Beschikking van de Minister van Justitie van 12 januari 1998, houdende plaatsing in het Staatsblad van de tekst van de Algemene wet bestuursrecht, zoals deze luidt met ingang van 1 januari 1998

De Minister van Justitie,

Gelet op artikel 1 van hoofdstuk 14 van de Aanpassingswet derde tranche Awb I;

Besluit:

de tekst van de Algemene wet bestuursrecht, zoals deze luidt met ingang van 1 januari 1998, in het Staatsblad te plaatsen als bijlage bij deze beschikking.

's-Gravenhage, 12 januari 1998

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Uitgegeven de twintigste januari 1998

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

TEKST VAN DE ALGEMENE WET BESTUURSRECHT, ZOALS DEZE LUIDT MET INGANG VAN 1 JANUARI 1998

HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE BEPALINGEN

TITEL 1.1 DEFINITIES EN REIKWIJDTE

Artikel 1:1
  • 1. Onder bestuursorgaan wordt verstaan:

    a. een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, of

    b. een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed.

  • 2. De volgende organen, personen en colleges worden niet als bestuursorgaan aangemerkt:

    a. de wetgevende macht;

    b. de kamers en de verenigde vergadering der Staten-Generaal;

    c. onafhankelijke, bij de wet ingestelde organen die met rechtspraak zijn belast;

    d. de Raad van State en zijn afdelingen;

    e. de Algemene Rekenkamer;

    f. de Nationale ombudsman en de substituut-ombudsmannen;

    g. de voorzitters, leden, griffiers en secretarissen van de in de onderdelen b tot en met f bedoelde organen, de procureur-generaal, de plaatsvervangend procureur-generaal en de advocaten-generaal bij de Hoge Raad, alsmede de commissies uit het midden van de in de onderdelen b tot en met f bedoelde organen.

  • 3. Een ingevolge het tweede lid uitgezonderd orgaan, persoon of college wordt wel als bestuursorgaan aangemerkt voor zover het orgaan, de persoon of het college besluiten neemt of handelingen verricht ten aanzien van een niet voor het leven benoemde ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Ambtenarenwet als zodanig, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden.

Artikel 1:2
  • 1. Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

  • 2. Ten aanzien van bestuursorganen worden de hun toevertrouwde belangen als hun belangen beschouwd.

  • 3. Ten aanzien van rechtspersonen worden als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.

Artikel 1:3
  • 1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.

  • 2. Onder beschikking wordt verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan.

  • 3. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.

  • 4. Onder beleidsregel wordt verstaan: een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan.

Artikel 1:4
  • 1. Onder administratieve rechter wordt verstaan: een onafhankelijk, bij de wet ingesteld orgaan dat met administratieve rechtspraak is belast.

  • 2. Een tot de rechterlijke macht behorend gerecht wordt als administratieve rechter aangemerkt voor zover hoofdstuk 8, de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken of de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften – met uitzondering van hoofdstuk VIII – van toepassing is.

Artikel 1:5
  • 1. Onder het maken van bezwaar wordt verstaan: het gebruik maken van de ingevolge een wettelijk voorschrift bestaande bevoegdheid, voorziening tegen een besluit te vragen bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen.

  • 2. Onder het instellen van administratief beroep wordt verstaan: het gebruik maken van de ingevolge een wettelijk voorschrift bestaande bevoegdheid, voorziening tegen een besluit te vragen bij een ander bestuursorgaan dan hetwelk het besluit heeft genomen.

  • 3. Onder het instellen van beroep wordt verstaan: het instellen van administratief beroep, dan wel van beroep bij een administratieve rechter.

Artikel 1:6

Deze wet is niet van toepassing op:

a. de opsporing en vervolging van strafbare feiten, alsmede de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen;

b. de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende maatregelen op grond van de Vreemdelingenwet;

c. de tenuitvoerlegging van andere vrijheidsbenemende maatregelen in een inrichting die in hoofdzaak bestemd is voor de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen;

d. besluiten en handelingen ter uitvoering van de Wet militair tuchtrecht.

TITEL 1.2 UITVOERING VAN BINDENDE BESLUITEN VAN ORGANEN VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN

Artikel 1:7
  • 1. Indien door een bestuursorgaan ingevolge enig wettelijk voorschrift advies moet worden gevraagd of extern overleg moet worden gevoerd inzake een besluit alvorens een zodanig besluit kan worden genomen, geldt dat voorschrift niet indien het voorgenomen besluit uitsluitend strekt tot uitvoering van een bindend besluit van de Raad van de Europese Unie, van het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk of van de Commissie van de Europese Gemeenschappen.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op het horen van de Raad van State.

