstaven, kenmerken inwoners, grondgebied, bedrijvigheid en vast bedrag.
1. Inkomstenmaatstaf: belastingcapaciteit
Maatstaf 1/artikel 5: Belastingcapaciteit
In het verdeelmodel wordt rekening gehouden met verschillen in draagkracht tussen provincies door verschillen in belastingcapaciteit. Dit gebeurt door een «negatieve» inkomstenmaatstaf, dat wil zeggen, aan de eenheden van deze maatstaf wordt een negatief bedrag gekoppeld. De maatstaf hiervoor is het totaal van de hoofdsommen van de motorrijtuigenbelasting (MRB) in het tweede jaar voorafgaande aan het uitkeringsjaar. De gegevens van deze maatstaf worden gebaseerd op vaststellingen van de minister van Financiën. Het gaat hierbij om de hoofdsomtarieven per 1 april 1995. Deze tarieven zijn de basis voor de provinciale opcentenheffing.
De MRB-capaciteit van elke provincie wordt berekend door de gerealiseerde opbrengst te delen door het opcententarief en de uitkomst te vermenigvuldigen met honderd. Daarbij wordt rekening gehouden met de bijstelling van de opcententarieven per 1 april van elk jaar.
Als gewicht per eenheid wordt een uniform rekentarief voor opcenten gehanteerd. In beginsel wordt dit rekentarief niet aangepast aan de feitelijke ontwikkeling van de opcententarieven. Op de verdeling is daardoor alleen de dynamiek van de capaciteit van invloed.
De maatstaf inwoners is de belangrijkste variabele. Het aantal inwoners per provincie wordt ontleend aan de jaarlijkse publikatie van het Centraal Bureau voor de statistiek (CBS): «Bevolking der gemeenten van Nederland op 1 januari». Voor de maatstaf inwoners met een minimum van 640 000 wordt voor een provincie met 640 000 of meer inwoners van het werkelijke aantal uitgegaan en voor provincies met minder dan 640 000 inwoners van een fictief aantal van 640 000.
Maatstaven 3a en 3b: inwoners stedelijke gebieden; inwoners landelijke gebieden tot een maximum van 607 000
Beide maatstaven zijn gebaseerd op de omgevingsadressendichtheid (OAD, gedefinieerd in artikel 1) en het aantal inwoners per rastervierkant van 500 x 500 meter binnen een provincie.
Maatstaven 4 en 5: oppervlakte land en oppervlakte water
De gegevens van beide maatstaven worden ontleend aan de uitkomsten van de bodemstatistiek van het CBS die is geijkt op de Top10Vector: de digitale topografische kaart (schaal 1 : 10 000) van de Topografische Dienst.
Maatstaf 6: oppervlakte agrarisch- en natuurterrein
De gegevens voor de maatstaf oppervlakte agrarisch- en natuurterrein worden eveneens ontleend aan de uitkomsten van de op de Top10Vector geijkte bodemstatistiek van het CBS. De maatstaf is opgebouwd uit de volgende categorieën van het bodemgebruik:
– agrarisch gebruik (categorie 12);
– glastuinbouw (categorie 11);
– bos (categorie 21);
– droog natuurlijk terrein (categorie 61);
– nat natuurlijk terrein (categorie 62).
Het CBS inventariseert de veranderingen in het bodemgebruik en legt de gegevens vast in een gedigitaliseerd bestand. De maatstaf kan hierdoor bij een wijziging van de provinciale indeling relatief eenvoudig worden herberekend.
Maatstaf 7/artikel 6: aantal km gewogen weglengte
De maatstaf is uit twee gegevens opgebouwd: het aantal kilometers provinciale weg en een wegingsfactor. Het betreft een maatstaf die is bevroren naar de situatie per 1993.
Maatstaf 8: Warmte-krachtkoppeling
De maatstaf elektriciteitsverbruik in het provinciefonds wordt vervangen door de maatstaf warmte-krachtkoppeling (wkk). Hiertoe is besloten in verband met de beperkingen in de kostengerelateerdheid van de maatstaf elektriciteitsverbruik1. In de eerste plaats omdat de zelfopwekking door industriële bedrijven buiten het openbare net om (de zogenoemde warmtekrachtkoppeling (wkk), goed voor zo'n 30% van de totale elektriciteitsproductie) nauwelijks wordt gemeten. Het ligt voor de hand, gezien de aard van de desbetreffende werkzaamheden van de provincie, dat juist die activiteiten die in belangrijke mate verschillen tussen provincies in kostenniveau veroorzaken, samenhangen met zelfopwekking van energie. Bovendien maakt de wkk mede door een stimuleringsregeling van de ministers van VROM en EZ een forse groei door.
Over de vervanging is advies uitgebracht door de Rfv2. De aanbevelingen van de Rfv zijn bij de uitwerking van deze maatstaf opgevolgd.
Er wordt gebruik gemaakt van de wkk-cijfers van het CBS. Gezien de dynamiek van wkk is ervoor gekozen om met de definitief vastgestelde cijfers te werken. In de praktijk betekent dit dat bij de verdeling van de uitkeringen cijfers worden gebruikt die van enkele jaren vóór het uitkeringsjaar dateren.
Maatstaf 9: één eenheid voor iedere provincie
De maatstaf heeft voor alle provincies dezelfde waarde.
Bijlage 2: verdeelmaatstaven gemeentefonds
De verdeelmaatstaven voor het gemeentefonds zijn te verdelen naar zes «kenmerken»: één inkomstenmaatstaf, kenmerk belastingcapaciteit, en uitgavenmaatstaven: kenmerken inwoners, grondgebied, bebouwing, vast bedrag, en tijdelijke ondersteuning bij herindelingen.
1. Inkomstenmaatstaf : Belastingcapaciteit
Maatstaf 1/artikel 7: Belastingcapaciteit
De algemene uitkering uit het gemeentefonds wordt gezien als een aanvulling op de mogelijkheid tot het genereren van inkomsten uit de onroerende zaak belasting, de bepalende factor voor de gemeentelijke belastingcapaciteit. Zo kunnen gemeenten per saldo over een gelijkwaardige voorzieningencapaciteit beschikken. Ook hier is de inkomstenmaatstaf «negatief», dus aan de eenheden is een negatief bedrag verbonden.
Als basiswaarde sluiten we aan bij de waarde zoals die tot stand is gekomen volgens toepassing van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). In de IFvw was een overgangsregeling opgenomen voor gemeenten die in het eerste WOZ-tijdvak een andere peildatum hanteerden dan 1 januari 1995 (zogenaamde wetsfictiegemeenten). Met ingang van 2001 gaan alle gemeenten de onroerende zaak belasting heffen naar de getaxeerde waarde per 1-1-1999.
Maatstaven 2 tot en met 5: Inwonermaatstaven
Het gewicht van de maatstaf inwoners is ten gevolge van de herijkingsoperatie toegenomen.
Dit vervangt onder meer een deel van de werking die per saldo bij andere maatstaven, zoals oppervlakte bebouwing en omgevingsadressendichtheid is vervallen.
Maatstaf 6: Inwoners waddengemeenten en maatstaf 44: Vast bedrag waddengemeenten
De speciale maatstaven voor de waddengemeenten zijn gehandhaafd.
Ten opzichte van de eerste vaststelling van de verdeelmaatstaven voor het gemeentefonds in de IFvw is deze maatstaf gewijzigd in het Besluit van 14 mei 1998. Als eenheid in deze maatstaf is toen het begrip «huishoudens» vastgesteld. In dit besluit is de maatstaf aldus gehandhaafd.
Maatstaf 8–10: Bijstandsmaatstaven
In deze maatstaven zijn de afgelopen jaren enkele aanpassingen doorgevoerd in verband met wijzigingen in de sociale zekerheidswetgeving. Onder andere moest rekening worden gehouden met het Bijstandsbesluit adreslozen (en de wijziging daarin terzake van aangewezen gemeenten per 1 januari 2001, waardoor de peildatum per deze datum is aangepast), en met de Wet inkomensvoorziening kunstenaars. Grotere wijzigingen in de sociale zekerheidswetgeving zijn in voorbereiding. In verband daarmee is een nieuwe wijziging in deze maatstaven op niet al te lange termijn te verwachten.
Maatstaf 11: Uitkeringsontvangers
Deze maatstaf betreft de ontvangers van uitkeringen op grond van verschillende sociale verzekeringen. Ook hierin zijn de afgelopen jaren enkele wijzigingen in de desbetreffende wetten doorgevoerd. Bij deze gelegenheid verandert deze maatstaf niet.
Uit onderzoek is gebleken dat minderheden een relevante kostenfactor vormen. Voor de maatstaf is gekozen voor de belangrijkste groepen minderheden, waarmee beleidsmatig werd aangesloten bij de doelgroepen van het kabinetsbesluit. In 1998 is de categorie vluchtelingen aan de maatstaf toegevoegd. In verband met de invoering van de nieuwe vreemdelingenwet zal deze maatstaf moeten worden gewijzigd. Zodra de behandeling van deze wet is afgerond zullen wij daartoe stappen ondernemen.
Maatstaf 13 en 14, artikel 8–10: Klantenpotentieel
Deze maatstaven onderscheiden centrumfuncties op lokaal niveau (aangeboden op een groot aantal plaatsen, werkend voor een klein verzorgingsgebied) respectievelijk regionaal niveau (aangeboden op een beperkt aantal plaatsen, werkend voor een groot verzorgingsgebied).
Bij de berekening van het klantenpotentieel wordt uitgegaan van de «aantrekkingskracht» van een kern op de bevolking in de omgeving. De veronderstelling is dat deze aantrekkingskracht afhankelijk is van de grootte van de kern (hoe groter de kern, hoe sterker de attractie) en van de afstand die moet worden afgelegd om haar te bereiken (hoe verder weg, hoe minder de attractie). Daarnaast wordt verondersteld dat de omzetting van deze aantrekkingskracht in potentie mede wordt beïnvloed door de interveniërende kracht van concurrenten in de omgeving.
Tengevolge van een ingrijpende herziening van de onderwijswetgeving, met name met betrekking tot het (primair en voortgezet) speciaal onderwijs, is deze maatstaf in 1999 herzien. In 2000 is de maatstaf aangepast in verband met de positie van gemeenten met scholen voor extra duur (voortgezet) speciaal onderwijs. In het onderhavige besluit zijn geen nieuwe wijzigingen opgenomen.
Maatstaf 16 en 19: Land en binnenwater
Het gewicht van de oppervlaktemaatstaven land en binnenwater is na de herijking beduidend lager dan voorheen. In belangrijke mate is dit te verklaren door:
– de toename van het vaste bedrag
– de introductie van de maatstaf meerkernigheid, die deels de werking van de oppervlakte-gebonden maatstaven vervangt;
– de nieuwe verdeelmaatstaf gebaseerd op de oppervlakken bebouwing buiten de woonkern.
Voorheen waren land en binnenwater gecombineerd in één maatstaf. Dit wordt gewijzigd, omdat voor land en binnenwater verschillende bedragen per eenheid gaan gelden.
In dit besluit zijn de voorwaarden vastgelegd waaraan water moet voldoen om in aanmerking te worden genomen bij de maatstaf binnenwater. Het water moet breder zijn dan 6 meter en een minimaal oppervlak hebben van 1 hectare. Water dat niet aan deze voorwaarden voldoet wordt meegenomen bij de maatstaf land. Ook voor land zijn voorwaarden geformuleerd. Zo worden eilanden met een oppervlak van minder dan 1 hectare, gelegen in meren, bij de maatstaf binnenwater meegenomen.
De begrippen land en binnenwater worden ook gehanteerd in samenhang met de maatstaven voor de bodemgesteldheid, terwijl het begrip binnenwater wordt gehanteerd in samenhang met de maatstaven voor de oeverlengte. Aan deze begrippen is in die samenhang vaak een andere invulling gegeven dan bij de maatstaven land en binnenwater. Op de verschillen wordt ingegaan bij de desbetreffende maatstaven.
Maatstaf 17,18, 22, 23, 25, 26, 33, 34, 35, 37 en artikel 11 en 12: Percentage slechte grond en de bodemfactor
In het nieuwe verdeelstelsel komt een aantal maatstaven voor, die zijn gebaseerd op de samenstelling en de ligging van de ondergrond in de gemeente.
De verdeelmaatstaf slechte bodem werd tot nu toe toegepast op dezelfde wijze als de verfijning slechte bodem zoals die onder het oude verdeelsysteem gold. Wel was het reeds bij de introductie van het nieuwe verdeelstelsel de bedoeling om een geheel nieuwe bodemmaatstaf te gaan hanteren. De vaststelling daarvan werd echter uitgesteld totdat het herijkingsonderzoek voor deze kostenfactor zou zijn afgesloten.
In februari 1996 is het project Opschonen Verfijning Bodemgesteldheid opgeleverd, waarbij voor alle gemeenten die onder de oude verfijning slechte bodem vielen de bodemgesteldheid opnieuw in kaart is gebracht. Daarna is nog een aantal gemeenten, die niet onder de oude verfijning vielen, maar waarin wel slechte grond aanwezig zou kunnen zijn, op dezelfde wijze onderzocht. De resultaten van dat aanvullende onderzoek zijn medio 1997 opgeleverd.
Met de beschikbare inventarisatie is een aanzienlijke vereenvoudiging aangebracht in het criterium en de meetregels voor de vaststelling van «slechte grond». De vele verschillende grondsoorten die in de loop der jaren door het begrip «slechte bodem» werden gedekt, hebben plaats gemaakt voor één geologische omschrijving: holocene klei en veen.
Het nieuwe criterium voor slechte grond luidt als volgt: een 5 m dik, aaneengesloten klei-, veen- of klei/veenpakket dat voorkomt binnen 8 m vanaf het maaiveld.
Op basis van de dikte van eventueel voorkomende veenlagen binnen de 5 m «slechte grond» wordt dit onderverdeeld in een drietal typen:
– kleigebied, waarin de cumulatieve veendikte maximaal 50 cm bedraagt;
– klei/veengebied, waarin de cumulatieve veendikte tussen 50 cm en 400 cm bedraagt;
– veengebied, waarin de cumulatieve veendikte minimaal 400 cm bedraagt.
Alle gebieden waar de grondgesteldheid niet aan dit criterium voldoet worden tot «goede grond» gerekend. Buitenwater en binnenwater, als bedoeld in de maatstaven 19 en 20, worden gerekend tot goede grond.
Het onderzoek naar de bodemgesteldheid, uitgevoerd door Nederlands Instituut voor Toegepaste Geowetenschappen TNO (NITG-TNO) heeft geresulteerd in een bodemkaart, gebaseerd op nieuwe metingen en historische gegevens. Met deze kaart worden het percentage slechte grond en de bodemfactor, vermeld in artikel 12, eerste en tweede lid, berekend. Voor de vaststelling van de algemene uitkering per gemeente wordt de bodemkaart gecombineerd met de jaarlijks vastgestelde variabele gegevens over gemeentegrenzen en bebouwing. De bodemkaart zelf blijft voor langere tijd geldig. Wij merken op dat een dergelijke kaart nooit een absolute weergave is van wat zich werkelijk onder de grond bevindt. De feitelijke informatie uit de ondergrond wordt via boringen toegankelijk gemaakt. Boringen zijn ééndimensionale informatiepunten en het daartussen gelegen gebied wordt door interpolatie en interpretatie in drie dimensies ingevuld. Het aantal meetpunten bepaalt de nauwkeurigheid van de geologische interpretatie en daarmee van het kaartbeeld. De nauwkeurigheid van dat ruimtelijk beeld kan echter, zelfs met een zeer groot aantal boringen, nooit voldoende zijn om exact de feitelijke bodemgesteldheid aan te geven. Dat is geen bezwaar omdat afwijkingen van de geologische werkelijkheid elkaar uitmiddelen.
Van de gegevens die bekend raken uit nieuwe sonderingen wordt door het NITG-TNO een database opgebouwd. Periodiek zal bekeken worden of er redenen zijn om aan te nemen dat het kaartbeeld dringend bijstelling behoeft. Gezien de kwaliteit van het verrichte onderzoek schatten wij in dat de noodzaak daartoe zich zeker niet eerder dan na ongeveer tien jaar gebruik van de kaart zal voordoen.
Bij de bepaling van het totaal percentage slechte grond in een gemeente wordt uitgegaan van een afbakening, gehanteerd door het NITG-TNO. De maatstaf omvat de slappe bodem onder land over het grondgebied van de gehele gemeente, alsmede onder een zone binnenwater van 100 meter rondom het land. Dit areaal wordt uitgedrukt als een percentage ten opzichte van het totale oppervlak land en binnenwater van de gemeente. Bij de bodemfactor, die ook over beperktere gebieden gemeten kan worden, is de meer verfijnde afbakening gehanteerd.
De bodemfactor is in het nieuwe stelsel het voornaamste middel om de bodemgesteldheid te laten doorwerken in de verdeling van het gemeentefonds. Het zijn wegingsfactoren die toegepast worden op andere maatstaven: groter dan 1 als slechte grond moet meewegen in de maatstaf, gelijk aan 1 als dat niet het geval is.
Ook het percentage slechte grond wordt toegepast op diverse andere maatstaven: in dit geval is de waarde nul als er geen sprake is van slechte grond, en ze loopt op tot een waarde 0,75, als onder het hele gebied van een gemeente slechte grond ligt, ongeacht de aard van deze grond (klei en veen tellen even zwaar).
Het gewicht van de maatstaf buitenwater wordt ongewijzigd gehandhaafd. Op basis van de herijkingen zou een vermindering van het gewicht in de rede hebben gelegen. De maatstaven voor de oeverlengte (maatstaf 34 en 35) zijn evenwel alleen gebaseerd op de oeverlengte van het binnenwater. Door het hoge gewicht te handhaven, wordt de kostenfactor oeverlengte voor het buitenwater gehonoreerd. De Rfv heeft hier in zijn advies opmerkingen over gemaakt: in de brief aan de Tweede Kamer van 4 november 1999 hebben we ons standpunt hieromtrent toegelicht.
Maatstaf 21, 22, 23, artikel 13: Oppervlak bebouwing
De verdeelmaatstaf Oppervlakte bebouwing, zoals die tot nu toe luidde, ging uit van de gecorrigeerde grondoppervlakten van de bebouwing binnen de bebouwde kommen van de gemeente uitgedrukt in vierkante meters. Bebouwde kommen waarvan de bebouwing een inhoud had van < 25 000m3 telden niet mee. In de nieuwe maatstaf wordt – gezien de in het «Financieel ijkpunt Wegen en Water»1 aangetoonde kostenrelevantie – onderscheid gemaakt tussen de oppervlakte van de bebouwing gelegen binnen en buiten de woonkernen van de gemeente. In het vervolg telt dus alle bebouwing mee. Tot op heden werden de bebouwingsgegevens vastgesteld aan de hand van luchtfoto's van de Topografische Dienst Nederland (TDN) die speciaal voor de fondsbeheerders eens in de drie jaar werden gemaakt. Omdat de inhoud van de bebouwing niet langer relevant is voor de maatstaf kan in het vervolg gebruik worden gemaakt van gegevens uit het TOP10Vector-bestand van de TDN.
