Besluit van 21 december 1999 tot vaststelling van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Justitie van 23 september 1999, nr. 78770/99/6;

Gelet op de artikelen 37, 39 en 41 van de Wet op de rechtsbijstand;

De Raad van State gehoord (advies van 30 november 1999, nr. WO3.99.0493/I);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Justitie van 16 december 1999, nr. 5000238/99/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK I – ALGEMEEN

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. wet: de Wet op de rechtsbijstand;

b. procedure: een zaak die aanhangig is gemaakt bij een bij wet ingesteld tuchtrechtelijk college alsmede een zaak op het terrein van het burgerlijk of bestuursrecht die aanhangig is gemaakt bij:

– de burgerlijke rechter,

– de administratieve rechter,

– het bestuursorgaan dat in administratief beroep oordeelt,

– het bestuursorgaan dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht oordeelt over een bezwaar,

– de regionaal directeur voor de arbeidsvoorziening in het kader van het geven van een oordeel over een ontslagvergunning op grond van artikel 6 van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945,

– de huurcommissie die oordeelt in het kader van de Huurprijzenwet woonruimte,

– de instantie die oordeelt over een geschil dat is onderworpen aan arbitrage of bindend advies,

– een bij wet ingesteld tuchtrechtelijk college,

– de instantie die oordeelt in een wettelijk geregelde klachtprocedure;

c. advieszaak: een zaak op het terrein van het tuchtrecht of het burgerlijk of bestuursrecht die geen procedure is;

d. strafzaak: een strafzaak jegens een verdachte als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering en een andere zaak die in de bijlage als strafrechtelijke zaak is aangemerkt;

e. piketzaak: een zaak waarin een rechtsbijstandverlener rechtsbijstand heeft verleend in het kader van een door de raad getroffen regeling voor het beurtelings verlenen van rechtsbijstand in de gevallen, bedoeld in het eerste lid van artikel 23.

Artikel 2

  • 1. Rechtsbijstandverleners ontvangen overeenkomstig de bepalingen van dit besluit een vergoeding voor de verlening van rechtsbijstand op basis van een toevoeging als bedoeld in artikel 37 van de wet alsmede voor de verlening van rechtsbijstand in een piketzaak.

  • 2. De vergoeding, bedoeld in het eerste lid, omvat:

    a. de overeenkomstig dit besluit vastgestelde vergoeding voor het verrichten van juridische werkzaamheden voor de zaak;

    b. de overeenkomstig dit besluit vastgestelde vergoeding voor bepaalde kosten en het tijdverlet in verband met reizen voor de desbetreffende zaak, en

    c. de omzetbelasting die is verschuldigd over de vergoedingen, bedoeld onder a en b.

  • 3. Ten behoeve van de berekening van de vergoeding worden de krachtens dit besluit toegekende punten vermenigvuldigd met het basisbedrag, genoemd in het eerste lid van artikel 3.

Artikel 3

  • 1. Het basisbedrag bedraagt f 154,–.

  • 2. Het basisbedrag en de vergoeding, bedoeld in artikel 27, worden jaarlijks door Onze Minister aangepast overeenkomstig de norm die Onze Minister heeft vastgesteld voor de financiële ruimte voor de arbeidsvoorwaardenontwikkeling voor de stichtingen rechtsbijstand. Het basisbedrag wordt afgerond op het naastliggende veelvoud van f 1,–.

  • 3. De aanpassing van het basisbedrag en de vergoeding, bedoeld in artikel 27, vindt plaats met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de datum waarop de in het tweede lid bedoelde norm is vastgesteld. Indien de norm wordt vastgesteld op een eerder tijdstip dan de datum waarop zij in werking treedt, worden het basisbedrag en de vergoeding aangepast per laatstbedoelde datum.

  • 4. De vaststelling van de vergoeding, bedoeld in het eerste lid van artikel 2, vindt plaats met toepassing van het basisbedrag en de vergoedingen, bedoeld in de artikelen 25 en 27, die golden ten tijde van de afgifte van de toevoeging op grond waarvan de rechtsbijstand is verleend of het tijdstip waarop rechtsbijstand is verleend in een piketzaak.

Artikel 4

  • 1. De rechtsbijstandverlener brengt aan de rechtzoekende de eigen bijdrage die deze overeenkomstig artikel 35 van de wet verschuldigd is, in rekening.

  • 2. De rechtsbijstandverlener mag voorts aan de rechtzoekende geen andere kosten in rekening brengen dan die ter zake van:

    a. griffierechten;

    b. getuigen en deskundigen;

    c. uittreksels uit de openbare registers;

    d. telegrammen, internationale telex, internationale telefax en internationale telefoongesprekken;

    e. verschotten van de procureur in het kader van de werkzaamheden, bedoeld in artikel 10, voorzover die verschotten kunnen worden aangemerkt als kosten in de zin van de onderdelen a tot en met d;

    f. rolverrichtingen in kantongerechtszaken.

  • 3. De kosten, bedoeld in het tweede lid, worden steeds aan de rechtzoekende gespecificeerd.

HOOFDSTUK II VERGOEDINGSNORMEN

par. 1 zaken op het terrein van het burgerlijk en bestuursrecht en het tuchtrecht

Artikel 5

  • 1. Aan een procedure wordt het aantal punten toegekend dat in de bijlage voor het desbetreffende rechtsterrein of soort zaak is bepaald.

  • 2. Indien de procedure is beëindigd voordat de in artikel 1 bedoelde instantie uitspraak of tussenuitspraak heeft gedaan of een beslissing heeft genomen dan wel voordat de rechtsbijstandverlener een zitting als bedoeld in het eerste lid van artikel 7 heeft bijgewoond, zijn de artikelen 12 en 13, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Indien ten tijde van de beëindiging van de procedure uitsluitend een bestuursrechtelijke uitspraak over de proceskosten is gedaan, zijn de artikelen 12 en 13, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 4. In de gevallen, bedoeld in het tweede en derde lid, zijn de overige bepalingen van deze paragraaf niet van toepassing met uitzondering van artikel 10.

Artikel 6

In afwijking van het eerste lid van artikel 5, worden aan een procedure die in cassatie is gevoerd vijftien punten toegekend. Artikel 8 is niet van toepassing.

Artikel 7

  • 1. Als zitting wordt voor de toepassing van dit artikel aangemerkt elk optreden van een instantie bij welke de procedure wordt gevoerd die dient ter behandeling van de zaak en waarbij de rechtsbijstandverlener aanwezig kan zijn, met uitzondering van rolzittingen.

  • 2. Indien de rechtsbijstandverlener meer dan één zitting heeft bijgewoond, wordt voor de tweede en elke daaropvolgende bijgewoonde zitting het aantal toe te kennen punten telkens met twee verhoogd.

Artikel 8

In een procedure betreffende echtscheiding als bedoeld in de bijlage, waarin geen tegenspraak is gevoerd, wordt het aantal toe te kennen punten met drie verlaagd.

Artikel 9

Indien in een procedure rechtsbijstand is verleend door achtereenvolgens twee of meer rechtsbijstandverleners die niet werkzaam zijn in hetzelfde samenwerkingsverband, wordt het aantal toe te kennen punten één maal met twee verhoogd.

Artikel 10

In het geval een rechtsbijstandverlener in een procedure, die wordt gevoerd in een ander arrondissement dan het arrondissement der rechtbank, bij welke de rechtsbijstandverlener is ingeschreven, wordt bijgestaan door een wettelijk verplichte procureur wordt het aantal toe te kennen punten met twee verhoogd.

Artikel 11

  • 1. Als samenhangende procedures worden beschouwd zaken die gevoegd, gelijktijdig, aansluitend of nagenoeg aansluitend ter zitting als bedoeld in het eerste lid van artikel 7, zijn behandeld, en waarvoor één rechtsbijstandverlener is toegevoegd of meer dan één rechtsbijstandverlener mits zij deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en voor zover de zaken naar hun aard verknocht zijn.

  • 2. In samenhangende procedures waarin twee of meer rechtzoekenden een of meer procedures voeren, wordt in afwijking van het eerste lid van artikel 5, aan de procedures gezamenlijk het aantal punten toegekend dat wordt verkregen door het aantal punten dat in de bijlage is bepaald voor het desbetreffende rechtsterrein of soort zaak met het hoogste aantal punten te vermenigvuldigen met de navolgende percentages, al naar gelang het aantal toevoegingen: 2–3: 150%; 4–6: 200%; 7–10: 300%; 11–15: 400%;16–21: 500%; elke volgende 10: 100% extra.

  • 3. In samenhangende procedures waarbij één rechtzoekende meer dan één procedure voert, wordt in afwijking van het eerste lid van artikel 5, aan de procedures gezamenlijk het aantal punten toegekend dat wordt verkregen door het aantal punten dat in de bijlage is bepaald voor het desbetreffende rechtsterrein of soort zaak met het hoogste aantal punten te verhogen met 50% voor elke procedure, met uitzondering van de eerste.

  • 4. Indien samenhangende procedures gevoegd, gelijktijdig, aansluitend of nagenoeg aansluitend op een zitting als bedoeld in het eerste lid van artikel 7 zijn behandeld, wordt deze zitting voor de toekenning van de punten, bedoeld in het tweede lid van artikel 7, aangemerkt als één zitting.

  • 5. Op samenhangende procedures die in cassatie zijn gevoerd zijn het tweede, derde en vierde lid van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de berekening, bedoeld in het tweede en derde lid, wordt toegepast op vijftien punten.

Artikel 12

  • 1. Aan een advieszaak waarin minder dan zes uur rechtsbijstand wordt verleend, worden vier punten toegekend.

  • 2. Aan een advieszaak waarin zes uur of meer rechtsbijstand wordt verleend, worden acht punten toegekend.

  • 3. Op de advieszaak, bedoeld in het tweede lid, is artikel 9 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 13

  • 1. Indien in een procedure de tijdsbesteding aan de verlening van rechtsbijstand uitgaat boven het aantal uren dat gelijk is aan drie maal het aantal punten dat in de bijlage voor het desbetreffende rechtsterrein of soort zaak of op grond van artikel 6 is bepaald, wordt voor elk uur waarin boven voornoemde grens rechtsbijstand wordt verleend, één punt toegekend mits het bureau de begroting van de tijdsbesteding voor de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid van artikel 31, heeft goedgekeurd.

  • 2. Indien in een advieszaak de tijdsbesteding aan de verlening van rechtsbijstand uitgaat boven de 24 uur, wordt voor elk uur waarin boven voornoemde grens rechtsbijstand wordt verleend, één punt toegekend mits het bureau de begroting van de tijdsbesteding voor de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid van artikel 31, heeft goedgekeurd.

  • 3. Indien in samenhangende procedures de tijdsbesteding aan de verlening van rechtsbijstand uitgaat boven het aantal uren dat gelijk is aan drie maal het aantal punten dat op grond van het tweede, derde en vijfde lid van artikel 11 wordt toegekend wordt, voor elk uur waarin boven voornoemde grens rechtsbijstand wordt verleend, één punt toegekend, mits het bureau de begroting van de tijdsbesteding voor de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid van artikel 31, heeft goedgekeurd.

par. 2 strafzaken

Artikel 14

Aan een strafzaak wordt het aantal punten toegekend dat in de bijlage voor het desbetreffende rechtsterrein of soort zaak is bepaald.

Artikel 15

  • 1. In afwijking van artikel 14 worden aan een strafzaak, die bij de Hoge Raad aanhangig is gemaakt en die in eerste aanleg door de meervoudige kamer is behandeld, tien punten toegekend. Aan andere strafzaken die bij de Hoge Raad aanhangig zijn gemaakt, worden, in afwijking van artikel 14, zes punten toegekend.

  • 2. Onder andere strafzaken als bedoeld in het eerste lid, zijn begrepen de strafzaken waarin in eerste aanleg een beschikking is gegeven, alsmede de strafzaken betreffende herziening.

  • 3. Indien de rechtsbijstandverlener in een strafzaak als bedoeld in het eerste en tweede lid, geen middelen heeft ingediend, wordt het aantal toe te kennen punten met 50% verminderd.

  • 4. Artikel 19 is niet van toepassing op strafzaken als bedoeld in het eerste en tweede lid.

Artikel 16

Indien in een strafzaak in eerste aanleg of in hoger beroep over de gevangenhouding of gevangenneming van de rechtzoekende is geoordeeld, wordt, in afwijking van artikel 18, het aantal toe te kennen punten met drie verhoogd.

Artikel 17

Indien de rechtsbijstandverlener in het kader van een gerechtelijk vooronderzoek of een daarmee gelijk gesteld onderzoek bij het verhoor van een getuige of van de verdachte of bij een descente aanwezig is geweest, wordt het aantal toe te kennen punten verhoogd met één punt per gehoorde getuige, verdachte onderscheidenlijk per descente.

Artikel 18

  • 1. Onder zitting wordt voor de toepassing van dit artikel verstaan elk optreden van de rechter in het kader van het onderzoek ter terechtzitting en elke behandeling in rechte van de hoofdzaak of hoofdvordering alsmede het horen van de verdachte door de officier van justitie, met het oog op het stellen van een of meer voorwaarden ter voorkoming van strafvervolging, met uitzondering van:

    a. de zitting waarin tot aanhouding wordt besloten zonder dat de zaak inhoudelijk is behandeld, of

    b. de zitting waarin uitsluitend de uitspraak in de zaak is gedaan.

  • 2. Indien de rechtsbijstandverlener meer dan één zitting heeft bijgewoond, wordt voor de tweede en elke daaropvolgende bijgewoonde zitting het aantal toe te kennen punten telkens met twee verhoogd.

Artikel 19

Indien een strafzaak vóór het onderzoek ter terechtzitting of voor de behandeling in rechte van de hoofdzaak of hoofdvordering wordt beëindigd, worden in afwijking van artikel 14 vijf punten toegekend, tenzij in de bijlage een lager puntenaantal is bepaald.

Artikel 20

Indien in een strafzaak rechtsbijstand is verleend door achtereenvolgens twee of meer rechtsbijstandverleners die niet werkzaam zijn in hetzelfde samenwerkingsverband, wordt het aantal toe te kennen punten één maal met twee verhoogd.

Artikel 21

  • 1. Als samenhangende strafzaken worden beschouwd zaken die gevoegd, gelijktijdig, aansluitend of nagenoeg aansluitend ter zitting als bedoeld in het eerste lid van artikel 18, zijn behandeld, en waarvoor één rechtsbijstandverlener is toegevoegd of meer dan één rechtsbijstandverlener mits zij deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en voor zover de zaken naar hun aard verknocht zijn.

  • 2. In samenhangende strafzaken waarbij twee of meer rechtzoekenden zijn betrokken bij een of meer zaken, wordt in afwijking van artikel 14, aan de zaken gezamenlijk het aantal punten toegekend dat wordt verkregen door het aantal punten dat in de bijlage is bepaald voor het desbetreffende rechtsterrein of soort zaak met het hoogste aantal punten te vermenigvuldigen met de navolgende percentages, al naar gelang het aantal zaken: 2–3: 150%; 4–6: 200%; 7–10: 300%; 11–15: 400%;16–21: 500%; elke volgende 10: 100% extra.

  • 3. In samenhangende strafzaken waarbij één rechtzoekende is betrokken bij meer dan één zaak, wordt in afwijking van artikel 14, aan de zaken gezamenlijk het aantal punten toegekend dat wordt verkregen door het aantal punten dat in de bijlage is bepaald voor het desbetreffende rechtsterrein of soort zaak met het hoogste aantal punten te verhogen met 50% voor elke zaak, met uitzondering van de eerste.

  • 4. Indien samenhangende strafzaken gevoegd, gelijktijdig, aansluitend of nagenoeg aansluitend op een zitting als bedoeld in het eerste lid van artikel 18 zijn behandeld, wordt deze zitting voor de toekenning van de punten, bedoeld in het tweede lid van artikel 18, aangemerkt als één zitting.

  • 5. Op samenhangende strafzaken die bij de Hoge Raad aanhangig zijn gemaakt zijn het tweede, derde en vierde lid van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor de berekening, bedoeld in het tweede en derde lid, wordt uitgegaan van de strafzaak waaraan op grond van artikel 15 het hoogste aantal punten wordt toegekend.

Artikel 22

  • 1. Indien in een strafzaak de tijdsbesteding aan de verlening van rechtsbijstand uitgaat boven het aantal uren dat gelijk is aan drie maal het aantal punten dat in de bijlage voor het desbetreffende rechtsterrein of soort zaak of op grond van artikel 15 is bepaald, wordt voor elk uur waarin boven voornoemde grens rechtsbijstand wordt verleend, één punt toegekend mits het bureau de begroting van de tijdsbesteding voor de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid van artikel 31, heeft goedgekeurd.

  • 2. Indien in een strafzaak die is beëindigd in de situaties, bedoeld in artikel 19, de tijdsbesteding aan de verlening van rechtsbijstand is uitgegaan boven het aantal uren dat gelijk is aan drie maal het aantal punten dat wordt toegekend op grond van artikel 19, wordt voor elk uur waarin boven voornoemde grens rechtsbijstand is verleend, één punt toegekend mits het bureau de begroting van de tijdsbesteding voor de verrichte werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid van artikel 31, heeft goedgekeurd.

  • 3. Indien in samenhangende strafzaken de tijdsbesteding aan de verlening van rechtsbijstand uitgaat boven het aantal uren dat gelijk is aan drie maal het aantal punten dat op grond van het tweede, derde en vijfde lid van artikel 21 wordt toegekend wordt, voor elk uur waarin boven voornoemde grens rechtsbijstand wordt verleend, één punt toegekend, mits het bureau de begroting van de tijdsbesteding voor de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid van artikel 31, heeft goedgekeurd.

par. 3 piketzaken

Artikel 23

  • 1. In een piketzaak wordt 1,5 punt toegekend, indien rechtsbijstand wordt verleend:

    a. aan in verzekering gestelde verdachten als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering, in het politiebureau,

    b. aan in verzekering gestelde verdachten als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering, tijdens een voorgeleiding voor de rechter-commissaris,

    c. aan in verzekering gestelde verdachten als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering in geval van hoger beroep van de officier van justitie tegen de beschikking tot onmiddellijke invrijheidstelling van de verdachte,

    d. op grond van artikel 22 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen,

    e. aan personen die krachtens de Vreemdelingenwet in hun vrijheid zijn beperkt of wier vrijheid krachtens de Vreemdelingenwet is ontnomen.

