Besluit van 3 december 2001 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet van 21 december 2000 houdende wijziging van de Pensioen- en spaarfondsenwet en enige andere wetten (recht van keuze voor ouderdomspensioen in plaats van nabestaandenpensioen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. F. Hoogervorst, van 22 november 2001, Directie Sociale Verzekeringen, nr. SV/VP/01/80376;

Gelet op artikel X, eerste lid, van de Wet van 21 december 2000, houdende wijziging van de Pensioen- en spaarfondsenwet en enige andere wetten (recht van keuze voor ouderdomspensioen in plaats van nabestaandenpensioen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen) (Stb. 625);

Hebben goedgevonden en verstaan:

Enig artikel

  • 1. De artikelen van de Wet van 21 december 2000 houdende wijziging van de Pensioen- en spaarfondsenwet en enige andere wetten (recht van keuze voor ouderdomspensioen in plaats van nabestaandenpensioen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen) (Stb. 625), met uitzondering van artikel I, onderdeel A, onderdeel B, artikel 2b, derde lid, en artikel 2c, onderdeel J, artikel 32, zevende lid, onderdeel M, artikel 32ba, eerste lid, onderdelen d en e, voorzover het betreft pensioen dat wordt berekend of mede wordt berekend op grond van een geldelijke bijdrage of voorzover het betreft voorzieningen als bedoeld in het tweede lid en artikel II, treden in werking met ingang van 1 januari 2002.

  • 2. Artikel I, onderdeel B, artikel 2b, derde lid, en artikel 2c, onderdeel J, artikel 32, zevende lid, en onderdeel M, artikel 32ba, eerste lid, onderdelen d en e van de Wet van 21 december 2000 houdende wijziging van de Pensioen- en spaarfondsenwet en enige andere wetten (recht van keuze voor ouderdomspensioen in plaats van nabestaandenpensioen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen) (Stb. 625), voorzover het betreft voorzieningen als bedoeld in artikel 2, vierde lid, van de Pensioen- en spaarfondsenwet waarbij een zodanig pensioen is toegezegd dat op individueel niveau wordt gestreefd naar een pensioen dat wordt bepaald op basis van het salaris en de diensttijd van de betrokkene en ter dekking waarvan een of meer kapitaalverzekeringen met pensioenclausule worden gesloten met dien verstande dat bij die voorziening zodanige voorbehouden gelden dat de betrokkene slechts aanspraak kan maken op het pensioen dat aan de hand van de op de uitkeringsdatum geldende tarieven aangekocht kan worden met het alsdan opgebouwde kapitaal, treedt in werking met ingang van 1 januari 2005.

Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 3 december 2001

Beatrix

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. F. Hoogervorst

Uitgegeven de dertiende december 2001

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

In de Wet van 21 december 2000 houdende wijziging van de Pensioen- en spaarfondsenwet en enige andere wetten (recht van keuze voor ouderdomspensioen in plaats van nabestaandenpensioen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen) (Stb. 625) is bepaald dat de inwerkingtreding van de wet bij koninklijk besluit wordt geregeld.

In het onderhavige besluit is in het eerste lid geregeld dat de artikelen van de wet met ingang van 1 januari 2002 in werking treden. Daarbij is voor onderdelen van artikel I een uitzondering gemaakt voor zover het beschikbare premieregelingen betreft. In de wet is geregeld dat voor deze regelingen de bepalingen betreffende gelijke behandeling en daarmee samenhangend de bepalingen betreffende collectieve actuariële gelijkwaardigheid niet bij koninklijk besluit in werking treden maar op grond van de wet uiterlijk op 1 januari 2005. Daarmee is in dit besluit rekening gehouden. Ook is in dit besluit een uitzondering gemaakt voor pensioenvoorzieningen zoals omschreven in het tweede lid. Het betreft streefregelingen die bij een verzekeraar zijn ondergebracht. Ook hiervoor geldt dat de bepalingen betreffende gelijke behandeling en collectieve actuariële gelijkwaardigheid pas op 1 januari 2005 in werking treden. Artikel X, eerste lid, van de wet biedt de mogelijkheid om de inwerking-treding voor pensioenvoorzieningen die zijn ondergebracht bij een verzekeraar op een ander tijdstip te laten plaatsvinden. Van die mogelijkheid is voor wat betreft de streefregelingen dus gebruik gemaakt, omdat dit type regeling weliswaar een loongerelateerde regeling is, maar in dit geval wat betreft uitvoeringstechnische aspecten vergelijkbaar is met een beschikbare premieregeling.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. F. Hoogervorst

Naar boven