Punt van aandacht bij deze maatstaf is het verschil in peiljaren. Elk jaar wordt een kwart van Nederland opnieuw gemeten1. De peiljaren zijn dus verschillend. Net als bij de huidige maatstaf zijn de gegevens door middel van indexering voor alle gemeenten vergelijkbaar gemaakt. In overleg met het CBS is daarvoor de volgende werkwijze gekozen.
Er bestaan aanzienlijke verschillen in de bebouwing tussen stedelijke en niet-stedelijke gebieden. Het indexeringsschema voor de oppervlakte bebouwing is op die verschillen in de bebouwing gebaseerd. In dit schema wordt namelijk tegelijkertijd gedifferentieerd naar het stedelijk karakter van gemeenten en naar verschillen in bebouwingsdichtheid binnen het gemeentelijk grondgebied. Voor de bepaling van het stedelijk karakter van gemeenten wordt de indeling van gemeenten naar stedelijkheid aangehouden die het CBS in zijn statistieken gebruikt. Deze indeling wordt jaarlijks geactualiseerd. Voor de bepaling van de verschillen in bebouwingsdichtheid binnen het gemeentelijk grondgebied wordt gebruik gemaakt van een indeling in vijf categorieën op basis van de omgevingsadressendichtheid van de rastervierkanten waarin het gemeentelijk grondgebied kan worden opgedeeld. De indeling in vijf categorieën wordt per afzonderlijke stedelijkheidscategorie van gemeenten vastgesteld. Dit gebeurt zodanig dat iedere categorie ongeveer even veel adressen telt.
Geïndexeerd wordt met behulp van het gemiddeld aantal vierkante meters per adres per rastervierkant: de gemiddelde adresbebouwing. Deze wordt berekend voor iedere categorie van de indeling naar omgevingsadressendichtheid van de rastervierkanten per stedelijkheidscategorie van de gemeenten. Verder wordt bij deze berekening ook het onderscheid aangebracht naar rastervierkanten die tot een woonkern behoren en rastervierkanten die niet tot zo'n kern behoren.
Het indexeringsproces verloopt nu als volgt. Eerst wordt de indexeringsfactor berekend door per rastervierkant het verschil in aantal adressen tussen de betrokken kalenderjaren te vermenigvuldigen met de vastgestelde gemiddelde adresbebouwing voor dat vierkant van het eerdere jaar. Vervolgens wordt de oppervlakte bebouwing van dat rastervierkant vermeerderd met de berekende indexeringsfactor. Bij de geïndexeerde oppervlakte bebouwing wordt een minimum van 0 hectare en een maximum van 20 hectare aangehouden. Tenslotte worden de geïndexeerde waarden van de oppervlakte bebouwing per rastervierkant samengevoegd tot de cijfers voor de betrokken gemeenten.
Per definitie is een indexeringsmethode geen exacte weergave van de werkelijkheid, maar een schatting daarvan. Mede gelet op de globaliteit van het verdeelstelsel achten wij de op basis van deze methode door het CBS gedane schattingen een voldoende benadering van de werkelijkheid. Daarbij merken wij tevens op dat de nu gekozen methode nauwkeuriger is dan de indexeringswijze die wij in de tot nu toe gehanteerde maatstaf «Oppervlakte bebouwing in de bebouwde kom» hebben toegepast; deze was immers slechts gekoppeld aan de mutatie van het aantal woonruimten in een gemeente.
Maatstaf 24 t/m 26: Woonruimten
Het begrip woonruimten wordt uitgebreid: ook logiesgebouwen, d.w.z. voormalige kazernes die nu woongebouwen zijn voor beroepsmilitairen, worden met ingang van 2001 meegeteld. Hiertoe is de definitie van het CBS gewijzigd. In maatstaf 25 en 26 wordt het aantal woonruimten gecombineerd met de bodemgesteldheid.
Maatstaf 27 t/m 30, artikel 14 t/m 17: Historische bebouwing
Het gewicht van enkele onderdelen in relatie tot de historie van gemeenten is gewijzigd. Het betreft enige verschuiving in de gewichtsverdeling over de verschillende groottecategorieën, een afname van de betekenis van het onderdeel «historisch water» (kades), en een toename van het gewicht van het historische aantal woningen in bewoonde oorden.
Voor de omvang van historische kernen zijn drie categorieën gedefinieerd (voorheen twee). Naarmate de historische kern groter is wordt een hoger bedrag per eenheid toegekend.
Bij de meting van het historisch water is de drempel van 1000 meter vervallen.
Maatstaf 31: Stads- en dorpsvernieuwing
In het Wijzigingsbesluit verdeelmaatstaven gemeentefonds 2000 is de maatstaf voor stads- en dorpsvernieuwing «bevroren» op het peil van 1999. Het Stadsvernieuwingsfonds is per 1 januari 2000 opgegaan in het Investeringsfonds Stedelijke Vernieuwing (ISV). De invoering van het ISV wordt (met terugwerkende kracht tot 1 januari 2000) wettelijk geregeld. Het ISV heeft een grotere reikwijdte en is qua omvang aanmerkelijk groter dan het Stadsvernieuwingsfonds.
De veranderingen die aan de orde zijn, geven de gelegenheid om de noodzaak en de betekenis van deze maatstaf kritisch onder ogen te zien. Om niet vooruit te lopen op mogelijke conclusies, is ervoor gekozen de dynamiek die thans optreedt niet door te laten werken in de verdeling van de maatstaf. Deze bevriezing, juridisch vorm gegeven door bevriezing van de peildatum in de derde kolom (waardoor dus gebruik zal blijven worden gemaakt van de per 1 januari 1999 vastgestelde gegevens, gerelateerd aan de op dat moment geldende regelgeving en uitvoeringspraktijk), schept voor de gemeenten voor het moment zekerheid. Een keuze met betrekking tot de toekomst van de maatstaf wordt met ingang van 2002 gemaakt.
Maatstaf 32 en 33: Omgevingsadressendichtheid
De gemiddelde omgevingsadressendichtheid is, evenals voorheen, een zelfstandige maatstaf, apart en in combinatie met het percentage slechte grond. Het relatief gewicht van de omgevingsadressendichtheid in het verdeelstelsel wordt, tengevolge van de herijkingen, minder.
Maatstaf 34, artikel 18: Oeverlengte
Het onderzoek (herijking) naar de gemeentelijke uitgaven voor Wegen en Water heeft opgeleverd dat de oeverlengte in een gemeente, in combinatie met de bodemgesteldheid, mede bepalend is voor verschillen in kosten tussen gemeenten. Vandaar dat deze factor als relevante indicator is opgenomen in het ijkpunt voor wegen en water.
De gegevens inzake de oeverlengte voldoen naar ons oordeel aan de eisen die aan verdeelmaatstaven worden gesteld. Vandaar dat wij oeverlengte in combinatie met bodemfactor en met de in artikel 18 gedefinieerde «dichtheidsfactor» als nieuwe maatstaf in het verdeelstelsel introduceren.
De maatstaf oeverlengte heeft betrekking op de totale oeverlengte van het binnenwater in een gemeente. Buitenwater telt dus niet mee. Aangezien het IJsselmeer in het verdeelstelsel als buitenwater wordt beschouwd telt dit bij de definitie van oeverlengte ook niet mee. Zie ook de toelichting bij maatstaf 20. Voor de berekening van de oeverlengte wordt een gedetailleerder onderscheid tussen land en water gehanteerd dan voor het binnenwater van maatstaf 19, en het binnenwater in de berekening van de bodemgesteldheid. Dat wil zeggen dat kleinere oppervlakken water in het land worden meegeteld, en kleinere oppervlakken land in het water (eilanden). Er wordt derhalve meer oeverlengte gemeten dan het geval zou zijn indien, evenals bij de andere maatstaven het geval is, de bodemstatistiek zou zijn aangehouden. In de Meet- en rekenregels verdeelmaatstaven gemeentefonds worden de berekeningen vastgelegd.
Het CBS betrekt de gegevens omtrent de oeverlengte uit het Top10Vector-bestand van de Topografische Dienst Nederland. De gegevens zullen jaarlijks ter beschikking worden gesteld van de fondsbeheerders. Daartoe worden met het CBS afspraken gemaakt.
Maatstaf 36 en 37: Meerkernigheid
Indien er binnen een gemeente meerdere woonkernen zijn brengt dat hogere kosten mee. Vooral de hoeveelheid wegen is in die situatie groter dan wanneer de bebouwing in één kern is geconcentreerd. Voor de hoogte van de meerkosten is de factor bodemgesteldheid mede van belang, daarom is ook een maatstaf meerkernigheid in combinatie met de bodemfactor opgenomen.
Maatstaf 38: Totaal aantal bedrijfsvestigingen
Het totaal aan bedrijfsvestigingen vertegenwoordigt rechtstreeks de aanwezigheid van bedrijvigheid. De herijkingen hebben aangetoond dat dit een relevante kostenfactor is. Het totaal aantal wordt voor een deel bepaald aan de hand van een schattingsmethode van het CBS. Het exacte aantal kan niet tot op de eenheid nauwkeurig worden bepaald. De aantallen worden afgerond op vijftallen. Bij de vaststelling van deze aantallen gaat het CBS te werk volgens de standaardmethode, die wordt gehanteerd voor de statistiek «Bedrijven in Nederland». Daarbij is van belang dat de bedrijven en bedrijfseenheden niet alleen als zodanig geregistreerd moeten zijn, maar tevens zelfstandig en actief betrokken moeten zijn bij een of andere vorm van produktie.
Wat betreft de registratie van bedrijven gaat het CBS uit van het Algemeen Bedrijfsregister, een integrale telling aan bedrijven met meer dan 20 werknemers. Deze informatie is altijd actueel, omdat de gegevens ontleend zijn aan de jaarlijkse produktiestatistieken. Voor de kleinere bedrijven wordt uitgegaan van gegevens van Kamers van Koophandel, bedrijfsverenigingen, landbouwtellingen en ander onderzoek van het CBS naar bedrijven en instellingen. Ook deze registratie wordt continu geactualiseerd en aangevuld. Een en ander resulteert uiteindelijk in een zo compleet mogelijk overzicht van de bedrijven en hun vestigingen per gemeente.
De ervaring heeft geleerd dat dit bestand bij de kleine bedrijven een aanzienlijk aantal niet-zelfstandige en/of niet-actieve eenheden bevat. Daarom wordt een correctie uitgevoerd met de uitkomsten van de enquête bedrijfstelling, een jaarlijks steekproefonderzoek onder een groot aantal kleine bedrijven naar de mate waarin deze actief zijn en zelfstandig opereren. Voor een aantal bedrijfscategorieën wordt daarbij een correctiefactor vastgesteld op grond van het aandeel van de actieve en zelfstandige bedrijven binnen de categorie. Toepassing van deze correctiefactoren op de registratie van de kleine bedrijven per gemeente levert tenslotte een vrij reële schatting op van het aantal bedrijven en bedrijfsvestigingen, dat ter plaatse actief is.
De systematiek van een uniform vast bedrag met een aanvulling voor de vier groten steden en de waddengemeenten is gehandhaafd.
Ten behoeve van de voorbereiding van de Fvw is een onderzoek gehouden naar de positie van de vier grote steden. Dat onderzoek betrof alle clusters, ook de clusters die ter gelegenheid van de herijkingsoperatie zijn onderzocht. Aangezien het onderzoek van de vier grote steden dus van recente datum is en er geen ontwikkelingen zijn die die de kostenstructuur in belangrijke mate zouden kunnen wijzigen, geeft de herijking geen aanleiding de algemene uitkering voor deze gemeenten te veranderen. De vaste bedragen worden daarom zodanig aangepast dat de effecten van de veranderingen in de andere maatstaven zoveel mogelijk worden geneutraliseerd.
Het verdeelstelsel is zo opgezet dat wijzigingen in de gemeentelijke indeling zo weinig mogelijk invloed hebben op de hoogte van de algemene uitkering. Een zekere mate van invloed is evenwel onvermijdelijk, ook al omdat sommige maatstaven (onder andere) ten doel hebben schaalnadelen voor kleine gemeenten te compenseren. Gemeenten hebben enige tijd nodig om na een samenvoeging de schaalvoordelen van één gemeentelijke organisatie te realiseren. Daarnaast brengt het herindelingsproces als zodanig extra kosten mee. Daarom wordt, mede om in financieel opzicht de scherpe kanten van de herindeling af te slijpen, in de eerste jaren na de samenvoeging een herindelingsbijdrage verschaft.
Sinds 2000 (Wijzigingsbesluit verdeelmaatstaven 2000) bestaat de herindelingsmaatstaf uit twee componenten. Eén van de twee componenten van de herindelingsmaatstaf is gebaseerd op het vaste bedrag per gemeente. Vanaf 2001 wordt een basisbedrag gehanteerd van f 582170,50, hetgeen overeenkomt met tweemaal het vaste bedrag 2000, gecorrigeerd voor de overgang op de nieuwe uitkeringsfactor. Dit bedrag is vervolgens met 6 vermenigvuldigd. De uitkomst is opgenomen in de formule in tabelregel 45. De tweede component in de berekening is het aantal inwoners van de samengevoegde gemeenten, voorafgaand aan de samenvoeging. Er wordt een bedrag per inwoner gekoppeld aan het totaal aantal inwoners, minus het aantal inwoners van de samenstellende gemeente met het grootste aantal inwoners. Per inwoner is de opslag vanaf 2001 f 29,36 (in basis). Omdat de maatstaf voor vier jaar geldt, is dit bedrag vermenigvuldigd met vier. Het produkt is opgenomen in de formule in tabelregel 45. In het jaar van samenvoeging en de drie daarop volgende jaren wordt het vastgestelde bedrag omgerekend tot een gedurende vier jaar te verstrekken uitkering, waarvan veertig procent wordt verstrekt in het eerste jaar, en 20% in ieder der volgende jaren.
De totale bijdrage op grond van de maatstaf herindeling wordt toegekend aan de algemene rechtsopvolger van de betrokken gemeenten.
Paragraaf 2.4.: De aanvullende uitkering
In het Bfv werden in paragraaf 2.2 (artikel 4–8) nadere voorschriften gegeven voor de verstrekking van aanvullende uitkeringen op grond van artikel 12 Fvw. In het onderhavig besluit zijn de artikelen 19–22 gelijkluidend aan de bepalingen 4–7 in het Bfv. De delegatie aan de ministers is, vergeleken met het Bfv, iets beperkt.
De ministers hebben bij de toekenning van aanvullende uitkeringen, binnen de kaders van de wet en dit besluit, een grote discretionaire bevoegdheid. Die is ook noodzakelijk. De verstrekking van deze uitkeringen is uit de aard der zaak sterk toegesneden op het individuele geval. Daarbij moet er ruimte zijn om bestuurlijke afwegingen te maken. Op grond van de beschikbare gegevens moet worden beoordeeld of aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een aanvullende uitkering wordt voldaan, en of tot verstrekking van een aanvullende uitkering zal worden overgegaan. Aan het ontstaan van de ministeriële bevoegdheid is een wettelijke voorwaarde gekoppeld: de Financiële-verhoudingswet bepaalt dat sprake moet zijn van een structureel en aanmerkelijk tekort (artikel 23), en van een redelijk peil van eigen inkomsten (zie artikel 24). Systematisch en principieel gezien achten we het beter dat de definitie van deze begrippen niet (meer) door ons zelf, maar, althans op hoofdzaken, door de regering wordt vastgesteld. Daarom is de invulling van deze begrippen (waarmee inmiddels een aantal jaren ervaring is opgedaan) bij deze gelegenheid in het besluit opgenomen.
Artikel 23 definieert het aanmerkelijk en structureel tekort. Deze drempel om in aanmerking te kunnen komen voor een aanvullende uitkering wordt berekend over de som van de belastingcapaciteit van de OZB, de algemene uitkering en de bedragen, bedoeld in artikel 6 van de Invoeringswet Financiële-verhoudingswet. De OZB-belastingcapaciteit wordt berekend door de totale waarde te vermenigvuldigen met het geldende rekentarief voor maatstaf 1. Het tweede lid spreekt over de «absolute waarde van het bij die maatstaf behorende bedrag per eenheid», omdat het bedrag per eenheid in de verdeelmaatstaf negatief is. De absolute waarde hiervan geeft het (positieve) rekentarief. Evenals gebruikelijk voor de berekening van de belastingcapaciteit bij de vaststelling van de algemene uitkering van de gemeente, worden de waarden van de onroerende zaken die op grond van de Gemeentewet buiten aanmerking worden gelaten dan wel zijn vrijgesteld, niet meegeteld bij de bepaling van het totaal van de vastgestelde waarden.
Het tekort is structureel als het zich, op het moment van het eerste jaar van aanvraag, uitstrekt over het gehele meerjarenbeeld, vast te stellen aan de hand van de meerjarenraming, die, conform artikel 190 eerste lid van de Gemeentewet, voor ten minste drie op het begrotingsjaar volgende jaren dient te worden opgesteld. De gemeente moet aannemelijk maken dat dat het geval is. Dit geldt alleen voor het eerste jaar van aanvraag, omdat, als gevolg van het saneringstraject dat wordt ingezet, bij een volgende aanvraag de meerjarenraming mogelijk al sluitend is. Als er dan geen mogelijkheid meer is om een aanvullende uitkering te verlenen, wordt het saneringstraject daardoor belemmerd.
De in het eerste lid, onderdeel c, bedoelde bedragen betreffen de uit het oude stelsel doorlopende uitkeringen ter zake van de verfijning gemeentelijke indeling (de onderdelen met betrekking tot de daling van de algemene uitkering en tot de overname van personeel), de tijdelijke verfijning monumenten en de tijdelijke verfijning rioleringen.
Artikel 24 definieert het redelijk peil van eigen inkomsten dat een gemeente moet hebben om in aanmerking te kunnen komen voor een aanvullende uitkering. De drie onderdelen van het redelijk peil worden, zoals weergegeven in het tweede lid van dit artikel, als een pakket beschouwd in die zin dat ondercompensatie op de onderdelen b en c mag worden gecompenseerd op het onderdeel a. De gemeente die genoodzaakt is haar opbrengsten te verhogen teneinde aan het redelijk peil te voldoen, dient de daaruit verkregen extra baten te gebruiken voor een navenante verlaging van het relevante begrotingstekort. Aldus levert de gemeente door dit redelijk peil een aanzienlijke doch redelijke eigen inspanning ter vermindering van het begrotingstekort.