Artikel 1:8
  • 1. Indien door een bestuursorgaan ingevolge enig wettelijk voorschrift van het ontwerp van een besluit kennis moet worden gegeven alvorens een zodanig besluit kan worden genomen, geldt dat voorschrift niet indien het voorgenomen besluit uitsluitend strekt tot uitvoering van een bindend besluit van de Raad van de Europese Unie, van het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk of van de Commissie van de Europese Gemeenschappen.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op de overlegging van het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling aan de Staten-Generaal, indien:

    a. bij de wet is bepaald dat door of namens een der Kamers der Staten-Generaal of door een aantal leden daarvan de wens te kennen kan worden gegeven dat het onderwerp of de inwerkingtreding van die algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling bij de wet wordt geregeld, of

    b. artikel 21.6, zesde lid, van de Wet milieubeheer of artikel 33 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren van toepassing is.

Artikel 1:9

Deze titel is van overeenkomstige toepassing op voorstellen van wet.

HOOFDSTUK 2 VERKEER TUSSEN BURGERS EN BESTUURSORGANEN

AFDELING 2.1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 2:1
  • 1. Een ieder kan zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen.

  • 2. Het bestuursorgaan kan van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen.

Artikel 2:2
  • 1. Het bestuursorgaan kan bijstand of vertegenwoordiging door een persoon tegen wie ernstige bezwaren bestaan, weigeren.

  • 2. De belanghebbende en de in het eerste lid bedoelde persoon worden van de weigering onverwijld schriftelijk in kennis gesteld.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van advocaten en procureurs.

Artikel 2:3
  • 1. Het bestuursorgaan zendt geschriften tot behandeling waarvan kennelijk een ander bestuursorgaan bevoegd is, onverwijld door naar dat orgaan, onder gelijktijdige mededeling daarvan aan de afzender.

  • 2. Het bestuursorgaan zendt geschriften die niet voor hem bestemd zijn en die ook niet worden doorgezonden, zo spoedig mogelijk terug aan de afzender.

Artikel 2:4
  • 1. Het bestuursorgaan vervult zijn taak zonder vooringenomenheid.

  • 2. Het bestuursorgaan waakt ertegen dat tot het bestuursorgaan behorende of daarvoor werkzame personen die een persoonlijk belang bij een besluit hebben, de besluitvorming beïnvloeden.

Artikel 2:5
  • 1. Een ieder die is betrokken bij de uitvoering van de taak van een bestuursorgaan en daarbij de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, en voor wie niet reeds uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift ter zake van die gegevens een geheimhoudingsplicht geldt, is verplicht tot geheimhouding van die gegevens, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hem tot mededeling verplicht of uit zijn taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit.

  • 2. Het eerste lid is mede van toepassing op instellingen en daartoe behorende of daarvoor werkzame personen die door een bestuursorgaan worden betrokken bij de uitvoering van zijn taak, en op instellingen en daartoe behorende of daarvoor werkzame personen die een bij of krachtens de wet toegekende taak uitoefenen.

AFDELING 2.2 GEBRUIK VAN DE TAAL IN HET BESTUURLIJK VERKEER

Artikel 2:6
  • 1. Bestuursorganen en onder hun verantwoordelijkheid werkzame personen gebruiken de Nederlandse taal, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan een andere taal worden gebruikt indien het gebruik daarvan doelmatiger is en de belangen van derden daardoor niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 2:7
  • 1. Een ieder kan de Friese taal gebruiken in het verkeer met bestuursorganen, voor zover deze in de provincie Friesland zijn gevestigd.

  • 2. Het eerste lid geldt niet, indien het bestuursorgaan heeft verzocht de Nederlandse taal te gebruiken op de grond, dat het gebruik van de Friese taal tot een onevenredige belasting van het bestuurlijk verkeer zou leiden.

Artikel 2:8
  • 1. Bestuursorganen kunnen in het mondeling verkeer binnen de provincie Friesland de Friese taal gebruiken.

  • 2. Het eerste lid geldt niet, indien de wederpartij heeft verzocht de Nederlandse taal te gebruiken op de grond, dat het gebruik van de Friese taal tot een onbevredigend verloop van het mondeling verkeer zou leiden.

Artikel 2:9
  • 1. In de provincie Friesland gevestigde bestuursorganen die niet tot de centrale overheid behoren, kunnen regels stellen over het gebruik van de Friese taal in schriftelijke stukken.

  • 2. Onze Minister wie het aangaat kan voor onderdelen van de centrale overheid waarvan het werkterrein zich uitstrekt tot de provincie Friesland of een deel daarvan, regels stellen over het gebruik van de Friese taal in schriftelijke stukken.

Artikel 2:10
  • 1. Een schriftelijk stuk in de Friese taal wordt tevens in de Nederlandse taal opgesteld, indien het:

    a. bestemd of mede bestemd is voor buiten de provincie Friesland gevestigde bestuursorganen of bestuursorganen van de centrale overheid,

    b. algemeen verbindende voorschriften of beleidsregels inhoudt, of

    c. is opgesteld ter directe voorbereiding van de onder b genoemde voorschriften of regels.

  • 2. De bekendmaking, mededeling of terinzagelegging van een schriftelijk stuk als bedoeld in het eerste lid geschiedt in ieder geval ook in de Nederlandse taal, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat.

