Besluit van 26 januari 1998, houdende vaststelling van het Besluit registratie vissersvaartuigen 1998

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 4 december 1997, nr. J. 9713365, Directie Juridische Zaken;

Gelet op artikel 3 van de Visserijwet 1963;

De Raad van State gehoord (advies van 17 december 1997, no. W11.97.0777);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 19 januari 1998, No. J. 98360, Directie Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. Onze Minister:Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;
b. vissersvaartuig:vaartuig dat wordt gebruikt voor de bedrijfsmatige uitoefening van de zeevisserij, de kustvisserij of de visserij op het IJsselmeer en dat als Nederlands geldt op grond van de Uitvoeringswet Visserijverdrag 1967;
c. eigenaar:natuurlijke persoon of rechtspersoon die de eigendom heeft;
d. visserijregister:register, bedoeld in artikel 4;
e. verandering:wijziging ten aanzien van de in het visserijregister geregistreerde gegevens van het desbetreffende vissersvaartuig en van de onderneming die dat vissersvaartuig exploiteert.

Artikel 2

  • 1. Voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens dit besluit heeft een vissersvaartuig zijn thuishaven in de gemeente waar de onderneming van de eigenaar van het vissersvaartuig is gevestigd of een nevenvestiging heeft, en die als zodanig in de regeling, bedoeld in artikel 3, is aangewezen.

  • 2. Indien zowel de gemeente waar de onderneming van de eigenaar van het vissersvaartuig is gevestigd als de gemeente waar die onderneming een nevenvestiging heeft is aangewezen in de regeling, bedoeld in artikel 3, heeft het vissersvaartuig zijn thuishaven in één van deze gemeenten, overeenkomstig de keuze van de eigenaar bij de aanvraag, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderscheidenlijk bij de mededeling, bedoeld in artikel 7, eerste lid.

  • 3. Indien de onderneming van de eigenaar van een vissersvaartuig niet is gevestigd in een gemeente die als zodanig in de regeling, bedoeld in artikel 3, is aangewezen, noch in een dergelijke gemeente een nevenvestiging heeft, heeft het desbetreffende vissersvaartuig zijn thuishaven in een door Onze Minister aan de wijzen en wel als zodanig in die regeling aangewezen gemeente. Alvorens Onze Minister tot aanwijzing overgaat, hoort hij de betrokken eigenaar.

Artikel 3

  • 1. Bij regeling van Onze Minister worden de gemeenten aangewezen die in aanmerking komen als thuishaven voor vissersvaartuigen en worden de lettertekens vastgesteld waarmee die gemeenten worden aangeduid.

  • 2. In de regeling, bedoeld in het eerste lid, worden regels gesteld omtrent de grootte, de kleur en de plaats van de lettertekens en nummers.

Artikel 4

Onze Minister houdt een register bij waarin de vissersvaartuigen onder vermelding van hun thuishaven worden ingeschreven.

Artikel 5

Het is verboden een vissersvaartuig te gebruiken indien dat vaartuig niet het letterteken voert dat in de regeling, bedoeld in artikel 3, is bepaald voor de gemeente waar dat vaartuig zijn thuishaven heeft, en het nummer waaronder het vaartuig in het visserijregister is ingeschreven.

Artikel 6

  • 1. De eigenaar van een vaartuig dient, alvorens het als vissersvaartuig in gebruik te nemen, een aanvraag in voor inschrijving in het visserijregister op een door Onze Minister vast te stellen en beschikbaar te stellen formulier.

  • 2. Indien het een vaartuig betreft dat in de periode van 12 maanden voorafgaande aan de aanvraag in het visserijregister was ingeschreven, gaat de aanvraag vergezeld van bescheiden waaruit ten genoegen van Onze Minister blijkt dat het vaartuig in dat jaar als vissersvaartuig is gebruikt, tenzij in dat jaar vangsten vis met dat vaartuig zijn geregistreerd in een door Onze Minister te houden registratiesysteem of in een door hem erkend registratiesysteem of -bestand.

  • 3. De erkenning van een registratiesysteem of -bestand, bedoeld in het tweede lid, wordt in de Staatscourant bekendgemaakt

  • 4. Inschrijving in het visserijregister vindt slechts plaats indien:

    a. het formulier, bedoeld in het eerste lid, volledig en naar waarheid is ingevuld en is ondertekend;

    b. is voldaan aan het tweede lid, en

    c. de houder van het register geen reden heeft de juistheid van de bij de aanvraag vermelde opgaven of verstrekte gegevens in twijfel te trekken.