De bepaling van het tarief voor de belastingheffing blijft wel een ministeriële bevoegdheid. Dit tarief wordt gerelateerd aan de algemene trend in de gemeentelijke belastingheffing, en dient daarom met enige regelmaat te worden bijgesteld. Het wordt berekend door het gemiddeld tarief, zoals berekend in het kader van de Monitor Lokale Lasten, te verhogen met een opslag van 40%.
Om te bepalen of aan de voorwaarden wordt voldaan wordt gebruik gemaakt van zo recent mogelijke gegevens, in principe zijn dat de gegevens waarover de minister van Financiën in januari van het jaar waarvoor de aanvullende uitkering wordt aangevraagd, beschikt. Aard en doel van de aanvullende uitkering laten niet toe dat wordt gewacht met beslissen over de aanvraag totdat alle definitieve gegevens bekend zijn.
De minister kunnen nadere regels stellen voor het verslag van gedeputeerde staten en de voorbereidingsprocedure, en voor de verdere uitwerking van de begrippen. De bedoelde regels zijn gesteld in de Regeling aanvullende uitkering gemeentefonds. Deze regeling wordt aangepast aan dit besluit, waarop ze na de inwerkingtreding van het besluit (mede) berust.
De spreiding van de voorschotbetalingen over vijftig weken is ingevoerd met ingang van 1977. Door deze spreiding wordt een gelijkmatige invloed op de geldmarkt bereikt. Er wordt, zolang definitieve gegevens ontbreken, in beginsel uitgegaan van de raming dan wel van eenheden van het voorafgaande jaar. Door deze wijze van bevoorschotting wordt bereikt dat de zogenaamde kasoverloop naar volgende jaren niet groot is.
Het gaat om de uitbetaling van specifieke uitkeringen aan provincies of gemeenten waarbij meer dan één ministerie financieel betrokken is. Het gemeentefonds of het provinciefonds is dan een praktische tussenschakel voor deze uitbetaling. De beleidsverantwoordelijkheid blijft bij de ministers die verantwoordelijk zijn voor de desbetreffende specifieke uitkering.
HOOFDSTUK 3. SPECIFIEKE UITKERINGEN
Dit artikel bevat de bepalingen waarin vorm wordt gegeven aan het zogenoemde single-audit-beleid. Dit behelst dat voor de informatieverstrekking omtrent de besteding van de middelen die via specifieke uitkeringen beschikbaar worden gesteld, zo veel mogelijk gebruik wordt gemaakt van de informatie die daaromtrent in de provinciale en gemeentelijke jaarstukken is opgenomen. Op deze wijze wordt geprobeerd de met de uitvoering gemoeide kosten zo veel mogelijk te beperken. In de bepalingen is opgenomen dat indien van dit algemene principe moet worden afgeweken, dit in de bij de regeling behorende toelichting moet worden gemotiveerd.
Het artikel is nagenoeg gelijkluidend aan artikel 10 van het vorige Besluit financiële verhouding, alleen wordt voor het accountantsverslag naar artikel 197 van de Gemeentewet verwezen, in plaats van naar artikel 213. Daardoor wordt voor gemeenten en provincies naar overeenkomstige bepalingen in beide wetten verwezen.
Het derde lid van dit artikel betreft de bevoegdheid van de departementale accountantsdiensten om, indien er aanwijzingen bestaan dat zulks gewenst is, ter zake van de financiële verantwoording door provincies en gemeenten nadere inlichtingen in te winnen bij de betreffende diensten.
Met de in dit artikel geregelde informatieplicht wordt gewaarborgd dat provincies en gemeenten zo goed en zo tijdig mogelijk weten waar ze bij het vaststellen van hun begroting van kunnen uitgaan. Zij moeten immers in staat worden gesteld om op basis van zo actueel mogelijke informatie besluiten te nemen. Er mogen geen vermijdbare onzekerheden voor provincies en gemeenten meer bestaan; bij de afweging van beleidsvoornemens in het kader van de begrotingsvaststelling moeten provincies en gemeenten zich kunnen baseren op een realistisch beeld van de inkomsten die zij van het Rijk zullen ontvangen. De informatieplicht geldt niet alleen voor de algemene uitkering, maar ook voor de specifieke uitkeringen.
In verband met het tijdstip van begrotingsbehandeling bij provincies en gemeenten is gekozen voor 1 oktober als de uiterste datum waarop de informatie over specifieke uitkeringen bekend moet zijn. Daarbij realiseren wij ons, dat de besluitvorming op rijksniveau op dat moment nog niet is afgerond en dat het dus gaat om informatie met een voorlopig karakter. Dit neemt niet weg dat evenals bij de algemene uitkering de informatie voor provincies en gemeenten nuttig is, onder meer bij de voorbereiding van hun beleid voor het komende jaar; wachten op definitieve besluitvorming bij het Rijk zou voor provincies en gemeenten lastiger zijn.
HOOFDSTUK 4: OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 29: Suppletie-uitkeringen 2001–2004
Evenals bij de invoering van de nieuwe Fvw in 1997 is bij de onderhavige herziening sprake van een aantal herverdeeleffecten, zij het van aanzienlijk geringere omvang. Deze effecten zijn het gevolg van een verdere verbetering van de kostengeoriënteerdheid van het stelsel. De herverdeling zal, evenals dat in de afgelopen periode het geval is geweest, gefaseerd plaats vinden. De overgangsregeling is in praktisch opzicht op een gelijke leest geschoeid als de suppletieregeling 1997–2000. Ter vaststelling van de suppletiebedragen is per, op 1 januari 2000 bestaande, gemeente berekend wat de uitkering zou zijn conform de nieuwe maatstaven en gewichten, en wat het verschil is met de berekening van de uitkering conform het huidige stelsel. De effecten zullen in stappen van 10, 15, 25, 25 en 25% tot stand komen. Het volledige effect wordt dus in 2005 gerealiseerd. Voor de gemeenten waarvan het nadeel meer dan f 100 per inwoner is, wordt het nadeel in de eerste vijf jaar beperkt tot f 10, f 15, f 25, f 25,– en f 25 per inwoner. Van 2001 tot en met 2004 wordt de algemene uitkering van de gemeenten verhoogd (gemeenten met een nadelig herverdeeleffect) of verlaagd (gemeenten met een voordelig herverdeeleffect). Na 2004 worden geen suppletie-uitkeringen meer verstrekt, ook niet aan gemeenten met meer dan f 100 nadeel. Voor deze laatste gemeenten wordt berekend welke suppletiebedragen zij zouden hebben ontvangen indien het resterende effect in de volgende jaren eveneens in jaarlijkse fasen van f 25 per inwoner zou zijn gerealiseerd. Het berekende bedrag wordt uitgekeerd in de vorm van een eenmalige afkoopsom. Deze wordt als onderdeel van de suppletie-uitkering in 2004 uitgekeerd. De exacte bedragen zijn opgenomen in bijlage 4 bij het besluit. De berekeningen zijn gebaseerd op de beschikbare (voorlopige) gegevens, voornamelijk naar het inzicht van februari 2000, en zullen niet worden geactualiseerd. Zij zijn gepubliceerd in de meicirculaire gemeentefonds van 2000, gemeenten hebben gedurende acht weken na de verzending van deze circulaire de gelegenheid gehad bedenkingen in te brengen. De daarbij, of anderszins ambtshalve, verkregen inzichten zijn in bijlage 4 verwerkt. Per gemeente wordt de suppletie-uitkering bij beschikking voor de gehele periode 2001–2004 door de beheerders van het gemeentefonds vastgesteld, conform bijlage 4. Tegen deze beschikkingen kunnen de normale bezwaar- en beroepsprocedures worden gevolgd. Na de bezwaarperiode staan de bedragen vast: fluctuaties in de gebruikte gegevens in de loop van de vier jaar waarvoor deze regeling geldt, zullen geen aanleiding geven tot een tussentijdse op- of neerwaartse bijstelling van de bedragen.
Bij herindelingen waarbij een gemeente wordt opgeheven gaat de suppletie-uitkering naar de algemene rechtsopvolger van de opgeheven gemeente. In een enkel geval kan dat reeds bij de inwerkingtreding van dit besluit het geval zijn, omdat de in bijlage 4 opgenomen lijst de gemeenten en gemeentenamen bevat zoals deze per 1 januari 2000 bestonden.
De integratie-uitkering WUW-middelen wordt geleidelijk toegevoegd aan de algemene uitkering. Tot nu toe werd dit bereikt door een verhoging van het bedrag voor land en binnenwater. Met ingang van de inwerkingtreding van dit besluit wordt de toevoeging gedaan aan het bedrag voor land, vermenigvuldigd met de bodemfactor, en aan het bedrag voor de maatstaf binnenwater. In deze maatstaven komt de kostenfactor voor wegenonderhoud het meest tot uitdrukking.
Een aantal uitvoeringsregelingen berust (mede) op de Ifvw, op de Wet van 6 november of op het Besluit financiële verhouding. Na de inwerkingtreding van het onderhavig besluit berusten zij (mede) op dit besluit.
Een aantal besluiten verwijst naar artikelen in het Besluit financiële verhouding. De desbetreffende artikelen zijn ook in dit besluit opgenomen, maar onder andere nummers. Met de wijzigingen in de andere besluiten worden de verwijzingen aangepast.
Per 1 januari 2002 wordt de euro de Nederlandse geldeenheid. Inmiddels is een rijksbrede inventarisatie uitgevoerd om alle wijzigingen in de wet- en regelgeving die daaruit voortvloeien zoveel mogelijk in één verzamelwet (-besluit, -regeling) tot stand te brengen. Dit besluit is bij deze inventarisatie niet betrokken. Daarom wordt in het besluit zelf in de wijziging voorzien.
De omzetting van de in wettelijke regelingen opgenomen bedragen geschiedt bij de invoering van de euro zoveel mogelijk puur «technisch»: het bedrag wordt omgezet, en hoogstens afgerond op hele euro. Op deze wijze wordt een budgettair effect zoveel mogelijk vermeden. In dit besluit is deze beleidslijn gevolgd, alhoewel dit bij de negatieve inkomstenmaatstaf (nummer 1 van bijlage 2) voor een afronding een merkwaardig bedrag oplevert. Nadat de invoering van de euro is voltooid zullen wij bezien welk bedrag in de toekomst zal worden gehanteerd.
Voor dit besluit geldt, zoals bepaald in artikel 8, vierde lid, van de Fvw, een voorhangprocedure. Het treedt niet eerder in werking dan acht weken na de publicatie van het Staatsblad waarin het is geplaatst. Daarom wordt de inwerkingtreding vastgesteld bij Koninklijk Besluit. De bepalingen uit het vorige Besluit financiële verhouding zijn integraal opgenomen in dit besluit: wat betreft de regeling voor de specifieke uitkering en de aanvullende uitkering is daarom van overgangsrechtelijke problemen geen sprake. Het Besluit financiële verhouding kan dus worden ingetrokken. Nieuw in dit besluit is de opname van de verdeelmaatstaven en de daarop betrekking hebbende artikelen. Deels wijken deze maatstaven ook in meerdere of mindere mate af van de maatstaven uit de invoeringswetten. Hiervoor geldt, dat de nieuwe bepalingen gelden voor besluiten betreffende de algemene uitkeringen over de jaren vanaf de inwerkingtreding van dit Besluit. De algemene uitkeringen over de daaraan voorafgaande jaren worden vastgesteld volgens de regels die in het uitkeringsjaar golden. In hoofdzaak betreft dit dus voor het gemeentefonds de bepalingen uit de IFvw, het Besluit van 14 mei 1998 houdende toevoeging van de categorie vluchtelingen aan de verdeelmaatstaf minderheden en enkele andere aanpassingen van de verdeelmaatstaven van het gemeentefonds, het Wijzigingsbesluit verdeelmaatstaven gemeentefonds 1999, en het Wijzigingsbesluit verdeelmaatstaven gemeentefonds 2000, en voor het provinciefonds de Wet van 6 november.
De bijlagen bij de IFvw en bij de Wet van 6 november hoeven niet bij wet te worden ingetrokken, omdat het hier invoeringswetten betreft. De onderdelen van deze wetten expireren wanneer zij niet meer nodig zijn. De hierboven genoemde besluiten bevatten deels wijzigingen van deze verdeelmaatstaven, deels bepalingen die inmiddels zijn uitgewerkt. Ook voor deze besluiten is intrekking daarom niet noodzakelijk, en ook niet wenselijk, gelet op het volgende. Aangezien de definitieve vaststelling van de algemene uitkering over een bepaald jaar pas enkele jaren later plaatsvindt, zullen er nog een aantal jaren beschikkingen met inachtneming van de verdeelmaatstaven uit de Wet van 6 november, en uit IFvw en de wijzigingsbesluiten van 1998, 1999 en 2000 worden vastgesteld.
Voor zaken die in de Wet van 6 november en de IFvw geregeld worden, en waarvoor in dit besluit geen nieuwe regels worden gesteld heeft de vaststelling van dit besluit uiteraard geen gevolg.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K. G. De Vries
De Staatssecretaris van Financiën,
W. J. Bos
nummer en korte omschrijving | Definitie verdeelmaatstaf | Bron | Peildatum of tijdsaanduiding (indien deze anders luidt dan 1 januari van het uitkeringsjaar) |
---|---|---|---|
1. Maatstaf opcenten motorrijtuigenbelasting | Het voor het kalenderjaar bepaalde totaal van de hoofdsommen van de motorrijtuigenbelasting, van de in de provincie wonende of gevestigde houders van een personenauto of motorrijwiel gedeeld door de uitkeringsfactor over het uitkeringsjaar. Het totaal wordt bepaald door aan de hand van het totaal van de in het kalenderjaar ontvangen provinciale opcenten te berekenen hoeveel hoofdsommen zouden zijn ontvangen, indien het in artikel 5 bedoelde tarief wordt gehanteerd. | Onze Minister van Financiën | 31 december van het jaar, twee jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar |
2a en b. Maatstaf inwoners provincie | Het aantal inwoners van de provincie. Daarbij vindt een verdeling plaats in twee maatstaven, overeenkomstig de volgende groepsindeling: a. het aantal inwoners; b. het aantal inwoners boven de 640 000 inwoners. Bij de toepassing van maatstaf 2b wordt een aantal kleiner dan 640 000 op dat aantal vastgesteld. | CBS | |