  • 2. Indien de rechtsbijstand in een piketzaak is verleend op een zaterdag, zondag, een algemeen erkende feestdag of een bij of krachtens de Algemene termijnenwet met algemeen erkende feestdagen gelijkgestelde dag, wordt aanvullend 0,5 punt toegekend.

HOOFDSTUK III VERGOEDINGEN IN VERBAND MET REISTIJDVERLET EN OVERIGE KOSTEN

Artikel 24

  • 1. Voor het tijdverlet in verband met reizen ten behoeve van de verlening van rechtsbijstand wordt, uitgaande van de totale afstand die is afgelegd bij reizen naar de zitting, bedoeld in het eerste lid van artikel 7 en het eerste lid van artikel 18, en naar rechtzoekenden wier vrijheid is ontnomen of beperkt, per volle gereisde 60 kilometer een halve punt toegekend. Onder reizen naar de zitting is mede begrepen het reizen in verband met de behandeling van de gevangenhouding of gevangenneming, bedoeld in artikel 16, alsmede in verband met het verhoor, bedoeld in artikel 17.

  • 2. Het bureau bepaalt de reisafstand op gestandaardiseerde wijze.

Artikel 25

  • 1. Voor de kosten die worden gemaakt voor reizen naar de zitting, bedoeld in het eerste lid van artikel 7 en het eerste lid van artikel 18, alsmede naar rechtzoekenden wier vrijheid is ontnomen of beperkt, wordt een kilometervergoeding toegekend overeenkomstig de vergoeding die krachtens artikel 8 van het Reisbesluit binnenland wordt verleend. Dezelfde kilometervergoeding wordt toegekend voor de kosten die worden gemaakt voor reizen in verband met de behandeling van de gevangenhouding of gevangenneming, bedoeld in artikel 16, alsmede in verband met het verhoor, bedoeld in artikel 17.

  • 2. Een rechtsbijstandverlener die met toestemming van een stichting in een onderzoeks- of opvangcentrum aan een vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet rechtsbijstand verleent gedurende een spreekuur ontvangt overeenkomstig het eerste lid een vergoeding voor de kosten die worden gemaakt voor reizen naar het onderzoeks- of opvangcentrum.

  • 3. Voor de kosten die in piketzaken worden gemaakt voor reizen naar de rechtzoekende wordt een kilometervergoeding toegekend overeenkomstig de vergoeding die krachtens artikel 7 van het Reisbesluit binnenland wordt verleend. Indien de rechtzoekende zich ten tijde van de piketmelding buiten het ressort van de rechtsbijstandverlener bevond, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Ten behoeve van de berekening van de kilometervergoeding, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, bepaalt het bureau de reisafstand op gestandaardiseerde wijze.

Artikel 26

De kosten die de rechtsbijstandverlener heeft moeten maken doordat hij zich bij de verlening van rechtsbijstand in een strafzaak van een tolk heeft moeten bedienen, worden vergoed tot ten hoogste het bedrag waarop een tolk ingevolge het Besluit tarieven in strafzaken aanspraak heeft.

Artikel 27

Voor de administratieve kosten die in het kader van de rechtsbijstandverlening worden gemaakt, wordt per toevoeging een vergoeding van f 60,– toegekend.

HOOFDSTUK IV TOEPASSING

par. 1 vaststelling van de vergoeding

Artikel 28

  • 1. Na beëindiging van de verlening van de rechtsbijstand dient de rechtsbijstandverlener bij het bureau een aanvraag in tot vaststelling van de vergoeding voor de verrichte werkzaamheden.

  • 2. Indien de aanvraag betrekking heeft op een procedure of een strafzaak, voegt de rechtsbijstandverlener hierbij de uitspraak of beslissing in de zaak, voorzover deze in schriftelijke vorm beschikbaar is.

Artikel 29

  • 1. Het bureau kan de juistheid of volledigheid van de door de rechtsbijstandverlener verstrekte informatie of overgelegde bescheiden bij de desbetreffende instantie controleren.

  • 2. Het bureau stelt de vergoeding vast op grond van de door de rechtsbijstandverlener verstrekte informatie en met inachtneming van artikel 2.

  • 3. Indien de bij de aanvraag verstrekte informatie onjuist of onvolledig is, kan het bureau de vergoeding vaststellen met inachtneming van de beschikbare juiste informatie.

  • 4. De vergoeding wordt op nihil gesteld indien bij de vaststelling blijkt dat de zaak onder het bereik van een toevoeging van een andere zaak valt.

Artikel 30

Indien na de vaststelling van de vergoeding feiten of omstandigheden bekend worden waarvan het bureau redelijkerwijs niet bij de vaststelling op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de vergoeding lager zou zijn vastgesteld, dan wel indien de vaststelling onjuist was en de rechtsbijstandverlener dit wist of behoorde te weten, kan het bureau de vaststelling met terugwerkende kracht wijzigen of intrekken, tenzij vijf jaren zijn verstreken sedert de dag van de vaststelling.

Artikel 31

  • 1. In afwijking van het eerste lid van artikel 28 dient de rechtsbijstandverlener bij het bereiken van de in de artikelen 13 en 22 bedoelde tijdgrens een aanvraag in bij het bureau tot vaststelling van de vergoeding voor de verrichte werkzaamheden. Tegelijkertijd legt hij een begroting over met betrekking tot de tijdsbesteding van de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden.

  • 2. Het bureau stemt geheel of gedeeltelijk in met de begroting, bedoeld in het eerste lid, indien het van oordeel is dat de rechtsbijstand doelmatig wordt verleend.

  • 3. Nadat de tijd waarmee het bureau heeft ingestemd is verstreken, dient de rechtsbijstandverlener een aanvraag in tot vaststelling van de vergoeding voor de desbetreffende werkzaamheden en kan hij daarbij een begroting indienen met betrekking tot de tijdsbesteding van de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden. Het tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

par. 2 betaling en verrekening

Artikel 32

  • 1. Het bureau betaalt overeenkomstig de vaststelling, bedoeld in het tweede lid van artikel 29, de vergoeding onder verrekening van overeenkomstig artikel 35 betaalde voorschotten en met inachtneming van het bepaalde in artikel 37, tweede lid, van de wet.

  • 2. In zaken, waarin krachtens een besluit van het bureau als bedoeld in artikel 33, eerste lid, onder c van de wet de verlening van rechtsbijstand tussentijds is beëindigd, is het bepaalde in het voorgaande lid slechts van toepassing voor zover de rechtzoekende het van hem verlangde voorschot, of de verhoging daarvan, heeft voldaan.

  • 3. Indien de rechtsbijstandverlener blijkens zijn opgave aan het bureau recht heeft op betalingen van derden voor de kosten van de verlening van rechtsbijstand, anders dan op de voet van artikel 57b, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering of van artikel 8:75, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, worden deze bedragen tot ten hoogste het bedrag van de overeenkomstig dit besluit vastgestelde vergoeding op die vergoeding in mindering gebracht.

  • 4. Onverschuldigd betaalde vergoedingen kunnen worden teruggevorderd of verrekend met nog verschuldigde vergoedingen.

Artikel 33

  • 1. Indien in een zaak achtereenvolgens door twee of meer rechtsbijstandverleners, niet werkzaam in hetzelfde samenwerkingsverband, rechtsbijstand is verleend, wordt de vergoeding betaald aan de rechtsbijstandverlener die het laatst is toegevoegd. De rechtsbijstandverleners verdelen het bedrag in onderling overleg naar verhouding van de verrichte werkzaamheden.

  • 2. Indien bij de verlening van rechtsbijstand als bedoeld in het tweede eerste lid zowel een of meer medewerkers van een stichting als een of meer rechtsbijstandverleners niet zijnde medewerker van een stichting zijn betrokken, stelt het bureau vast welk deel van de vergoeding toekomt aan de laatstgenoemde rechtsbijstandverleners en draagt het zorg voor de betaling daarvan met overeenkomstige toepassing van het bepaalde in het eerste en tweede lid.

Artikel 34

  • 1. Indien rechtsbijstand is verleend door een medewerker van een stichting op grond van artikel 19, eerste lid onder c van de wet, zijn de artikelen 28 tot en met 33 niet van toepassing, tenzij anders is bepaald.

  • 2. De stichting informeert het bureau na beëindiging van de rechtsbijstand over de verrichte werkzaamheden overeenkomstig het bepaalde in artikel 28.

  • 3. Het bureau stelt overeenkomstig artikel 38, tweede lid, van de wet vast op grond van de in het tweede lid bedoelde informatie welke eigen bijdrage ten hoogste aan de rechtzoekende in rekening kan worden gebracht, en bericht de stichting hierover.

  • 4. Indien het bureau heeft beslist dat na de verlening van rechtsbijstand door een medewerker van een stichting op grond van een voorwaardelijke toevoeging geen definitieve toevoeging wordt afgegeven, bepaalt het bureau het bedrag dat door de stichting aan de rechtzoekende voor de verleende rechtsbijstand in rekening moet worden gebracht, en bericht het de stichting hierover.

par. 3 bevoorschotting

Artikel 35

  • 1. Het bureau verleent aan de advocaat die door de raad is ingeschreven op grond van artikel 14 van de wet, telkens in de eerste maand van elk kwartaal een voorschot voor de krachtens dit besluit toe te kennen vergoedingen.

  • 2. Per jaar is de hoogte van het kwartaalvoorschot gelijk aan het door Onze Minister vast te stellen normbedrag vermenigvuldigd met een vierde deel van het aantal toevoegingen dat aan de advocaat is afgegeven in de periode van 1 september van het voorlaatste jaar tot 1 september van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin het kwartaalvoorschot wordt verleend.

  • 3. Indien het normbedrag wijzigt, wijzigt het bureau met ingang van het eerstvolgende kwartaal dienovereenkomstig de verlening van het kwartaalvoorschot.

  • 4. Het voorschot bedraagt ten hoogste een door Onze Minister te bepalen bedrag. Het voorschot wordt op nihil gesteld indien het aantal toevoegingen als bedoeld in het tweede lid blijft beneden een door Onze Minister te bepalen aantal.

  • 5. Indien de hoogte van het kwartaalvoorschot niet overeenkomstig de norm in het tweede lid kan worden berekend kan het bureau gedurende de periode dat voornoemde norm niet kan worden toegepast, telkens een voorschot verlenen dat is gerelateerd aan het aantal toevoegingen dat aan de advocaat is afgegeven in het voorafgaande kwartaal.

  • 6. Voorschotten worden overeenkomstig de voorschotverlening betaald.

Artikel 36

  • 1. De raad kan besluiten de hoogte van de voorschotten te verlagen met ten hoogste 10% indien het door Onze Minister voor de raad vastgestelde budget dreigt te worden overschreden.

  • 2. Het bureau kan in uitzonderlijke gevallen besluiten het voorschot te verlagen of niet langer te verlenen.

Artikel 37

Indien de inschrijving van de advocaat door de raad wordt doorgehaald overeenkomstig artikel 17 van de wet, is de advocaat gehouden op vordering van het bureau het verleende voorschot met verrekening van de toegekende vergoedingen onverwijld terug te betalen.

Artikel 38

  • 1. Het bureau kan een vordering jegens een advocaat als bedoeld in artikel 37 overdragen aan een door Onze Minister voor dit doel erkende rechtspersoon indien de advocaat niet voldoet aan zijn betalingsverplichting.

  • 2. De advocaat die een voorschot ontvangt, is jaarlijks een nader door Onze Minister te bepalen bedrag verschuldigd aan de in het eerste lid bedoelde rechtspersoon.

HOOFDSTUK V AFWIJKENDE VERGOEDINGEN

Artikel 39

  • 1. In afwijking van de hoofdstukken II en III kan het bureau de vergoeding bepalen met inachtneming van nader vast te stellen kwaliteitscriteria, mits de desbetreffende rechtsbijstandverlener of rechtsbijstandverleners daarmee instemmen.

    Het bureau kan met de rechtsbijstandverlener overeenkomen dat vergoedingen worden toegekend die afwijken van de in de hoofdstukken II en III bepaalde vergoedingsnormen.

  • 2. Het bureau kan met instemming van de rechtsbijstandverlener afwijken van het bepaalde in hoofdstuk IV over de wijze van aanvragen en de overige procedureregels inzake de vaststelling van de vergoeding. overeenkomen dat bij de aanvraag en vaststelling van vergoedingen wordt afgeweken van het bepaalde in hoofdstuk IV.

  • 3. De raad stelt beleidsregels vast voor de toepassing van het eerste en tweede lid en vermeldt deze beleidsregels in het jaarplan, bedoeld in artikel 7 van de wet.

HOOFDSTUK VI OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 40

  • 1. Gerechtsdeurwaarders aan wie in een zaak waarin op grond van een toevoeging rechtsbijstand wordt verleend, het uitbrengen van een exploot of het opmaken van een proces-verbaal is opgedragen, of die bijstand hebben verleend bij de tenuitvoerlegging van de in een zodanige zaak gegeven uitspraak, ontvangen van rijkswege 75% van het bedrag dat zij volgens het Deurwaardersreglement zouden hebben mogen berekenen, met dien verstande dat de verschotten voor rekening van de opdrachtgever blijven.

  • 2. Gerechtsdeurwaarders die overeenkomstig het eerste lid aan een rechtsbijstandverlener bijstand hebben verleend, zenden met een afschrift van het exploot of de akte, vermeldende dat in de desbetreffende zaak rechtsbijstand is verleend, een aanvraag in voor vergoeding van de verrichte werkzaamheden bij een door Onze Minister aan te wijzen instantie. Deze instantie draagt zorg voor de uitbetaling van de vergoeding.

Artikel 41

  • 1. De dag- en nieuwsbladen ontvangen van rechtswege een vergoeding voor de door hen geplaatste oproepingen of aankondigingen, bedoeld in artikel 39 van de wet, ten bedrage van het normale in rekening te brengen advertentietarief voorzover niet een afwijkend tarief met die bladen overeen is gekomen.

  • 2. Indien een rechtsbijstandverlener een dag- of nieuwsblad opdracht heeft gegeven tot het krachtens wettelijk voorschrift of rechterlijk bevel plaatsen van een oproeping of mededeling, zendt hij – onder overlegging van een exemplaar van de editie, waarin de oproeping of aankondiging is opgenomen – de nota in bij een door Onze Minister aan te wijzen instantie. Deze instantie draagt zorg voor de uitbetaling van de vergoeding.

Artikel 42

In artikel 1 van het Besluit van 16 december 1992, houdende regels voor de vergoeding die een advocaat ontvangt voor rechtsbijstand ingevolge het bepaalde in artikel 817 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt «Besluit vergoedingen rechtsbijstand 1994» vervangen door: Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000.

Artikel 43

In het vijfde lid van artikel 19 van het Deurwaardersreglement van 27 december 1960, houdende wijziging van het Deurwaardersreglement wordt «artikel 26 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 1994» vervangen door: artikel 40 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000.

Artikel 44

Het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 1994 wordt ingetrokken.

Artikel 45

  • 1. Het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 1994 blijft van toepassing op toevoegingen afgegeven vóór het moment van inwerkingtreding van dit besluit.

  • 2. Het Besluit vergoedingen rechtsbijstand, met uitzondering van de hoofdstukken V en VI, blijft van toepassing op toevoegingen afgegeven vóór 1 januari 1994.

  • 3. Het Besluit vergoedingen rechtsbijstand in strafzaken, met uitzondering van de hoofdstukken VII en VIII, blijft van toepassing op toevoegingen afgegeven vóór 1 januari 1994.

Artikel 46

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2000.

Artikel 47

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 21 december 1999

Beatrix

De Staatssecretaris van Justitie,

M. J. Cohen

Uitgegeven de achtentwintigste december 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

BIJLAGE

De punten geven het gewicht per rechtsterrein of soort zaak aan:

 punten
  
Zaken op het terrein van het burgerlijk recht 
  
– arbeidsrecht 
  
– arbeidsrecht algemeen11
– ontslagvergunning7
– ontbinding arbeidsovereenkomst8
  
– personen/familierecht 
  
– echtscheiding10
– echtscheiding, gemeenschappelijk verzoek7
– alimentatie/levensonderhoud7
– ouderlijke macht/omgangsregeling7
– boedelscheiding/erfrecht12
– overige7
  
– verbintenissenrecht11
  
– huurrecht 
– huurrecht algemeen9
– wet huurprijzen woonruimte5
– onderhoud door verhuurder12
  
– goederenrecht12
  
overige zaken burgerlijk recht9
  
Bestuursrechtelijke zaken 
  
– bestuurszaken algemeen8
– uitkering vervolgingsslachtoffers11
– vreemdelingenrecht8
– ambtenarenrecht10
  
Strafrechtelijke zaken 
  
– strafrecht verdachten  
– zaken waarvan de kennisneming in eerste aanleg heeft of zou hebben plaatsgevonden door de kantonrechter5
– jeugdstrafzaken6
– rijden onder invloed5
– zaken betreffende misdrijven waarvan de kennisneming in eerste aanleg heeft of zou hebben plaatsgevonden door de enkelvoudige kamer6
– zaken betreffende misdrijven waarvan de kennisneming in eerste aanleg heeft of zou hebben plaatsgevonden door de meervoudige kamer8
  
– strafrecht niet-verdachten  
– Uitleveringswet9
– Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (Wots)8
– Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Bopz)4
– vreemdelingenbewaring4
– terbeschikkingstelling (Tbs)7
– geschillen/klachtzaken gedetineerden5
– vordering benadeelde partij5
– beklag niet-vervolging5
– ontnemingsvordering3
– tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf3
– overige strafzaken4

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Het onderhavige besluit strekt tot vervanging van het oude Besluit vergoedingen rechtsbijstand 1994. Laatstgenoemd besluit is een samenvoeging van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand en het Besluit vergoedingen rechtsbijstand in strafzaken. Ten tijde van deze samenvoeging was reeds bekend dat het vergoedingenstelsel niet in alle opzichten evenwichtig was. Er is toen niet gekozen voor een integrale herziening van dit stelsel. Dit zou te veel tijd gaan kosten gelet op de noodzakelijke afstemming met de inwerkingtreding van de nieuwe Wet op de rechtsbijstand.