Artikel 2:11
  • 1. Indien een schriftelijk stuk in de Friese taal is opgesteld, verstrekt het bestuursorgaan daarvan op verzoek een vertaling in de Nederlandse taal.

  • 2. Het bestuursorgaan kan voor het vertalen een vergoeding van ten hoogste de kosten verlangen.

  • 3. Voor het vertalen kan geen vergoeding worden verlangd, indien het schriftelijk stuk:

    a. de notulen van de vergadering van een vertegenwoordigend orgaan inhoudt, en het belang van de verzoeker rechtstreeks bij het genotuleerde is betrokken, dan wel de notulen van de vergadering van een vertegenwoordigend orgaan inhoudt, en de vaststelling van algemeen verbindende voorschriften of beleidsregels betreft, of

    b. een besluit of andere handeling inhoudt waarbij de verzoeker belanghebbende is.

Artikel 2:12
  • 1. Een ieder kan in vergaderingen van in de provincie Friesland gevestigde vertegenwoordigende organen de Friese taal gebruiken.

  • 2. Hetgeen in de Friese taal is gezegd, wordt in de Friese taal genotuleerd.

HOOFDSTUK 3 ALGEMENE BEPALINGEN OVER BESLUITEN

AFDELING 3.1 INLEIDENDE BEPALINGEN

Artikel 3:1
  • 1. Op besluiten, inhoudende algemeen verbindende voorschriften:

    a. is afdeling 3.2 slechts van toepassing, voor zover de aard van de besluiten zich daartegen niet verzet;

    b. zijn de afdelingen 3.6 en 3.7 niet van toepassing.

  • 2. Op andere handelingen van bestuursorganen dan besluiten zijn de afdelingen 3.2 tot en met 3.5 van overeenkomstige toepassing, voor zover de aard van de handelingen zich daartegen niet verzet.

AFDELING 3.2 ZORGVULDIGHEID EN BELANGENAFWEGING

Artikel 3:2

Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.

Artikel 3:3

Het bestuursorgaan gebruikt de bevoegdheid tot het nemen van een besluit niet voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend.

Artikel 3:4
  • 1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.

  • 2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

AFDELING 3.3 ADVISERING

Artikel 3:5
  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder adviseur: een persoon of college, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het adviseren inzake door een bestuursorgaan te nemen besluiten en niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van dat bestuursorgaan.

  • 2. Deze afdeling is niet van toepassing op het horen van de Raad van State.

Artikel 3:6
  • 1. Indien aan de adviseur niet reeds bij wettelijk voorschrift een termijn is gesteld, kan het bestuursorgaan aangeven binnen welke termijn een advies wordt verwacht. Deze termijn mag niet zodanig kort zijn, dat de adviseur zijn taak niet naar behoren kan vervullen.

  • 2. Indien het advies niet tijdig wordt uitgebracht staat het enkele ontbreken daarvan niet in de weg aan het nemen van het besluit.

Artikel 3:7
  • 1. Het bestuursorgaan waaraan advies wordt uitgebracht, stelt aan de adviseur, al dan niet op verzoek, de gegevens ter beschikking die nodig zijn voor een goede vervulling van diens taak.

  • 2. Artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3:8

In of bij het besluit wordt de adviseur vermeld die advies heeft uitgebracht.

Artikel 3:9

Indien een besluit berust op een onderzoek naar feiten en gedragingen dat door een adviseur is verricht, dient het bestuursorgaan zich ervan te vergewissen dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.

Artikel 3:9a

Deze afdeling is van overeenkomstige toepassing op voorstellen van wet.

AFDELING 3.4 OPENBARE VOORBEREIDINGSPROCEDURE

Artikel 3:10
  • 1. De in deze afdeling geregelde procedure voor de voorbereiding van besluiten wordt gevolgd indien dat bij wettelijk voorschrift of bij besluit van het bestuursorgaan is bepaald.

  • 2. De voorschriften van afdeling 4.1.1 inzake beschikkingen zijn mede van toepassing op andere besluiten die op aanvraag worden genomen en die worden voorbereid overeenkomstig deze afdeling.

Artikel 3:11
  • 1. Het bestuursorgaan legt de aanvraag tot het nemen van het besluit of het ontwerp van het ambtshalve of op aanvraag te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken, voor een periode van ten minste vier weken ter inzage voor hen aan wie ingevolge artikel 3:13 de gelegenheid wordt geboden hun zienswijze naar voren te brengen.

  • 2. Artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur is van overeenkomstige toepassing. Indien op grond daarvan bepaalde stukken niet ter inzage worden gelegd, wordt daarvan mededeling gedaan.

  • 3. Tegen vergoeding van ten hoogste de kosten wordt afschrift van de ter inzage gelegde stukken verstrekt.

  • 4. Voor zover niet bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, geschiedt de terinzagelegging in ieder geval ten kantore van het bestuursorgaan.

Artikel 3:12
  • 1. Voorafgaand aan de terinzagelegging wordt in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan huis-bladen of op een andere geschikte wijze kennis gegeven van de aanvraag of van het ontwerp. Volstaan kan worden met het vermelden van de zakelijke inhoud.