3. Maatstaf inwoners stedelijk gebied en landelijk gebied | Het aantal inwoners van binnen de provincie gelegen rastervierkanten. Daarbij vindt een verdeling plaats in twee maatstaven, overeenkomstig de volgende groepsindeling: a. het aantal inwoners van rastervierkanten met een omgevingsadressendichtheid die groter is dan of gelijk is aan 1500 adressen per vierkante kilometer; b. het aantal inwoners van rastervierkanten met een omgevingsadressendichtheid die kleiner is dan of gelijk is aan 1000 adressen per vierkante kilometer. Bij de toepassing van maatstaf 3b geldt een maximum-aantal van 607 000 inwoners. | CBS | |
4. Maatstaf oppervlak land | Het aantal hectaren land in de provincie. | CBS | De meest recente, vóór het uitkeringsjaar vastgestelde bodemstatistiek |
5. Maatstaf oppervlak water | Het aantal hectaren water in de provincie. | CBS | De meest recente, vóór het uitkeringsjaar vastgestelde bodemstatistiek |
6. Maatstaf oppervlak agrarisch- en natuurterrein | Het totaal van de volgende aantallen: 1. het aantal hectaren land in de provincie, in gebruik ten behoeve van de land-, bos- en tuinbouw; 2. het aantal hectaren natuurterrein in de provincie. | CBS | De meest recente, vóór het uitkeringsjaar vastgestelde bodemstatistiek |
7. Maatstaf gewogen weglengte | Het aantal kilometers gewogen weglengte, van de wegen in beheer bij de provincie. | Regeling meet- en rekenregels verdeelmaatstaven en vaststeling kilometers gewogen weglengte provinciefonds art. 5 | 1 januari 1993 |
8. Maatstaf capaciteit warmte-kracht-koppeling | De capaciteit van warmte-krachtkoppelingsinstallaties in alle bedrijfssectoren, uitgezonderd de bedrijven voor openbare electriciteitsproduktie, in het aantal megajoule per uur plus het aantal kilowatt. | CBS | De meest recente cijfers van het CBS |
9. Maatstaf vast bedrag | Één eenheid voor iedere provincie. |
nummer en korte omschrijving | Definitie verdeelmaatstaf | Bron | Peildatum of tijdsaanduiding (indien deze anders luidt dan 1 januari van het uitkeringsjaar) |
---|---|---|---|
1. Maatstaf OZB | Het gecorrigeerde totaal van de vastgestelde waarden, bedoeld in artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken, in de gemeente, neerwaarts afgerond op miljoenen guldens, gedeeld door de uitkeringsfactor over het uitkeringsjaar. Correctie vindt plaats door de waarden van woningen voor 80% en de waarden van niet-woningen voor 70% mee te tellen. Niet meegeteld worden: 1. de waarden die op grond van artikel 220d van de Gemeentewet buiten aanmerking gelaten worden; 2. de waarden van onroerende zaken ten aanzien waarvan op grond van artikel 243 van de Gemeentewet dan wel op grond van rechtstreeks werkende internationale overeenkomsten vrijstelling is verleend. | CBS | |
2. Maatstaf inwoners | Het aantal inwoners van de gemeente. | CBS | |
3. Maatstaf inwoners * bodemfactor buitengebied | Het aantal inwoners van de gemeente vermenigvuldigd met de bodemfactor als bedoeld in artikel 12, tweede lid, voor zover deze betrekking heeft op het gebied buiten de woonkern als bedoeld in artikel 8. | CBS | |
4. Maatstaf jongeren | Het aantal inwoners van de gemeente dat 19 jaar of jonger is. | CBS | |
5. Maatstaf ouderen | Het aantal inwoners van de gemeente dat 65 jaar of ouder is. | CBS | |
6. Maatstaf inwoners waddengemeenten | Voor de gemeenten Texel, Vlieland, Terschelling, Ameland en Schiermonnikoog: het aantal inwoners van de gemeente. Daarbij vindt een verdeling plaats in drie maatstaven, overeenkomstig de volgende schijven: a. het aantal inwoners in het interval tot en met 2500 inwoners; b. het aantal inwoners in het interval van 2501 tot en met 7500 inwoners; c. het aantal inwoners boven de 7500 inwoners. | CBS | |
7. Maatstaf lage inkomens | Het aantal huishoudens in de gemeente, waarvan het inkomen hoger is dan inkomensgrens a en niet hoger is dan inkomensgrens b. Inkomensgrens a wordt zodanig bepaald dat juist bij 10% van het landelijk aantal huishoudens het inkomen onder de grens ligt. Inkomensgrens b wordt zodanig bepaald dat juist bij 40% van het landelijk aantal huishoudens het inkomen onder de grens ligt. | CBS | De meest recente, vóór het uitkeringsjaar vastgestelde inkomensstatistiek |
8. Bijstandsmaatstaf | Het aantal personen dat van de gemeente een periodieke uitkering ontvangt op grond van: 1. de Algemene bijstandswet, voor zover betrekking hebbend op thuiswonende personen jonger dan 65 jaar; 2. het Bijstandsbesluit adreslozen; 3. de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers; 4. de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen. Indien een normuitkering wordt verdeeld over meerdere personen, worden deze personen geteld als één persoon. | CBS | 31 december van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar |
9. Maatstaf uitvoeringskosten bijstand | 1. Het over de drie peiljaren gemiddelde aantal van de in maatstaf 8 bedoelde personen. 2. Dit aantal wordt gecorrigeerd indien: a. een deel van de in het eerste lid bedoelde aantal personen een uitkering ontvangt op basis van de Wet Inkomensvoorziening Kunstenaars. Dit deel wordt op het aantal van de in het eerste lid bedoelde personen in mindering gebracht. b. een gemeente is aangewezen om uitkeringen te verstrekken op basis van het Bijstandsbesluit adreslozen. Het aantal personen waaraan op basis van dit besluit uitkeringen worden verstrekt, wordt bij het aantal van de in het eerste lid bedoelde personen opgeteld. | CBS | 1. 31 december 1995, 31 december 1996, 31 december 1997 2. a. 31 december 1999 b. 31 december 2001 |
10. Maatstaf schaalfactor bijstand | Het aantal personen, bedoeld in maatstaf 9, gedeeld door de som van 350 en dat aantal. | CBS | |
11. Maatstaf uitkeringsontvangers | Het totaal van de volgende aantallen personen: 1. het aantal personen, bedoeld in maatstaf 8; 2. het aantal personen waarvoor de gemeente een geldelijke bijdrage van het Rijk ontvangt in het kader van de Wet inschakeling werkzoekenden; 3. het aantal personen dat ingevolge de Wet Sociale Werkvoorziening in een dienstbetrekking tot de gemeente staat; 4. het aantal inwoners van de gemeente dat een periodieke uitkering ontvangt op grond van de Algemene militaire pensioenwet; 5. het aantal inwoners van de gemeente dat een periodieke uitkering ontvangt op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, of de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering; 6. het aantal inwoners van de gemeente dat een periodieke uitkering ontvangt op grond van het Reglement van het Algemeen Mijnwerkersfonds. Bij de bepaling van de aantallen, bedoeld in de onderdelen 4 tot en met 6, worden alleen invaliditeitsuitkeringen geteld, aan personen jonger dan 65 jaar. | Onderdeel 1: CBS Onderdelen 2 en 3: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Onderdeel 4: Uitvoeringsinstelling Sociale Zekerheid voor Overheid en onderwijs (USZO) Onderdeel 5: het Landelijk instituut sociale verzekeringen Onderdeel 6: het Algemeen Mijnwerkersfonds van de steenkolenmijnen in Limburg | 31 december van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar |
12. Maatstaf minderheden | Het totaal van het aantal inwoners van de gemeente dat geboren is in Suriname, de Nederlandse Antillen, Aruba, Turkije of Marokko, of waarvan een ouder in een van die landen is geboren, vermeerderd met het aantal inwoners met een vergunning krachtens artikel 9 van de Vreemdelingenwet, zonder beperking, dan wel gerechtigd krachtens artikel 10 van de Vreemdelingenwet, dat afkomstig is uit bij ministeriële regeling aan te wijzen landen van herkomst. Een totaal kleiner dan 25 wordt op 0 vastgesteld. | CBS | |
13. Maatstaf klantenpotentieel lokaal | Het aantal potentiële lokale klanten van de woonkernen in de gemeente, als bedoeld in artikel 9. | CBS | |
14. Maatstaf klantenpotentieel regionaal | Het aantal potentiële regionale klanten van de woonkernen in de gemeente als bedoeld in artikel 10. | CBS | |
15. Leerlingmaatstaf | Het gecorrigeerd aantal leerlingen dat in de gemeente een van de volgende vormen van onderwijs volgt: 1. a. onderwijs aan een «speciale school voor basisonderwijs» als gedefinieerd in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs; b. voortgezet speciaal onderwijs, voor zover het onderwijs betreft als bedoeld in artikel 125 van de Wet op het voortgezet onderwijs, en praktijkonderwijs als bedoeld in artikel 10f van de Wet op het voortgezet onderwijs; 2. speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs, als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Wet op de expertisecentra; 3. voortgezet onderwijs voor zover het onderwijs betreft als bedoeld in artikel 5, onder a tot en met c, van de Wet op het voortgezet onderwijs. Correctie vindt plaats door het aantal leerlingen dat het onderwijs, bedoeld onder 1, 2 of 3 volgt, te vermenigvuldigen met: voor de leerlingen bedoeld onder 1: 1,97; voor de leerlingen bedoeld onder 2: 3,44, met dien verstande dat indien is bepaald dat het onderwijs wordt gegeven aan groepen van 2, 3 of 6 leerlingen het aantal leerlingen daarenboven wordt vermenigvuldigd met respectievelijk 4,30, 2,86, of 1,43; voor de leerlingen bedoeld onder 3: 0,73. | Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen | Het meest recente, in het jaar vóór het uitkeringsjaar vastgestelde aantal leerlingen |
16. Maatstaf land | Het aantal hectaren land in de gemeente. | CBS | De meest recente, vóór het uitkeringsjaar vastgestelde bodemstatistiek |
17. Maatstaf land * percentage slechte grond | Het aantal hectaren land als bedoeld in maatstaf 16 vermenigvuldigd met het percentage slechte grond als bedoeld in artikel 12 eerste lid. | CBS | |
18. Maatstaf land * bodemfactor gemeente | Het aantal hectaren land als bedoeld in maatstaf 16, vermenigvuldigd met de bodemfactor als omschreven in artikel 12, tweede lid. | ||
19. Maatstaf binnenwater | Het aantal hectaren binnenwater met een breedte van minstens 6 meter (waterlopen) of een oppervlak van meer dan 1 hectare (meren) in de gemeente. Het IJsselmeer wordt niet als binnenwater geteld. | CBS | De meest recente, vóór het uitkeringsjaar vastgestelde bodemstatistiek |
20. Maatstaf buitenwater | Het aantal hectaren buitenwater in de gemeente. Het aantal bedraagt maximaal 10 000. Het IJsselmeer wordt als buitenwater geteld. | CBS | De meest recente, vóór het uitkeringsjaar vastgestelde bodemstatistiek |
21. Maatstaf oppervlak bebouwing | Het totale oppervlak van de bebouwing als bedoeld in artikel 13, in de gemeente in hectaren. | CBS | |
22. Maatstaf oppervlak bebouwing woonkern * bodemfactor woonkern | Het oppervlak van de bebouwing binnen de woonkernen, vermenigvuldigd met de bodemfactor bedoeld in artikel 12, tweede lid, voor de woonkernen van de gemeente. | CBS | |
23. Maatstaf oppervlak bebouwing buitengebied * bodemfactor buitengebied | Het oppervlak van de bebouwing buiten de woonkernen, vermenigvuldigd met de bodemfactor bedoeld in artikel 12, tweede lid, voor de gebieden buiten de woonkernen. | CBS | |
24. Maatstaf woonruimten | Het aantal woonruimten in de gemeente. | CBS | |
25. Maatstaf woonruimten * bodemfactor woonkern | Het aantal woonruimten in de gemeente vermenigvuldigd met de voor het gebied binnen de woonkern berekende bodemfactor als bedoeld in artikel 12, tweede lid. | CBS | |
26. Maatstaf woonruimten * percentage slechte grond | Het aantal woonruimten in de gemeente vermenigvuldigd met het percentage slechte grond als bedoeld in artikel 12, eerste lid. | CBS | |
27. Maatstaf historische kernen | Voor de gemeente, waarin historische kernen zijn gelegen die zijn aangegeven op de kaart, bedoeld in artikel 16: het aantal hectaren grondoppervlak van die kernen. Kernen kleiner dan 5 hectaren worden bij de bepaling van het grondoppervlak niet meegeteld. Onderscheiden worden groepen historische kernen: a. kernen waarvan het grondoppervlak kleiner is dan of gelijk aan 40 hectaren; b. kernen waarvan het grondoppervlak groter is dan 40 hectaren, maar kleiner dan 65 hectaren; c. kernen waarvan het grondoppervlak groter dan of gelijk is aan 65 hectaren. | CBS | |
28. Maatstaf historische waterweg | Voor de gemeente, waarin historische kernen zijn gelegen die zijn aangegeven op de kaart, bedoeld in artikel 16: het aantal meters historische waterweg, in en rondom de kernen. | CBS | |
29. Maatstaf bewoonde oorden | Voor de gemeente, waarin bewoonde oorden zijn gelegen die zijn aangegeven op de kaart, bedoeld in artikel 16: het historisch aantal woningen in deze oorden. | CBS | |
30. Maatstaf historische woningen in bewoonde oorden | Voor de gemeente, waarin bewoonde oorden zijn gelegen als bedoeld in maatstaf 29, waarbij in de bewoonde oorden historische kernen zijn gelegen met een grondoppervlak van tenminste 5 hectaren als bedoeld in maatstaf 27: het historisch aantal woningen in deze bewoonde oorden. | CBS | |
31. Stadsvernieuwingsmaatstaf | Het in artikel 4, eerste lid, van het Besluit op de stads- en dorpsvernieuwing zoals dat op 1 januari 1999 luidde, bedoelde bedrag voor de gemeente, gedeeld door het in dat artikel bedoelde bedrag aan beschikbare middelen. | Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu | 1 januari 1999 |
32. Maatstaf omgevingsadressendichtheid | De gemiddelde omgevingsadressendichtheid van de adressen in de gemeente, in adressen per vierkante kilometer, vermenigvuldigd met het aantal woonruimten in de gemeente. | CBS | |
33. Maatstaf omgevingsadressendichtheid * percentage slechte grond | De uitkomst van de berekening in maatstaf 32, vermenigvuldigd met het percentage slechte grond als bedoeld in artikel 12, eerste lid. | CBS | |
34. Maatstaf oeverlengte * bodemfactor gemeente | Voor de gemeente waarin binnenwater met een breedte van minstens 6 meter (waterlopen) of een oppervlak van meer dan 50 m2 (meren en poelen) is gelegen: de totale lengte van de oevers van het binnenwater in hectometers, vermenigvuldigd met de bodemfactor voor de gemeente, bedoeld in artikel 12, tweede lid. | CBS | De meest recente berekening van het CBS |