In overleg met de Nederlandse orde van advocaten is de voorbereiding tot herziening van het stelsel uitgesteld tot 1995. Bij besluit van 9 mei 1995 heeft de Staatssecretaris van Justitie de Commissie herijking vergoedingen rechtsbijstand ingesteld. Deze commissie bestond uit rechters, advocaten, vertegenwoordigers van een aantal raden voor rechtsbijstand, vertegenwoordigers van de Nederlandse orde van advocaten en vertegenwoordigers van het Ministerie van Justitie. De commissie had tot taak te onderzoeken of, en in hoeverre de vergoedingsnormen die zijn neergelegd in het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 1994 aanpassing behoefden, en of de systematiek die ten grondslag ligt aan dit vergoedingenbesluit wijziging dient te ondergaan. De commissie diende als uitgangspunt te nemen dat wijzigingen niet mochten leiden tot een verhoging van de uitgaven. Bovendien moest – gelet op de ervaringen die met het oude vergoedingenbesluit in de praktijk waren opgedaan – het te ontwikkelen systeem voldoen aan de volgende randvoorwaarden. De vergoedingsnormen moesten elk afzonderlijk zijn afgestemd op de actuele rechtspraktijk en in hun onderling verband evenwichtig zijn. Met het oog op de uitvoering moesten de normen bij voorkeur eenvoudig toepasbaar zijn en waar mogelijk een efficiënte rechtspleging bevorderen.

In november 1997 presenteerde de Commissie, die onder voorzitterschap stond van mr. E.A. Maan, president van de arrondissementsrechtbank te Zwolle, het eindrapport aan de Staatssecretaris van Justitie. Bij brief van 15 december 1997 is het eindrapport door de Staatssecretaris aangeboden aan de voorzitters van de Tweede en Eerste Kamer.

Om een systeem te kunnen ontwikkelen dat voldoet aan voornoemde uitgangspunten was het noodzakelijk om statistisch onderzoek te laten verrichten naar de uitwerking van het oude vergoedingsnormensysteem. Laatstgenoemd systeem was hoofdzakelijk forfaitair van aard. Dit houdt in dat aan bepaalde werkzaamheden een vaste vergoeding wordt toegekend, ongeacht de daaraan bestede tijd. De hoogte van de forfaitaire bedragen is destijds afgeleid van de geschatte gemiddelde tijdsbesteding. Het gevolg van dit systeem is dat de vergoeding voor een bepaald type zaak in het ene geval relatief hoog en in het andere geval relatief laag is, gelet op de tijd die de rechtsbijstandverlener feitelijk aan de zaak besteedde. Door een onderzoek van door de Stichting Integraal Rechtshulp Informatie-Systeem (IRIS) beheerde declaratiegegevens werd bevestigd dat de hoogte van de vergoeding niet voldoende is gerelateerd aan de gemiddelde tijdsbesteding per soort zaak.

De commissie constateerde dat de uitvoerbaarheid van de oude regeling te wensen overliet. Sommige bepalingen leidden tot een te groot interpretatieverschil. De toepassing van andere bepalingen liet zich moeilijk controleren.

De commissie heeft gekozen voor een vereenvoudigd forfaitair stelsel. Dit houdt in dat net als in de oude regeling per zaaktype een vaste vergoeding wordt gegeven die is gebaseerd op de gemiddelde tijdsbesteding. De berekening van de gemiddelde tijdsbesteding op basis van het verkregen statistische materiaal heeft geleid tot vergoedingsnormen die beter aansluiten bij het relatieve gewicht van de zaken. Het stelsel wordt vereenvoudigd doordat regelingen eenduidiger worden geformuleerd en voor veel minder specifieke omstandigheden dan vroeger het geval was aparte regelingen worden gegeven. De commissie heeft er naar gestreefd deze specifieke omstandigheden te verdisconteren in het gewicht dat in de bijlage bij dit besluit aan een bepaald soort zaak wordt toegekend of in de overige regelingen.

Aangezien de voorstellen van de Commissie herijking vergoedingen rechtsbijstand leiden tot een budgettaire neutrale vergoedingsregeling die niet alleen recht doet aan het gewicht van de behandelde zaken, maar ook de uitvoeringslasten tot een minimum beperkt zijn het merendeel van de voorstellen overgenomen in het onderhavige besluit. Daar waar van de voorstellen wordt afgeweken wordt dit aangegeven in de nota van toelichting. Op dit punt wordt wel vermeld dat niet is overgenomen het voorstel van de Commissie om vooruitlopend op een wijziging van het onderhavige besluit bij ministeriële regeling reeds aanpassingen van de vergoedingsnormen mogelijk te maken. Het is enigszins vreemd om bij lagere regelgeving een hogere regeling bij voorbaat te wijzigen. Indien snelheid bij een wijziging is geboden, kan de Raad van State om een spoedadvies worden gevraagd.

Bij de implementatie van de voorstellen zijn vertegenwoordigers van zowel de Nederlandse orde van advocaten als de raden voor rechtsbijstand betrokken. Tevens zijn concepten van de regeling voorgelegd aan de raden voor rechtsbijstand en de Algemene Raad van de Nederlandse orde van advocaten. De commentaren zijn zoveel mogelijk verwerkt. Vervolgens is de concept algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 49 van de Wet op de rechtsbijstand op 27 november 1998 naar de voorzitters van de Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal gezonden. Bovendien is ter uitvoering van de zogenaamde voorhangprocedure het concept besluit gepubliceerd in de Staatscourant van 7 december 1998, nr. 234. Naar aanleiding van de bekendmaking van het Besluit heeft een groot aantal rechtsbijstandverleners en organisaties, zoals de Nederlandse Orde van Advocaten, de Vereniging voor Rechtshulp, de Vereniging Rechtsbijstands Instellingen, de Vereniging Sociale Advokatuur Nederland, de Vereniging Sociale Advokatuur Amsterdam, de raden voor rechtsbijstand en anderen bezwaren kenbaar gemaakt. Verreweg het grootste deel van de bezwaren richt zich op de hoogte van het uurtarief voor de gesubsidieerde rechtsbijstand. Alhoewel het ontwerp Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 over het algemeen positief wordt beoordeeld geven velen te kennen dat pas overgegaan kan worden tot invoering van het Besluit indien de invoering gepaard gaat met een gelijktijdige verhoging van de uurvergoeding. Daarnaast is ook een aantal – vaak technische – inhoudelijke opmerkingen gemaakt. Voor zover relevant zijn deze verwerkt in het voorliggende besluit.

De Vaste Kamercommissie van Justitie heeft bij gelegenheid van het Algemeen Overleg van 17 juni 1999 inzake de stand van zaken in de rechtsbijstand het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 betrokken. De uitkomst van het Algemeen Overleg geeft geen aanleiding tot het aanbrengen van wijzigingen in het voorliggende besluit. In het Voortgezet Algemeen Overleg van 30 juni 1999 heeft de Kamer een motie aangenomen waarin wordt aangedrongen op een verhoging van het uurtarief tot f 150,–.

In samenhang met de invoering van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 en ter uitvoering van de motie Kalsbeek-Jasperse c.s. (kamerstukken II 1998/99, 26 200 VI, nr. 59, blz. 1) worden de vergoedingen op basis van het onderhavige besluit tot f 150,– per uur verhoogd. Als gevolg van de indexering per 1 juli 1999 komt de gemiddelde uurvergoeding op een bedrag f 154,–.

De geluiden dat de vergoedingen voor rechtsbijstandverleners tengevolge van het onderhavige besluit praktisch over de gehele linie zouden dalen en dat het nieuwe stelsel daarmee niet budgettair neutraal zou zijn, zijn voor mij aanleiding geweest de raden voor rechtsbijstand te verzoeken de gevolgen van het nieuwe stelsel op basis van een representatieve streekproef door te rekenen. Met betrekking tot de opzet, de omvang en de representativiteit van deze streekproef hebben de raden zorgvuldigheidshalve gebruik gemaakt van externe deskundigen. Op basis van de uitkomsten van deze steekproef heeft die externe deskundige berekend dat de meest waarschijnlijke mutatie als gevolg van het onderhavige besluit per saldo minder dan 0,4 % bedraagt, overigens ten voordele van de rechtsbijstandverleners. Deze uitkomst bevestigt het budgettaire neutrale karakter van de adviezen van de Commissie herijking vergoedingen rechtsbijstand en leidt opnieuw tot de conclusie dat de invoering van het onderhavige besluit per saldo niet leidt tot een vermindering van de inkomsten uit de vergoedingen van de beroepsgroep in totaliteit. Dat neemt uiteraard niet weg dat het saldo van 0,4% is opgebouwd uit relatief grote wijzigingen zowel naar boven als naar beneden. Voor werkzaamheden op sommige rechtsgebieden zullen de vergoedingen dalen, voor andere rechtsgebieden brengt het nieuwe stelsel hogere vergoedingen met zich. Dergelijke veranderingen zijn echter inherent aan de wens onevenwichtigheden in het huidige stelsel te verminderen. De gevolgen van de nieuwe normering voor de rechtsbijstandverlener is afhankelijk van de rechtsgebieden waarop hij werkzaam is.

De hoofdlijnen van het vergoedingenstelsel zijn als volgt.

Aan het verlenen van rechtsbijstand in een bepaald type zaak wordt een aantal punten toegekend dat is afgeleid van het aantal uren dat blijkens statistische informatie gemiddeld aan dergelijke zaken wordt besteed. De zaaksgewichten zijn per rechtsgebied in een bijlage neergelegd. Het aantal onderscheiden rechtsterreinen is in vergelijking met het oude besluit aanzienlijk teruggebracht. Daarnaast leiden bepaalde procedurele omstandigheden tot toeslagen of kortingen, die eveneens in punten worden uitgedrukt.

De vereenvoudiging van het systeem heeft er toe geleid dat een aantal processuele omstandigheden niet meer relevant is voor het vaststellen van de vergoeding. Er wordt geen onderscheid meer gemaakt in de waardering van kort gedingen, voorlopige voorzieningsprocedures en andere zaken in eerste aanleg op het terrein van het burgerlijk of bestuursrecht. Een dergelijk onderscheid wordt niet gerechtvaardigd door de praktijk. Aangezien uit statistische gegevens blijkt dat redelijkerwijs geen onderscheid kan worden gemaakt in de waardering van zaken die dienen in eerste aanleg en hoger beroepszaken op het terrein van het burgerlijk en bestuursrecht alsmede het strafrecht, is dit onderscheid in het onderhavige besluit niet meer opgenomen. De tijdsbesteding in elk van de instanties is praktisch gelijk.

De kortingsregeling in geval van het tussentijds aanvangen of beëindigen van de verlening van de rechtsbijstand is vervallen. In de praktijk werden deze regelingen al nauwelijks toegepast.

De hoogte van de netto-vergoeding wordt berekend door het totaal aantal punten te vermenigvuldigen met een basisbedrag. Bij het vaststellen van de hoogte van het basisbedrag is uitgegaan van budgettaire neutraliteit. Toepassing van de normen in het huidige besluit leidt niet tot hogere uitgaven dan onder het oude besluit.

Voor het berekenen van de vergoeding die de rechtsbijstandverlener ontvangt worden bij de hiervoor genoemde netto-vergoeding opgeteld de vergoeding voor enerzijds de reistijd die wordt besteed aan het reizen naar zittingen en – in bepaalde gevallen – naar rechtzoekenden, anderzijds de reiskosten en de administratieve kosten. De vergoeding die de rechtsbijstandverlener voor de verlening van rechtsbijstand ontvangt bestaat uit het totaal van al deze vergoedingen, vermeerderd met de daarover verschuldigde omzetbelasting.

Hierboven is aangegeven dat voor het verlenen van rechtsbijstand in een bepaald soort zaak een aantal punten wordt toegekend. Het gaat in deze zaken om het verlenen van rechtsbijstand in een procedure of advieszaak op het terrein van het burgerlijk of bestuursrecht alsmede om het verlenen van rechtsbijstand in een strafzaak of een piketzaak. Afhankelijk van de aard van de zaak en de aard van de processuele omstandigheden verschilt de omvang van de gemiddelde tijdsbesteding en daarmee de vergoeding. Het toekennen van een zaaksgewicht is gebaseerd op statistisch onderzoek naar de gemiddelde tijdsbesteding aan de betreffende zaak in 1995. Het is niet ondenkbaar dat de gemiddelde tijdsbesteding van een zaaktype in de toekomst wijzigt. Dit zal met name kunnen blijken uit de declaratiegegevens van de Stichting IRIS. Bovendien bestaat het voornemen om een representatieve groep advocaten te vragen om gegevens over de feitelijke tijdsbesteding te registreren, opdat ook op die manier inzicht wordt verkregen in de gemiddelde tijdsbesteding aan een bepaald soort zaak. Op basis van deze gegevens kunnen te zijner tijd de zaaksgewichten worden geëvalueerd en zo nodig bijgesteld.

Een novum in het nieuwe besluit is de mogelijkheid dat tussen het bureau rechtsbijstandvoorziening en de rechtsbijstandverlener afspraken worden gemaakt over een afwijkend vergoedingenregiem. Daarmee kunnen bepaalde kwaliteiten die advocatenkantoren bieden worden gehonoreerd.

Gedacht kan hierbij worden aan het toekennen van een hogere vergoeding aan advocaten die volgens objectieve kwaliteitsnormen een meer dan gemiddelde kwaliteit leveren. Dergelijke afspraken zullen niet alleen de kwaliteit van de rechtsbijstand bevorderen, maar ook tot minder administratieve lasten van de contractanten leiden. Ten overvloede wordt opgemerkt dat de gemaakte afspraken geen afbreuk mogen doen aan het uitgangspunt van de budgettaire neutraliteit.

Met het oog op de toegankelijkheid heeft dit tot de volgende indeling van het besluit geleid.

In hoofdstuk I wordt een aantal algemene bepalingen gegeven die van toepassing zijn op het verlenen van rechtsbijstand in procedures, advieszaken, strafzaken en piketzaken. Voor de toepasselijkheid van dit hoofdstuk is de aard van het rechtsterrein waarop de procedure of zaak betrekking heeft niet van belang.

In hoofdstuk II worden de forfaitaire vergoedingsnormen weergegeven. Hierbij wordt in de paragrafen 1, 2 en 3 onderscheid gemaakt in het vergoedingsnormenstelsel voor het verlenen van rechtsbijstand in respectievelijk een procedure of advieszaak op het terrein van het burgerlijk of bestuursrecht, een strafzaak en een piketzaak. De bepalingen van de hoofdstukken III en volgende zijn in beginsel van toepassing op het verlenen van rechtsbijstand in alle typen zaken. Specifieke aandacht verdient hoofdstuk V waarin wordt bepaald dat het bureau rechtsbijstandvoorziening met de rechtsbijstandverlener kan afspreken om afwijkende vergoedingsnormen te hanteren.

Artikelsgewijs

Artikel 1

In artikel 1 is een aantal begrippen omschreven, die in het besluit een algemene functie hebben. De belangrijkste begripsbepalingen zijn die van procedure, advieszaak, strafzaak en piketzaak.

Het begrip procedure omvat veel meer rechtsgangen dan onder het oude recht het geval was. Met procedure wordt uitsluitend gedoeld op zaken op het terrein van het burgerlijk of bestuursrecht die bij een bepaalde – al dan niet rechterlijke – instantie aanhangig zijn gemaakt. Kenmerkend voor een procedure is dat het altijd een civielrechtelijke of bestuursrechtelijke zaak betreft. In de bijlage is aangegeven welke zaken als civielrechtelijk en welke zaken als bestuursrechtelijk worden aangemerkt. Daarnaast is van belang dat de zaak aanhangig is gemaakt. Hiermee wordt niet alleen gedoeld op het aanhangig zijn bij de burgerlijke rechter. Het aanhangig zijn heeft een ruimere betekenis dan in het burgerlijk procesrecht. Indien een zaak bij een instantie als bedoeld in de begripsbepaling, is aangebracht is de zaak aanhangig. Zo kan een zaak niet alleen aanhangig zijn bij de burgerlijke rechter, maar ook bij de administratieve rechter of bij de regionaal directeur arbeidsvoorziening in het kader van een ontslagzaak gebaseerd op het BBA. Welke typen zaken onder het begrip procedure vallen is limitatief opgesomd. Behalve de hiervoor bedoelde zaken vallen onder dit begrip zaken waarover in administratief beroep wordt beslist, zaken waarover in een bezwaarschriftenprocedure wordt geoordeeld, zaken betreffende huurprijzen waarover de huurcommissie oordeelt in het kader van de Huurprijzenwet woonruimte, zaken die zijn onderworpen aan arbitrage of bindend advies, zaken die zijn onderworpen aan wettelijk geregeld tuchtrecht alsmede zaken die worden behandeld op grond van een wettelijk geregeld klachtrecht. Uit deze opsomming blijkt dat de zaken die onder het oude recht in bijlage IB waren opgenomen als advieszaken waarvoor een vaste vergoeding werd gegeven thans onder het begrip procedure zijn gebracht.

Civielrechtelijke en bestuursrechtelijke zaken alsmede tuchtzaken die niet onder het begrip procedure vallen, zijn advieszaken. Onder advieszaak worden geen strafzaken begrepen, omdat in de praktijk geen straftoevoegingen worden afgegeven voor rechtsbijstandverlening buiten het kader van een strafzaak. De werkzaamheden van rechtsbijstandverleners in strafzaken zijn feitelijk steeds gerelateerd aan gerechtelijke procedures, waarbij het advies over de vraag of wel of niet in hoger beroep zal worden gegaan behoort tot het bereik van de strafzaak in eerste aanleg.

De reikwijdte van het begrip advieszaak is kleiner geworden, doordat het begrip procedure is verruimd in vergelijking met het oude recht. Het gevolg is dat het begrip procedure thans alle rechtsgangen omvat die eindigen in een formele beslissing.