  • 2. Indien het een besluit van een tot de centrale overheid behorend bestuursorgaan betreft, wordt, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, de kennisgeving in ieder geval in de Staatscourant geplaatst.

  • 3. In de kennisgeving wordt vermeld waar en wanneer de stukken ter inzage zullen liggen, wie in de gelegenheid worden gesteld van hun zienswijze te doen blijken en op welke wijze dit ingevolge artikel 3:13 kan geschieden.

Artikel 3:13
  • 1. Belanghebbenden kunnen hun zienswijze over de aanvraag of het ontwerp naar keuze schriftelijk of mondeling naar voren brengen.

  • 2. Bij wettelijk voorschrift of door het bestuursorgaan kan worden bepaald dat ook aan anderen de gelegenheid moet worden geboden hun zienswijze naar keuze schriftelijk of mondeling naar voren te brengen.

  • 3. De termijn waarbinnen een zienswijze naar voren kan worden gebracht, eindigt niet voor de laatste dag van terinzagelegging.

  • 4. Betreft het een besluit op aanvraag, dan wordt de aanvrager zo nodig in de gelegenheid gesteld te reageren op de naar voren gebrachte zienswijzen.

  • 5. Van hetgeen overeenkomstig de vorige leden mondeling naar voren is gebracht, wordt een verslag gemaakt.

AFDELING 3.5 UITGEBREIDE OPENBARE VOORBEREIDINGSPROCEDURES

Paragraaf 3.5.1 Algemeen
Artikel 3:14

De in de paragrafen 3.5.2 tot en met 3.5.5 en paragraaf 3.5.6 geregelde procedures voor de voorbereiding van besluiten worden gevolgd indien dat bij wettelijk voorschrift of bij besluit van het bestuursorgaan is bepaald.

Artikel 3:15

Bij of krachtens het in artikel 3:14 bedoelde wettelijk voorschrift of bij het daar bedoelde besluit kunnen bestuursorganen worden aangewezen die:

a. in de gelegenheid moeten worden gesteld advies uit te brengen met betrekking tot het nemen van een besluit, of

b. op andere wijze wijze worden betrokken bij de voorbereidingsprocedures.

Paragraaf 3.5.2 Indiening van de aanvraag; ontvankelijkheid
Artikel 3:16

De voorschriften van afdeling 4.1.1 inzake beschikkingen zijn mede van toepassing op andere besluiten die op aanvraag worden genomen en die worden voorbereid overeenkomstig deze afdeling.

Artikel 3:17
  • 1. Het bestuursorgaan tekent onverwijld de datum van ontvangst aan op het geschrift waarbij de aanvraag is ingediend.

  • 2. Het zendt de aanvrager onverwijld een bewijs van ontvangst, waarin die datum is vermeld.

  • 3. Het zendt de betrokken andere bestuursorganen onverwijld een exemplaar van de aanvraag en van de daarbij gevoegde stukken, onder vermelding van de datum van ontvangst.

Artikel 3:18
  • 1. Van de in artikel 4:5 geregelde bevoegdheid om de aanvraag wegens onvolledigheid niet te behandelen, kan slechts gebruik worden gemaakt indien de aanvrager binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag in de gelegenheid is gesteld de aanvraag aan te vullen.

  • 2. Van verzoeken tot aanvulling van de aanvraag en van besluiten om de aanvraag niet te behandelen, wordt mededeling gedaan aan de betrokken andere bestuursorganen.

  • 3. Indien het bestuursorgaan de aanvraag ondanks de onvolledigheid ervan in behandeling neemt, stelt het op het geschrift waarbij de aanvraag is ingediend, een aantekening waaruit dat blijkt. Indien de aanvrager in de gelegenheid is gesteld de aanvraag aan te vullen, vermeldt het bestuursorgaan in die aantekening de daarvoor ingevolge artikel 4:5 gestelde termijn.

Paragraaf 3.5.3 Het ontwerp van het besluit
Artikel 3:19
  • 1. Het bestuursorgaan stelt zo spoedig mogelijk een ontwerp op van het besluit. Het bestuursorgaan zendt het ontwerp – tenzij toepassing is gegeven aan artikel 3:29 – uiterlijk twaalf weken na ontvangst van de aanvraag aan de aanvrager en de betrokken andere bestuursorganen.

  • 2. Uiterlijk twee weken na de in het eerste lid bedoelde toezending wordt van het ontwerp gelijktijdig mededeling gedaan door:

    a. terinzagelegging;

    b. kennisgeving in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen op zodanige wijze dat het daarmee beoogde doel zo goed mogelijk wordt bereikt;

    c. kennisgeving in de Staatscourant in de gevallen waarin een orgaan van de rijks- of provinciale overheid het bestuursorgaan is.