  • 5. Van de inschrijving van een vaartuig in het visserijregister doet Onze Minister de eigenaar een bewijs toekomen.

  • 6. Onze Minister kan besluiten tot doorhaling van een inschrijving in het visserijregister indien blijkt dat de door de eigenaar van het desbetreffende vissersvaartuig bij zijn aanvraag vermelde opgaven of verstrekte gegevens niet overeenstemmen met de werkelijkheid.

Artikel 7

  • 1. Indien een vaartuig:

    a. niet meer het letterteken en nummer voert of zal voeren waaronder het in het visserijregister is ingeschreven;

    b. niet meer de eigendom is of zal zijn van de eigenaar onder wiens naam het vaartuig in het visserijregister is ingeschreven, of

    c. verloren is gegaan,

    doet de eigenaar onder wiens naam het betrokken vaartuig in het visserijregister is ingeschreven hiervan mededeling aan Onze Minister op een door Onze Minister vast te stellen en beschikbaar te stellen formulier, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk zes weken nadat de desbetreffende verandering heeft plaatsgevonden.

  • 2. De eigenaar van een vissersvaartuig doet aan Onze Minister op een daarvoor door Onze Minister vast te stellen en beschikbaar te stellen formulier mededeling van elke andere verandering, uiterlijk zes weken nadat de desbetreffende verandering heeft plaatsgevonden.

Artikel 8

  • 1. Na ontvangst van de mededeling, bedoeld in artikel 7, hetzij indien anders blijkt dat een verandering heeft plaatsgevonden besluit Onze Minister:

    a. indien het betreft een verandering als bedoeld in artikel 7, eerste lid, tot doorhaling van de desbetreffende inschrijving in het visserijregister;

    b. indien het betreft een verandering als bedoeld in artikel 7, tweede lid, tot dienovereenkomstige aanpassing van de betrokken gegevens in het visserijregister.

  • 2. Indien Onze Minister een besluit neemt als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, is artikel 6, vijfde lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 9

  • 1. De eigenaar van een in het visserijregister geregistreerd vissersvaartuig doet Onze Minister jaarlijks vóór 1 april bescheiden toekomen waaruit ten genoegen van Onze Minister blijkt dat het vaartuig in het aan die datum voorafgaande kalenderjaar als vissersvaartuig is gebruikt, tenzij in dat voorafgaande jaar vangsten vis zijn geregistreerd in een registratiesysteem of -bestand als bedoeld in artikel 6, tweede lid.

  • 2. Indien niet is voldaan aan het eerste lid, besluit Onze Minister tot doorhaling van de desbetreffende inschrijving in het visserijregister.

Artikel 10

Na inwerkingtreding van dit besluit geldt de registratie van een vissersvaartuig in het centraal visserijregister, bedoeld in het Registratiebesluit vissersvaartuigen 1964, als een registratie in het visserijregister.

Artikel 11

In artikel 3, onderdeel c, van het Besluit nationaliteitsbewijs vissersvaartuigen1 wordt de zinsnede «registratiebewijs, bedoeld in artikel 6, vierde lid, van het Registratiebesluit vissersvaartuigen 1964» vervangen door: bewijs, bedoeld in artikel 6, vijfde lid, van het Besluit registratie vissersvaartuigen 1998.

Artikel 12

In artikel 1 van het Reglement zee- en kustvisserij 19772 wordt in de omschrijving van:

a. het begrip vissersvaartuig de zinsnede «Registratiebesluit vissersvaartuigen (Stb. 1964, 143)» vervangen door: Besluit registratie vissersvaartuigen 1998, en

b. het begrip ondernemer de zinsnede «in het centraal visserijregister als bedoeld in het Registratiebesluit vissersvaartuigen» vervangen door: in het visserijregister, bedoeld in het Besluit registratie vissersvaartuigen 1998.

Artikel 13

Het Registratiebesluit vissersvaartuigen 1964 wordt ingetrokken.

Artikel 14

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 maart 1998.

Artikel 15

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit registratie vissersvaartuigen 1998.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 26 januari 1998

Beatrix

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J. J. van Aartsen

Uitgegeven de zeventiende februari 1998

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

Paragraaf 1. Achtergrond

De onderhavige maatregel van bestuur treedt in de plaats van het Registratiebesluit vissersvaartuigen 1964. De wijzigingen die ten opzichte van het laatstgenoemd besluit worden aangebracht zijn van dien aard dat het ten behoeve van de duidelijkheid en overzichtelijkheid gewenst is een nieuw besluit vast te stellen.