Voor de definitie van strafzaak is het aanhangig zijn van de zaak niet relevant. Op het moment dat iemand als verdachte in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering wordt aangemerkt wordt in bepaalde gevallen reeds rechtsbijstand krachtens een toevoeging verleend. In dat geval is er sprake van een strafzaak. Voorts worden als strafzaak aangemerkt bepaalde zaken waarop het Wetboek van Strafvordering van toepassing is alsmede zaken die verwant zijn met de «echte» strafzaken. Met verwante strafzaken wordt bij voorbeeld bedoeld een vordering tot voortzetting van een inbewaringstelling krachtens de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen of een verzoek om opheffing van een krachtens de Vreemdelingenwet genomen maatregel strekkende tot vrijheidsbeperking of vrijheidsontneming. Bij de verwante strafzaken gaat het om zaken die in het oude besluit in de bijlage onder IIB waren opgenomen. Ook nu zijn deze zaken in de bijlage opgenomen.

Het begrip piketzaak sluit geheel aan bij de omschrijvingen die voorheen waren opgenomen in de artikelen 46, 48 en 49 van het oude besluit.

Omschrijvingen van begrippen in de Wet op de rechtsbijstand, gelden onverkort voor dit besluit. Dit houdt in dat onder bureau wordt verstaan het aan de raad voor rechtsbijstand verbonden bureau rechtsbijstandvoorziening.

Artikel 2

Rechtsbijstandverleners die ofwel rechtsbijstand verlenen op basis van een toevoeging, ofwel piketdiensten hebben verleend komen in aanmerking voor een vergoeding. Rechtsbijstand die is verleend alvorens een toevoeging is afgegeven wordt in beginsel niet vergoed.

De vergoeding bestaat uit drie elementen. De vergoeding is de optelsom van de vergoeding die wordt gegeven voor het verlenen van rechtsbijstand als zodanig, de vergoeding voor een aantal kosten die ten behoeve van de rechtsbijstandverlening worden gemaakt en de omzetbelasting die over het totaal van de voornoemde vergoedingen is verschuldigd.

De vergoeding voor het verlenen van rechtsbijstand als zodanig heeft betrekking op een vergoeding voor uitsluitend de juridische werkzaamheden voor de zaak. Deze vergoeding wordt forfaitair vastgesteld, hetgeen betekent dat per zaaktype een vaste vergoeding geldt die is afgestemd op de gemiddelde tijdsbesteding voor de juridische werkzaamheden in dergelijke zaken. De hoogte van deze forfaitaire vergoeding is genormeerd in hoofdstuk II van het onderhavige besluit. Voor het bepalen van het aantal uren dat aan zware advieszaken en aan bewerkelijke zaken is besteed zijn ook uitsluitend de uren waarin juridische werkzaamheden zijn verricht van belang.

Behalve voor de juridische werkzaamheden, ontvangt de rechtsbijstandverlener ook een vergoeding voor bepaalde kosten. De kosten die niet apart worden vergoed zijn verdisconteerd in de forfaitaire vergoeding. Hieronder vallen bij voorbeeld de kosten die zijn gemaakt voor de administratieve ondersteuning.

De kosten die zijn gemaakt ten behoeve van de rechtsbijstandverlening en die worden vergoed omvat de volgende posten. Ten eerste wordt het tijdverlet in verband met reizen naar de zitting of naar de in zijn vrijheid beperkte of van zijn vrijheid beroofde rechtzoekende ten behoeve van de rechtsbijstandverlening vergoed. Deze vergoeding wordt ook enigszins forfaitair bepaald. Ten tweede worden de reiskosten die zijn gemaakt ten behoeve van het reizen naar de zitting en naar rechtzoekenden wier vrijheid is ontnomen of beperkt vergoed overeenkomstig het Reisbesluit binnenland. Ten derde worden de kosten die zijn gemaakt voor het inschakelen van een tolk in een strafzaak vergoed. Tenslotte ontvangt de rechtsbijstandverlener een vaste vergoeding voor administratieve kosten. Onder de administratieve kosten zijn onder andere begrepen de werkzaamheden die zijn verricht voor het verkrijgen van de toevoeging. De wijze waarop de vergoeding van de hierboven aangegeven kosten wordt bepaald is geregeld in hoofdstuk III van het besluit.

Ten overvloede wordt opgemerkt dat het vergoedingsnormensysteem ook van toepassing is indien rechtsbijstand wordt verleend in het kader van een zaak die zich geheel of gedeeltelijk in het buitenland afspeelt.

In afwijking van het hiervoor geschetste vergoedingsnormensysteem kunnen tussen het bureau rechtsbijstandvoorziening en de rechtsbijstandverlener afspraken worden gemaakt over de wijze van vergoeden. Deze afspraken kunnen afwijkingen bevatten van het bepaalde in de hoofdstukken II, III en IV. Deze mogelijkheid is geboden in hoofdstuk V van het besluit. In dat geval vindt de vergoeding van de rechtsbijstandverlening plaats overeenkomstig deze afspraken.

De vergoeding die de rechtsbijstandverlener ontvangt is het totaal van bovengenoemde vergoedingen, vermeerderd met de omzetbelasting over die vergoedingen. Is een deel van de omzetbelasting reeds verwerkt in de declaratie van de rechtsbijstandverlener, dan wordt over dit deel van het bedrag niet opnieuw de omzetbelasting berekend en opgeteld bij het totaalbedrag. Dit doet zich bij voorbeeld voor bij de overlegging van de nota van een tolk. In deze nota is de omzetbelasting reeds verwerkt.

De forfaitaire normen zijn uitgedrukt in punten. Aan een bepaald soort zaak en aan bepaalde al dan niet processuele omstandigheden zijn punten toegekend. Het aantal punten bepaalt het gewicht dat aan de desbetreffende zaak respectievelijk omstandigheid in verhouding tot de andere zaken en omstandigheden kan worden toegekend. Voor het bepalen van de hoogte van de vergoeding van het desbetreffende onderdeel waaraan punten worden toegekend moet het aantal toegekende punten worden vermenigvuldigd met het basisbedrag, genoemd in het eerste lid van artikel 3.

Artikel 3

Anders dan onder de oude regeling is het basisbedrag aan de hand waarvan de hoogte van de vergoeding wordt berekend gelijk voor zowel de civielrechtelijke als bestuursrechtelijke zaken en de tuchtzaken als de strafzaken. De hoogte van het basisbedrag zou op basis van de berekening die is gebaseerd op het uitgangspunt dat de uitvoeringskosten van de regeling niet hoger mogen zijn dan die van de oude regeling uitkomen op f 125,–. Mede in reactie op de motie Kalsbeek-Jasperse c.s. waarin wordt aangedrongen op een verhoging van het uurtarief tot f 150,–, wordt het basisbedrag beleidsmatig verhoogd met f 25,–. Inclusief de indexering per 1 juli 1999 komt het basisbedrag daarmee op f 154,–.

De indexeringsregeling in het tweede en derde lid is overgenomen uit artikel 3 van het oude besluit met dien verstande dat is toegevoegd een indexeringsregeling voor de vergoeding van administratieve kosten.

Ook de regeling waarin is opgenomen vanaf welk moment de herziening van het basisbedrag gevolgen heeft voor de berekening van de vergoeding is overgenomen. Dit houdt in dat de aanpassing van het basisbedrag geen gevolgen heeft voor lopende zaken. Voor de vaststelling van de vergoeding wordt het basisbedrag gehanteerd dat gold ten tijde van de afgifte van de toevoeging. Dezelfde regeling is van toepassing met betrekking tot de vaststelling van de vergoeding van administratieve kosten en de reiskosten. De bepaling is in die zin verduidelijkt dat ook is geregeld dat de aanpassing van het basisbedrag geen gevolgen heeft voor de berekening van de vergoeding voor een piketdienst die heeft plaatsgevonden ten tijde dat het nog niet aangepaste basisbedrag gold.

Artikel 4

Artikel 4 sluit aan bij de regeling in het tweede en derde lid van artikel 2 van het oude besluit. Aan de rechtzoekende kunnen slechts de kosten in rekening worden gebracht die in het onderhavige artikel zijn opgesomd. Hiermee wordt beoogd de kosten te beperken waarmee rechtzoekenden in aanvulling op de eigen bijdrage kunnen worden geconfronteerd.

Artikel 5

In Hoofdstuk II wordt het forfaitaire stelsel uitgewerkt met betrekking tot procedures en advieszaken op het terrein van het burgerlijk en bestuursrecht alsmede het tuchtrecht. Aangegeven wordt hoeveel punten aan een procedure op een bepaald rechtsterrein en aan bepaalde omstandigheden worden toegekend ten behoeve van de berekening van de vergoeding voor de rechtsbijstandverlening.

De hoofdregel voor het vaststellen van de vergoedingsnorm voor het verlenen van rechtsbijstand in procedures is neergelegd in het eerste lid van artikel 5. Deze norm wordt bepaald door het rechtsterrein waarop de zaak betrekking heeft of het soort zaak. In de bijlage bij het besluit is aangegeven wat het gewicht in punten van een procedure op een bepaald rechtsterrein of met betrekking tot een bepaald soort zaak is. Deze gewichtstoedeling is uitsluitend van belang voor procedures. Voor het toekennen van punten in advieszaken is het rechtsterrein waarop advies wordt gegeven irrelevant. Ongeacht het rechtsterrein wordt in artikel 12 hiervoor een uniforme vergoedingsnorm gegeven.

Een uitzondering op voornoemde hoofdregel is geregeld in de leden 2 en 3 van het onderhavige artikel. Indien een procedure voortijdig is beëindigd, wordt voor het bepalen van het aantal toe te kennen punten de regeling voor de advieszaken toegepast. Voor het bepalen van de vergoedingsnorm is in dat geval van belang of meer of minder dan zes uur rechtsbijstand aan de zaak is besteed. Voortijdig beëindigde procedures zijn procedures die zijn beëindigd voordat er een uitspraak of tussenuitspraak is gedaan of voordat er een beslissing is genomen alsmede procedures die zijn beëindigd voordat de rechtsbijstandverlener een zitting heeft bijgewoond. Gedacht kan worden aan procedures die zijn beëindigd doordat in een zaak op het terrein van het burgerlijk recht de vordering of het verzoek is geroyeerd of ingetrokken of, in een bestuursrechtelijke zaak, het bezwaar- of beroepschrift is ingetrokken. Is er echter een uitspraak, tussenuitspraak of beslissing dan is de vergoedingsnorm voor procedures van toepassing, ongeacht of na de desbetreffende uitspraak of beslissing de procedure alsnog voortijdig is beëindigd. Bepalend is dus of er een uitspraak of beslissing is gegeven. Niet van belang is of uitvoering is gegeven aan de uitspraak of beslissing. Wordt de procedure beëindigd nadat de rechter een comparitie heeft gelast of een deskundige heeft benoemd, dan is de procedurevergoedingsregeling van toepassing, ongeacht of uitvoering aan de last of benoeming is gegeven. Hetzelfde geldt indien de procedure wordt beëindigd nadat de rechter de exceptie van onbevoegdheid heeft verworpen.

Opdat de vergoeding in verhouding staat tot de bestede tijd is de regel van overeenkomstige toepassing op procedures die zijn beëindigd voordat de rechtsbijstandverlener een zitting als bedoeld in het eerste lid van artikel 7, heeft bijgewoond. Heeft de rechtsbijstandverlener een zitting bijgewoond, ongeacht of de beslissende instantie daarna een uitspraak heeft gedaan of beslissing heeft genomen, dan geldt de vergoedingsnorm voor procedures.

Alhoewel de regeling voor wat betreft de opzet niet verschilt van die in het oude besluit, is de onderhavige regeling in de uitwerking aanzienlijk verbeterd. In artikel 13 van het oude besluit werd vereist dat de procedure werd beëindigd voordat verweer was gevoerd. Aangezien in de praktijk niet eenduidig kan worden bepaald wanneer verweer heeft plaatsgevonden, is in de nieuwe regeling aansluiting gezocht bij het moment waarop een uitspraak of tussenuitspraak is gedaan dan wel een zitting is bijgewoond door de rechtsbijstandverlener.

Doordat de vergoeding van advieszaken thans beter aansluit bij de daadwerkelijke tijdsbesteding in advieszaken, is het niet langer onvoordelig om een zaak voortijdig te beëindigen, indien daartoe aanleiding is. De inspanningen van de rechtsbijstandverlener om een zaak buiten rechte af te wikkelen, worden immers op een reële wijze beloond.

Doordat het type procedure waarop paragraaf 1 betrekking heeft zeer divers is, is gekozen voor de begrippen uitspraak, tussenuitspraak en beslissing. Bedoeld is dat de instantie die beslist een oordeel geeft over een tussentijdse processuele verrichting of over het geschil als zodanig. Het gaat dus niet alleen om (tussen)vonnissen van de burgerlijke rechter of uitspraken van de bestuursrechter, maar ook om bij voorbeeld uitspraken van de huurcommissie of de arbiter of beslissingen op bezwaarschriften, genomen door een bestuursorgaan.

In het derde lid is bepaald dat de adviesvergoedingsregeling ook van overeenkomstige toepassing is, indien ten tijde van de beëindiging van de procedure uitsluitend een bestuursrechtelijke uitspraak over de proceskosten is gedaan. Deze regel geldt dus niet wanneer partijen op de zitting tot een vergelijk komen en de bestuursrechter uitsluitend nog een oordeel geeft over de proceskosten. Aangezien er een zitting is geweest geldt in dat geval het tweede lid. Doet de bestuursrechter een uitspraak in de hoofdzaak en vervolgens, nadat de zaak is aangehouden, een uitspraak over de proceskosten, dan is de adviesvergoedingsregeling ook niet van toepassing. In dat geval is er ten tijde van de beëindiging van de procedure niet uitsluitend een bestuursrechtelijke uitspraak over de proceskosten. Het voorgaande zal moeten blijken uit de uitspraak.

In het vierde lid wordt verduidelijkt dat op voortijdig beëindigde procedures geen andere bepalingen van toepassing zijn dan die betreffende de advieszaken, bedoeld in artikel 12 en het tweede lid van artikel 13, met uitzondering van de regeling waarin een toeslag wordt toegekend voor het inschakelen van een wettelijk verplichte procureur (artikel 10). Het is immers reëel dat de toeslag in het kader van het inschakelen van een wettelijk verplichte procureur wordt toegekend, ongeacht of de procedure is ingetrokken en ongeacht de werkzaamheden die de rechtsbijstandverlener zelf heeft verricht.

De toepasselijkheid van artikel 12 brengt vanzelfsprekend met zich mee dat ook artikel 9 van toepassing is.

Artikel 6

De verlening van rechtsbijstand in cassatie vergt gemiddeld meer tijd dan in eerste aanleg en in hoger beroep. Aangezien het niet mogelijk is om een verband te leggen tussen het relatieve gewicht van zaken op bepaalde rechtsterreinen in feitelijke aanleg en van zaken op diezelfde rechtsterreinen in cassatie, worden aan alle procedures in cassatie dezelfde punten toegekend, ongeacht het rechtsterrein waarop de procedure betrekking heeft.

In tegenstelling tot wat de Commissie herijking vergoedingen rechtsbijstand heeft geadviseerd gelden de toeslagregelingen ook in cassatie. De processuele omstandigheden waarvoor een toeslag wordt gegeven kunnen immers ook in cassatie aan de orde zijn. Ook zijn bij voortijdige beëindiging van de procedure de vergoedingsnormen met betrekking tot advieszaken als bedoeld in artikel 5, van toepassing. De kortingsregeling in echtscheidingszaken wordt niet toegepast, omdat het voor de werkzaamheden van de rechtsbijstandverlener geen verschil maakt of in cassatie in een echtscheidingszaak wel of geen tegenspraak wordt gevoerd.

Ook indien rechtsbijstand wordt verleend in cassatie, ontvangt de rechtsbijstandverlener een vergoeding voor reistijdverlet en bepaalde kosten, zoals reiskosten als bedoeld in hoofdstuk III.

Indien om een cassatieadvies wordt gevraagd is de regeling van de advieszaken van toepassing. In dat geval is de zaak namelijk niet aanhangig gemaakt bij de rechter met als gevolg dat niet wordt voldaan aan de definitie van procedure.

Artikel 7

In het tweede lid van artikel 7 wordt bepaald dat er een toeslag van twee punten wordt gegeven voor het bijwonen van extra zittingen. In het eerste lid is het begrip zitting gedefinieerd. Een zitting is elk optreden van een rechterlijke of niet rechterlijke instantie bij welke de procedure wordt gevoerd die dient ter behandeling van de zaak en waarbij de rechtsbijstandverlener aanwezig kan zijn. Rolzittingen vallen niet onder het begrip zitting.

Van een zitting is dus sprake indien de zaak wordt behandeld door een instantie bij welke de procedure wordt gevoerd. Het gaat dus niet alleen om de behandeling door de rechter ter terechtzitting. Indien de rechter de zaak verwijst naar de rechter-commissaris dan is het laatstgenoemde instantie die de zaak behandelt. Het zittingsbegrip moet niet eng worden uitgelegd. Ook descentes, comparities, enquêtes, het horen door de rechter-commissaris in civiele zaken alsmede hoorzittingen in het kader van bezwaar-, klacht-, en tuchtprocedures worden door het begrip zitting bestreken. Ook kan hierbij gedacht worden aan de behandeling van de zaak door de Adviescommissie voor vreemdelingenzaken. Niet van belang is of het betreft een zitting van de beslissende instantie.

Voorwaarde voor het zijn van een zitting is ook dat de rechtsbijstandverlener bij de zitting aanwezig kan zijn. Hiermee wordt niet bedoeld dat de rechtsbijstandverlener bepaalt of hij in de gelegenheid is om naar de zitting te gaan. Bedoeld is dat de rechtsbijstandverlener bevoegd is om de zitting bij de wonen.