Artikel 3:20
  • 1. Bij de mededelingen, bedoeld in artikel 3:19, tweede lid, vermeldt het bestuursorgaan ten minste:

    a. wat de zakelijke inhoud van de aanvraag en de strekking van het ontwerp van het besluit is;

    b. waar en wanneer de stukken ingezien kunnen worden;

    c. wie in de gelegenheid worden gesteld hun bedenkingen tegen het ontwerp in te brengen en op welke wijze en binnen welke termijn dit kan geschieden;

    d. dat degene die schriftelijk bedenkingen inbrengt, kan verzoeken dat zijn persoonlijke gegevens niet worden vermeld.

  • 2. Het bestuursorgaan deelt deze gegevens tevens mee aan de aanvrager en de betrokken andere bestuursorganen.

Artikel 3:21
  • 1. Met het ontwerp van het besluit worden ter inzage gelegd:

    a. een exemplaar van de aanvraag met de daarbij behorende stukken;

    b. indien vooroverleg over de aanvraag heeft plaatsgehad, een verslag daarvan;

    c. de rapporten en adviezen die in verband met het ontwerp zijn uitgebracht, voor zover deze redelijkerwijs nodig kunnen zijn voor een beoordeling van het ontwerp;

    d. een overzicht van de niet ter inzage gelegde rapporten en adviezen en, voor zover redelijkerwijs nodig voor een beoordeling van het ontwerp, van de eerder genomen, nog van kracht zijnde besluiten die hetzelfde onderwerp betreffen, waarbij vermeld wordt waar en wanneer deze stukken kunnen worden ingezien.

  • 2. Het bestuursorgaan vult de ter inzage gelegde stukken aan met nieuwe relevante stukken en gegevens, waaronder in ieder geval de overeenkomstig paragraaf 3.5.4 ingebrachte adviezen en bedenkingen en de verslagen van de mondeling ingebrachte bedenkingen en gedachtenwisselingen over het ontwerp.

  • 3. Artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur is van overeenkomstige toepassing, tenzij bij de wet anders is bepaald. Indien bepaalde stukken niet ter inzage worden gelegd, wordt daarvan mededeling gedaan.

Artikel 3:22
  • 1. Gedurende vier weken vanaf de dag waarop het ontwerp van het besluit ter inzage is gelegd, kunnen de stukken worden ingezien tijdens de werkuren. Tevens kunnen de stukken gedurende die periode desgevraagd ten minste gedurende drie aaneengesloten uren per week buiten de werkuren worden ingezien. Op verzoek wordt binnen die termijn een kosteloze mondelinge toelichting verstrekt.

  • 2. Na de periode van vier weken blijven de stukken ter inzage liggen op de door het bestuursorgaan te bepalen uren totdat de termijn is verstreken waarbinnen tegen het besluit beroep kan worden ingesteld.

  • 3. Tegen vergoeding van ten hoogste de kosten wordt afschrift van de ter inzage gelegde stukken verstrekt.

Paragraaf 3.5.4 Adviezen en bedenkingen
Artikel 3:23
  • 1. De adviserende bestuursorganen zenden hun advies aan het bestuursorgaan binnen vier weken na de dag waarop het ontwerp ter inzage is gelegd.

  • 2. Het bestuursorgaan zendt van ieder advies zo spoedig mogelijk een exemplaar aan de aanvrager en de andere adviserende bestuursorganen.

Artikel 3:24
  • 1. Binnen vier weken na de dag waarop het ontwerp van het besluit ter inzage is gelegd, kan een ieder daartegen bij het bestuursorgaan schriftelijk bedenkingen inbrengen.

  • 2. Op het geschrift wordt de datum van ontvangst aangetekend.

  • 3. Het bestuursorgaan zendt van iedere ingebrachte bedenking zo spoedig mogelijk een afschrift aan de aanvrager en de adviserende bestuursorganen.

  • 4. De persoonlijke gegevens van degene die schriftelijk bedenkingen heeft ingebracht, worden, indien hij daarom verzoekt, niet bekendgemaakt. Het verzoek wordt schriftelijk, onder vermelding van de in de eerste volzin bedoelde gegevens, ingediend bij het bestuursorgaan.

Artikel 3:25
  • 1. Gedurende de in artikel 3:24, eerste lid, bedoelde termijn bestaat desgevraagd voor een ieder gelegenheid tot een gedachtenwisseling over het ontwerp van het besluit en tot het mondeling inbrengen van bedenkingen daartegen. Het bestuursorgaan stelt de aanvrager in de gelegenheid daarbij aanwezig te zijn.

  • 2. Van het mondeling inbrengen van bedenkingen en de gedachtenwisseling wordt een verslag gemaakt, waarin ook de inhoud van iedere bedenking wordt weergegeven en de naam en het adres worden vermeld van degene die haar heeft ingebracht.

  • 3. Het verslag wordt zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval binnen twee weken, toegezonden aan de aanvrager, de adviserende bestuursorganen en degenen die mondeling bedenkingen hebben ingebracht.

Artikel 3:26

Bij het in artikel 3:14 bedoelde wettelijk voorschrift of besluit kan worden bepaald dat de mogelijkheid tot het inbrengen van bedenkingen en tot een gedachtenwisseling over het ontwerp van het besluit slechts openstaat voor een daarbij aangegeven categorie van personen, waaronder in ieder geval de belanghebbenden zijn begrepen.