Deze herziening vloeit in de eerste plaats voort uit de notitie «Naar minder administratieve lasten» waarin een aantal maatregelen is geschetst die het Kabinet zal treffen om de administratieve lastendruk voor het bedrijfsleven terug te dringen. Hierover is de Tweede Kamer geïnformeerd bij brief van 27 juni 1995 van de Staatssecretaris van Economische Zaken (kamerstukken II 1994/95, 24 036, nr. 5). Vanuit het oogpunt van vermindering van de administratieve lastendruk van de visserijsector zijn de in het Registratiebesluit vissersvaartuigen 1964 gestelde regels ten aanzien van het overleggen van een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek komen te vervallen.

Daarnaast is de onderhavige herziening een gevolg van de afspraken die eind 1994 tussen de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten zijn gemaakt om de plaatselijke visserijregisters op te heffen. In samenhang met de opheffing van de plaatselijke visserijregisters is in het onderhavige besluit het begrip «centraal visserijregister» vervangen door «visserijregister».

Tenslotte is van de gelegenheid gebruik gemaakt de regels betreffende de registratie van vissersvaartuigen in technisch opzicht te wijzigen.

Paragraaf 2. Functie van het visserijregister

Uit Verordening (EG) nr. 109/94 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 19 januari 1994 betreffende het communautaire gegevensbestand van vissersvaartuigen (PbEG L 19) vloeit voort dat elke lid-staat gehouden is een nationaal register van vissersvaartuigen te houden. Ingevolge artikel 3 van die verordening dient elke lid-staat maandelijks aan de Commissie gegevens te verstrekken ten aanzien van nieuwe registraties in het nationaal register en van de doorhalingen daarin, alsmede van de wijzigingen in gegevens als bedoeld in de bijlagen I en II van die verordening ten aanzien van de in het nationaal register ingeschreven vissersvaartuigen. De bedoelde gegevens van de verschillende lid-staten worden verwerkt in het zogenoemde communautair visserijregister van de Commissie. De Commissie gebruikt deze gegevens onder meer voor het bepalen van de omvang van de vloot in de verschillende lid-staten, voor het beoordelen van aanvragen voor vergunningen voor de visserij door communautaire vissersvaartuigen in wateren van derde landen, alsmede voor het beoordelen van aanvragen voor financiële bijstand op grond van de verordening nr. 3699/93 van de Raad van de Europese Unie van 21 december 1993 tot vaststelling van de criteria en voorwaarden voor de structurele bijstand van de Gemeenschap in de sector visserij/aquacultuur en verwerking/afzet van de produkten daarvan (PbEG L 346).

Nederlandse vaartuigen mogen niet eerder voor de bedrijfsmatige uitoefening van de zeevisserij, de kustvisserij of de visserij op het IJsselmeer worden gebruikt, dan nadat het betrokken vaartuig is geregistreerd in het visserijregister. Daarnaast is registratie in het visserijregister een voorwaarde om in aanmerking te komen voor een licentie op grond van de Regeling visserijlicentie.

Ingevolge die regeling kan met een vaartuig slechts op gequoteerde vissoorten worden gevist, indien ten aanzien van dat vaartuig een licentie is toegekend.

Paragraaf 3. Beoordeling bedrijfsmatige uitoefening visserij

Omdat in de praktijk was gebleken dat er in het centraal visserijregister ook vissersvaartuigen waren opgenomen waarmee niet meer bedrijfsmatig werd gevist, is bij besluit van 27 januari 1994 (Stb. 64) het Registratiebesluit vissersvaartuigen 1964 gewijzigd met als doel het centraal visserijregister op te schonen en te actualiseren. Als gevolg van die wijziging diende de eigenaar voortaan jaarlijks naast een eigen verklaring tevens een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek te overleggen, waaruit zou moeten blijken dat het vaartuig in het jaar voorafgaande aan het kalenderjaar waarin die verklaring wordt overgelegd, bedrijfsmatig voor de visserij werd gebruikt. Voor de situatie dat een vissersvaartuig in eigendom wordt overgedragen, is bij vorenbedoelde wijziging voorts geregeld dat ten behoeve van de registratie van het betrokken vissersvaartuig door de nieuwe eigenaar een eigen verklaring inzake de bedrijfsmatigheid voor het lopende kalenderjaar, alsmede een hiervoor bedoelde accountantsverklaring inzake de bedrijfsmatigheid in het aan de aangifte voor registratie voorafgaande jaar, moest worden overgelegd. De vorenbedoelde wijziging heeft ertoe geleid dat circa 600 vaartuigen uit het centraal visserijregister zijn uitgeschreven.