In het tweede lid is geregeld dat uitsluitend een tweede en volgende bijgewoonde zitting extra punten oplevert. De tijdsbesteding ten behoeve van de eerste zitting is verdisconteerd in het forfait zoals weergegeven in de bijlage. Het aantal in de bijlage genoemde punten wordt verkregen ongeacht of de zitting is bijgewoond of niet. Het al dan niet bijwonen heeft echter wel gevolgen voor het bepalen van het moment waarop de zittingstoeslag wordt verkregen. Is de eerste zitting bijgewoond dan ontvangt de rechtsbijstandverlener voor de tweede en volgende zitting een toeslag mits die zittingen zijn bijgewoond. Is de eerste zitting niet bijgewoond dan wordt geen toeslag verkregen voor de eerstvolgende, wel bijgewoonde, zitting. De rechtsbijstandverlener ontvangt in dat geval wel een toeslag voor de tweede bijgewoonde zitting. IJkpunt is dus de eerste zitting die is bijgewoond. De toeslag bedraagt per bijgewoonde zitting twee punten. Wordt na de eerste bijgewoonde zitting de tweede niet bijgewoond en de derde wel, dan wordt slechts eenmaal een toeslag van twee punten toegekend.

Met de regeling inzake de zittingstoeslag is beoogd een vereenvoudiging van het vergoedingenstelsel door te voeren. De regeling is in de plaats gekomen van de regelingen in het oude recht met betrekking tot tussenuitspraken, reconventies en tegenspraak. Deze regelingen bleken in de praktijk moeilijk uitvoerbaar. In het rapport van de Commissie herijking vergoedingen rechtsbijstand is aangegeven dat een toeslag voor het bijwonen van extra zittingen een duidelijker meetpunt is. Bovendien doet deze toeslag recht aan de extra inspanningen die de rechtsbijstandverlener verricht ten behoeve van deze zittingen.

Artikel 8

Zoals hierboven bij artikel 7 is vermeld is de kortingsregeling met betrekking tot een procedure waarin geen tegenspraak is geweest niet langer gehandhaafd. In artikel 8 is een uitzondering gemaakt voor de echtscheidingsprocedure waarin geen tegenspraak is gevoerd. In een dergelijk geval vindt een korting van drie punten plaats.

In de praktijk blijkt dat meer dan 50% van de echtscheidingszaken niet op tegenspraak zijn. Verstekzaken zijn aanzienlijk minder bewerkelijk dan echtscheidingszaken op tegenspraak. Om die reden is deze kortingsregeling gehandhaafd.

Geen tegenspraak doet zich voor wanneer er geen inhoudelijk verweer is gevoerd tegen hoofd- of nevenvorderingen. Het indienen van een verweerschrift, inhoudende een gave referte kan worden aangemerkt als het niet voeren van tegenspraak. De procedure is niet op tegenspraak, indien de tegenspraak zich buiten het kader van een procedure heeft voorgedaan en tijdens de procedure geen tegenspraak is gevoerd.

Artikel 9 en 10

In de artikelen 9 en 10 worden de toeslagen geregeld met betrekking tot de kosten die gemoeid zijn met de opvolging van rechtsbijstandverleners respectievelijk de kosten van het inschakelen van een wettelijk verplichte procureur. In beide gevallen is de toeslag 2 punten.

De regelingen sluiten aan bij de artikelen 15 en 25 van het oude besluit.

Artikel 11

In artikel 11 wordt een regeling gegeven voor het toekennen van punten in samenhangende procedures. De definitie van samenhangende procedures is ruimer dan de definitie van samenhangende zaken in het oude recht. Onder het oude recht werd uitsluitend een regeling gegeven voor groepszaken. Dit houdt in dat meerdere rechtzoekenden hetzelfde rechtsprobleem hebben. Als voorbeeld kan worden genoemd een geschil tussen de verhuurder en een aantal huurders over de huurverhoging.

In artikel 11 is aangegeven dat een samenhangende procedure zich op twee wijzen kan voordoen. Enerzijds is er de situatie dat een groep rechtzoekenden die hetzelfde rechtsprobleem hebben één of meer dan één procedure voert. Anderzijds kan er één rechtzoekende zijn die meer dan één procedure voert. In beide gevallen kunnen de zaken zodanig samenhangen dat de rechtsbijstandverlener aan de tweede en volgende zaak minder tijd behoeft te besteden dan aan de eerste zaak. Aangezien het niet eenvoudig is om aan te geven wanneer er sprake is van samenhangende procedures, wordt voor het bepalen van een norm aangehaakt bij het verloop van de procedure. Indien de rechter of andere instantie zaken van een rechtsbijstandverlener of zijn kantoorgenoot voegt, gelijktijdig of (nagenoeg) aansluitend ter zitting behandelt, mag worden aangenomen dat er een zekere samenhang is. Opdat wordt voorkomen dat niet alle zaken die toevallig door de rechtsbijstandverlener achter elkaar op dezelfde zittingsdag worden bijgewoond worden aangemerkt als samenhangende procedures wordt tevens als vereiste gesteld dat de zaken verknocht moeten zijn. Dit doet zich bij voorbeeld voor, indien meer dan één rechtzoekende gezamenlijk één vordering instellen of bij de uitspraak inzake een voorlopige voorziening in een bestuurszaak ook de hoofdzaak wordt afgedaan. Er moet dus sprake zijn van inhoudelijke samenhang in die zin dat de procedures betrekking hebben op dezelfde problematiek.

De huidige normering van zaken waarbij meer rechtzoekenden eenzelfde rechtsprobleem hebben is overgenomen uit het oude recht. Toegevoegd is dat de normering ook geldt in het geval meer rechtzoekenden meer procedures voeren. Bij het berekenen van het basisforfait in deze samenhangende procedures wordt de procedure op het rechtsterrein waaraan op grond van de bijlage het hoogste aantal punten wordt toegekend als uitgangspunt genomen. De normeringen voor processuele omstandigheden worden nog niet meegeteld. Voornoemd puntenaantal wordt vermenigvuldigd met een bepaald percentage dat varieert al naar gelang er meer toevoegingen zijn verleend.

Een voorbeeld. Stel dat een rechtzoekende procedeert in een zaak betreffende zowel het onderhoud van de huurwoning als de beëindiging van de huurovereenkomst. Deze procedures worden in de bijlage bestreken door de categorieën «Onderhoud door de verhuurder» respectievelijk «Huurrecht algemeen». Voor beide zaken is een toevoeging verleend. Aan de eerstgenoemde procedure worden 12 punten toegekend en aan de laatstgenoemde 9 punten. Aangenomen dat de rechter beide zaken voegt of gelijktijdig, aansluitend of nagenoeg aansluitend behandelt, zal het basisforfait 12 x 150% = 18 punten bedragen. Nadat dit basisforfait is bepaald worden de normeringen voor processuele omstandigheden doorgevoerd. De toeslag vanwege opvolging door een andere rechtsbijstandverlener en die vanwege het inschakelen van de wettelijk vereiste procureur kan zich – afhankelijk van het aantal zaken – meermalen voordoen. De korting inzake echtscheidingszaken zonder tegenspraak zal zich slechts een maal voordoen. De zittingstoeslag geldt ook onverkort. Wel is in het vierde lid aangegeven dat in een samenhangende procedure de zittingen met betrekking tot de zaken die gevoegd, gelijktijdig, aansluitend of nagenoeg aansluitend worden behandeld voor de toepassing van de zittingstoeslag worden aangemerkt als één zitting. Deze regel laat onverlet dat bij het bepalen van de zittingstoeslag wordt uitgegaan van het totaal aantal zittingen.

Behalve de vergoedingen die voortvloeien uit de normeringen voor processuele omstandigheden worden ook het reistijdverlet, de reiskosten en de overige kosten vergoed. Het reistijdverlet en de reiskosten worden per zitting slechts één maal vergoed, omdat de rechtsbijstandverlener slechts één maal kosten maakt voor het reizen naar de zitting. De zaken worden immers gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig behandeld. De kosten, bedoeld in artikel 27, worden per toevoeging vergoed. Deze kosten worden, ongeacht of het om samenhangende procedures gaat, per zaak gemaakt.

Bij de behandeling van gemeenschappelijke echtscheidingsverzoeken wordt ervan uitgegaan dat per partner één toevoeging kan zijn verleend. Behartigt de rechtsbijstandverlener de belangen van beide partners dan ontvangt hij op basis van de regeling inzake samenhangende zaken een vergoeding die is gebaseerd op 7 x 150% = 10,5 punten.

Het derde lid van artikel 11 regelt de toekenning van punten in geval van een samenhangende procedure waarbij één rechtzoekende meerdere procedures voert. In dat geval worden aan de tweede en volgende procedure minder punten toegekend dan zouden zijn toegekend op grond van de bijlage. Bepalend voor het vaststellen van het basisforfait is het basisforfait van de zwaarste procedure. Aangezien in de hier aan de orde zijnde samenhangende procedures de gemiddelde tijdsbesteding in de regel minder sterk gereduceerd wordt door de samenhang dan bij groepszaken, levert elke volgende procedure de helft van het aantal punten op dat aan de zwaarste procedure op grond van de bijlage wordt toegekend. Voor het bepalen van dit basisforfait wordt dus geen rekening gehouden met de normeringen voor processuele omstandigheden. Daarvoor geldt hetgeen hiervoor over groepszaken is vermeld.

De samenhangregeling is niet van toepassing op advieszaken en op ingetrokken procedures. In de praktijk komen nauwelijks samenhangende adviezen voor. Verwante rechtsvragen vallen onder het bereik van één adviestoevoeging. Het forfait wordt bepaald op basis van het aantal uren dat aan het advies is besteed. Indien samenhangende procedures worden ingetrokken is op grond van het tweede lid van artikel 5 de adviesregeling van toepassing op elk van de ingetrokken zaken.

In het vijfde lid is geregeld hoe het forfait van samenhangende procedures die in cassatie worden gevoerd wordt vastgesteld. De samenhangregeling is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat bij de berekening niet wordt uitgegaan van de procedure waaraan op grond van de bijlage het hoogste aantal punten wordt toegekend, maar van het aantal punten dat op grond van artikel 6 aan een procedure in cassatie wordt toegekend.

Artikel 12

De regeling inzake de forfaitaire vergoeding van advieszaken op het terrein van het burgerlijk of bestuursrecht alsmede het tuchtrecht doet meer recht aan de feitelijke tijdsbesteding dan de oude regeling. Bovendien is de regeling vereenvoudigd. Aan een advieszaak waaraan niet meer dan zes uur wordt besteed worden vier punten toegekend, ongeacht het rechtsterrein waarop advies wordt gegeven. Indien in een advieszaak meer dan zes uur rechtsbijstand wordt verleend, worden acht punten toegekend, ongeacht het rechtsterrein waarop advies wordt gegeven. De vergoeding voor advieszaken van meer dan zes uur is min of meer gelijk aan de gemiddelde procedurevergoeding. Het probleem dat in het oude recht bestond dat de rechtsbijstandverlener zich financieel benadeelde door niet door te gaan met procederen is daarmee voor een belangrijk deel weggenomen.

De processuele omstandigheden waarvoor aparte normeringen gelden, doen zich in de meeste gevallen niet voor bij advieszaken. Alleen artikel 9 en het tweede lid van artikel 13 kunnen van toepassing zijn in advieszaken.

Voor de toepassing van de adviesregeling in het kader van beëindigde procedures wordt naar de toelichting bij artikel 5 verwezen. Op dit punt wordt vermeld dat aan het uitbrengen van een cassatieadvies vier of acht punten worden toegekend op grond van het tweede lid van artikel 5, indien op basis van dit advies de procedure voortijdig wordt ingetrokken. Wordt een cassatieadvies uitgebracht alvorens de zaak bij de Hoge Raad aanhangig wordt gemaakt dan is artikel 12 rechtstreeks van toepassing.

In de toelichting bij artikel 5 is aangegeven dat voor het toekennen van punten aan een procedure die voortijdig is beëindigd, de regeling betreffende de advieszaken van toepassing is. Behoudens de procureurstoeslag en soms de opvolgingstoeslag zijn alle overige normeringen voor bijzondere omstandigheden in dit geval niet van toepassing. De procureurstoeslag is van toepassing, omdat de kosten voor het inschakelen van een wettelijk verplichte procureur moeten worden gemaakt, ongeacht of de procedure voortijdig wordt beëindigd.

In advieszaken waaraan meer dan zes uur is besteed geldt de opvolgingstoeslag. Het betreft een situatie waarin de opgevolgde en de opvolgende advocaat tezamen ten minste zes uur besteden aan dezelfde zaak. Dit is een verzwarende omstandigheid die niet geheel wordt gedekt door de waardering met acht punten, bedoeld in het tweede lid.

Ook een advieszaak kan zodanig bewerkelijk zijn dat daaraan veel meer tijd dan gemiddeld moet worden besteed. Gaat de tijdsbesteding aan rechtsbijstandverlening uit boven de 24 uur dan wordt op grond van het tweede lid van artikel 13 voor elk uur boven de 24 dat rechtsbijstand wordt verleend één punt toegekend mits de begroting met betrekking tot de tijdsbesteding voor de extra werkzaamheden is goedgekeurd.

Aangezien in de praktijk nauwelijks samenhangende advieszaken voorkomen is artikel 11 niet van overeenkomstige toepassing. Verwante zaken vallen onder het bereik van één adviestoevoeging. Het forfait wordt bepaald op basis van het aantal uren dat aan het advies is besteed.

Artikel 13

In artikel 19 van het oude besluit was een regeling getroffen voor de vergoeding van bewerkelijke zaken. Volgens deze regeling werden de zaken niet langer forfaitair vergoed indien ten minste dertig uur werd besteed aan de zaak. De vergoeding werd afgeleid van de totale tijdsbesteding. Het bureau beoordeelde of de zaak als bewerkelijk kon worden aangemerkt, door te toetsen of de zaak in redelijkheid niet binnen de standaardtermijn van 30 uur kon worden afgehandeld.

Het aantal bewerkelijke zaken is de afgelopen jaren gestegen. De toestemmingsprocedure en de vaststelling van de declaratie leidden tot fricties tussen de bureaus en de rechtsbijstandverleners. Opdat een einde komt aan deze fricties heeft de Commissie herijking vergoedingen rechtsbijstand voorgesteld de wijze waarop de doelmatigheid van de rechtsbijstandverlening wordt getoetst te wijzigen mede met het oog op een verbeterde communicatie tussen het bureau en de rechtsbijstandverlener. Dit heeft er toe geleid dat naast de forfaitaire norm een aanvullende vergoeding wordt gegeven voor de werkzaamheden die niet in het forfaitaire systeem zijn verdisconteerd. Daarnaast kunnen kantoren die zijn gespecialiseerd in bepaalde tijdrovende zaken met het bureau afspraken maken over een andere wijze van vergoeden van de rechtsbijstandverlening dan voortvloeit uit de standaardregeling in het onderhavige besluit (zie artikel 39).

De tijdgrens op grond waarvan een procedure wordt aangemerkt als bewerkelijk is gerelateerd aan het zaaksgewicht. Op grond van het eerste lid van artikel 13 is een bewerkelijke procedure een procedure waarin de tijdsbesteding aan rechtsbijstandverlening uitgaat boven het aantal uren dat gelijk is aan drie maal het aantal punten dat in de bijlage voor een procedure op het desbetreffende rechtsterrein is bepaald. Hiermee wordt aangesloten bij het uitgangspunt dat een punt gelijk staat met ongeveer een uur rechtsbijstandverlening. Om deze reden wordt de tijdgrens bij cassatie afgeleid van 15 punten (artikel 6). Voor de berekening van de tijdgrens bij echtscheidingszaken zonder tegenspraak wordt uitgegaan van het in de bijlage vermelde puntenaantal, ofwel van 10 punten. De kortingstoeslag wordt dus niet meegerekend. Dan zou de bewerkelijkheidsgrens immers lager zijn dan 30 punten, terwijl het om een zaak gaat die minder inspanning van de rechtsbijstandverlener vergt dan gemiddeld genomen voor echtscheidingszaken geldt.

Overstijgt de tijd die feitelijk aan de procedure moet worden besteed voornoemde norm, dan wordt voor elk extra uur één punt toegekend. Tot de tijdgrens wordt de vergoeding forfaitair vastgesteld. De werkzaamheden die worden verricht nadat de tijdgrens is overschreden worden vergoed op uurbasis. Dit houdt in dat de toeslagenregelingen niet meer van toepassing zijn. De werkzaamheden of omstandigheden die een forfaitaire toeslag opleveren, worden in een bewerkelijke zaak vergoed op uurbasis. Zo zal het bijwonen van een zitting nadat de tijdgrens is overschreden niet worden gehonoreerd overeenkomstig artikel 7, maar op grond van de feitelijke tijdsbesteding. Hetzelfde geldt voor de opvolgingstoeslag (artikel 9). De procureurstoeslag (artikel 10) wordt vanzelfsprekend, in een bewerkelijke zaak wel apart toegekend. De vergoedingen die geen direct verband houden met de juridische werkzaamheden, zoals de vergoeding voor reistijdverlet, reiskosten, tolkkosten en de administratieve kosten worden in een bewerkelijke zaak niet op uurbasis vergoed. Deze kosten worden vergoed overeenkomstig hoofdstuk III.

Indien de tijdgrens wordt overschreden wil dit niet zonder meer zeggen dat voor de tijdsinvestering voor het verrichten van extra werkzaamheden een vergoeding wordt ontvangen. Wanneer de rechtsbijstandverlener voorziet dat hij meer uren aan een zaak zal moeten gaan besteden dan het aantal uren dat gelijk is aan drie maal het aantal punten dat aan die procedure op grond van de bijlage wordt toegekend, verzoekt hij het bureau om goedkeuring van de voor de noodzakelijke werkzaamheden begrote tijd. Alleen indien goedkeuring is verkregen wordt de extra tijdsbesteding, die kan worden verantwoord, vergoed. Besteedt de rechtsbijstandverlener extra tijd aan de zaak zonder daarvoor goedkeuring te hebben gekregen, dan wordt deze niet vergoed.

Opdat de rechtsbijstandverlener tijdig goedkeuring aanvraagt van de tijd die hij nog nodig denkt te hebben voor de behandeling van de procedure, is het wenselijk dat het bureau op het bewijs van toevoeging vermeldt hoeveel punten aan de procedure op het desbetreffende terrein worden toegekend.