Artikel 3:27

Het bestuursorgaan vermeldt bij de bekendmaking van het besluit zijn overwegingen omtrent de ingebrachte bedenkingen.

Paragraaf 3.5.5 Beslissing op de aanvraag
Artikel 3:28

Het bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag zo spoedig mogelijk, doch – tenzij toepassing is gegeven aan artikel 3:29 – uiterlijk zes maanden na ontvangst van de aanvraag.

Artikel 3:29
  • 1. Indien de aanvraag een zeer ingewikkeld of omstreden onderwerp betreft, kan het bestuursorgaan, binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag, de in de artikelen 3:19, eerste lid, tweede volzin, en 3:28 genoemde termijnen elk met een door hem te bepalen redelijke termijn verlengen. Voordat het een zodanige beslissing neemt, stelt het de aanvrager in de gelegenheid zijn zienswijze daarover naar voren te brengen.

  • 2. Van een besluit tot verlenging wordt, tegelijkertijd met de bekendmaking ervan, mededeling gedaan aan de betrokken andere bestuursorganen.

  • 3. Uiterlijk tien weken na ontvangst van de aanvraag doet het bestuursorgaan mededeling van het besluit tot verlenging en van de ingediende aanvraag met overeenkomstige toepassing van de artikelen 3:19, tweede lid, 3:20, eerste lid, onderdelen a en b, en tweede lid, 3:21 en 3;22.

Paragraaf 3.5.6 Besluiten tot wijziging of intrekking en ambtshalve andere te nemen besluiten
Artikel 3:30
  • 1. Indien een bestuursorgaan voornemens is een besluit te nemen tot wijziging of intrekking van een eerder genomen besluit dan wel ambtshalve een ander besluit te nemen, stelt het een ontwerp van het besluit op en doet het daarvan mededeling met overeenkomstige toepassing van artikel 3:19, tweede lid, onderdelen b en c. Bij het in artikel 3:14 bedoelde wettelijk voorschrift of besluit kan worden bepaald dat tevens de artikelen 3:19, tweede lid, onderdeel a, en 3:21 van overeenkomstige toepassing zijn.

  • 2. Tenzij bij het wettelijk voorschrift of besluit, bedoeld in artikel 3:14, anders is bepaald, geeft het bestuursorgaan, alvorens toepassing te geven aan het eerste lid, schriftelijk kennis van het voornemen aan de betrokken andere bestuursorganen en, indien het betreft een besluit tot wijziging of intrekking, aan degene tot wie het te wijzigen of in te trekken besluit was gericht. Het stelt hen daarbij in de gelegenheid binnen een door hem te bepalen termijn advies uit te brengen onderscheidenlijk hun zienswijze over het voornemen naar voren te brengen.

  • 3. Berust het voornemen op een verzoek, dan geschiedt de kennisgeving, bedoeld in het tweede lid, tevens aan de verzoeker. Artikel 3:44, derde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3:31
  • 1. In de mededeling, bedoeld in artikel 3:30, eerste lid, vermeldt het bestuursorgaan ten minste:

    a. de zakelijke inhoud en een korte redengeving van het ontwerp van het besluit;

    b. wie in de gelegenheid worden gesteld hun bedenkingen tegen het ontwerp in te brengen en op welke wijze en binnen welke termijn dit kan geschieden;

    c. dat degene die schriftelijk bedenkingen inbrengt, kan verzoeken dat zijn persoonlijke gegevens niet worden vermeld;

    d. indien toepassing is gegeven aan artikel 3:30, eerste lid, tweede volzin: waar en wanneer de stukken ingezien kunnen worden.

  • 2. Indien het betreft een besluit tot wijziging of intrekking, deelt het bestuursorgaan deze gegevens tevens mee aan degene tot wie het te wijzigen of in te trekken besluit was gericht, de betrokken andere bestuursorganen en, indien een verzoek tot wijziging of intrekking is gedaan, aan de verzoeker. Artikel 3:44, derde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3:32
  • 1. Binnen twee weken na de mededeling, bedoeld in artikel 3:30, eerste lid, kan een ieder tegen het ontwerp van het besluit bij het bestuursorgaan schriftelijk bedenkingen inbrengen. De artikelen 3:24, tweede en vierde lid, en 3:26 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Het bestuursorgaan zendt van iedere ingebrachte bedenking zo spoedig mogelijk een afschrift aan de adviserende bestuursorganen en, indien het betreft een besluit tot wijziging of intrekking, aan degene tot wie het te wijzigen of in te trekken besluit was gericht.

Artikel 3:33
  • 1. Het bestuursorgaan neemt een besluit tot wijziging of intrekking of een besluit inhoudende de beslissing dat niet tot wijziging of intrekking wordt overgegaan, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk zestien weken nadat het aan degene tot wie het te wijzigen of in te trekken besluit was gericht de kennisgeving heeft gedaan, bedoeld in artikel 3:30, tweede lid.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt een besluit dat niet is voorafgegaan door een kennisgeving als bedoeld in artikel 3:30, tweede lid, genomen uiterlijk acht weken na de mededeling, bedoeld in het eerste lid van dat artikel.