35. Maatstaf oeverlengte * bodemfactor gemeente * dichtheidsfactor | Voor de gemeente waarin binnenwater als bedoeld in maatstaf 34: de uitkomst van de berekening van maatstaf 34, vermenigvuldigd met de dichtheidsfactor, bedoeld in artikel 18. | CBS | De meest recente berekening van het CBS |
36. Maatstaf meerkernigheid | Het aantal kernen in de gemeente. | CBS | |
37. Maatstaf meerkernigheid * bodemfactor buitengebied | Het aantal woonkernen in de gemeente, vermenigvuldigd met de bodemfactor bedoeld in artikel 12, tweede lid, voor het gebied buiten de woonkernen. | ||
38. Maatstaf bedrijven | Het aantal bedrijfsvestigingen in de gemeente. | CBS | |
39. Maatstaf vast bedrag | Eén eenheid voor iedere gemeente. | ||
40. Maatstaf vast bedrag Amsterdam | Eén eenheid voor de gemeente Amsterdam. | ||
41. Maatstaf vast bedrag Rotterdam | Eén eenheid voor de gemeente Rotterdam. | ||
42. Maatstaf vast bedrag Den Haag | Eén eenheid voor de gemeente Den Haag. | ||
43. Maatstaf vast bedrag Utrecht | Eén eenheid voor de gemeente Utrecht. | ||
44. Maatstaf vast bedrag Waddengemeenten | Voor de gemeenten Texel, Vlieland, Terschelling, Ameland en Schiermonnikoog: één eenheid. | ||
45. Herindelingsmaatstaf | Voor gemeenten waar een wijziging van de gemeentelijke indeling heeft plaatsgevonden, als bedoeld in de Wet algemene regels herindeling, artikel 1 onder a, indien ten gevolge van deze wijziging twee of meer gemeenten zijn samengevoegd tot één gemeente, en de datum van samenvoeging ligt in het uitkeringsjaar of in één van de drie daaraan voorafgaande jaren, de uitkomst van de volgende berekening in guldens: [3493023 * a + 117,44 * (b-c)] * d Waarin: a = het aantal gemeenten waarmee het totaal aantal gemeenten ten gevolge van de samenvoeging verminderd wordt; b = het totaal aantal inwoners per 1 januari van het jaar voorafgaand aan de samenvoeging van de gemeenten die bij de herindeling worden samengevoegd; c = het aantal inwoners per 1 januari van het jaar voorafgaand aan de samenvoeging van de bij de samenvoeging betrokken gemeente met het grootste aantal inwoners; d = de uitkeringsfactor die is vastgesteld voor het jaar waarin de samenvoeging plaatsvindt. Het aldus berekende bedrag wordt uitgekeerd in vier jaarlijkse gecorrigeerde termijnen, verdeeld als volgt: 40% van het bedrag wordt uitgekeerd in het uitkeringsjaar waarin de samenvoeging plaatsvindt; 20% van het bedrag wordt uitgekeerd in elk der drie daarop volgende uitkeringsjaren. Correctie vindt plaats door de termijnen te delen door de uitkeringsfactor over het uitkeringsjaar. | CBS |
Nr. | Historische kern | Gemeente waar de kern in het peiljaar in is gelegen | Peiljaar |
---|---|---|---|
1 | Aardenburg | Sluis-Aardenburg | 2000 |
2 | Alkmaar | Alkmaar | 2000 |
3 | Almelo | Almelo | 2000 |
4 | Amersfoort | Amersfoort | 2000 |
5 | Amsterdam | Amsterdam | 2000 |
6 | Appingedam | Appingedam | 2000 |
7 | Arnhem | Arnhem | 2000 |
8 | Asperen | Lingewaal | 2000 |
9 | Assen | Assen | 2000 |
10 | Axel | Axel | 2000 |
11 | Batenburg | Wijchen | 2000 |
12 | Bergen op Zoom | Bergen op Zoom | 2000 |
13 | Beverwijk | Beverwijk | 2000 |
14 | Blokzijl | Brederwiede | 2000 |
15 | Bolsward | Bolsward | 2000 |
16 | Borculo | Borculo | 2000 |
17 | Bourtange | Vlagtwedde | 2000 |
18 | Breda | Breda | 2000 |
19 | Bredevoort | Aalten | 2000 |
20 | Brielle | Brielle | 2000 |
21 | Brouwershaven | Schouwen-Duiveland | 2000 |
22 | Buren | Buren | 2000 |
23 | Coevorden | Coevorden | 2000 |
24 | Culemborg | Culemborg | 2000 |
25 | Delden | Stad Delden | 2000 |
26 | Delfshaven | Rotterdam | 2000 |
27 | Delft | Delft | 2000 |
28 | Delfzijl | Delfzijl | 2000 |
29 | Deventer | Deventer | 2000 |
30 | Diepenheim | Diepenheim | 2000 |
31 | Doesburg | Doesburg | 2000 |
32 | Doetinchem | Doetinchem | 2000 |
33 | Dokkum | Dongeradeel | 2000 |
34 | Domburg | Veere | 2000 |
35 | Dordrecht | Dordrecht | 2000 |
36 | Echt | Echt | 2000 |
37 | Edam | Edam-Volendam | 2000 |
38 | Eindhoven | Eindhoven | 2000 |
39 | Elburg | Elburg | 2000 |
40 | Enkhuizen | Enkhuizen | 2000 |
41 | Enschede | Enschede | 2000 |
42 | Franeker | Franekeradeel | 2000 |
43 | Geertruidenberg | Geertruidenberg | 2000 |
44 | Geervliet | Bernisse | 2000 |
45 | Gemert | Gemert-Bakel | 2000 |
46 | Genemuiden | Genemuiden | 2000 |
47 | Gennep | Gennep | 2000 |
48 | Goedereede | Goedereede | 2000 |
49 | Goes | Goes | 2000 |
50 | Goor | Goor | 2000 |
51 | Gorinchem | Gorinchem | 2000 |
52 | Gouda | Gouda | 2000 |
53 | Grave | Grave | 2000 |
54 | Groenlo | Groenlo | 2000 |
55 | Groningen | Groningen | 2000 |
56 | Haarlem | Haarlem | 2000 |
57 | Harderwijk | Harderwijk | 2000 |
58 | Harlingen | Harlingen | 2000 |
59 | Hasselt | Hasselt | 2000 |
60 | Hattem | Hattem | 2000 |
61 | Heerenveen | Heerenveen | 2000 |
62 | Hellevoetsluis | Hellevoetsluis | 2000 |
63 | Helmond | Helmond | 2000 |
64 | Heukelum | Lingewaal | 2000 |
65 | Heusden | Heusden | 2000 |
66 | Hindelopen | Nijefurd | 2000 |
67 | Hoorn | Hoorn | 2000 |
68 | Huissen | Huissen | 2000 |
69 | Hulst | Hulst | 2000 |
70 | IJlst | Wymbritseradiel | 2000 |
71 | IJsselstein | IJsselstein | 2000 |
72 | IJzendijke | Oostburg | 2000 |
73 | Kampen | Kampen | 2000 |
74 | Kessel | Kessel | 2000 |
75 | Klundert | Zevenbergen | 2000 |
76 | Kuinre | IJsselham | 2000 |
77 | Leerdam | Leerdam | 2000 |
78 | Leeuwarden | Leeuwarden | 2000 |
79 | Leiden | Leiden | 2000 |
80 | Lochem | Lochem | 2000 |
81 | Maassluis | Maassluis | 2000 |
82 | Maastricht incl. Wijck | Maastricht | 2000 |
83 | Medemblik | Medemblik | 2000 |
84 | Megen | Oss | 2000 |
85 | Meppel | Meppel | 2000 |
86 | Middelburg | Middelburg | 2000 |
87 | Monnickendam | Waterland | 2000 |
88 | Montfoort | Montfoort | 2000 |
89 | Montfort | Ambt Montfort | 2000 |
90 | Muiden | Muiden | 2000 |
91 | Naarden | Naarden | 2000 |
92 | Nieuwpoort | Liesveld | 2000 |
93 | Nieuwstadt | Susteren | 2000 |
94 | Nijkerk | Nijkerk | 2000 |
95 | Nijmegen | Nijmegen | 2000 |
96 | Oirschot | Oirschot | 2000 |
97 | Oisterwijk | Oisterwijk | 2000 |
98 | Oldenzaal | Oldenzaal | 2000 |
99 | Ommen | Ommen | 2000 |
100 | Oosterhout | Oosterhout | 2000 |
101 | Ootmarsum | Ootmarsum | 2000 |
102 | Oudenbosch | Halderberge | 2000 |
103 | Oudeschans | Bellingwedde | 2000 |
104 | Oudewater | Oudewater | 2000 |
105 | Philippine | Sas van Gent | 2000 |
106 | Purmerend | Purmerend | 2000 |
107 | Ravenstein | Ravenstein | 2000 |
108 | Retranchement | Sluis-Aardenburg | 2000 |
109 | Rhenen | Rhenen | 2000 |
110 | Rijssen | Rijssen | 2000 |
111 | Roermond | Roermond | 2000 |
112 | Roosendaal | Roosendaal | 2000 |
113 | Rotterdam | Rotterdam | 2000 |
114 | Sas van Gent | Sas van Gent | 2000 |
115 | Schagen | Schagen | 2000 |
116 | Schiedam | Schiedam | 2000 |
117 | Schoonhoven | Schoonhoven | 2000 |
118 | 's-Gravenhage | 's-Gravenhage | 2000 |
119 | 's-Gravenzande | 's-Gravenzande | 2000 |
120 | 's-Heerenberg | Bergh | 2000 |
121 | 's-Hertogenbosch | 's-Hertogenbosch | 2000 |
122 | Sittard | Sittard | 2000 |
123 | Sloten | Gaasterlân-Sleat | 2000 |
124 | Sluis | Sluis-Aardenburg | 2000 |
125 | Sneek | Sneek | 2000 |
126 | St. Maartensdijk | Tholen | 2000 |
127 | Staveren | Nijefurd | 2000 |
128 | Steenbergen | Steenbergen | 2000 |
129 | Steenwijk | Steenwijk | 2000 |
130 | Stevensweert | Maasbracht | 2000 |
131 | Susteren | Susteren | 2000 |
132 | Terneuzen | Terneuzen | 2000 |
133 | Tholen | Tholen | 2000 |
134 | Thorn | Thorn | 2000 |
135 | Tiel | Tiel | 2000 |
136 | Tilburg | Tilburg | 2000 |
137 | Utrecht | Utrecht | 2000 |
138 | Valkenburg | Valkenburg aan de Geul | 2000 |
139 | Veere | Veere | 2000 |
140 | Venlo | Venlo | 2000 |
141 | Vianen | Vianen | 2000 |
142 | Vlaardingen | Vlaardingen | 2000 |
143 | Vlissingen | Vlissingen | 2000 |
144 | Vollenhove | Brederwiede | 2000 |
145 | Wageningen | Wageningen | 2000 |
146 | Weert | Weert | 2000 |
147 | Weesp | Weesp | 2000 |
148 | Wessem | Heel | 2000 |
149 | Wijk bij Duurstede | Wijk bij Duurstede | 2000 |
150 | Willemstad | Zevenbergen | 2000 |
151 | Winschoten | Winschoten | 2000 |
152 | Woerden | Woerden | 2000 |
153 | Workum | Nijefurd | 2000 |
154 | Woudrichem | Woudrichem | 2000 |
155 | Zaandam | Zaanstad | 2000 |
156 | Zaltbommel | Zaltbommel | 2000 |
157 | Zevenaar | Zevenaar | 2000 |
158 | Zevenbergen | Zevenbergen | 2000 |
159 | Zierikzee | Schouwen-Duiveland | 2000 |
160 | Zutphen | Zutphen | 2000 |
161 | Zwartsluis | Zwartsluis | 2000 |
162 | Zwolle | Zwolle | 2000 |
Gemeente | aantal inwoners | herverdeeleffect per inw. | Suppletie 2001 | Suppletie 2002 | Suppletie 2003 | Suppletie 2004 |
---|---|---|---|---|---|---|
Aa en Hunze | 24 860 | – 40 | 894 960,00 | 745 800,00 | 497 200,00 | 248 600,00 |
Aalburg | 11 800 | 19 | – 201 780,00 | – 168 150,00 | – 112 100,00 | – 56 050,00 |
Aalsmeer | 22 625 | – 41 | 834 862,50 | 695 718,75 | 463 812,50 | 231 906,25 |
Aalten | 18 700 | – 51 | 858 330,00 | 715 275,00 | 476 850,00 | 238 425,00 |
Abcoude | 8 535 | 45 | – 345 667,50 | – 288 056,25 | – 192 037,50 | – 96 018,75 |
Achtkarspelen | 28 000 | 7 | – 176 400,00 | – 147 000,00 | – 98 000,00 | – 49 000,00 |
Akersloot | 4 900 | 57 | – 251 370,00 | – 209 475,00 | – 139 650,00 | – 69 825,00 |
Alblasserdam | 18 150 | 41 | – 669 735,00 | – 558 112,50 | – 372 075,00 | – 186 037,50 |
Albrandswaard | 16 726 | 20 | – 301 068,00 | – 250 890,00 | – 167 260,00 | – 83 630,00 |
Alkemade | 14 521 | 33 | – 431 273,70 | – 359 394,75 | – 239 596,50 | – 119 798,25 |
Alkmaar | 92 875 | 32 | – 2 674 800,00 | – 2 229 000,00 | – 1 486 000,00 | – 743 000,00 |
Almelo | 66 333 | 9 | – 537 297,30 | – 447 747,75 | – 298 498,50 | – 149 249,25 |
Almere | 143 163 | 39 | – 5 025 021,30 | – 4 187 517,75 | – 2 791 678,50 | – 1 395 839,25 |
Alphen aan den Rijn | 70 011 | – 6 | 378 059,40 | 315 049,50 | 210 033,00 | 105 016,50 |
Alphen-Chaam | 9 400 | – 142 | 1 240 800,00 | 1 099 800,00 | 864 800,00 | 1 144 474,26 |
Ambt Delden | 5 444 | – 253 | 1 322 892,00 | 1 241 232,00 | 1 105 132,00 | 3 516 072,77 |
Ambt Montfort | 11 050 | – 12 | 119 340,00 | 99 450,00 | 66 300,00 | 33 150,00 |
Ameland | 3 500 | – 68 | 214 200,00 | 178 500,00 | 119 000,00 | 59 500,00 |
Amerongen | 7 280 | 4 | – 26 208,00 | – 21 840,00 | – 14 560,00 | – 7 280,00 |
Amersfoort | 127 250 | 21 | – 2 405 025,00 | – 2 004 187,50 | – 1 336 125,00 | – 668 062,50 |
Amstelveen | 77 500 | 22 | – 1 534 500,00 | – 1 278 750,00 | – 852 500,00 | – 426 250,00 |
Amsterdam | 730 000 | – 7 | 4 599 000,00 | 3 832 500,00 | 2 555 000,00 | 1 277 500,00 |
Andijk | 6 410 | 8 | – 46 152,00 | – 38 460,00 | – 25 640,00 | – 12 820,00 |
Angerlo | 4 825 | – 8 | 34 740,00 | 28 950,00 | 19 300,00 | 9 650,00 |
Anna Paulowna | 13 775 | – 13 | 161 167,50 | 134 306,25 | 89 537,50 | 44 768,75 |
Apeldoorn | 153 500 | – 8 | 1 105 200,00 | 921 000,00 | 614 000,00 | 307 000,00 |
Appingedam | 12 175 | 7 | – 76 702,50 | – 63 918,75 | – 42 612,50 | – 21 306,25 |
Arcen en Velden | 9 100 | – 34 | 278 460,00 | 232 050,00 | 154 700,00 | 77 350,00 |
Arnhem | 138 701 | 16 | – 1 997 294,40 | – 1 664 412,00 | – 1 109 608,00 | – 554 804,00 |
Assen | 58 000 | 17 | – 887 400,00 | – 739 500,00 | – 493 000,00 | – 246 500,00 |
Asten | 15 872 | – 66 | 942 796,80 | 785 664,00 | 523 776,00 | 261 888,00 |
Avereest | 15 275 | – 34 | 467 415,00 | 389 512,50 | 259 675,00 | 129 837,50 |
Axel | 12 100 | 1 | – 10 890,00 | – 9 075,00 | – 6 050,00 | – 3 025,00 |
Baarle-Nassau | 6 150 | – 251 | 1 482 150,00 | 1 389 900,00 | 1 236 150,00 | 3 891 088,06 |
Baarn | 24 400 | 36 | – 790 560,00 | – 658 800,00 | – 439 200,00 | – 219 600,00 |
Barendrecht | 28 461 | – 7 | 179 304,30 | 149 420,25 | 99 613,50 | 49 806,75 |
Barneveld | 47 600 | – 65 | 2 784 600,00 | 2 320 500,00 | 1 547 000,00 | 773 500,00 |
Bathmen | 5 160 | 32 | – 148 608,00 | – 123 840,00 | – 82 560,00 | – 41 280,00 |
Bedum | 10 660 | – 6 | 57 564,00 | 47 970,00 | 31 980,00 | 15 990,00 |
Beek | 17 110 | 9 | – 138 591,00 | – 115 492,50 | – 76 995,00 | – 38 497,50 |
Beemster | 8 407 | – 33 | 249 687,90 | 208 073,25 | 138 715,50 | 69 357,75 |
Beesel | 13 165 | – 15 | 177 727,50 | 148 106,25 | 98 737,50 | 49 368,75 |
Belfeld | 5 445 | – 7 | 34 303,50 | 28 586,25 | 19 057,50 | 9 528,75 |
Bellingwedde | 9 500 | – 32 | 273 600,00 | 228 000,00 | 152 000,00 | 76 000,00 |
Bemmel | 17 750 | – 4 | 63 900,00 | 53 250,00 | 35 500,00 | 17 750,00 |
Bennebroek | 5 100 | 78 | – 358 020,00 | – 298 350,00 | – 198 900,00 | – 99 450,00 |
Bergambacht | 9 200 | 43 | – 356 040,00 | – 296 700,00 | – 197 800,00 | – 98 900,00 |
Bergeijk | 17 803 | – 44 | 704 998,80 | 587 499,00 | 391 666,00 | 195 833,00 |
Bergen L | 13 385 | – 32 | 385 488,00 | 321 240,00 | 214 160,00 | 107 080,00 |
Bergen NH | 13 903 | 30 | – 375 381,00 | – 312 817,50 | – 208 545,00 | – 104 272,50 |
Bergen op Zoom | 65 000 | – 5 | 292 500,00 | 243 750,00 | 162 500,00 | 81 250,00 |
Bergh | 18 305 | – 28 | 461 286,00 | 384 405,00 | 256 270,00 | 128 135,00 |
Bergschenhoek | 12 708 | 14 | – 160 120,80 | – 133 434,00 | – 88 956,00 | – 44 478,00 |
Berkel en Rodenrijs | 16 543 | 8 | – 119 109,60 | – 99 258,00 | – 66 172,00 | – 33 086,00 |
Bernheze | 28 345 | – 34 | 867 357,00 | 722 797,50 | 481 865,00 | 240 932,50 |
Bernisse | 12 822 | 15 | – 173 097,00 | – 144 247,50 | – 96 165,00 | – 48 082,50 |
Best | 26 183 | – 19 | 447 729,30 | 373 107,75 | 248 738,50 | 124 369,25 |
Beuningen | 25 378 | 25 | – 571 005,00 | – 475 837,50 | – 317 225,00 | – 158 612,50 |