Voor bewerkelijke advieszaken is in het tweede lid een vergelijkbare regeling als voor bewerkelijke procedures opgenomen. Gaat de tijdsbesteding aan rechtsbijstandverlening uit boven de 24 uur dan wordt op grond van het tweede lid van artikel 13 voor elk uur boven de 24 dat rechtsbijstand wordt verleend één punt toegekend, mits de begroting met betrekking tot de tijdsbesteding voor de extra werkzaamheden is goedgekeurd.

Ook samenhangende procedures kunnen bewerkelijk zijn. In het derde lid wordt geregeld hoe in een dergelijk geval de tijdgrens moet worden berekend. Deze tijdgrens wordt berekend op basis van het basisforfait voor samenhangende procedures. Indien in samenhangende procedures de tijdsbesteding aan rechtsbijstandverlening uitgaat boven het aantal uren dat gelijk is aan drie maal het aantal punten dat op grond van het tweede, derde en vijfde lid van artikel 11 zou worden toegekend wordt voor elk uur waarin boven deze grens rechtsbijstand wordt verleend één punt toegekend.

Het voorbeeld genoemd in de toelichting bij artikel 11 wordt in herinnering gebracht. Een rechtzoekende procedeert in een zaak betreffende zowel het onderhoud van de huurwoning als de beëindiging van de huurovereenkomst. Deze procedures worden in de bijlage bestreken door de categorieën «Onderhoud door de verhuurder» respectievelijk «Huurrecht algemeen». Aan de eerstgenoemde procedure worden 12 punten toegekend en de laatstgenoemde 9 punten. Aangenomen dat de rechter beide zaken voegt of gelijktijdig, aansluitend of nagenoeg aansluitend behandeld zal het basisforfait 12 x 150% = 18 punten bedragen. Gaat de tijdsbesteding in deze procedure uit boven 3 x 18 = 54 uren, dan is sprake van een bewerkelijke zaak.

Ook in het geval een voorwaardelijke toevoeging is afgegeven, geldt artikel 13.

Artikel 14

In artikel 14 wordt bepaald dat de vergoeding voor het verlenen van rechtsbijstand in strafzaken wordt berekend op basis van het aantal punten dat in de bijlage aan strafzaken op het desbetreffende rechtsgebied of aan een bepaald soort strafzaak is toegekend. De vergoeding in strafzaken wordt dus in beginsel op dezelfde wijze berekend als in procedures op het terrein van het burgerlijk en het bestuursrecht.

Artikel 15

Bij het toekennen van punten aan strafzaken die bij de Hoge Raad aanhangig zijn gemaakt is rekening gehouden met de wet van 28 oktober 1999, Stb. 467 inhoudende Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, de Wet op de rechterlijke organisatie en enkele andere wetten met betrekking tot het beroep in cassatie in strafzaken (uitsluiting beroep in lichte overtredingszaken en invoering verplichte schriftuur van een advocaat). In deze wet wordt onder andere het indienen van middelen in een strafcassatiezaak op straffe van niet-ontvankelijkheid verplicht gesteld. Het doel hiervan is de instroom van zaken bij de strafkamer van de Hoge Raad te beperken. Dit voorstel is een uitwerking van een van de voorstellen van de Commissie werkbelasting strafkamer Hoge Raad (de zogenaamde Commissie Haak). De Commissie herijking vergoedingen rechtsbijstand heeft in haar advies ook aandacht besteed aan deze voorstellen.

Het puntenaantal dat wordt toegekend aan strafzaken die bij de Hoge Raad aanhangig zijn gemaakt differentieert al naar gelang er wel of geen middelen zijn ingediend en al naar gelang de zaak in eerste aanleg door de enkelvoudige of meervoudige kamer is behandeld. Het is aannemelijk dat de gemiddelde tijdsbesteding aan strafzaken die in eerste aanleg voor de enkelvoudige kamer hebben gediend in cassatie lager is dan de gemiddelde tijdsbesteding in zaken die in eerste aanleg door de meervoudige kamer zijn behandeld. In het eerste geval worden zes punten toegekend en in het tweede tien punten. Aangezien het onderscheid in een behandeling door de enkelvoudige en meervoudige kamer terminologisch niet aansluit bij zaken die uitmonden in een beschikking, is in het tweede lid bepaald dat strafzaken waarin in eerste aanleg een beschikking is gegeven vallen onder het begrip «andere strafzaken». Voor het rechtsmiddel herziening is een aparte bepaling opgenomen. Hieraan worden ook zes punten toegekend.

Indien niet op tijd een of meer middelen zijn ingediend met als gevolg dat de rechter zich niet ontvankelijk heeft verklaard, wordt het aantal toe te kennen punten met de helft verlaagd. Hiervan zal bij voorbeeld sprake zijn in het geval het cassatieberoep wordt ingetrokken naar aanleiding van een cassatieadvies. Er is geen aparte vergoeding voor het geven van cassatieadviezen voordat beroep in cassatie is ingesteld. Dit valt onder de forfaitaire vergoeding voor de werkzaamheden in eerste aanleg of in hoger beroep.

De regeling inzake de voortijdige beëindiging, opgenomen in artikel 19, is niet van toepassing in cassatiestrafzaken.

Artikel 16

Voor het verrichten van extra werkzaamheden in een strafzaak waarin over de gevangenhouding of gevangenneming is geoordeeld wordt een toeslag van drie punten verleend, ongeacht of de gevangenhouding of gevangenneming wordt bevolen. De rechtsbijstandverlener woont in de regel één of meer raadkamerzittingen bij waarin de vrijheidsbeneming van de verdachte aan de orde is. De toeslag geldt uitsluitend indien de zaak in eerste aanleg of in hoger beroep dient. In cassatie wordt deze toeslag niet verleend.

Het bovenstaande komt er op neer dat de toeslag wordt verleend voor de werkzaamheden betreffende de habeas-corpus toets. Hieronder vallen het bijwonen van zittingen aangaande gevangenhouding en gevangenneming en verlenging van de gevangenhouding of gevangenneming alsmede de beroepsprocedures tegen de beslissingen inzake – de verlenging van – de gevangenhouding. Voorts vallen onder de habeas corpus toets de aanhoudingszittingen die feitelijk tot functie hebben om de voortgezette gevangenhouding van de verdachte mogelijk te maken.

De toeslag is ook van toepassing in het geval een bevel tot gevangenhouding wordt gedaan in het kader van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen.

Omdat de gevangenhoudingstoeslag ziet op het bijwonen van zittingen met betrekking tot de habeas corpus toets, zijn deze zittingen uitgesloten van de zittingstoeslag, bedoeld in artikel 18.

Anders dan onder het oude recht geldt de gevangenhoudingstoeslag niet in een zaak waarin de rechtzoekende krachtens een bevel tot bewaring zijn vrijheid is ontnomen. De grondslag voor de toeslag is namelijk niet langer dat de advocaat naar zijn of haar cliënt moet reizen, maar het bijwonen van de zittingen inzake de habeas corpus toets.

De rechtsbijstandverlener ontvangt overeenkomstig artikel 24 en 25 een vergoeding voor reistijdverlet respectievelijk het reizen naar de gedetineerde rechtzoekende.

Artikel 17

Een gerechtelijk vooronderzoek vergt met name extra inspanningen van de rechtsbijstandverlener, indien verhoren worden afgenomen of een descente plaats vindt. Het bijwonen van het verhoor van een getuige of het bijwonen van het verhoor van de verdachte in het kader van een gerechtelijk vooronderzoek levert een extra punt per gehoorde getuige of verdachte op. Is de getuige niet verschenen en dus niet gehoord, dan wordt de toeslag niet verleend. De toeslag wordt ook verleend indien de rechtsbijstandverlener bij het verhoor van een getuige die door anderen is opgeroepen aanwezig is geweest. Het bijwonen van een verhoor van een getuige-deskundige levert ook de toeslag op. Wordt een getuige meerdere malen opgeroepen dan levert dit telkens een extra punt op, mits aan de overige voorwaarden van artikel 17 is voldaan. Indien een rechtsbijstandverlener aanwezig is bij een confrontatie waarbij de getuige uit een aantal op een rij opgestelde personen degene moet aanwijzen die bij het misdrijf aanwezig is geweest, wordt een toeslag van een punt per getuige die aan de confrontatie deelneemt toegekend.

Is de rechtsbijstandverlener bij een descente aanwezig geweest, dan vindt ook een toeslag van een punt plaats.

Voor onderzoeken die met een gerechtelijk vooronderzoek gelijk kunnen worden gesteld gelden ook de toeslagen met betrekking tot het verhoor en de descente. Een voorbeeld hiervan is het uitgebreid strafrechtelijk financieel onderzoek.

Artikel 18

Net als in civielrechtelijke en bestuursrechtelijke procedures wordt ook in strafzaken een zittingstoeslag toegekend. Het begrip zitting heeft in strafzaken echter een beperktere betekenis dan in civielrechtelijke en bestuursrechtelijke zaken. In tegenstelling tot de definitie van het begrip zitting in het eerste lid van artikel 7, wordt in strafzaken niet elk optreden van een instantie bij welke de strafzaak wordt gevoerd en die dient ter behandeling van de zaak als zitting aangemerkt.

Al naar gelang het gaat om een strafzaak of een met een strafzaak verwante zaak wordt aan het begrip zitting een andere betekenis toegekend. Onder zitting wordt in «echte» strafzaken verstaan de behandeling van het onderzoek ter terechtzitting alsmede de behandeling van een transactieaanbod van de officier van justitie waarbij de verdachte wordt gehoord. Niet tot het begrip zitting wordt gerekend de zitting waarin tot aanhouding wordt besloten zonder dat de zaak inhoudelijk is behandeld en de zitting waarin uitsluitend de uitspraak in de zaak is gedaan. Voor beide zittingen hoeft de rechtsbijstandverlener zich niet zodanig in te spannen dat dit de toekenning van extra punten rechtvaardigt. Het zittingsbegrip is ruimer geformuleerd dan is voorgesteld door de Commissie herijking vergoedingen rechtsbijstand. Deze Commissie stelde voor om alleen die aanhoudingszitting buiten beschouwing te laten waarin tot aanhouding wordt besloten op verzoek van de advocaat of op verzoek van de officier van justitie zonder dat de advocaat heeft verzocht de zaak inhoudelijk te behandelen. In de praktijk komt het voor dat de rechter de zaak, ondanks een aanhoudingsverzoek, inhoudelijk behandelt waarna hij uiteindelijk toch besluit de zaak aan te houden. Het is redelijk om in dat geval een zittingstoeslag toe te kennen.

Indien op verzoek van de officier van justitie en zonder dat de advocaat van tevoren heeft verzocht om een inhoudelijke behandeling van de zaak en de zaak wordt aangehouden met het doel de voortgezette gevangenhouding van de verdachte mogelijk te maken, is de regeling betreffende de toeslag voor gevangenhouding (artikel 16), van toepassing.

Uit het bovenstaande volgt dat het begrip zitting, voor zover het de behandeling van de zaak door een rechter betreft, betrekking heeft op het onderzoek ter terechtzitting. Dit houdt bij voorbeeld in dat geen zittingstoeslag wordt toegekend voor een optreden van de rechter commissaris. Dit laat natuurlijk een eventuele toeslag voor een getuigenverhoor als bedoeld in artikel 17, onverlet.

In een met een strafzaak verwante zaak wordt onder zitting verstaan de behandeling in rechte van de hoofdzaak of hoofdvordering met uitzondering van de zitting waarin enerzijds uitsluitend de uitspraak in de zaak is gedaan, anderzijds tot aanhouding wordt besloten zonder dat de zaak inhoudelijk is behandeld. Onder zitting valt bij voorbeeld ook de behandeling van klachtzaken van gedetineerden door de klachtcommissie.

Artikel 19

Aan een strafzaak die voor het onderzoek ter terechtzitting of voor de behandeling in rechte van de hoofdzaak of hoofdvordering wordt beëindigd, wordt in afwijking van het toegekende puntenaantal in de bijlage een basisforfait van vijf punten toegekend. In de meeste gevallen wordt de zaak beëindigd voordat de dagvaarding is uitgebracht. Tot dit moment kan de rechtsbijstandverlener proberen een schikking te treffen met de officier van justitie. Deze werkzaamheden worden dus beloond met vijf punten. Is het basisforfait, dat voortvloeit uit de bijlage lager dan vijf punten, dan geldt dit lagere forfait.

De regeling geldt op grond van het derde lid van artikel 15 niet voor voortijdig beëindigde strafcassatiezaken. Dit is toegelicht bij artikel 15.

De toeslagregelingen met betrekking tot de gevangenhouding (artikel 16), de bijgewoonde verhoren en de aanwezigheid bij een descente (artikel 17) alsmede die met betrekking tot opvolging (artikel 20) kunnen ook bij voortijdig beëindigde strafzaken worden toegepast. De regeling inzake de zittingstoeslag (artikel 18) is niet van toepassing, omdat de zaak al voor de zitting is beëindigd.

Artikel 20, 21 en 22

Net als in het oude besluit wordt in strafzaken ook een toeslag verleend wegens opvolging, in samenhangende strafzaken en voor bewerkelijke zaken. De regelingen zijn voor wat betreft de opzet gelijk aan die voor procedures.

Samenhangende strafzaken betreffen vaak een rechtzoekende jegens wie meerdere strafzaken lopen. Het gaat dan om zaken met een verdachte die voor meerdere feiten terecht staat en aan wie meer dan één toevoeging is verstrekt, al dan niet ambtshalve. Indien de rechter besluit tot voeging, gelijktijdige of – nagenoeg – aansluitende behandeling van de zaken, is er sprake van samenhangende strafzaken. Daarnaast kunnen ook zaken met meer verdachten als samenhangende strafzaken worden aangemerkt. Hierbij kan gedacht worden aan het medeplegen van een bepaald delict.

Op dezelfde wijze als in zaken op het terrein van het burgerlijk en bestuursrecht worden de werkzaamheden of omstandigheden die een forfaitaire toeslag opleveren in een bewerkelijke strafzaak vergoed op uurbasis. Dit geldt voor de zittingstoeslag (artikel 18), de opvolgingstoeslag (artikel 20), de gevangenhoudingtoeslag (artikel 16) en de toeslagen inzake het bijwonen van een getuigenverhoor of een descente (artikel 17).

Artikel 23

De piketregeling sluit voor wat betreft de opzet aan bij die in het oude besluit. Een vergoeding wordt verleend voor het verlenen van rechtsbijstand, indien een verdachte in verzekering of een vreemdeling in bewaring is gesteld, alsmede indien een persoon op last van de burgemeester gedwongen wordt opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis.

Een rechtsbijstandverlener die rechtsbijstand verleent krachtens een strafpiketregeling treedt voor de duur van de inverzekeringstelling als raadsman van de verdachte op. Net als in het oude besluit wordt ook thans onderscheid gemaakt al naar gelang de rechtsbijstand wordt verleend in het politiebureau, tijdens de voorgeleiding voor de rechter commissaris of in geval van hoger beroep van de officier van justitie tegen de beschikking tot onmiddellijke invrijheidstelling van de verdachte. In elk van deze situaties wordt 1,5 punt toegekend voor de verlening van rechtsbijstand.

Het psychiatrisch patiënten piket heeft betrekking op het verlenen van rechtsbijstand in het geval de burgemeester op grond van artikel 22 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen een gedwongen opname gelast.

Aan vreemdelingen wordt rechtsbijstand verleend, indien zij krachtens de Vreemdelingenwet in hun vrijheid zijn beperkt dan wel van hun vrijheid zijn beroofd.

Artikel 24

In het oude besluit werd slechts in een beperkt aantal gevallen een vergoeding voor reistijdverlet gegeven. In het onderhavige besluit is het uitgangspunt dat een vergoeding voor reistijdverlet wordt gegeven. Zowel in procedures en advieszaken op het terrein van het burgerlijk of bestuursrecht en het tuchtrecht, als in strafzaken besteedt de rechtsbijstandverlener niet alleen tijd aan het verlenen van rechtsbijstand, maar ook aan het reizen naar de zitting en soms ook aan het reizen naar de rechtzoekende. Onder zitting wordt verstaan hetgeen in dit besluit onder zitting wordt verstaan. Het begrip is dus zeer ruim. Het betreft niet alleen de terechtzitting, maar ook bij voorbeeld een hoorzitting in het kader van een bezwaarprocedure, de zittingen met betrekking tot de habeas corpus toets alsmede bijvoorbeeld de getuigenverhoren in het kader van een gerechtelijk vooronderzoek.

Reizen naar de rechtzoekende kan zich voordoen wanneer de rechtzoekende gedetineerd is of wanneer hij in het kader van de Wet bijzondere opnemingen psychiatrische ziekenhuizen in een inrichting is opgenomen of thuis bezocht moet worden dan wel als asielzoeker in een asielzoekerscentrum verblijft.

Het vereiste dat de van zijn vrijheid beroofde rechtzoekende zich buiten het arrondissement waarin de rechtsbijstandverlener is gevestigd moet bevinden is vervallen. Ervan uitgaande dat in een uur gemiddeld 60 kilometer kan worden gereisd, ontvangt de rechtsbijstandverlener voor de reistijd een halve punt per gereisde volle 60 kilometer. Tot 60 kilometer ontvangt de rechtsbijstandverlener derhalve geen vergoeding. De gemaakte kosten worden geacht te zijn verdisconteerd in de forfaitaire vergoeding. Zou hiervoor en aparte vergoeding worden gegeven dan zou hiermee een generieke toeslag worden gecreëerd.

Voor het berekenen van de gereisde afstand gebruikt het bureau een computerprogramma.

Artikel 25

Niet alleen het reistijdverlet, maar ook de reiskosten die worden gemaakt voor het reizen naar de zitting en naar rechtzoekenden wier vrijheid is ontnomen of worden vergoed. Er wordt niet langer meer de beperking aangebracht dat uitsluitend de reiskosten van reizen buiten de gemeente waar de rechtsbijstandverlener is gevestigd worden vergoed. De reiskostenregeling wordt in dezelfde situaties toegepast als de vergoedingsregeling voor reistijd. Een uitzondering is opgenomen in het tweede lid. In dit lid is geregeld dat de advocaat die op grond van afspraken met de stichting rechtsbijstand asielzaken een spreekuur verzorgt in een onderzoeks- of opvangcentrum uitsluitend zijn reiskosten vergoed krijgt. De vreemdelingen die in een onderzoeks- of opvangcentrum verblijven behoeven immers niet onderhevig te zijn aan vrijheidsbeperkende maatregelen.