AFDELING 3.6 BEKENDMAKING EN MEDEDELING

Artikel 3:40

Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt.

Artikel 3:41
  • 1. De bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.

  • 2. Indien de bekendmaking van het besluit niet kan geschieden op de wijze als voorzien in het eerste lid, geschiedt zij op een andere geschikte wijze.

Artikel 3:42
  • 1. De bekendmaking van besluiten die niet tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door kennisgeving van het besluit of van de zakelijke inhoud ervan in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze.

  • 2. Indien alleen van de zakelijke inhoud wordt kennisgegeven, wordt het besluit tegelijkertijd ter inzage gelegd. In de kennisgeving wordt vermeld waar en wanneer het besluit ter inzage ligt.

Artikel 3:43
  • 1. Tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking wordt van het besluit mededeling gedaan aan degenen die bij de voorbereiding ervan hun zienswijze naar voren hebben gebracht. Aan een adviseur als bedoeld in artikel 3:5 wordt in ieder geval mededeling gedaan indien van het advies wordt afgeweken.

  • 2. De mededeling, bedoeld in het eerste lid, kan, indien bij de voorbereiding van het besluit toepassing is gegeven aan afdeling 3.4, geschieden op dezelfde wijze als waarop overeenkomstig artikel 3:12, eerste en tweede lid, is kennis gegeven van de aanvraag of van het ontwerp van het besluit.

  • 3. Bij de mededeling van een besluit wordt tevens vermeld wanneer en hoe de bekendmaking ervan heeft plaatsgevonden.

Artikel 3:44
  • 1. Van besluiten die zijn voorbereid met toepassing van de procedures van afdeling 3.5, wordt tegelijkertijd met de bekendmaking mededeling gedaan aan de betrokken andere bestuursorganen.

  • 2. Uiterlijk twee weken na de bekendmaking doet het bestuursorgaan mededeling van het besluit:

    a. met overeenkomstige toepassing van artikel 3:19, tweede lid, en

    b. door toezending van een exemplaar van het besluit aan degenen die tegen het ontwerp van het besluit bedenkingen hebben ingebracht.

  • 3. In afwijking van het tweede lid, onderdeel b, kan het bestuursorgaan:

    a. indien de omvang van het besluit daartoe aanleiding geeft, volstaan met een ieder van de daar bedoelde personen de strekking van het besluit en hetgeen omtrent zijn bedenkingen is overwogen, mee te delen;

    b. indien een bedenking door meer dan vijf personen is ingebracht bij hetzelfde geschrift, volstaan met toezending van een exemplaar aan de vijf personen wier namen en adressen als eerste in dat geschrift zijn vermeld;

    c. indien een bedenking is ingebracht door meer dan vijf personen bij hetzelfde geschrift en de omvang van het besluit daartoe aanleiding geeft, volstaan met het meedelen aan de vijf personen wier namen en adressen als eerste in dat geschrift zijn vermeld, van de strekking van het besluit en van hetgeen omtrent hun bedenkingen is overwogen;

    d. indien mededeling zou moeten geschieden aan meer dan 250 personen, die mededeling achterwege laten.

  • 4. Bij de bekendmaking en bij de mededelingen, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, vermeldt het bestuursorgaan tevens:

    a. het tijdstip waarop een exemplaar van het besluit ter inzage is gelegd en de uren waarop en de plaats waar de stukken ter inzage liggen;

    b. of in het besluit wijzigingen zijn aangebracht ten opzichte van het ontwerp;

    c. indien toepassing is gegeven aan het derde lid, dat zulks is geschied, onder vermelding van de redenen daarvoor.

  • 5. Indien toepassing is gegeven aan het derde lid, kunnen degenen die bedenkingen tegen het ontwerp van het besluit hebben ingebracht, het bestuursorgaan verzoeken hun een exemplaar van het besluit toe te zenden. De mogelijkheid hiertoe wordt bij de mededeling van het besluit overeenkomstig het tweede en derde lid vermeld. Aan het verzoek wordt binnen twee weken voldaan, tenzij het bestuursorgaan van mening is dat de toezending redelijkerwijs niet kan worden verlangd.

  • 6. Gedurende zes weken vanaf de dag waarop een exemplaar van het besluit ter inzage is gelegd, kunnen de stukken worden ingezien tijdens de werkuren. Tevens kunnen de stukken gedurende die periode desgevraagd ten minste gedurende drie aaneengesloten uren per week buiten de werkuren worden ingezien. Op verzoek wordt binnen die termijn een kosteloze mondelinge toelichting verstrekt. Tegen vergoeding van ten hoogste de kosten wordt afschrift van de ter inzage gelegde stukken verstrekt.