Beverwijk | 35 800 | – 17 | 547 740,00 | 456 450,00 | 304 300,00 | 152 150,00 |
Binnenmaas | 19 000 | 9 | – 153 900,00 | – 128 250,00 | – 85 500,00 | – 42 750,00 |
Bladel | 18 945 | – 56 | 954 828,00 | 795 690,00 | 530 460,00 | 265 230,00 |
Blaricum | 9 580 | 55 | – 474 210,00 | – 395 175,00 | – 263 450,00 | – 131 725,00 |
Bleiswijk | 10 200 | – 42 | 385 560,00 | 321 300,00 | 214 200,00 | 107 100,00 |
Bloemendaal | 16 682 | 32 | – 480 441,60 | – 400 368,00 | – 266 912,00 | – 133 456,00 |
Boarnsterhim | 18 200 | – 16 | 262 080,00 | 218 400,00 | 145 600,00 | 72 800,00 |
Bodegraven | 19 500 | 8 | – 140 400,00 | – 117 000,00 | – 78 000,00 | – 39 000,00 |
Boekel | 9 180 | – 114 | 954 720,00 | 817 020,00 | 587 520,00 | 479 265,28 |
Bolsward | 9 340 | 15 | – 126 090,00 | – 105 075,00 | – 70 050,00 | – 35 025,00 |
Borculo | 10 300 | – 2 | 18 540,00 | 15 450,00 | 10 300,00 | 5 150,00 |
Borger-Odoorn | 26 100 | – 24 | 563 760,00 | 469 800,00 | 313 200,00 | 156 600,00 |
Born | 14 650 | – 19 | 250 515,00 | 208 762,50 | 139 175,00 | 69 587,50 |
Borne | 22 376 | 18 | – 362 491,20 | – 302 076,00 | – 201 384,00 | – 100 692,00 |
Borsele | 21 816 | 14 | – 274 881,60 | – 229 068,00 | – 152 712,00 | – 76 356,00 |
Boskoop | 15 125 | 76 | – 1 034 550,00 | – 862 125,00 | – 574 750,00 | – 287 375,00 |
Boxmeer | 28 750 | – 61 | 1 578 375,00 | 1 315 312,50 | 876 875,00 | 438 437,50 |
Boxtel | 29 245 | – 3 | 78 961,50 | 65 801,25 | 43 867,50 | 21 933,75 |
Breda | 161 263 | 12 | – 1 741 640,40 | – 1 451 367,00 | – 967 578,00 | – 483 789,00 |
Brederwiede | 12 425 | – 38 | 424 935,00 | 354 112,50 | 236 075,00 | 118 037,50 |
Breukelen | 14 200 | 35 | – 447 300,00 | – 372 750,00 | – 248 500,00 | – 124 250,00 |
Brielle | 15 940 | 7 | – 100 422,00 | – 83 685,00 | – 55 790,00 | – 27 895,00 |
Broekhuizen | 1 930 | – 27 | 46 899,00 | 39 082,50 | 26 055,00 | 13 027,50 |
Brummen | 21 420 | – 17 | 327 726,00 | 273 105,00 | 182 070,00 | 91 035,00 |
Brunssum | 30 709 | – 1 | 27 638,10 | 23 031,75 | 15 354,50 | 7 677,25 |
Bunnik | 14 000 | 34 | – 428 400,00 | – 357 000,00 | – 238 000,00 | – 119 000,00 |
Bunschoten | 19 200 | 28 | – 483 840,00 | – 403 200,00 | – 268 800,00 | – 134 400,00 |
Buren | 24 850 | 12 | – 268 380,00 | – 223 650,00 | – 149 100,00 | – 74 550,00 |
Bussum | 30 950 | 42 | – 1 169 910,00 | – 974 925,00 | – 649 950,00 | – 324 975,00 |
Capelle aan den IJssel | 64 600 | 38 | – 2 209 320,00 | – 1 841 100,00 | – 1 227 400,00 | – 613 700,00 |
Castricum | 23 000 | 32 | – 662 400,00 | – 552 000,00 | – 368 000,00 | – 184 000,00 |
Coevorden | 34 700 | – 44 | 1 374 120,00 | 1 145 100,00 | 763 400,00 | 381 700,00 |
Cranendonck | 20 400 | – 41 | 752 760,00 | 627 300,00 | 418 200,00 | 209 100,00 |
Cromstrijen | 12 850 | 6 | – 69 390,00 | – 57 825,00 | – 38 550,00 | – 19 275,00 |
Cuijk | 23 767 | – 32 | 684 489,60 | 570 408,00 | 380 272,00 | 190 136,00 |
Culemborg | 24 575 | – 8 | 176 940,00 | 147 450,00 | 98 300,00 | 49 150,00 |
Dalfsen | 17 475 | – 67 | 1 053 742,50 | 878 118,75 | 585 412,50 | 292 706,25 |
Dantumadeel | 19 800 | 18 | – 320 760,00 | – 267 300,00 | – 178 200,00 | – 89 100,00 |
De Bilt | 32 850 | 39 | – 1 153 035,00 | – 960 862,50 | – 640 575,00 | – 320 287,50 |
De Lier | 11 175 | – 3 | 30 172,50 | 25 143,75 | 16 762,50 | 8 381,25 |
De Marne | 10 845 | – 39 | 380 659,50 | 317 216,25 | 211 477,50 | 105 738,75 |
De Ronde Venen | 34 180 | 48 | – 1 476 576,00 | – 1 230 480,00 | – 820 320,00 | – 410 160,00 |
De Wolden | 23 400 | – 45 | 947 700,00 | 789 750,00 | 526 500,00 | 263 250,00 |
Delft | 95 250 | – 24 | 2 057 400,00 | 1 714 500,00 | 1 143 000,00 | 571 500,00 |
Delfzijl | 29 000 | – 2 | 52 200,00 | 43 500,00 | 29 000,00 | 14 500,00 |
Den Ham | 14 950 | – 7 | 94 185,00 | 78 487,50 | 52 325,00 | 26 162,50 |
Den Helder | 59 500 | 66 | – 3 534 300,00 | – 2 945 250,00 | – 1 963 500,00 | – 981 750,00 |
Denekamp | 12 375 | – 40 | 445 500,00 | 371 250,00 | 247 500,00 | 123 750,00 |
Deurne | 31 924 | – 81 | 2 327 259,60 | 1 939 383,00 | 1 292 922,00 | 646 461,00 |
Deventer | 82 621 | 1 | – 74 358,90 | – 61 965,75 | – 41 310,50 | – 20 655,25 |
Didam | 16 600 | – 23 | 343 620,00 | 286 350,00 | 190 900,00 | 95 450,00 |
Diemen | 23 987 | 29 | – 626 060,70 | – 521 717,25 | – 347 811,50 | – 173 905,75 |
Diepenheim | 2 775 | 14 | – 34 965,00 | – 29 137,50 | – 19 425,00 | – 9 712,50 |
Dinxperlo | 8 650 | – 2 | 15 570,00 | 12 975,00 | 8 650,00 | 4 325,00 |
Dirksland | 8 200 | – 37 | 273 060,00 | 227 550,00 | 151 700,00 | 75 850,00 |
Dodewaard | 4 420 | 6 | – 23 868,00 | – 19 890,00 | – 13 260,00 | – 6 630,00 |
Doesburg | 11 500 | – 6 | 62 100,00 | 51 750,00 | 34 500,00 | 17 250,00 |
Doetinchem | 47 000 | – 6 | 253 800,00 | 211 500,00 | 141 000,00 | 70 500,00 |
Dongen | 24 750 | – 6 | 133 650,00 | 111 375,00 | 74 250,00 | 37 125,00 |
Dongeradeel | 24 350 | 1 | – 21 915,00 | – 18 262,50 | – 12 175,00 | – 6 087,50 |
Doorn | 10 000 | 30 | – 270 000,00 | – 225 000,00 | – 150 000,00 | – 75 000,00 |
Dordrecht | 120 000 | – 5 | 540 000,00 | 450 000,00 | 300 000,00 | 150 000,00 |
Drechterland | 9 860 | – 9 | 79 866,00 | 66 555,00 | 44 370,00 | 22 185,00 |
Driebergen-Rijsenburg | 18 304 | 53 | – 873 100,80 | – 727 584,00 | – 485 056,00 | – 242 528,00 |
Drimmelen | 26 695 | – 6 | 144 153,00 | 120 127,50 | 80 085,00 | 40 042,50 |
Dronten | 35 200 | – 66 | 2 090 880,00 | 1 742 400,00 | 1 161 600,00 | 580 800,00 |
Druten | 16 700 | – 12 | 180 360,00 | 150 300,00 | 100 200,00 | 50 100,00 |
Duiven | 25 438 | 14 | – 320 518,80 | – 267 099,00 | – 178 066,00 | – 89 033,00 |
Echt | 19 020 | – 4 | 68 472,00 | 57 060,00 | 38 040,00 | 19 020,00 |
Echteld | 6 700 | – 2 | 12 060,00 | 10 050,00 | 6 700,00 | 3 350,00 |
Edam-Volendam | 27 500 | 18 | – 445 500,00 | – 371 250,00 | – 247 500,00 | – 123 750,00 |
Ede | 101 542 | – 24 | 2 193 307,20 | 1 827 756,00 | 1 218 504,00 | 609 252,00 |
Eemnes | 8 608 | 17 | – 131 702,40 | – 109 752,00 | – 73 168,00 | – 36 584,00 |
Eemsmond | 16 400 | – 46 | 678 960,00 | 565 800,00 | 377 200,00 | 188 600,00 |
Eersel | 18 250 | – 19 | 312 075,00 | 260 062,50 | 173 375,00 | 86 687,50 |
Egmond | 11 450 | 40 | – 412 200,00 | – 343 500,00 | – 229 000,00 | – 114 500,00 |
Eibergen | 16 573 | – 53 | 790 532,10 | 658 776,75 | 439 184,50 | 219 592,25 |
Eijsden | 12 050 | 29 | – 314 505,00 | – 262 087,50 | – 174 725,00 | – 87 362,50 |
Eindhoven | 201 000 | – 9 | 1 628 100,00 | 1 356 750,00 | 904 500,00 | 452 250,00 |
Elburg | 21 620 | 52 | – 1 011 816,00 | – 843 180,00 | – 562 120,00 | – 281 060,00 |
Elst | 16 840 | 12 | – 181 872,00 | – 151 560,00 | – 101 040,00 | – 50 520,00 |
Emmen | 105 740 | – 11 | 1 046 826,00 | 872 355,00 | 581 570,00 | 290 785,00 |
Enkhuizen | 16 900 | 0 | 0,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 |
Enschede | 150 098 | – 2 | 270 176,40 | 225 147,00 | 150 098,00 | 75 049,00 |
Epe | 33 140 | – 30 | 894 780,00 | 745 650,00 | 497 100,00 | 248 550,00 |
Ermelo | 26 778 | – 5 | 120 501,00 | 100 417,50 | 66 945,00 | 33 472,50 |
Etten-Leur | 36 900 | – 20 | 664 200,00 | 553 500,00 | 369 000,00 | 184 500,00 |
Ferwerderadiel | 8 771 | – 27 | 213 135,30 | 177 612,75 | 118 408,50 | 59 204,25 |
Franekeradeel | 20 000 | – 69 | 1 242 000,00 | 1 035 000,00 | 690 000,00 | 345 000,00 |
Gaasterlan-Sleat | 10 000 | – 12 | 108 000,00 | 90 000,00 | 60 000,00 | 30 000,00 |
Geertruidenberg | 21 130 | – 18 | 342 306,00 | 285 255,00 | 190 170,00 | 95 085,00 |
Geldermalsen | 24 370 | – 41 | 899 253,00 | 749 377,50 | 499 585,00 | 249 792,50 |
Geldrop | 27 899 | 31 | – 778 382,10 | – 648 651,75 | – 432 434,50 | – 216 217,25 |
Geleen | 34 050 | – 50 | 1 532 250,00 | 1 276 875,00 | 851 250,00 | 425 625,00 |
Gemert-Bakel | 27 550 | – 78 | 1 934 010,00 | 1 611 675,00 | 1 074 450,00 | 537 225,00 |
Gendringen | 20 790 | – 18 | 336 798,00 | 280 665,00 | 187 110,00 | 93 555,00 |
Gendt | 7 210 | 18 | – 116 802,00 | – 97 335,00 | – 64 890,00 | – 32 445,00 |
Genemuiden | 9 070 | 1 | – 8 163,00 | – 6 802,50 | – 4 535,00 | – 2 267,50 |
Gennep | 16 700 | – 46 | 691 380,00 | 576 150,00 | 384 100,00 | 192 050,00 |
Giessenlanden | 14 000 | 33 | – 415 800,00 | – 346 500,00 | – 231 000,00 | – 115 500,00 |
Gilze en Rijen | 24 215 | – 15 | 326 902,50 | 272 418,75 | 181 612,50 | 90 806,25 |
Goedereede | 11 169 | – 62 | 623 230,20 | 519 358,50 | 346 239,00 | 173 119,50 |
Goes | 35 850 | 14 | – 451 710,00 | – 376 425,00 | – 250 950,00 | – 125 475,00 |
Goirle | 22 400 | 4 | – 80 640,00 | – 67 200,00 | – 44 800,00 | – 22 400,00 |
Goor | 12 400 | – 3 | 33 480,00 | 27 900,00 | 18 600,00 | 9 300,00 |
Gorinchem | 33 612 | 1 | – 30 250,80 | – 25 209,00 | – 16 806,00 | – 8 403,00 |
Gorssel | 13 200 | – 30 | 356 400,00 | 297 000,00 | 198 000,00 | 99 000,00 |
Gouda | 72 355 | 38 | – 2 474 541,00 | – 2 062 117,50 | – 1 374 745,00 | – 687 372,50 |
Graafstroom | 9 475 | 61 | – 520 177,50 | – 433 481,25 | – 288 987,50 | – 144 493,75 |
Graft-De Rijp | 6 300 | 102 | – 578 340,00 | – 481 950,00 | – 321 300,00 | – 160 650,00 |
Gramsbergen | 6 550 | – 55 | 324 225,00 | 270 187,50 | 180 125,00 | 90 062,50 |
Grave | 12 610 | 7 | – 79 443,00 | – 66 202,50 | – 44 135,00 | – 22 067,50 |
Groenlo | 9 130 | 6 | – 49 302,00 | – 41 085,00 | – 27 390,00 | – 13 695,00 |
Groesbeek | 19 302 | 22 | – 382 179,60 | – 318 483,00 | – 212 322,00 | – 106 161,00 |
Groningen | 172 000 | – 28 | 4 334 400,00 | 3 612 000,00 | 2 408 000,00 | 1 204 000,00 |
Grootegast | 11 725 | – 21 | 221 602,50 | 184 668,75 | 123 112,50 | 61 556,25 |
Grubbenvorst | 6 830 | – 124 | 778 620,00 | 676 170,00 | 505 420,00 | 489 311,51 |
Gulpen-Wittem | 15 487 | 49 | – 682 976,70 | – 569 147,25 | – 379 431,50 | – 189 715,75 |
Haaksbergen | 23 780 | – 36 | 770 472,00 | 642 060,00 | 428 040,00 | 214 020,00 |
Haaren | 14 030 | – 38 | 479 826,00 | 399 855,00 | 266 570,00 | 133 285,00 |
Haarlem | 148 250 | – 29 | 3 869 325,00 | 3 224 437,50 | 2 149 625,00 | 1 074 812,50 |
Haarlemmerliede Spaarnw | 5 269 | 18 | – 85 357,80 | – 71 131,50 | – 47 421,00 | – 23 710,50 |
Haarlemmermeer | 112 000 | – 13 | 1 310 400,00 | 1 092 000,00 | 728 000,00 | 364 000,00 |
Haelen | 9 925 | – 6 | 53 595,00 | 44 662,50 | 29 775,00 | 14 887,50 |
Halderberge | 29 600 | 1 | – 26 640,00 | – 22 200,00 | – 14 800,00 | – 7 400,00 |
Hardenberg | 35 025 | – 51 | 1 607 647,50 | 1 339 706,25 | 893 137,50 | 446 568,75 |
Harderwijk | 39 572 | – 7 | 249 303,60 | 207 753,00 | 138 502,00 | 69 251,00 |
Hardinxveld-Giessendam | 17 730 | 32 | – 510 624,00 | – 425 520,00 | – 283 680,00 | – 141 840,00 |
Haren | 18 590 | 30 | – 501 930,00 | – 418 275,00 | – 278 850,00 | – 139 425,00 |
Harenkarspel | 14 950 | 41 | – 551 655,00 | – 459 712,50 | – 306 475,00 | – 153 237,50 |
Harlingen | 15 500 | 42 | – 585 900,00 | – 488 250,00 | – 325 500,00 | – 162 750,00 |
Harmelen | 8 020 | 55 | – 396 990,00 | – 330 825,00 | – 220 550,00 | – 110 275,00 |
Hasselt | 7 575 | – 35 | 238 612,50 | 198 843,75 | 132 562,50 | 66 281,25 |
Hattem | 11 650 | 26 | – 272 610,00 | – 227 175,00 | – 151 450,00 | – 75 725,00 |
Heel | 8 380 | – 5 | 37 710,00 | 31 425,00 | 20 950,00 | 10 475,00 |
Heemskerk | 36 670 | 36 | – 1 188 108,00 | – 990 090,00 | – 660 060,00 | – 330 030,00 |
Heemstede | 25 947 | 42 | – 980 796,60 | – 817 330,50 | – 544 887,00 | – 272 443,50 |
Heerde | 18 150 | – 18 | 294 030,00 | 245 025,00 | 163 350,00 | 81 675,00 |
Heerenveen | 40 600 | 1 | – 36 540,00 | – 30 450,00 | – 20 300,00 | – 10 150,00 |
Heerhugowaard | 44 120 | 17 | – 675 036,00 | – 562 530,00 | – 375 020,00 | – 187 510,00 |
Heerjansdam | 3 551 | 62 | – 198 145,80 | – 165 121,50 | – 110 081,00 | – 55 040,50 |
Heerlen | 95 000 | 17 | – 1 453 500,00 | – 1 211 250,00 | – 807 500,00 | – 403 750,00 |
Heeze-Leende | 15 325 | – 62 | 855 135,00 | 712 612,50 | 475 075,00 | 237 537,50 |
Heiloo | 21 600 | 39 | – 758 160,00 | – 631 800,00 | – 421 200,00 | – 210 600,00 |
Heino | 7 900 | 12 | – 85 320,00 | – 71 100,00 | – 47 400,00 | – 23 700,00 |
Helden | 19 360 | – 70 | 1 219 680,00 | 1 016 400,00 | 677 600,00 | 338 800,00 |
Hellendoorn | 35 643 | – 12 | 384 944,40 | 320 787,00 | 213 858,00 | 106 929,00 |
Hellevoetsluis | 38 200 | – 1 | 34 380,00 | 28 650,00 | 19 100,00 | 9 550,00 |
Helmond | 79 645 | 8 | – 573 444,00 | – 477 870,00 | – 318 580,00 | – 159 290,00 |
Hendrik-Ido-Ambacht | 21 020 | 30 | – 567 540,00 | – 472 950,00 | – 315 300,00 | – 157 650,00 |
Hengelo Gld | 8 405 | – 36 | 272 322,00 | 226 935,00 | 151 290,00 | 75 645,00 |
Hengelo O | 78 908 | – 3 | 213 051,60 | 177 543,00 | 118 362,00 | 59 181,00 |
Het Bildt | 10 175 | – 81 | 741 757,50 | 618 131,25 | 412 087,50 | 206 043,75 |
Heteren | 9 200 | 14 | – 115 920,00 | – 96 600,00 | – 64 400,00 | – 32 200,00 |
Heumen | 16 320 | – 4 | 58 752,00 | 48 960,00 | 32 640,00 | 16 320,00 |
Heusden | 42 800 | 0 | 0,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 |
Heythuysen | 12 045 | – 56 | 607 068,00 | 505 890,00 | 337 260,00 | 168 630,00 |
Hillegom | 20 750 | 38 | – 709 650,00 | – 591 375,00 | – 394 250,00 | – 197 125,00 |
Hilvarenbeek | 14 580 | – 86 | 1 128 492,00 | 940 410,00 | 626 940,00 | 313 470,00 |
Hilversum | 82 308 | 23 | – 1 703 775,60 | – 1 419 813,00 | – 946 542,00 | – 473 271,00 |
Holten | 8 825 | – 34 | 270 045,00 | 225 037,50 | 150 025,00 | 75 012,50 |
Hontenisse | 7 900 | 17 | – 120 870,00 | – 100 725,00 | – 67 150,00 | – 33 575,00 |
Hoogeveen | 53 050 | – 3 | 143 235,00 | 119 362,50 | 79 575,00 | 39 787,50 |
Hoogezand-Sappemeer | 33 150 | – 5 | 149 175,00 | 124 312,50 | 82 875,00 | 41 437,50 |
Hoorn | 64 500 | 27 | – 1 567 350,00 | – 1 306 125,00 | – 870 750,00 | – 435 375,00 |