In de praktijk is evenwel gebleken dat de bedoelde accountantsverklaring veelal uitsluitend wordt afgelegd ten aanzien van de (fiscale) jaarstukken van de betrokken «onderneming» waartoe het vissersvaartuig behoort, en dat een dergelijke verklaring onvoldoende garantie biedt dat met het betrokken vaartuig ook daadwerkelijk is gevist. Daarnaast kan thans het antwoord of er sprake is van bedrijfsmatige uitoefening van de visserij, voor het overgrote deel van de vissersvaartuigen worden afgeleid uit de vangstgegevens die zijn opgenomen in een door de minister van LNV gehouden registratiesysteem of in erkende particuliere registratiesystemen of -bestanden.

Gelet op het bovenstaande in relatie tot de aanzienlijke kosten die verbonden zijn aan een accountantsverklaring, is de verplichting voor de eigenaar van een vissersvaartuig tot het overleggen van een accountantsverklaring vervallen. In plaats daarvan wordt in het onderhavige besluit bepaald dat slechts indien het bedrijfsmatig gebruik van een vissersvaartuig niet uit een door de minister van LNV bijgehouden of erkend registratiesysteem of registratiebestand als hiervoor bedoeld, blijkt, het bedrijfsmatig gebruik van het desbetreffende vissersvaartuig door overlegging van bescheiden door de eigenaar van dat vaartuig ten genoegen van de minister van LNV dient te worden aangetoond. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan overzichten van vis die met het betrokken vaartuig bij een visafslag zijn aangevoerd en nota's waarin de verkoop van vis afkomstig van het betrokken vaartuig is vastgelegd.

Paragraaf 4. Opheffing plaatselijke registers

Op grond van het Registratiebesluit vissersvaartuigen 1964 was iedere eigenaar van een vissersvaartuig dat bedrijfsmatig werd gebruikt voor de zeevisserij, de kustvisserij of de visserij op het IJsselmeer verplicht dit vaartuig te laten inschrijven in het plaatselijk visserijregister van de gemeente. Alle in plaatselijke registers ingeschreven vissersvaartuigen werden vervolgens geregistreerd in het centraal visserijregister, dat beheerd wordt door de Directeur Visserij van het Ministerie van LNV. Op instigatie van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten is in de hiervoor bedoelde wijziging van 27 januari 1994 tevens geregeld dat eerst na een besluit van de minister van LNV tot inschrijving, doorhaling of wijziging in een plaatselijk visserijregister zal worden overgegaan. Als gevolg van die wijziging is de rol van de houder van het plaatselijk visserijregister in feite beperkt tot een «loketfunctie». Uit het oogpunt van doelmatigheid is na overleg tussen de minister van LNV en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten eind 1994 besloten de plaatselijke visserijregisters op te heffen.

Paragraaf 5. Bedrijfseffecten en effecten voor de uitvoering en de handhaving

Voor het visserijbedrijfsleven brengt het onderhavige besluit geen verzwaring van lasten, doch een verlichting daarvan mee. Verwezen zij naar hetgeen hierover in de paragrafen 1 en 3 is opgemerkt. Ook op het gebied van de uitvoering van het registratieregime kan van een lastenverlichting worden gesproken. De aanlevering van de voor registratie benodigde gegevens wordt vereenvoudigd en gestroomlijnd door middel van gebruikmaking van gecomputeriseerde gegevensbestanden. Uit oogpunt van handhaving verandert er hoegenaamd niets. Voor de goede orde wordt erop gewezen dat de strafrechtelijke handhaving van de bepalingen van het onderhavige besluit plaatsvindt op grond van artikel 3 van de Visserijwet 1963 in samenhang met artikel 1, onderdeel 4, van de Wet op de economische delicten.

Paragraaf 6. Meldingsverplichting

Het onderhavige besluit geeft uitvoering aan artikel 3 van de in paragraaf 2 reeds genoemde Verordening (EG) nr. 109/94. Reeds uit dien hoofde behoeft geen melding plaats te vinden op grond van Richtlijn nr. 83/189/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 maart 1983 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PbEG L 109).