Indien reiskosten worden gemaakt ten behoeve van het bijwonen van een zitting waar samenhangende procedures of strafzaken worden behandeld, worden deze één maal vergoed, omdat de kosten maar één maal worden gemaakt.

De uitbreiding van de werking van de regeling betekent dat ook in bezwaarschriftprocedures een reiskostenvergoeding wordt toegekend. De vergoeding is gebaseerd op artikel 8 van het Reisbesluit binnenland en bedraagt thans f 0,19 per kilometer. In piketzaken wordt een hogere reiskostenvergoeding toegekend, tenzij de rechtzoekende zich ten tijde van de piketmelding buiten het ressort van de rechtsbijstandverlener bevond.

Voor het berekenen van de gereisde afstand gebruikt het bureau een computerprogramma.

Artikel 26

De kosten die de rechtsbijstandverlener in een strafzaak heeft gemaakt voor het inschakelen van een tolk worden vergoed tot ten hoogste het bedrag waarop een tolk ingevolge het besluit tarieven in strafzaken aanspraak heeft. Vereist is dus dat de kosten ook daadwerkelijk zijn gemaakt. Dit is bij voorbeeld niet het geval indien van de diensten van een tolk van een tolkencentrum die voor zijn hier bedoelde dienstverlening een subsidie ontvangt, gebruik is gemaakt.

Artikel 27

Voor de administratieve kosten die in het kader van de rechtsbijstandverlening zijn gemaakt wordt per toevoeging een vergoeding van f 60,– toegekend. Dit bedrag is samengesteld uit twee kostenposten. Enerzijds vallen hieronder de kosten van de kantoorvoering die niet bij de rechtzoekende in rekening kunnen worden gebracht, zoals porti en fotokopieën. Anderzijds zijn ook de kosten die zijn gemaakt in het kader van de verkrijging van een toevoeging onder voornoemd bedrag begrepen.

De onderhavige kostenvergoeding wordt op grond van artikel 3 op dezelfde wijze geïndexeerd als het basisbedrag.

Artikel 28

De vaststelling van de vergoeding is een beschikking in de zin van de Awb. Op de aanvraag tot vaststelling en de beslissing op die aanvraag is de Awb van toepassing. Daarnaast worden in het onderhavige besluit in de artikelen 28 en verder nadere regels gegeven met betrekking tot de vaststelling van de vergoeding. De procedure verloopt als volgt.

Na beëindiging van de rechtsbijstandverlening vraagt de rechtsbijstandverlener bij het bureau de vaststelling van de vergoeding aan. Het formulier van de aanvraag is op grond van het derde lid van artikel 37 van de wet vastgesteld door de Minister van Justitie. Het bureau beoordeelt de declaraties en stelt op basis daarvan de vergoeding vast. Daartoe dient het bureau over voldoende informatie te beschikken. In geval het geschil bij de rechter of door een andere instantie die over het geschil beslist, is behandeld dient de rechtsbijstandverlener de uitspraak van de rechter of de beslissing van de desbetreffende instantie te overleggen. Mocht de uitspraak of beslissing niet beschikbaar zijn dan behoeft deze natuurlijk niet te worden overgelegd. Hierbij kan gedacht worden aan stempelvonnissen van de politierechter. Deze worden over het algemeen niet ter beschikking van de advocaat gesteld. Indien het bureau van oordeel is dat het andere bescheiden nodig heeft ten behoeve van de vaststelling van de vergoeding, moeten deze door de rechtsbijstandverlener worden overgelegd. Dit vloeit voort uit artikel 4:2 Awb. In bewerkelijke zaken en in advieszaken waaraan ten minste zes uur tijd is besteed zal de rechtsbijstandverlener in ieder geval de tijdschrijfinformatie dienen te overleggen. Aangezien de vergoeding betrekking heeft op de juridische werkzaamheden – zie daarvoor de toelichting bij artikel 2 – zal de tijdschrijfinformatie uitsluitend inzicht moeten geven in de tijdsbesteding aan dit type werkzaamheden. Indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn om de vergoedingsaanvraag te kunnen beoordelen, kan het bureau op grond van het eerste lid van artikel 4:5 Awb besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen.

Niet uitgesloten is dat het bureau verzoekt om bescheiden of informatie die de rechtsbijstandverlener op grond van zijn geheimhoudingsplicht niet wil overleggen. Dit zal de rechtsbijstandverlener dan kenbaar moeten maken. Stukken die in rechte zijn ingebracht zullen niet onder de geheimhoudingsplicht vallen. Het bureau kan alsdan op grond van het derde lid van artikel 29 de vergoeding vaststellen uitsluitend op basis van de wel beschikbare informatie.

Artikel 29

Nadat de aanvraag voor de vergoeding is ontvangen stelt het bureau de vergoeding vast. Ter beoordeling van de aanvraag kan het bureau de op grond van artikel 4:2, tweede lid, Awb overgelegde bescheiden en verkregen informatie verifiëren bij de desbetreffende instanties. Hierbij kan gedacht worden aan de griffie of het secretariaat van de instantie waarvoor de zaak heeft gediend. Bij het vaststellen van de vergoeding houdt het bureau rekening met hetgeen is bepaald in artikel 2. In dit artikel wordt geregeld dat de vergoeding bestaat uit een vergoeding voor rechtsbijstand en een vergoeding voor de administratieve kosten en reiskosten alsmede voor het tijdverlet in verband met reizen vermeerderd met de omzetbelasting die daarover is verschuldigd. Hieruit volgt dat de vergoeding wordt vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in de hoofdstukken II, III en V. Indien de verstrekte informatie onvolledig is, verzoekt het bureau op grond van artikel 4:5 Awb om aanvulling van de desbetreffende gegevens. Het bureau stelt hiervoor een termijn. Zijn de gegevens na ommekomst van de termijn nog steeds onvolledig dan kan het bureau hetzij de aanvraag niet in behandeling nemen (art. 4:5 Awb), hetzij de vergoeding vaststellen op basis van de beschikbare informatie. Het laatste kan leiden tot een lagere vergoeding.

Op grond van het tweede lid van artikel 4:13 Awb beslist het bureau in beginsel binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.

Geen vergoeding wordt verkregen indien blijkt dat de zaak onder het bereik van een toevoeging van een andere zaak valt. In dat geval vindt de vergoeding plaats na het beëindigen van de rechtsbijstandverlening in laatstgenoemde zaak.

Artikel 30

Indien binnen vijf jaar nadat de vergoeding is vastgesteld blijkt dat de vergoeding te hoog is geweest, kan het bureau de vaststelling met terugwerkende kracht wijzigen of intrekken. Voorwaarde voor het uitoefenen van deze bevoegdheid is dat het bureau op het moment dat de vergoeding werd vastgesteld redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn van feiten of omstandigheden die van invloed zouden zijn geweest op de vaststelling.

Ook in het geval de rechtsbijstandverlener wist dat de vaststelling onjuist was dan wel dit behoorde te weten kan het bureau de vaststelling met terugwerkende kracht herzien.

De regeling heeft betrekking op de situatie dat het bureau de vergoeding op een te hoog bedrag heeft vastgesteld, omdat deze vaststelling is geschied op basis van onjuiste of onvolledige informatie. Zou het bureau de vergoeding op een te laag bedrag hebben vastgesteld, dan kan de rechtsbijstandverlener niet verzoeken om wijziging of vaststelling. Indien de rechtsbijstandverlener van mening is dat het bureau de vergoeding te laag heeft vastgesteld, dan kan hij tegen het besluit van het bureau bezwaar maken. Dit bezwaar moet worden ingediend binnen zes weken na bekendmaking van de vaststellingsbeschikking (artikel 6:7 en 6:8 Awb). Laat hij deze termijn voorbij gaan dan kan niet nadien om wijziging van de vaststelling van de vergoeding worden gevraagd. Een nieuwe aanvraag om wijziging van de vaststelling van de vergoeding op grond van gewijzigde omstandigheden (artikel 4:6 Awb) lijkt zich niet te kunnen voordoen.

Artikel 31

Teneinde de kosten in bewerkelijke zaken te kunnen beheersen is voorzien in een begrotingsprocedure. Tegen de tijd dat de tijdgrens voor een bewerkelijke zaak wordt bereikt moet zowel een aanvraag worden ingediend tot vaststelling van de vergoeding voor de reeds verrichte werkzaamheden als een begroting worden ingediend met betrekking tot de tijdsbesteding van naar te verwachten nog te verrichten werkzaamheden.

De vergoedingsaanvraag moet, in tegenstelling tot wat voor niet bewerkelijke zaken is bepaald in het eerste lid van artikel 28, niet na beëindiging van de verlening van de rechtsbijstand worden ingediend, maar op het moment waarop de rechtsbijstandverlener voorziet dat de tijdgrens van bewerkelijke zaken zal worden overschreden. De vergoedingsaanvraag en de vaststelling van de vergoeding voor de reeds verrichte werkzaamheden geschieden voor het overige op dezelfde wijze als in de artikelen 28, tweede lid, en 29 is bepaald.

Opdat het bureau de begroting kan beoordelen moet informatie over de reeds verrichte werkzaamheden alsmede het tijdbeslag van deze werkzaamheden beschikbaar zijn. Het bureau dient op basis van de tijdschrijfinformatie eerst te bepalen of de tijdgrens (bijna) is bereikt. Vervolgens moet worden beoordeeld of tot het moment waarop de tijdgrens is bereikt de rechtshulpverlening doelmatig is geschied en of de begroting betrekking heeft op een doelmatig vervolg van de werkzaamheden. Hiermee wordt bedoeld dat het bureau moet kunnen beoordelen of de zaak een zodanig karakter heeft dat de behandeling in redelijkheid niet binnen de tijdgrens heeft kunnen plaatsvinden en nog de begrote tijd vergt. Beoordeeld moet worden of de tijd die aan de rechtsbijstandverlening wordt besteed in verhouding staat tot het belang waarvoor de toevoeging is afgegeven.

Het bureau kan op basis van het verstrekte inzicht in de tijdsbesteding van de nog uit te voeren werkzaamheden met de begroting geheel of gedeeltelijk instemmen. Het bureau kan tot gedeeltelijke instemming besluiten, indien de tijdsbesteding aan de rechtsbijstandverlening gelet op het belang van de zaak disproportioneel dreigt te worden. Indien het bureau niet instemt met de begroting, wordt de vergoeding vastgesteld na beëindiging van de verlening van de rechtsbijstand (artikel 28, eerste lid).

De rechtsbijstandverlener ontvangt een vergoeding voor de werkzaamheden die hij binnen de begrote en goedgekeurde tijdsbesteding heeft verricht. Voorziet hij dat de tijdgrens wederom zal worden overschreden dan dient hij weer een aanvraag tot vaststelling van de vergoeding voor de reeds verrichte werkzaamheden alsmede een begroting met betrekking tot de tijdsbesteding van naar te verwachten nog te verrichten werkzaamheden in. En opnieuw beoordeelt het bureau de doelmatigheid.

Opdat het bovenstaande systeem naar tevredenheid kan werken is het wenselijk dat er een open informatieuitwisseling is over de verrichte en nog te verrichten werkzaamheden aan de ene kant en over het bij de toetsing gehanteerde beleid aan de andere kant.

Ten overvloede wordt opgemerkt dat bovenstaande procedure ook gevolgd moet worden, indien in een zaak in welk kader een voorwaardelijke toevoeging is afgegeven de tijdgrens dreigt te worden overschreden. Goedkeuring van de ingediende begroting wil niet zeggen dat de toevoeging een onvoorwaardelijk karakter krijgt. De rechtsbijstandverlener dient zich er van bewust te zijn dat achteraf kan blijken dat de toevoeging ten onrechte is verleend en dat de betaalde vergoeding door het bureau wordt teruggevorderd of verrekend.

Artikel 32, 33 en 34

De artikelen 32, 33 en 34 corresponderen met respectievelijk de artikelen 57, 61 en 62 van het oude besluit met dien verstande dat in het vierde lid van artikel 32 is bepaald dat onverschuldigd betaalde vergoedingen kunnen worden teruggevorderd.

Artikelen 35 tot en met 38

De artikelen 35 tot en met 38 corresponderen met respectievelijk de artikelen 65 tot en met 68 van het oude besluit. De terminologie in artikel 35 is aangepast aan die van de Algemene wet bestuursrecht.

Nadat de raad de rechtsbijstandverlener heeft ingeschreven ontvangt hij van het bureau een voorschot. Daartoe behoeft hij geen aparte aanvraag in te dienen. Door het indienen van een verzoek om inschrijving bij de raad geeft de rechtsbijstandverlener te kennen dat hij voor de door hem op basis van een toevoeging verleende rechtsbijstand een vergoeding wil ontvangen. Daartoe behoort ook het ontvangen van een voorschot op grond van artikel 35.

Anders dan onder het oude besluit is in artikel 35 een bepaling opgenomen in het vijfde lid waarin de mogelijkheid wordt geboden om startende advocaten een voorschot te geven dat is gerelateerd aan het aantal toevoegingen dat in het voorafgaande kwartaal is verstrekt.

In artikel 36 is in het tweede lid geregeld dat het bureau in uitzonderlijke gevallen kan besluiten om het voorschot te verlagen of niet langer te verstrekken. Hierbij kan gedacht worden aan advocaten(kantoren) die in surséance van betaling verkeren. In een dergelijk geval is het niet langer redelijk te verwachten dat een volledig voorschot wordt verleend.

Artikel 39

Op grond van artikel 39 is het mogelijk dat het bureau afspraken maakt met rechtsbijstandverleners inzake een afwijkende berekening van de vergoedingenregiem. Artikel 37 van de Wet op de rechtsbijstand waarin is bepaald dat de vergoeding niet voor alle rechtsbijstandverleners gelijk hoeft te zijn, biedt hiervoor de grondslag. Een afwijkende vergoeding kan gerechtvaardigd zijn, indien de aard en omvang van de verrichte werkzaamheden hiertoe aanleiding geven. Hierbij kan gedacht worden aan zaken die routinematig door een deurwaarder behandeld kunnen worden. Dit kan in dit geval aanleiding zijn tot het toekennen van een lagere vergoeding aan de deurwaarder.

Ook met advocaten kunnen afwijkende afspraken worden gemaakt. Op die manier kan beter rekening worden gehouden met de deskundigheid en – gelet op de aard van de zaak – een bovengemiddelde inzet van die advocaten. Zo kunnen aan advocaten die gespecialiseerd zijn op een bepaald rechtsgebied en uit dien hoofde complexe zaken behandelen een hogere vergoeding worden toegekend. Deze advocaten zouden op grond van het vergoedingsnormensysteem een relatief lage vergoeding ontvangen, aangezien de tijdsbesteding aan complexe zaken structureel boven het gemiddelde ligt met als gevolg dat de vergoeding, die is afgeleid van een gemiddelde tijdsbesteding, structureel te laag is.

Indien een advocaat op basis van zijn specifieke praktijk in aanmerking wenst te komen voor een afwijkende afspraak met betrekking tot de vergoeding, zal hij de raad voor rechtsbijstand in voldoende mate inzicht moeten geven in de wijze van behandeling van concrete zaken.

Indien een advocatenpraktijk volgens objectieve kwaliteitsnormen een meer dan gemiddelde kwaliteit levert, kan met dit kantoor worden overeengekomen dat een hogere vergoeding voor de verlening van rechtsbijstand wordt toegekend. Op dit moment is eEen werkgroep bestaande uit bij de rechtsbijstand betrokken partijen bezig met de heeft ten behoeve van de invulling van dergelijke kwaliteitsnormen een advies opgesteld onder de titel «Recht op kwaliteit, een visie en een route op weg naar een betere kwaliteitszorg in de gefinancierde rechtsbijstand». Een nadere uitwerking van dit advies zal in de komende tijd plaats hebben.

De afwijkende afspraken met betrekking tot het vergoedingenregiem kunnen zeer verschillend van aard zijn. Gedacht kan worden aan een hoger bedrag per normpunt, het toekennen van een toeslag voor de behandeling van complexe zaken waarvoor de tijdsbesteding bovengemiddeld is of het verlagen van de tijdgrens voor bewerkelijke zaken. Er kunnen ook afspraken worden gemaakt over de wijze van aanvragen en vaststellen van de vergoedingen.

Met advocatenkantoren die voornamelijk toevoegingszaken doen kunnen afspraken worden gemaakt over een gemiddelde vergoeding van bepaalde typen zaken. Indien een advocatenkantoor jaarlijks gemiddeld 200 arbeidszaken behandelt waarvoor gemiddeld genomen f 1300,– wordt betaald, kunnen deze gegevens uitgangspunt zijn voor een afspraak met betrekking tot de vergoeding voor het komende jaar in de betreffende zaken en de wijze waarop de advocaat verantwoording aflegt over de geleverde prestatie en de controle daarop door het bureau. Zo kunnen afspraken worden gemaakt over een minimaal aantal toe te wijzen toevoegingen op een bepaald rechtsgebied per jaar. Daaraan kan dan worden gekoppeld de afspraak dat niet telkens per toevoeging een aanvraag om vaststelling van de vergoeding behoeft te worden ingediend. Uitgaande van bovenstaand voorbeeld kan worden afgesproken dat aan het betreffende advocatenkantoor jaarlijks in 200 arbeidszaken een toevoeging wordt verleend waarvoor f 1300,– per zaak wordt betaald. Er wordt dan van uitgegaan dat niet telkens per zaak een aanvraag om vaststelling van de vergoeding behoeft te worden ingediend. Bovendien is de vergoeding per zaak zonder meer, dus zonder dat inzicht in de tijdsbesteding in die zaak dient te worden gegeven, f 1300,–. Op deze wijze kunnen de uitvoeringslasten voor zowel de advocaat als het bureau beide partijenworden beperkt.

De beslissing van het bureau op de aanvraag van de rechtsbijstandverlener om toepassing van een afwijkend vergoedingensysteem is een beschikking in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Tegen de beslissing van het bureau staat bezwaar en beroep open in de zin van de Awb.