Horst | 19 600 | – 76 | 1 340 640,00 | 1 117 200,00 | 744 800,00 | 372 400,00 |
Houten | 34 745 | 46 | – 1 438 443,00 | – 1 198 702,50 | – 799 135,00 | – 399 567,50 |
Huissen | 15 780 | 30 | – 426 060,00 | – 355 050,00 | – 236 700,00 | – 118 350,00 |
Huizen | 42 200 | 37 | – 1 405 260,00 | – 1 171 050,00 | – 780 700,00 | – 390 350,00 |
Hulst | 19 610 | – 24 | 423 576,00 | 352 980,00 | 235 320,00 | 117 660,00 |
Hummelo en Keppel | 4 510 | – 14 | 56 826,00 | 47 355,00 | 31 570,00 | 15 785,00 |
Hunsel | 6 085 | 6 | – 32 859,00 | – 27 382,50 | – 18 255,00 | – 9 127,50 |
IJsselham | 5 586 | – 71 | 356 945,40 | 297 454,50 | 198 303,00 | 99 151,50 |
IJsselmuiden | 14 850 | 6 | – 80 190,00 | – 66 825,00 | – 44 550,00 | – 22 275,00 |
IJsselstein | 29 289 | 47 | – 1 238 924,70 | – 1 032 437,25 | – 688 291,50 | – 344 145,75 |
Jacobswoude | 10 756 | 42 | – 406 576,80 | – 338 814,00 | – 225 876,00 | – 112 938,00 |
Kampen | 32 200 | – 7 | 202 860,00 | 169 050,00 | 112 700,00 | 56 350,00 |
Kapelle | 11 125 | 13 | – 130 162,50 | – 108 468,75 | – 72 312,50 | – 36 156,25 |
Katwijk | 40 700 | 41 | – 1 501 830,00 | – 1 251 525,00 | – 834 350,00 | – 417 175,00 |
Kerkrade | 51 750 | 22 | – 1 024 650,00 | – 853 875,00 | – 569 250,00 | – 284 625,00 |
Kessel | 4 175 | – 70 | 263 025,00 | 219 187,50 | 146 125,00 | 73 062,50 |
Kesteren | 10 740 | 5 | – 48 330,00 | – 40 275,00 | – 26 850,00 | – 13 425,00 |
Kollumerland en Nwkruisl | 13 025 | 4 | – 46 890,00 | – 39 075,00 | – 26 050,00 | – 13 025,00 |
Korendijk | 10 500 | 6 | – 56 700,00 | – 47 250,00 | – 31 500,00 | – 15 750,00 |
Krimpen aan den IJssel | 28 408 | 30 | – 767 016,00 | – 639 180,00 | – 426 120,00 | – 213 060,00 |
Laarbeek | 21 450 | – 20 | 386 100,00 | 321 750,00 | 214 500,00 | 107 250,00 |
Landerd | 14 310 | – 75 | 965 925,00 | 804 937,50 | 536 625,00 | 268 312,50 |
Landgraaf | 41 100 | 27 | – 998 730,00 | – 832 275,00 | – 554 850,00 | – 277 425,00 |
Landsmeer | 10 320 | 69 | – 640 872,00 | – 534 060,00 | – 356 040,00 | – 178 020,00 |
Langedijk | 23 700 | 45 | – 959 850,00 | – 799 875,00 | – 533 250,00 | – 266 625,00 |
Laren | 11 500 | 45 | – 465 750,00 | – 388 125,00 | – 258 750,00 | – 129 375,00 |
Leek | 18 833 | – 2 | 33 899,40 | 28 249,50 | 18 833,00 | 9 416,50 |
Leerdam | 20 763 | 1 | – 18 686,70 | – 15 572,25 | – 10 381,50 | – 5 190,75 |
Leersum | 7 300 | 5 | – 32 850,00 | – 27 375,00 | – 18 250,00 | – 9 125,00 |
Leeuwarden | 89 184 | – 2 | 160 531,20 | 133 776,00 | 89 184,00 | 44 592,00 |
Leeuwarderadeel | 10 450 | – 11 | 103 455,00 | 86 212,50 | 57 475,00 | 28 737,50 |
Leiden | 117 720 | 1 | – 105 948,00 | – 88 290,00 | – 58 860,00 | – 29 430,00 |
Leiderdorp | 25 442 | 25 | – 572 445,00 | – 477 037,50 | – 318 025,00 | – 159 012,50 |
Leidschendam | 38 110 | – 1 | 34 299,00 | 28 582,50 | 19 055,00 | 9 527,50 |
Lelystad | 63 000 | 12 | – 680 400,00 | – 567 000,00 | – 378 000,00 | – 189 000,00 |
Lemsterland | 12 500 | – 35 | 393 750,00 | 328 125,00 | 218 750,00 | 109 375,00 |
Leusden | 29 025 | 24 | – 626 940,00 | – 522 450,00 | – 348 300,00 | – 174 150,00 |
Lichtenvoorde | 19 075 | – 30 | 515 025,00 | 429 187,50 | 286 125,00 | 143 062,50 |
Liemeer | 6 900 | 77 | – 478 170,00 | – 398 475,00 | – 265 650,00 | – 132 825,00 |
Liesveld | 9 600 | 13 | – 112 320,00 | – 93 600,00 | – 62 400,00 | – 31 200,00 |
Limmen | 6 485 | 36 | – 210 114,00 | – 175 095,00 | – 116 730,00 | – 58 365,00 |
Lingewaal | 10 700 | 9 | – 86 670,00 | – 72 225,00 | – 48 150,00 | – 24 075,00 |
Lisse | 22 020 | 23 | – 455 814,00 | – 379 845,00 | – 253 230,00 | – 126 615,00 |
Lith | 6 625 | – 44 | 262 350,00 | 218 625,00 | 145 750,00 | 72 875,00 |
Littenseradiel | 10 623 | 60 | – 573 642,00 | – 478 035,00 | – 318 690,00 | – 159 345,00 |
Lochem | 19 150 | – 50 | 861 750,00 | 718 125,00 | 478 750,00 | 239 375,00 |
Loenen | 8 550 | 78 | – 600 210,00 | – 500 175,00 | – 333 450,00 | – 166 725,00 |
Loon op Zand | 22 699 | 5 | – 102 145,50 | – 85 121,25 | – 56 747,50 | – 28 373,75 |
Loosdrecht | 8 900 | 28 | – 224 280,00 | – 186 900,00 | – 124 600,00 | – 62 300,00 |
Lopik | 13 400 | 6 | – 72 360,00 | – 60 300,00 | – 40 200,00 | – 20 100,00 |
Loppersum | 11 068 | 34 | – 338 680,80 | – 282 234,00 | – 188 156,00 | – 94 078,00 |
Losser | 22 550 | 1 | – 20 295,00 | – 16 912,50 | – 11 275,00 | – 5 637,50 |
Maarn | 5 868 | 21 | – 110 905,20 | – 92 421,00 | – 61 614,00 | – 30 807,00 |
Maarssen | 40 708 | 57 | – 2 088 320,40 | – 1 740 267,00 | – 1 160 178,00 | – 580 089,00 |
Maartensdijk | 9 550 | 12 | – 103 140,00 | – 85 950,00 | – 57 300,00 | – 28 650,00 |
Maasbracht | 13 650 | 12 | – 147 420,00 | – 122 850,00 | – 81 900,00 | – 40 950,00 |
Maasbree | 12 872 | – 45 | 521 316,00 | 434 430,00 | 289 620,00 | 144 810,00 |
Maasdonk | 11 440 | – 26 | 267 696,00 | 223 080,00 | 148 720,00 | 74 360,00 |
Maasdriel | 23 030 | – 7 | 145 089,00 | 120 907,50 | 80 605,00 | 40 302,50 |
Maasland | 6 810 | 22 | – 134 838,00 | – 112 365,00 | – 74 910,00 | – 37 455,00 |
Maassluis | 33 100 | 15 | – 446 850,00 | – 372 375,00 | – 248 250,00 | – 124 125,00 |
Maastricht | 121 729 | 9 | – 986 004,90 | – 821 670,75 | – 547 780,50 | – 273 890,25 |
Margraten | 13 800 | 19 | – 235 980,00 | – 196 650,00 | – 131 100,00 | – 65 550,00 |
Markelo | 7 140 | – 132 | 871 080,00 | 763 980,00 | 585 480,00 | 667 009,19 |
Marum | 9 675 | – 25 | 217 687,50 | 181 406,25 | 120 937,50 | 60 468,75 |
Medemblik | 7 750 | – 15 | 104 625,00 | 87 187,50 | 58 125,00 | 29 062,50 |
Meerlo-Wanssum | 7 500 | – 44 | 297 000,00 | 247 500,00 | 165 000,00 | 82 500,00 |
Meerssen | 20 308 | 36 | – 657 979,20 | – 548 316,00 | – 365 544,00 | – 182 772,00 |
Meijel | 5 725 | – 61 | 314 302,50 | 261 918,75 | 174 612,50 | 87 306,25 |
Menaldumadeel | 13 819 | 25 | – 310 927,50 | – 259 106,25 | – 172 737,50 | – 86 368,75 |
Menterwolde | 12 600 | – 12 | 136 080,00 | 113 400,00 | 75 600,00 | 37 800,00 |
Meppel | 29 625 | 11 | – 293 287,50 | – 244 406,25 | – 162 937,50 | – 81 468,75 |
Middelburg | 44 900 | 31 | – 1 252 710,00 | – 1 043 925,00 | – 695 950,00 | – 347 975,00 |
Middelharnis | 16 800 | – 16 | 241 920,00 | 201 600,00 | 134 400,00 | 67 200,00 |
Midden Drenthe | 32 255 | – 49 | 1 422 445,50 | 1 185 371,25 | 790 247,50 | 395 123,75 |
Mierlo | 10 180 | 1 | – 9 162,00 | – 7 635,00 | – 5 090,00 | – 2 545,00 |
Mill en Sint Hubert | 11 075 | – 87 | 867 172,50 | 722 643,75 | 481 762,50 | 240 881,25 |
Millingen aan de Rijn | 5 940 | 63 | – 336 798,00 | – 280 665,00 | – 187 110,00 | – 93 555,00 |
Moerdijk | 36 500 | – 32 | 1 051 200,00 | 876 000,00 | 584 000,00 | 292 000,00 |
Monster | 20 380 | 45 | – 825 390,00 | – 687 825,00 | – 458 550,00 | – 229 275,00 |
Montfoort U | 13 710 | 12 | – 148 068,00 | – 123 390,00 | – 82 260,00 | – 41 130,00 |
Mook en Middelaar | 7 930 | 35 | – 249 795,00 | – 208 162,50 | – 138 775,00 | – 69 387,50 |
Moordrecht | 7 788 | 51 | – 357 469,20 | – 297 891,00 | – 198 594,00 | – 99 297,00 |
Muiden | 6 848 | 40 | – 246 528,00 | – 205 440,00 | – 136 960,00 | – 68 480,00 |
Naaldwijk | 29 015 | 48 | – 1 253 448,00 | – 1 044 540,00 | – 696 360,00 | – 348 180,00 |
Naarden | 16 868 | – 1 | 15 181,20 | 12 651,00 | 8 434,00 | 4 217,00 |
Nederhorst den Berg | 5 100 | 66 | – 302 940,00 | – 252 450,00 | – 168 300,00 | – 84 150,00 |
Nederlek | 14 895 | 41 | – 549 625,50 | – 458 021,25 | – 305 347,50 | – 152 673,75 |
Nederweert | 16 150 | – 112 | 1 647 300,00 | 1 405 050,00 | 1 001 300,00 | 780 380,19 |
Neede | 11 081 | – 12 | 119 674,80 | 99 729,00 | 66 486,00 | 33 243,00 |
Neerijnen | 11 100 | 4 | – 39 960,00 | – 33 300,00 | – 22 200,00 | – 11 100,00 |
Niedorp | 11 455 | 29 | – 298 975,50 | – 249 146,25 | – 166 097,50 | – 83 048,75 |
Nieuwegein | 63 015 | 48 | – 2 722 248,00 | – 2 268 540,00 | – 1 512 360,00 | – 756 180,00 |
Nieuwerkerk a/d IJssel | 21 221 | 48 | – 916 747,20 | – 763 956,00 | – 509 304,00 | – 254 652,00 |
Nieuwkoop | 11 115 | 53 | – 530 185,50 | – 441 821,25 | – 294 547,50 | – 147 273,75 |
Nieuw-Lekkerland | 9 390 | 58 | – 490 158,00 | – 408 465,00 | – 272 310,00 | – 136 155,00 |
Nieuwleusen | 8 321 | – 8 | 59 911,20 | 49 926,00 | 33 284,00 | 16 642,00 |
Nijefurd | 10 778 | – 61 | 591 712,20 | 493 093,50 | 328 729,00 | 164 364,50 |
Nijkerk | 36 200 | – 17 | 553 860,00 | 461 550,00 | 307 700,00 | 153 850,00 |
Nijmegen | 152 100 | 0 | 0,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 |
Noord-Beveland | 6 880 | 8 | – 49 536,00 | – 41 280,00 | – 27 520,00 | – 13 760,00 |
Noordenveld | 30 500 | – 26 | 713 700,00 | 594 750,00 | 396 500,00 | 198 250,00 |
Noorder-Koggenland | 10 400 | 36 | – 336 960,00 | – 280 800,00 | – 187 200,00 | – 93 600,00 |
Noordoostpolder | 42 750 | – 78 | 3 001 050,00 | 2 500 875,00 | 1 667 250,00 | 833 625,00 |
Noordwijk | 25 010 | 34 | – 765 306,00 | – 637 755,00 | – 425 170,00 | – 212 585,00 |
Noordwijkerhout | 15 455 | 37 | – 514 651,50 | – 428 876,25 | – 285 917,50 | – 142 958,75 |
Nootdorp | 10 969 | 43 | – 424 500,30 | – 353 750,25 | – 235 833,50 | – 117 916,75 |
Nuenen c.a. | 23 750 | 19 | – 406 125,00 | – 338 437,50 | – 225 625,00 | – 112 812,50 |
Nunspeet | 26 150 | – 12 | 282 420,00 | 235 350,00 | 156 900,00 | 78 450,00 |
Nuth | 16 654 | 20 | – 299 772,00 | – 249 810,00 | – 166 540,00 | – 83 270,00 |
Obdam | 6 450 | 61 | – 354 105,00 | – 295 087,50 | – 196 725,00 | – 98 362,50 |
Oegstgeest | 20 900 | 48 | – 902 880,00 | – 752 400,00 | – 501 600,00 | – 250 800,00 |
Oirschot | 17 677 | – 33 | 525 006,90 | 437 505,75 | 291 670,50 | 145 835,25 |
Oisterwijk | 25 320 | – 18 | 410 184,00 | 341 820,00 | 227 880,00 | 113 940,00 |
Oldebroek | 22 338 | 5 | – 100 521,00 | – 83 767,50 | – 55 845,00 | – 27 922,50 |
Oldenzaal | 30 890 | 12 | – 333 612,00 | – 278 010,00 | – 185 340,00 | – 92 670,00 |
Olst | 9 302 | – 32 | 267 897,60 | 223 248,00 | 148 832,00 | 74 416,00 |
Ommen | 16 675 | – 70 | 1 050 525,00 | 875 437,50 | 583 625,00 | 291 812,50 |
Onderbanken | 8 578 | 31 | – 239 326,20 | – 199 438,50 | – 132 959,00 | – 66 479,50 |
Oostburg | 17 700 | – 8 | 127 440,00 | 106 200,00 | 70 800,00 | 35 400,00 |
Oosterhout | 52 100 | – 15 | 703 350,00 | 586 125,00 | 390 750,00 | 195 375,00 |
Oostflakkee | 10 049 | – 30 | 271 323,00 | 226 102,50 | 150 735,00 | 75 367,50 |
Ooststellingwerf | 25 725 | – 54 | 1 250 235,00 | 1 041 862,50 | 694 575,00 | 347 287,50 |
Oostzaan | 8 900 | 53 | – 424 530,00 | – 353 775,00 | – 235 850,00 | – 117 925,00 |
Ootmarsum | 4 475 | 30 | – 120 825,00 | – 100 687,50 | – 67 125,00 | – 33 562,50 |
Opmeer | 10 850 | 15 | – 146 475,00 | – 122 062,50 | – 81 375,00 | – 40 687,50 |
Opsterland | 28 750 | – 32 | 828 000,00 | 690 000,00 | 460 000,00 | 230 000,00 |
Oss | 65 650 | – 6 | 354 510,00 | 295 425,00 | 196 950,00 | 98 475,00 |
Oud-Beijerland | 22 570 | 17 | – 345 321,00 | – 287 767,50 | – 191 845,00 | – 95 922,50 |
Ouder-Amstel | 12 760 | – 2 | 22 968,00 | 19 140,00 | 12 760,00 | 6 380,00 |
Ouderkerk | 8 150 | 82 | – 601 470,00 | – 501 225,00 | – 334 150,00 | – 167 075,00 |
Oudewater | 9 850 | – 32 | 283 680,00 | 236 400,00 | 157 600,00 | 78 800,00 |
Papendrecht | 29 722 | 22 | – 588 495,60 | – 490 413,00 | – 326 942,00 | – 163 471,00 |
Pekela | 13 300 | – 7 | 83 790,00 | 69 825,00 | 46 550,00 | 23 275,00 |
Pijnacker | 22 400 | 26 | – 524 160,00 | – 436 800,00 | – 291 200,00 | – 145 600,00 |
Purmerend | 70 151 | 36 | – 2 272 892,40 | – 1 894 077,00 | – 1 262 718,00 | – 631 359,00 |
Putten | 22 500 | – 40 | 810 000,00 | 675 000,00 | 450 000,00 | 225 000,00 |
Raalte | 28 350 | – 40 | 1 020 600,00 | 850 500,00 | 567 000,00 | 283 500,00 |
Ravenstein | 8 500 | – 12 | 91 800,00 | 76 500,00 | 51 000,00 | 25 500,00 |
Reeuwijk | 12 980 | 42 | – 490 644,00 | – 408 870,00 | – 272 580,00 | – 136 290,00 |
Reiderland | 6 996 | – 72 | 453 340,80 | 377 784,00 | 251 856,00 | 125 928,00 |
Reimerswaal | 20 500 | 17 | – 313 650,00 | – 261 375,00 | – 174 250,00 | – 87 125,00 |
Renkum | 32 134 | 39 | – 1 127 903,40 | – 939 919,50 | – 626 613,00 | – 313 306,50 |
Renswoude | 4 010 | – 67 | 241 803,00 | 201 502,50 | 134 335,00 | 67 167,50 |
Reusel-De Mierden | 12 407 | – 99 | 1 105 463,70 | 921 219,75 | 614 146,50 | 307 073,25 |
Rheden | 44 317 | 22 | – 877 476,60 | – 731 230,50 | – 487 487,00 | – 243 743,50 |
Rhenen | 17 209 | 4 | – 61 952,40 | – 51 627,00 | – 34 418,00 | – 17 209,00 |
Ridderkerk | 46 911 | 28 | – 1 182 157,20 | – 985 131,00 | – 656 754,00 | – 328 377,00 |
Rijnsburg | 14 850 | 23 | – 307 395,00 | – 256 162,50 | – 170 775,00 | – 85 387,50 |
Rijnwaarden | 10 930 | 23 | – 226 251,00 | – 188 542,50 | – 125 695,00 | – 62 847,50 |
Rijnwoude | 19 350 | 14 | – 243 810,00 | – 203 175,00 | – 135 450,00 | – 67 725,00 |
Rijssen | 26 121 | 22 | – 517 195,80 | – 430 996,50 | – 287 331,00 | – 143 665,50 |
Rijswijk | 52 137 | 12 | – 563 079,60 | – 469 233,00 | – 312 822,00 | – 156 411,00 |
Roerdalen | 10 500 | – 3 | 28 350,00 | 23 625,00 | 15 750,00 | 7 875,00 |
Roermond | 44 900 | – 13 | 525 330,00 | 437 775,00 | 291 850,00 | 145 925,00 |
Roggel en Neer | 8 341 | – 80 | 600 552,00 | 500 460,00 | 333 640,00 | 166 820,00 |
Roosendaal | 75 274 | 9 | – 609 719,40 | – 508 099,50 | – 338 733,00 | – 169 366,50 |
Rotterdam | 592 665 | – 10 | 5 333 985,00 | 4 444 987,50 | 2 963 325,00 | 1 481 662,50 |
Rozenburg | 13 380 | 71 | – 854 982,00 | – 712 485,00 | – 474 990,00 | – 237 495,00 |
Rozendaal | 1 400 | – 108 | 137 200,00 | 116 200,00 | 81 200,00 | 56 766,04 |
Rucphen | 22 480 | – 12 | 242 784,00 | 202 320,00 | 134 880,00 | 67 440,00 |
Ruurlo | 7 906 | – 30 | 213 462,00 | 177 885,00 | 118 590,00 | 59 295,00 |
Sas van Gent | 8 700 | – 47 | 368 010,00 | 306 675,00 | 204 450,00 | 102 225,00 |
Sassenheim | 14 774 | 46 | – 611 643,60 | – 509 703,00 | – 339 802,00 | – 169 901,00 |