Paragraaf 7. Advisering

Het Produktschap Vis is in de gelegenheid gesteld haar opmerkingen kenbaar te maken over het onderhavige besluit. Het productschap heeft aangegeven dat het besluit niet beantwoordt aan de doelstelling van de regeling. Enerzijds brengt het besluit volgens het productschap onnodige beperkingen in het beheer van contingenten vis met zich mee, anderzijds biedt het onvoldoende oplossingen voor het bekende probleem van de zogenaamde kleine bootjes, waarmee kennelijk het «parkeren» van tijdelijk ongebruikte contingenten vis op scheepjes kleiner dan 10 meter wordt bedoeld.

In reactie op het commentaar van het productschap zij erop gewezen dat ten algemene het onderhavige besluit ten opzichte van het Registratiebesluit vissersvaartuigen 1964 geen beperkingen meebrengt. Het besluit beoogt ten opzichte van haar voorgangster niet meer en niet minder te bereiken dan een vermindering van de administratieve lastendruk voor de Nederlandse vissers, alsmede het regelen van de opheffing van de plaatselijke visserijregisters. Verwezen zij naar hetgeen paragraaf 1 van de toelichting hierover aangeeft. Het besluit beantwoordt zonder meer aan deze doelstelling. Voor het overige worden de bepalingen van het Registratiebesluit vissersvaartuigen 1964 evenwel in materiële zin nagenoeg gehandhaafd. Het verwijt dat dit besluit «onnodige beperkingen» meebrengt snijdt dan ook geen hout.

Ingaand op het tweede aspect van het Produktschap Vis zij opgemerkt dat het onderhavige besluit niet beoogt een oplossing te vinden voor de problematiek van de «kleine bootjes».

Een besluit als het onderhavige biedt ook een minder geschikt kader voor een oplossing van die problematiek. Het daarvoor aangewezen kader vormt de Regeling contingentering zeevis en de daarmee samenhangende regelingen op het gebied van visquotering en de controle op de naleving daarvan. Zoals het Produktschap heeft aangegeven vindt in dat geëigende kader reeds het nodige overleg over deze problematiek plaats tussen de visserijsector en het Ministerie van LNV.

Paragraaf 8. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2

Het onderhavige artikel sluit aan op de praktijk zoals die tot op heden bestond. Ter bepaling van de thuishaven van een vissersvaartuig wordt primair gekeken naar de (neven)vestigingsplaats van de onderneming van de eigenaar van het betrokken vissersvaartuig. De vraag waar een onderneming zijn (hoofd)vestiging of nevenvestiging heeft wordt beantwoord met inachtneming van hetgeen de Handelsregisterwet daarover bepaalt. Doorslaggevend is de plaats van (neven)vestiging zoals deze in het handelsregister is opgenomen. Daar waar de Handelsregisterwet hieromtrent geen uitsluitsel geeft (bijvoorbeeld in de situatie waarin een onderneming waarin uitsluitend de visserij wordt uitgeoefend, niet aan een rechtspersoon of vennootschap toebehoort) is doorslaggevend de plaats van het gebouw of de gebouwen, waar duurzaam bedrijfsuitoefening van de desbetreffende onderneming plaatsvindt. Indien zowel de gemeente waar de onderneming van de eigenaar van het vissersvaartuig is gevestigd als de gemeente waar die onderneming een nevenvestiging heeft is aangewezen in de regeling, bedoeld in artikel 3, heeft het vissersvaartuig zijn thuishaven in één van deze gemeenten, overeenkomstig de keuze van de eigenaar. De eigenaar kan deze keuze doen bij een aanvraag als bedoeld in artikel 6, eerste lid, dan wel, indien het vissersvaartuig al is geregistreerd, doch de eigenaar de thuishaven wil wijzigen, bij de mededeling, bedoeld in artikel 7, eerste lid.

Indien zowel de (hoofd)vestiging als de nevenvestiging niet is gelegen in een gemeente die genoemd is in de regeling, bedoeld in artikel 3, wijst de minister van LNV ingevolge het tweede lid zelf een gemeente in Nederland aan. De minister doet dit niet dan na hierover met de betrokken eigenaar te hebben overlegd. In die situatie ligt het veelal in de rede de havenplaats aan te wijzen die het dichtst bij de (neven)vestiging is gelegen.