In het derde lid is bepaald dat de raad beleidsregels vaststelt waarin de kaders waarbinnen afwijkende afspraken kunnen worden gemaakt zijn neergelegd. Dit schept duidelijkheid voor zowel het bureau als de rechtsbijstandverleners. Rechtsbijstandverleners die belang hebben bij het maken van afwijkende afspraken, kunnen er naar streven de kantoororganisatie of kantoorwerkzaamheden zo in te richten dat zij voldoen aan de beleidsregels.

De beleidsregels worden opgenomen in het jaarplan. Ingevolge artikel 7, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand is instemming met het jaarplan door de Minister vereist. Op deze manier kan de Minister van Justitie toezicht uitoefenen op de minimumeisen die aan een afwijkende afspraak worden gesteld. Bovendien heeft de Minister op deze wijze een instrument in handen om één van de uitgangspunten van het onderhavige besluit, te weten een budgettair neutraal vergoedingenstelsel, te handhaven. Het is immers niet de bedoeling dat de uitgangspunten met betrekking tot de gemiddelde tijdsbesteding die aan het nieuwe vergoedingenstelsel ten grondslag liggen structureel worden uitgehold of dat het forfaitair karakter van de vergoedingsnormen via het instrument van de vergoedingsarrangementen wordt ontweken.

Artikel 40 en 41

De artikelen 40 en 41 stemmen overeen met de artikelen 26, 27, 63 en 64 van het oude besluit.

Artikelen 42 en 43

In deze artikelen worden twee besluiten technisch aangepast.

Artikel 45

In artikel 45 is het overgangsrecht geregeld. De regeling van het oude besluit blijft van toepassing op de gevallen waarin voor het moment van inwerkingtreding van het onderhavige besluit een aanvraag voor een toevoeging is gedaan.

In de leden twee en drie is geregeld dat ook het overgangsrecht, zoals dat is geregeld in het oude vergoedingenbesluit van toepassing blijft, aangezien er nog steeds declaraties worden ingediend die betrekking hebben op toevoegingen die zijn afgegeven vóór 1 januari 1994.

Bijlage

In de bijlage wordt het zaaksgewicht per rechtsgebied of zaaktype aangegeven. De voorstellen van de Commissie herijking vergoedingen rechtsbijstand zijn bijna in zijn geheel overgenomen. Wel zijn in afwijking van deze voorstellen de zaken met betrekking tot zowel het vreemdelingenrecht als de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Bopz) één punt hoger genormeerd. De verhoging van de normering van vreemdelingenzaken van 7 naar 8 punten vloeit voort uit een herberekening van de gemiddelde tijdsbesteding aan vreemdelingenzaken. De berekeningen in het rapport van de Commissie herijking vergoedingen rechtsbijstand zijn gedeeltelijk gebaseerd op de gemiddelde tijdsbesteding in 1996. Dit jaar geeft echter geen representatief beeld van de tijdsbesteding in vreemdelingenzaken, aangezien in dat jaar de Immigratie en Naturalisatie Dienst van het Ministerie van Justitie een inhaalslag heeft gepleegd. Correctie van de vertekening van de gemiddelde tijdsbesteding over de jaren 1995 en 1996 laat, in samenhang met de statistische gegevens uit 1997, een stijging van dit gemiddelde zien. Deze stijging is thans verdisconteerd in het aantal toegekende punten.

De verhoging van 3 naar 4 punten voor Bopz zaken vloeit voort uit het feit dat bij het onderzoek naar de gemiddelde tijdsbesteding in deze zaken niet in alle gevallen rekening is gehouden met uitsluitend de inbewaringstelling door de burgemeester. Ook dit is thans gecorrigeerd.

Hieronder wordt aangegeven welk rechtsgebied of zaaktype correspondeert met de rechtscategorieën die in het oude besluit waren opgenomen.

Rechtsgebied of zaaktyperechtscategorie oude besluitverwijzing oude besluit
arbeidsrecht algemeen– Procedures betreffende de beëindiging van een arbeidsovereenkomst, waaronder procedures betreffende de kennelijk onredelijke beëindiging van een arbeidsovereenkomst (art. 7 : 681 BW) met uitzondering van de procedures betreffende de beëindiging van een arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen (art. 7: 685 BW).A.010 en 011
 – Overige procedures betreffende een arbeidsovereenkomst, waaronder procedures betreffende betaling van een schadevergoeding (op grond van art. 7: 677 BW), die betrekking hebben op het loon of die verband houden met een bedrijfsongeval.A.030, 031 en 032
   
ontslagvergunninghet voeren van verweer tegen een verzoek aan de regionaal directeur voor de arbeidsvoorziening, een beslissing te nemen op grond van artikel 6 van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945, tenzij voordien of nadien op dezelfde gronden verweer is gevoerd in een procedure betreffende de beëindiging van een arbeidsovereenkomst alsmede betreffende de beëindiging van een arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen.Bijlage B
   
ontbinding arbeidsovereenkomstprocedures betreffende de beëindiging van een arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen (art. 7: 685 BW).A.020
   
echtscheiding– Eenzijdige verzoeken tot echtscheiding of tot ontbinding van een geregistreerd partnerschap en tot scheiding van tafel en bed, met inbegrip van de nevenvoorzieningen en de voorlopige voorzieningen betreffende de voogdij, ouderlijk gezag, boedelscheiding en levensonderhoud;P.010
 – eenzijdige verzoeken tot ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed;P.011
 – procedures van niet-huwelijkse partners betreffende beëindiging van de samenwoning, met nevenvoorzieningen.P.012
   
echtscheiding, gemeenschappelijk verzoekGemeenschappelijke verzoeken tot echtscheiding, scheiding van tafel en bed en ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, met inbegrip van nevenvoorzieningen.P.020
   
alimentatie/levensonderhoudVerzoeken strekkende tot bepaling van een uitkering tot levensonderhoud, die geen deel uitmaken van een echtscheidingsprocedure of procedure tot het beëindigen van een geregistreerd partnerschapP.030
   
ouderlijk gezag/omgangsregelingVerzoeken betreffende het ouderlijk gezag en voogdij die geen deel uitmaken van een echtscheidingsprocedure of procedure tot het beëindigen van een geregistreerd partnerschap waaronder verzoeken betreffende het recht van omgang.P.040 en 041
   
boedelscheiding/erfrecht– Verzoeken betreffende de opheffing van een gemeenschap van goederen, met inbegrip van de zwarighedenprocedure, die geen deel uitmaken van een echtscheidingsprocedure of procedure tot het beëindigen van een geregistreerd partnerschapP.050
 – Procedures met betrekking tot het erfrecht (algemeen).E.010
   
overige– Verzoeken met betrekking tot adoptieP.060
 – Vorderingen met betrekking tot de artt. 1:200, 201 en 207 BW (vordering tot ontkenning van het vaderschap; gerechtelijke vaststelling vaderschap)P.070
 – Verzoeken strekkende tot voornaamswijzigingP.080
 – Verzoeken met betrekking tot curateleP.090
 – Niet onder de andere rechtsgebieden begrepen procedures die betrekking hebben op het personen- en familierecht, waaronder procedures betreffende de terugvordering van eigendommen voorzover deze voortvloeien uit een echtscheidingP.100 en 101
   
verbintenissenrecht– Procedures voortvloeiend uit een onrechtmatige daad of betreffende medisch handelen, waaronder verzoeken tot stopzetting van hinderlijk gedrag strekkende tot een straat- of contactverbodO.010 en 011
 – Procedures voortvloeiend uit een onrechtmatige daad waarbij politieoptreden in het geding is.O.012
 – Procedures voortvloeiend uit een verzekeringsovereenkomst.O.020
 – Overige procedures betreffende het verbintenissenrecht, met uitzondering van procedures betreffende medisch handelen.O.030
 – Procedures voortvloeiend uit een onrechtmatige daad of betreffende medisch handelen waarbij het veroorzaken van ernstig lichamelijk letsel of de dood in het geding is.O.040
   
huurrecht algemeen– Procedures betreffende de beëindiging van een huurovereenkomst, waaronder procedures betreffende de uitvoering van een vonnis inzake de ontruiming van een onroerende zaak (art. 41 Wet op de rechterlijke organisatie).H.010 en 011
 – Overige procedures betreffende de huur en verhuur van woonruimte, waaronder procedures betreffende medehuurderschap (art. 7 A:1623 h BW)H.040 en 041
 – Procedures betreffende het herstel van het gehuurde in de oude staat (artt. 7 A: 1598, 1599 BW).H.042
 – Procedures betreffende de huur en verhuur van bedrijfsruimte.H.050
   
Wet huurprijzenwet woonruimteProcedures betreffende de huurprijsH.030
   
Onderhoud door verhuurderProcedures betreffende het onderhoud van het gehuurde.H.020
   
Goederenrecht– Procedures met betrekking tot het eigendomsrecht of een beperkt zakelijk recht, waaronder procedures betreffende de terugvordering van eigendommen.G.010 en 011
 – Procedures met betrekking tot het recht van hypotheek en andere zakelijke zekerheidsrechten.G.020
 – Procedures met betrekking tot het burenrecht en het recht van erfdienstbaarheid.G.030
   
Overige zaken burgerlijk recht– Procedures met betrekking tot het faillissementsrecht (algemeen).I.010
 – Algemene restgroep, waaronder procedures betreffende de executie of de schorsing van executie, en aanvragen van faillissement met het oog op de executie die niet betrekking hebben op de executie in een zaak waarvoor afzonderlijk een vergoeding wordt toegekend.R.010, 011 en 012
   
Bestuurszaken algemeen– Algemene categorie bestuursrecht, waaronder procedures betreffende een wijziging van de geslachtsnaamB.010 en B.011
 – Procedures betreffende ongeldigverklaring van het rijbewijsB.012
 – Procedures betreffende de toepassing van de Dienstplichtwet.B.013
 – Procedures betreffende de weigering of intrekking van een vergunningB.020
 – Procedures betreffende de toepassing van de Wet op de Ruimtelijke OrdeningB.030
 – Procedures betreffende de toepassing van de Wet Milieubeheer.B.040
 – Procedures betreffende de toepassing van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriftenB.050
 – Procedures betreffende de toepassing van de Algemene Bijstandswet, waaronder procedures betreffende de terugvordering van kosten van bijstandC.010 en 011
 – Procedures betreffende het verhaal van kosten van bijstandC.012
 – Procedures betreffende een beslissing strekkende tot beëindiging van de verlening van bijstandC.013
 – Procedures betreffende de oplegging van een sanctiemaatregel.C.014
 – Procedures betreffende de toepassing van overige sociale voorzieningen, voor zover niet onder een andere categorie begrepen, waaronder procedures betreffende de studiefinanciering.C.030 en 031
 – Procedures betreffende de toepassing van de WerkloosheidswetD.010
 – Zaken betreffende de toepassing van de Ziektewet.D.011
 – Procedures betreffende de toepassing van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, met uitzondering van procedures, bedoeld onder het volgende rechtsgebied.D.020
 – Procedures betreffende de toepassing van de artt. 57 en 58 van de Algemene ArbeidsongeschiktheidswetD.030
 – Procedures betreffende de toepassing van de Algemene OuderdomswetD.040
 – Zaken betreffende de toepassing van de Algemene Weduwen- en Wezenwet dan wel de Algemene nabestaandenwet.D.041
 – Procedures betreffende de toepassing van de Wet werkloosheidsvoorziening.D.050
 – Zaken betreffende de toepassing van de Wet sociale werkvoorziening.D.060
 – Overige zaken betreffende de toepassing van de sociale verzekeringswetgeving, waaronder zaken betreffende de toepassing van de Algemene KinderbijslagwetD.070 en 071
 – Zaken betreffende de toepassing van de Ziekenfondswet.D.072
 – Algemene categorie belastingzaken, waaronder procedures betreffende de loonheffing;F.010 en 011
 – Procedures betreffende de motorrijtuigenbelastingF.012
 – Algemene categorie Volkshuisvesting, waaronder procedures betreffende de afgifte van een woonvergunningW.010 en 011
 – Procedures betreffende de urgentiebepaling met het oog op de toewijzing van een woningW.012
 – Procedures betreffende de toekenning van een voorziening in het belang van de volkshuisvesting.W.013
 – Procedures betreffende de ontruiming van woningen en betreffende de huur en verhuur van leegstaande woningen en gebouwen op grond van de Leegstandwet.W.020
   
Uitkering vervol- gingsslachtoffersProcedures betreffende de toepassing van de Wet uitkering vervolgingsslachtoffers 1940–1945.C.020
   
Vreemdelingenrecht– Procedures betreffende de toepassing van de Vreemdelingenwet waaronder procedures betreffende het verblijfsrecht van EU-onderdanen;V.010 en 011
 – Procedures betreffende het verblijfsrecht van andere vreemdelingen dan EU-onderdanenV.012
 – Procedures betreffende het verblijfsrecht van gezinsleden van in Nederland verblijvende vreemdelingen.V.013
 – Procedures betreffende de toepassing van de Wet arbeid buitenlandse werknemers.V.020
 – Procedures betreffende de toepassing van de Wet op het Nederlanderschap en ingezetenschap, alsmede de Wet betreffende de positie van Molukkers.V.030
 – Procedures die betrekking hebben op verzoeken om toelating als vluchteling.V.040
   
Ambtenarenrecht– Procedures betreffende de schorsing en het ontslag van ambtenaren.M.010
 – Overige zaken betrekking hebbend op de rechtspositie van ambtenaren, waaronder procedures betreffende de toekenning van wachtgeld en pensioen.M.020 en 021
   
Kantongerechtprocedures waarvan de kennisneming in eerste aanleg heeft plaatsgevonden door de kantonrechter, waaronder procedures betreffende verkeerszaken.S.010 en 011
   
Jeugdstrafzakenprocedures waarvan de kennisneming in eerste aanleg heeft plaatsgevonden door de enkelvoudige kamer van de arrondissementsrechtbank voor de behandeling van kinderzaken.S.020
   
Rijden onder invloedprocedures waarvan de kennisneming in eerste aanleg heeft plaatsgevonden door de enkelvoudige kamer van de arrondissementsrechtbank, voor zover betrekking hebbend op zaken betreffende overtreding van artikel 26 van de Wegenverkeerswet.S.030
   
Misdrijven enkel- voudige kamerprocedures waarvan de kennisneming in eerste aanleg heeft plaatsgevonden door de enkelvoudige kamer van de arrondissementsrechtbank, voor zover betrekking hebbend op andere zaken dan bij de voorgaande twee rechtscategorieën is genoemdS.040
   
Misdrijven meer- voudige kamerprocedures waarvan de kennisneming in eerste aanleg heeft plaatsgevonden door de meervoudige kamer van de arrondissementsrechtbank.S.050
   
Uitleveringswetde Uitleveringswet.Z.010
   
Wet overdracht – een vordering ex artikel 10 van de Wots.Z.190
tenuitvoerlegging– een vordering ex artikel 18 van de Wots.Z.200
strafvonnissen (Wots)– een bezwaarschrift ex artikel 52, tweede lid, van de Wots.Z.210
 – een verklaring ex artikel 3 van het Besluit tot uitvoering van artikel 58 van de WotsZ.220
   
Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische – een verzoek of vordering tot afgifte van een rechterlijke machtiging tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis.Z.020
ziekenhuizen (Bopz)– een nader verzoek of requisitoir tot verlenging van een machtiging tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis.Z.030
 – een vordering tot voortzetting van een inbewaringstelling krachtens de Bopz, met inbegrip van de eventuele ambtshalve verlenging van de termijn van inbewaringstelling.Z.040
 – overige verzoeken betreffende de toepassing van de BopzZ.050
   
Vreemdelingen-bewaringeen verzoek tot opheffing van een krachtens de Vreemdelingenwet genomen maatregel strekkende tot vrijheidsbeperking of vrijheidsontneming.Z.140
   
Terbeschikkingstelling (Tbs)– voortzetting of beëindiging van de terbeschikkingstelling, voorwaardelijke beëindiging of hervatting van het bevel tot verpleging en het geven van een bevel tot verpleging, bedoeld in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht.Z.060
 – de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, waaronder klachten bij de beklagcommissieZ.250 en 251
 – klachten bij de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing.Z.252
   
Geschillen en klachtenzaken – een vordering tot uitstel of achterwege laten van vervroegde invrijheidstelling.Z.070
gedetineerden– de Beginselenwet gevangeniswezen, waaronder klachten bij de beklagcommissieZ.080 en 081
 – klachten bij de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing.Z.082
 – de Wet op de jeugdhulpverlening, Hoofdstuk XV; de Beginselenwet voor de kinderjeugdbescherming (voor zover het betreft vóór 1 juli 1989 op grond van artikel 26g van deze wet verleende toevoegingen).Z.090
   
Vordering bena- deelde partijeen vordering van een beledigde partij.Z.110
   
Beklag niet vervolgingeen verzoek ex artikel 12 Wetboek van Strafvordering tenzij het hof zich onbevoegd verklaart of, met toepassing van artikel 12c. Wetboek van Strafvordering, zonder nader onderzoek de klager niet-ontvankelijk of het beklag ongegrond verklaart.Z.180
   
Ontnemingsvordering– een vordering ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, behandeld door de enkelvoudige kamer van de arrondissementsrechtbankZ.230
 – een vordering ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, behandeld door de meervoudige kamer van de arrondissementsrechtbankZ.240
   
   
   
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke strafeen vordering tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke veroordeling.Z.150
   
Overige strafzaken– een verzoek tot teruggave van het rijbewijs (artikel 164 Wegenverkeerswet 1994).Z.100
 – een klaagschrift betreffende inbeslagname, anders dan bedoeld onder een verzoek tot teruggave van het rijbewijs.Z.120
 – een verzoek tot het verlenen van gratie.Z.130
 – een verzoek ex artikel 89 Wetboek van Strafvordering.Z.160
 – een verzoek ex artikel 591 of 591a Wetboek van Strafvordering.Z.170

De Staatssecretaris van Justitie,

M. J. Cohen


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Justitie.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 11 januari 2000, nr. 7.

Naar boven