Schagen | 17 150 | 74 | – 1 142 190,00 | – 951 825,00 | – 634 550,00 | – 317 275,00 |
Scheemda | 14 325 | – 13 | 167 602,50 | 139 668,75 | 93 112,50 | 46 556,25 |
Schermer | 4 925 | 11 | – 48 757,50 | – 40 631,25 | – 27 087,50 | – 13 543,75 |
Scherpenzeel | 9 040 | – 3 | 24 408,00 | 20 340,00 | 13 560,00 | 6 780,00 |
Schiedam | 75 620 | – 13 | 884 754,00 | 737 295,00 | 491 530,00 | 245 765,00 |
Schiermonnikoog | 1 000 | – 118 | 108 000,00 | 93 000,00 | 68 000,00 | 59 981,13 |
Schijndel | 22 650 | – 13 | 265 005,00 | 220 837,50 | 147 225,00 | 73 612,50 |
Schinnen | 13 750 | 24 | – 297 000,00 | – 247 500,00 | – 165 000,00 | – 82 500,00 |
Schipluiden | 10 932 | – 25 | 245 970,00 | 204 975,00 | 136 650,00 | 68 325,00 |
Schoonhoven | 11 800 | 41 | – 435 420,00 | – 362 850,00 | – 241 900,00 | – 120 950,00 |
Schoorl | 6 574 | 22 | – 130 165,20 | – 108 471,00 | – 72 314,00 | – 36 157,00 |
Schouwen-Duiveland | 33 500 | – 17 | 512 550,00 | 427 125,00 | 284 750,00 | 142 375,00 |
Sevenum | 7 265 | – 120 | 799 150,00 | 690 175,00 | 508 550,00 | 464 000,47 |
's-Graveland | 9 282 | 69 | – 576 412,20 | – 480 343,50 | – 320 229,00 | – 160 114,50 |
's-Gravendeel | 8 700 | 25 | – 195 750,00 | – 163 125,00 | – 108 750,00 | – 54 375,00 |
's-Gravenhage | 440 743 | – 5 | 1 983 343,50 | 1 652 786,25 | 1 101 857,50 | 550 928,75 |
's-Gravenzande | 19 274 | 12 | – 208 159,20 | – 173 466,00 | – 115 644,00 | – 57 822,00 |
's-Hertogenbosch | 129 500 | 9 | – 1 048 950,00 | – 874 125,00 | – 582 750,00 | – 291 375,00 |
Simpelveld | 11 560 | 21 | – 218 484,00 | – 182 070,00 | – 121 380,00 | – 60 690,00 |
Sint-Anthonis | 11 535 | – 173 | 1 880 205,00 | 1 707 180,00 | 1 418 805,00 | 2 640 349,93 |
Sint-Michielsgestel | 27 650 | 8 | – 199 080,00 | – 165 900,00 | – 110 600,00 | – 55 300,00 |
Sint-Oedenrode | 17 000 | – 42 | 642 600,00 | 535 500,00 | 357 000,00 | 178 500,00 |
Sittard | 49 875 | 9 | – 403 987,50 | – 336 656,25 | – 224 437,50 | – 112 218,75 |
Skarsterlan | 26 558 | – 30 | 717 066,00 | 597 555,00 | 398 370,00 | 199 185,00 |
Sliedrecht | 23 754 | 35 | – 748 251,00 | – 623 542,50 | – 415 695,00 | – 207 847,50 |
Slochteren | 14 658 | – 53 | 699 186,60 | 582 655,50 | 388 437,00 | 194 218,50 |
Sluis-Aardenburg | 6 500 | – 101 | 591 500,00 | 494 000,00 | 331 500,00 | 175 132,08 |
Smallingerland | 52 500 | 7 | – 330 750,00 | – 275 625,00 | – 183 750,00 | – 91 875,00 |
Sneek | 31 400 | 10 | – 282 600,00 | – 235 500,00 | – 157 000,00 | – 78 500,00 |
Soest | 44 153 | 42 | – 1 668 983,40 | – 1 390 819,50 | – 927 213,00 | – 463 606,50 |
Someren | 18 069 | – 93 | 1 512 375,30 | 1 260 312,75 | 840 208,50 | 420 104,25 |
Son en Breugel | 14 900 | – 32 | 429 120,00 | 357 600,00 | 238 400,00 | 119 200,00 |
Spijkenisse | 73 484 | 40 | – 2 645 424,00 | – 2 204 520,00 | – 1 469 680,00 | – 734 840,00 |
Stad Delden | 7 300 | 37 | – 243 090,00 | – 202 575,00 | – 135 050,00 | – 67 525,00 |
Stadskanaal | 33 000 | 14 | – 415 800,00 | – 346 500,00 | – 231 000,00 | – 115 500,00 |
Staphorst | 15 300 | – 58 | 798 660,00 | 665 550,00 | 443 700,00 | 221 850,00 |
Stede Broec | 21 200 | 17 | – 324 360,00 | – 270 300,00 | – 180 200,00 | – 90 100,00 |
Steenbergen | 23 300 | – 45 | 943 650,00 | 786 375,00 | 524 250,00 | 262 125,00 |
Steenderen | 4 950 | – 120 | 544 500,00 | 470 250,00 | 346 500,00 | 316 146,23 |
Steenwijk | 22 800 | – 8 | 164 160,00 | 136 800,00 | 91 200,00 | 45 600,00 |
Stein | 26 310 | 20 | – 473 580,00 | – 394 650,00 | – 263 100,00 | – 131 550,00 |
Strijen | 9 535 | 13 | – 111 559,50 | – 92 966,25 | – 61 977,50 | – 30 988,75 |
Susteren | 13 075 | 17 | – 200 047,50 | – 166 706,25 | – 111 137,50 | – 55 568,75 |
Swalmen | 8 550 | 11 | – 84 645,00 | – 70 537,50 | – 47 025,00 | – 23 512,50 |
Tegelen | 19 275 | 31 | – 537 772,50 | – 448 143,75 | – 298 762,50 | – 149 381,25 |
Ten Boer | 7 240 | 47 | – 306 252,00 | – 255 210,00 | – 170 140,00 | – 85 070,00 |
Ter Aar | 9 130 | 33 | – 271 161,00 | – 225 967,50 | – 150 645,00 | – 75 322,50 |
Terneuzen | 34 700 | – 25 | 780 750,00 | 650 625,00 | 433 750,00 | 216 875,00 |
Terschelling | 4 750 | – 62 | 265 050,00 | 220 875,00 | 147 250,00 | 73 625,00 |
Texel | 13 343 | – 9 | 108 078,30 | 90 065,25 | 60 043,50 | 30 021,75 |
Tholen | 23 650 | 20 | – 425 700,00 | – 354 750,00 | – 236 500,00 | – 118 250,00 |
Thorn | 2 631 | 16 | – 37 886,40 | – 31 572,00 | – 21 048,00 | – 10 524,00 |
Tiel | 38 130 | – 6 | 205 902,00 | 171 585,00 | 114 390,00 | 57 195,00 |
Tilburg | 195 000 | – 10 | 1 755 000,00 | 1 462 500,00 | 975 000,00 | 487 500,00 |
Tubbergen | 20 000 | – 75 | 1 350 000,00 | 1 125 000,00 | 750 000,00 | 375 000,00 |
Tynaarlo | 31 456 | 14 | – 396 345,60 | – 330 288,00 | – 220 192,00 | – 110 096,00 |
Tytsjerksteradiel | 31 200 | 7 | – 196 560,00 | – 163 800,00 | – 109 200,00 | – 54 600,00 |
Ubbergen | 9 310 | 21 | – 175 959,00 | – 146 632,50 | – 97 755,00 | – 48 877,50 |
Uden | 39 800 | – 32 | 1 146 240,00 | 955 200,00 | 636 800,00 | 318 400,00 |
Uitgeest | 11 225 | 35 | – 353 587,50 | – 294 656,25 | – 196 437,50 | – 98 218,75 |
Uithoorn | 26 047 | 32 | – 750 153,60 | – 625 128,00 | – 416 752,00 | – 208 376,00 |
Urk | 15 710 | 86 | – 1 215 954,00 | – 1 013 295,00 | – 675 530,00 | – 337 765,00 |
Utrecht | 235 000 | – 3 | 634 500,00 | 528 750,00 | 352 500,00 | 176 250,00 |
Vaals | 10 865 | 54 | – 528 039,00 | – 440 032,50 | – 293 355,00 | – 146 677,50 |
Valburg | 13 120 | – 10 | 118 080,00 | 98 400,00 | 65 600,00 | 32 800,00 |
Valkenburg aan de Geul | 17 800 | 25 | – 400 500,00 | – 333 750,00 | – 222 500,00 | – 111 250,00 |
Valkenburg ZH | 3 635 | 39 | – 127 588,50 | – 106 323,75 | – 70 882,50 | – 35 441,25 |
Valkenswaard | 31 150 | – 8 | 224 280,00 | 186 900,00 | 124 600,00 | 62 300,00 |
Veendam | 28 225 | 12 | – 304 830,00 | – 254 025,00 | – 169 350,00 | – 84 675,00 |
Veenendaal | 59 617 | 20 | – 1 073 106,00 | – 894 255,00 | – 596 170,00 | – 298 085,00 |
Veere | 22 146 | 14 | – 279 039,60 | – 232 533,00 | – 155 022,00 | – 77 511,00 |
Veghel | 35 950 | – 50 | 1 617 750,00 | 1 348 125,00 | 898 750,00 | 449 375,00 |
Veldhoven | 41 954 | 10 | – 377 586,00 | – 314 655,00 | – 209 770,00 | – 104 885,00 |
Velsen | 66 310 | – 1 | 59 679,00 | 49 732,50 | 33 155,00 | 16 577,50 |
Venhuizen | 7 600 | – 47 | 321 480,00 | 267 900,00 | 178 600,00 | 89 300,00 |
Venlo | 64 775 | – 10 | 582 975,00 | 485 812,50 | 323 875,00 | 161 937,50 |
Venray | 37 650 | – 85 | 2 880 225,00 | 2 400 187,50 | 1 600 125,00 | 800 062,50 |
Vianen | 19 250 | – 11 | 190 575,00 | 158 812,50 | 105 875,00 | 52 937,50 |
Vlaardingen | 73 100 | 10 | – 657 900,00 | – 548 250,00 | – 365 500,00 | – 182 750,00 |
Vlagtwedde | 16 250 | – 87 | 1 272 375,00 | 1 060 312,50 | 706 875,00 | 353 437,50 |
Vleuten-De Meern | 21 272 | 2 | – 38 289,60 | – 31 908,00 | – 21 272,00 | – 10 636,00 |
Vlieland | 1 150 | – 67 | 69 345,00 | 57 787,50 | 38 525,00 | 19 262,50 |
Vlissingen | 44 300 | 11 | – 438 570,00 | – 365 475,00 | – 243 650,00 | – 121 825,00 |
Vlist | 9 840 | 20 | – 177 120,00 | – 147 600,00 | – 98 400,00 | – 49 200,00 |
Voerendaal | 13 050 | 40 | – 469 800,00 | – 391 500,00 | – 261 000,00 | – 130 500,00 |
Voorburg | 38 700 | 22 | – 766 260,00 | – 638 550,00 | – 425 700,00 | – 212 850,00 |
Voorhout | 13 750 | 59 | – 730 125,00 | – 608 437,50 | – 405 625,00 | – 202 812,50 |
Voorschoten | 22 800 | 53 | – 1 087 560,00 | – 906 300,00 | – 604 200,00 | – 302 100,00 |
Voorst | 23 650 | – 23 | 489 555,00 | 407 962,50 | 271 975,00 | 135 987,50 |
Vorden | 8 400 | – 35 | 264 600,00 | 220 500,00 | 147 000,00 | 73 500,00 |
Vriezenveen | 19 950 | – 3 | 53 865,00 | 44 887,50 | 29 925,00 | 14 962,50 |
Vught | 25 300 | 37 | – 842 490,00 | – 702 075,00 | – 468 050,00 | – 234 025,00 |
Waalre | 16 300 | 29 | – 425 430,00 | – 354 525,00 | – 236 350,00 | – 118 175,00 |
Waalwijk | 45 325 | 2 | – 81 585,00 | – 67 987,50 | – 45 325,00 | – 22 662,50 |
Waddinxveen | 26 990 | 30 | – 728 730,00 | – 607 275,00 | – 404 850,00 | – 202 425,00 |
Wageningen | 33 400 | 21 | – 631 260,00 | – 526 050,00 | – 350 700,00 | – 175 350,00 |
Warmond | 5 250 | 79 | – 373 275,00 | – 311 062,50 | – 207 375,00 | – 103 687,50 |
Warnsveld | 9 030 | 28 | – 227 556,00 | – 189 630,00 | – 126 420,00 | – 63 210,00 |
Wassenaar | 26 175 | 27 | – 636 052,50 | – 530 043,75 | – 353 362,50 | – 176 681,25 |
Wateringen | 15 275 | 58 | – 797 355,00 | – 664 462,50 | – 442 975,00 | – 221 487,50 |
Waterland | 17 391 | 37 | – 579 120,30 | – 482 600,25 | – 321 733,50 | – 160 866,75 |
Weerselo | 9 300 | – 97 | 811 890,00 | 676 575,00 | 451 050,00 | 225 525,00 |
Weert | 47 830 | – 23 | 990 081,00 | 825 067,50 | 550 045,00 | 275 022,50 |
Weesp | 18 175 | 10 | – 163 575,00 | – 136 312,50 | – 90 875,00 | – 45 437,50 |
Wehl | 6 672 | – 33 | 198 158,40 | 165 132,00 | 110 088,00 | 55 044,00 |
Werkendam | 26 025 | 29 | – 679 252,50 | – 566 043,75 | – 377 362,50 | – 188 681,25 |
Wervershoof | 8 359 | 14 | – 105 323,40 | – 87 769,50 | – 58 513,00 | – 29 256,50 |
West Maas en Waal | 17 950 | – 33 | 533 115,00 | 444 262,50 | 296 175,00 | 148 087,50 |
Wester-Koggenland | 13 325 | 24 | – 287 820,00 | – 239 850,00 | – 159 900,00 | – 79 950,00 |
Westerveld | 18 689 | – 68 | 1 143 766,80 | 953 139,00 | 635 426,00 | 317 713,00 |
Westervoort | 16 200 | 61 | – 889 380,00 | – 741 150,00 | – 494 100,00 | – 247 050,00 |
Weststellingwerf | 25 000 | – 53 | 1 192 500,00 | 993 750,00 | 662 500,00 | 331 250,00 |
Westvoorne | 13 925 | 9 | – 112 792,50 | – 93 993,75 | – 62 662,50 | – 31 331,25 |
Wierden | 23 300 | – 30 | 629 100,00 | 524 250,00 | 349 500,00 | 174 750,00 |
Wieringen | 8 325 | 25 | – 187 312,50 | – 156 093,75 | – 104 062,50 | – 52 031,25 |
Wieringermeer | 12 215 | – 97 | 1 066 369,50 | 888 641,25 | 592 427,50 | 296 213,75 |
Wijchen | 38 100 | 4 | – 137 160,00 | – 114 300,00 | – 76 200,00 | – 38 100,00 |
Wijhe | 7 569 | – 2 | 13 624,20 | 11 353,50 | 7 569,00 | 3 784,50 |
Wijk bij Duurstede | 23 435 | 31 | – 653 836,50 | – 544 863,75 | – 363 242,50 | – 181 621,25 |
Winschoten | 18 600 | 7 | – 117 180,00 | – 97 650,00 | – 65 100,00 | – 32 550,00 |
Winsum | 13 852 | 40 | – 498 672,00 | – 415 560,00 | – 277 040,00 | – 138 520,00 |
Winterswijk | 28 500 | – 44 | 1 128 600,00 | 940 500,00 | 627 000,00 | 313 500,00 |
Wisch | 19 700 | – 41 | 726 930,00 | 605 775,00 | 403 850,00 | 201 925,00 |
Woensdrecht | 20 900 | 10 | – 188 100,00 | – 156 750,00 | – 104 500,00 | – 52 250,00 |
Woerden | 38 472 | 16 | – 553 996,80 | – 461 664,00 | – 307 776,00 | – 153 888,00 |
Wognum | 7 920 | 18 | – 128 304,00 | – 106 920,00 | – 71 280,00 | – 35 640,00 |
Wormerland | 15 200 | 44 | – 601 920,00 | – 501 600,00 | – 334 400,00 | – 167 200,00 |
Woudenberg | 10 900 | – 2 | 19 620,00 | 16 350,00 | 10 900,00 | 5 450,00 |
Woudrichem | 14 024 | 13 | – 164 080,80 | – 136 734,00 | – 91 156,00 | – 45 578,00 |
Wunseradiel | 11 800 | 29 | – 307 980,00 | – 256 650,00 | – 171 100,00 | – 85 550,00 |
Wymbritseradiel | 15 800 | – 28 | 398 160,00 | 331 800,00 | 221 200,00 | 110 600,00 |
Zaanstad | 135 500 | 2 | – 243 900,00 | – 203 250,00 | – 135 500,00 | – 67 750,00 |
Zaltbommel | 25 595 | 29 | – 668 029,50 | – 556 691,25 | – 371 127,50 | – 185 563,75 |
Zandvoort | 15 800 | 37 | – 526 140,00 | – 438 450,00 | – 292 300,00 | – 146 150,00 |
Zederik | 13 675 | – 10 | 123 075,00 | 102 562,50 | 68 375,00 | 34 187,50 |
Zeevang | 6 300 | 147 | – 833 490,00 | – 694 575,00 | – 463 050,00 | – 231 525,00 |
Zeewolde | 17 050 | – 108 | 1 670 900,00 | 1 415 150,00 | 988 900,00 | 691 329,25 |
Zeist | 59 800 | 32 | – 1 722 240,00 | – 1 435 200,00 | – 956 800,00 | – 478 400,00 |
Zelhem | 11 300 | – 87 | 884 790,00 | 737 325,00 | 491 550,00 | 245 775,00 |
Zevenaar | 26 360 | 12 | – 284 688,00 | – 237 240,00 | – 158 160,00 | – 79 080,00 |
Zevenhuizen-Moerkapelle | 9 950 | 8 | – 71 640,00 | – 59 700,00 | – 39 800,00 | – 19 900,00 |
Zijpe | 11 150 | – 16 | 160 560,00 | 133 800,00 | 89 200,00 | 44 600,00 |
Zoetermeer | 109 501 | – 6 | 591 305,40 | 492 754,50 | 328 503,00 | 164 251,50 |
Zoeterwoude | 8 650 | – 17 | 132 345,00 | 110 287,50 | 73 525,00 | 36 762,50 |
Zuidhorn | 17 961 | 37 | – 598 101,30 | – 498 417,75 | – 332 278,50 | – 166 139,25 |
Zundert | 20 200 | – 94 | 1 708 920,00 | 1 424 100,00 | 949 400,00 | 474 700,00 |
Zutphen | 34 847 | – 7 | 219 536,10 | 182 946,75 | 121 964,50 | 60 982,25 |
Zwartsluis | 4 660 | 49 | – 205 506,00 | – 171 255,00 | – 114 170,00 | – 57 085,00 |
Zwijndrecht | 41 194 | 9 | – 333 671,40 | – 278 059,50 | – 185 373,00 | – 92 686,50 |
Zwolle | 105 637 | 8 | – 760 586,40 | – 633 822,00 | – 422 548,00 | – 211 274,00 |
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.
Besluit van 14 mei 1998 houdende toevoeging van de categorie vluchtelingen aan de verdeelmaatstaf minderheden en enkele andere aanpassingen van de verdeelmaatstaven van het gemeentefonds (Stb. 1998, 312) en het Wijzigingsbesluit verdeelmaatstaven gemeentefonds 1999 (Stb. 1999, 401).
Advies d.d. 1 maart 1999, nr. Rfv 14.30/001.006, betreffende het ijkpunt Wegen en Water en het advies van 25 maart 1999, nr. Rfv 14.30/006.002 betreffende de overige ijkpunten.
De redenen om tot vervanging over te gaan zijn uitgebreid uiteengezet in het Periodiek Onderhouds Rapport provinciefonds 2000 (kamerstukken II 1999/2000, 26 800 C, nr. 2).
Cebeon/VB Deloitte & Touche, Financieel ijkpunt Wegen en Water, onderzoek in het kader van het Gemeentefonds, 28 december 1998.
Inmiddels zijn er besprekingen gaande om jaarlijks de gegevens van de helft van Nederland te actualiseren.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2001-88.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.