Artikel 3

De regeling die op grond van dit artikel tot stand zal worden gebracht, zal in grote lijnen overeenkomen met het bepaalde in de Regeling lettertekens en nummers vissersvaartuigen. Laatstgenoemde regeling vervalt als gevolg van de intrekking van het Registratiebesluit 1964.

Artikel 4

Het ligt in de bedoeling dat – overeenkomstig de situatie zoals die tot op heden bestond – de Directeur Visserij van het Ministerie van LNV door de minister van LNV zal worden belast met het houden van het visserijregister. De minister van LNV zal de hiervoor bedoelde directeur daartoe mandateren.

Artikel 6

Alvorens een eigenaar zijn vaartuig als vissersvaartuig in gebruik neemt, moet hij een aanvraag voor inschrijving in het visserijregister indienen. Omdat de plaatselijke visserijregisters zijn opgeheven, wordt thans geregeld dat ten behoeve van de inschrijving in het visserijregister een aanvraag moet worden ingediend bij de minister van LNV.

In tegenstelling tot hetgeen terzake bepaald is in het Registratiebesluit vissersvaartuigen 1964, behoeft de aanvraag niet vergezeld te gaan van een aparte schriftelijke verklaring van de eigenaar waaruit zijn voornemen tot bedrijfsmatig gebruik van het desbetreffende vissersvaartuig blijkt. Deze verklaring zal vanaf de inwerkingtreding van het onderhavige besluit onderdeel uitmaken van het in het eerste lid bedoelde formulier dat door de minister van LNV voor het indienen van een aanvraag beschikbaar zal worden gesteld.

Het tweede lid van artikel 6 ziet op de situatie waarin een vissersvaartuig in het jaar voorafgaande aan de aanvraag in het visserijregister was ingeschreven en waarin zich een verandering als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdelen a of b, heeft voorgedaan. Meest voorkomende situatie zal hierbij zijn dat een vissersvaartuig in eigendom wordt overgedragen. Indien de nieuwe eigenaar het desbetreffende vaartuig (wederom) als vissersvaartuig in gebruik wil nemen dient hij in deze situaties niet slechts ingevolge het eerste lid een nieuwe aanvraag tot registratie in te dienen. Ingevolge het tweede lid van artikel 6 dient door de (nieuwe) eigenaar van het vissersvaartuig te worden aangetoond dat het desbetreffende vaartuig in het aan de aanvraag voorafgaande kalenderjaar bedrijfsmatig voor de visserij is gebruikt. Zoals in paragraaf 3. van deze nota van toelichting is aangegeven kan het bedrijfsmatig gebruik voor de visserij worden aangetoond aan de hand van bijvoorbeeld overzichten van vis die met het desbetreffende vaartuig bij een visafslag is aangevoerd en nota's waarin de verkoop van vis afkomstig van het desbetreffende vaartuig is vastgelegd. De verplichting de bedrijfsmatige inzet van het vissersvaartuig aan te tonen geldt evenwel niet indien vangsten vis van het desbetreffende vaartuig in het aan de aanvraag voorafgaande kalenderjaar in het door de minister van LNV te houden registratiesysteem of in een door hem erkend registratiesysteem of -bestand zijn geregistreerd. Het door de minister te houden systeem betreft het zogenoemde Visserij Registratie en Informatie Systeem (VIRIS). In dat systeem worden onder meer vangstgegevens geregistreerd ten aanzien van vissersvaartuigen waarmee vis wordt gevangen waarvoor op grond van de Regeling logboek en opgaven zeevis 1987 een vangstopgaveformulier moet worden ingevuld. In dit systeem zijn met andere woorden alle vangstgegevens van de gequoteerde vissoorten opgenomen. Tot de in VIRIS geregistreerde gegevens behoren in ieder geval niet de vangstgegevens van vaartuigen met een lengte over alles van minder dan 10 meter.

Bij door de minister van LNV te erkennen registratiesystemen of -bestanden valt te denken aan aanvoergegevensbestanden van erkende Producentenorganisaties als bedoeld in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3759/92 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 17 december 1992 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector visserijprodukten en produkten van de aquacultuur (PbEG L 388). Het ligt in de bedoeling op grond van artikel 6, tweede lid, in ieder geval de volgende registratiesystemen, onderscheidenlijk registratiebestanden, te erkennen: het aanvoergegevensbestand van de Coöperatie Producentenorganisatie van de Nederlandse Mosselcultuur U.A. te Yerseke en het aanvoergegevensbestand van de Coöperatieve Producentenorganisatie van de Nederlandse Kokkelvisserij U.A. te Kapelle. De erkenning van registratiesystemen en van registratiebestanden zal ingevolge het derde lid in de Staatscourant worden bekendgemaakt. Na registratie van een vaartuig in het visserijregister ontvangt de eigenaar van het vaartuig ingevolge het vijfde lid een registratiebewijs. Een afschrift van het registratiebewijs is onder meer benodigd om op grond van het Besluit nationaliteitsbewijs vissersvaartuigen het document, bedoeld in artikel 2, van de Uitvoeringswet Visserijverdrag 1967 te verkrijgen.

Artikelen 7 en 8

In de geregistreerde gegevens van een vissersvaartuig kan zich een «verandering» (in artikel 1 gedefinieerd) voordoen. In dat geval dient de eigenaar van het vaartuig die wijzigingen uiterlijk zes weken nadat de desbetreffende wijzigingen zich hebben voorgedaan, op een daartoe bestemd formulier te melden. Afhankelijk van het karakter van de wijziging zal een melding leiden tot doorhaling van de desbetreffende registratie dan wel tot aanpassing daarvan. Ook in geval van een wijziging die niet wordt gemeld, doch anderszins bekend wordt bij de minister van LNV (bijvoorbeeld doordat een wijziging wordt vastgesteld door een controle-ambtenaar) zal deze tot doorhaling of aanpassing overgaan. Wijzigingen die aanleiding geven tot doorhaling zijn limitatief aangegeven in artikel 7, eerste lid. Andere wijzigingen geven slechts aanleiding tot aanpassing van de registratie. Bij dergelijke wijzigingen kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een in het vaartuig geplaatste nieuwe motor. In de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 10, zullen deze wijzigingen nader worden omschreven. Het besluit tot doorhaling of aanpassing van de registratie wordt aan de betrokkene toegezonden. Van de aangepaste registratie ontvangt de betrokkene een bewijs.

Artikel 9

Het bepaalde in dit artikel, dat betrekking heeft op reeds geregistreerde vaartuigen, sluit in grote lijnen aan bij de eisen die op grond van artikel 6 worden gesteld ten aanzien van het indienen van een aanvraag voor registratie. Ingevolge het bepaalde in artikel 9 dienen jaarlijks vóór 1 april bescheiden te worden overgelegd waaruit het bedrijfsmatig gebruik van het desbetreffende vissersvaartuig blijkt, tenzij vangsten vis met dat vissersvaartuig in het daaraan voorafgaande kalenderjaar staan geregistreerd in een registratiesysteem of registratiebestand als bedoeld in artikel 6, tweede lid. Het bedrijfsmatig gebruik kan worden aangetoond aan de hand van bescheiden als genoemd bij de toelichting op laatstgenoemd artikel. Om praktische redenen is er voor gekozen de uiterste datum voor het overleggen van bescheiden te bepalen op 31 maart van een kalenderjaar. In het Registratiebesluit vissersvaartuigen 1964 was bepaald dat het bedrijfsmatig gebruik van een vissersvaartuig vóór 1 maart van een kalenderjaar dient worden aangetoond (artikel 6b). Indien niet wordt voldaan aan de verplichting van artikel 9, eerste lid, wordt de desbetreffende registratie door de minister van LNV doorgehaald. Het besluit daartoe wordt uiteraard aan de betrokkene toegezonden.

Artikel 10

Dit artikel voorziet erin dat als gevolg van de inwerkingtreding van het onderhavige besluit alle op de dag voor de datum van die inwerkingtreding in het centraal visserijregister opgenomen registraties blijven bestaan, als registratie in het visserijregister in de zin van het onderhavige besluit.

Artikelen 11 en 12

Aangezien in het Besluit nationaliteitsbewijs vissersvaartuigen en in het Reglement zee- en kustvisserij 1977 het Registratiebesluit vissers-vaartuigen 1964 wordt genoemd, behoeven beide besluiten aanpassing aan het onderhavige besluit.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J. J. van Aartsen


XNoot
1

Stb. 1974, 469, gewijzigd bij besluit van 14 maart 1994, Stb. 266.

XNoot
2

Stb. 1977, 666, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 14 maart 1994, Stb. 266.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 10 maart 1998, nr. 47.

Naar boven