  • 7. Het tweede lid, onderdeel a, – voor zover dit betreft de toepassing van artikel 3:19, tweede lid, onderdelen b en c, – en het zesde lid, tweede volzin, blijven buiten toepassing ten aanzien van een besluit inhoudende de afwijzing van een verzoek tot het nemen van een besluit als bedoeld in artikel 3:30, eerste lid, indien het besluit niet is voorafgegaan door een mededeling als bedoeld in dat lid.

Artikel 3:45
  • 1. Indien tegen een besluit bezwaar kan worden gemaakt of beroep kan worden ingesteld, wordt daarvan bij de bekendmaking en bij de mededeling van het besluit melding gemaakt.

  • 2. Hierbij wordt vermeld door wie, binnen welke termijn en bij welk orgaan bezwaar kan worden gemaakt of beroep kan worden ingesteld.

AFDELING 3.7 MOTIVERING

Artikel 3:46

Een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering.

Artikel 3:47
  • 1. De motivering wordt vermeld bij de bekendmaking van het besluit.

  • 2. Daarbij wordt zo mogelijk vermeld krachtens welk wettelijk voorschrift het besluit wordt genomen.

  • 3. Indien de motivering in verband met de vereiste spoed niet aanstonds bij de bekendmaking van het besluit kan worden vermeld, verstrekt het bestuursorgaan deze binnen een week na de bekendmaking.

  • 4. In dat geval zijn de artikelen 3:41 tot en met 3:43 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3:48
  • 1. De vermelding van de motivering kan achterwege blijven indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat.

  • 2. Verzoekt een belanghebbende binnen een redelijke termijn om de motivering, dan wordt deze zo spoedig mogelijk verstrekt.

Artikel 3:49

Ter motivering van een besluit of een onderdeel daarvan kan worden volstaan met een verwijzing naar een met het oog daarop uitgebracht advies, indien het advies zelf de motivering bevat en van het advies kennis is of wordt gegeven.

Artikel 3:50

Indien het bestuursorgaan een besluit neemt dat afwijkt van een met het oog daarop krachtens wettelijk voorschrift uitgebracht advies, wordt zulks met de redenen voor de afwijking in de motivering vermeld.

HOOFDSTUK 4 BIJZONDERE BEPALINGEN OVER BESLUITEN

TITEL 4.1 BESCHIKKINGEN

AFDELING 4.1.1 DE AANVRAAG
Artikel 4:1

Tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, wordt de aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen.

Artikel 4:2
  • 1. De aanvraag wordt ondertekend en bevat ten minste:

    a. de naam en het adres van de aanvrager;

    b. de dagtekening;

    c. een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd.

  • 2. De aanvrager verschaft voorts de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

Artikel 4:3
  • 1. De aanvrager kan weigeren gegevens en bescheiden te verschaffen voor zover het belang daarvan voor de beslissing van het bestuursorgaan niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, met inbegrip van de bescherming van medische en psychologische onderzoeksresultaten, of tegen het belang van de bescherming van bedrijfs- en fabricagegegevens.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op bij wettelijk voorschrift aangewezen gegevens en bescheiden waarvan is bepaald dat deze dienen te worden overgelegd.

Artikel 4:4

Het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen, kan voor het indienen van aanvragen en het verstrekken van gegevens een formulier vaststellen, voor zover daarin niet is voorzien bij wettelijk voorschrift.

Artikel 4:5
  • 1. Indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen.

  • 2. Indien de aanvraag of een van de daarbij behorende gegevens of bescheiden in een vreemde taal is gesteld en een vertaling daarvan voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking noodzakelijk is, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag met een vertaling aan te vullen.

  • 3. Indien de aanvraag of een van de daarbij behorende gegevens of bescheiden omvangrijk of ingewikkeld is en een samenvatting voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking noodzakelijk is, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag met een samenvatting aan te vullen.

  • 4. Een besluit om de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

Artikel 4:6
  • 1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.

  • 2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.

AFDELING 4.1.2 DE VOORBEREIDING
Artikel 4:7
  • 1. Voordat een bestuursorgaan een aanvraag tot het geven van een beschikking geheel of gedeeltelijk afwijst, stelt het de aanvrager in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen indien:

    a. de afwijzing zou steunen op gegevens over feiten en belangen die de aanvrager betreffen, en

    b. die gegevens afwijken van gegevens die de aanvrager ter zake zelf heeft verstrekt.

  • 2. Het eerste lid geldt niet indien sprake is van een afwijking van de aanvraag die slechts van geringe betekenis voor de aanvrager kan zijn.

Artikel 4:8
  • 1. Voordat een bestuursorgaan een beschikking geeft waartegen een belanghebbende die de beschikking niet heeft aangevraagd naar verwachting bedenkingen zal hebben, stelt het die belanghebbende in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen indien:

    a. de beschikking zou steunen op gegevens over feiten en belangen die de belanghebbende betreffen, en

    b. die gegevens niet door de belanghebbende zelf ter zake zijn verstrekt.

  • 2. Het eerste lid geldt niet indien de belanghebbende niet heeft voldaan aan een wettelijke verplichting gegevens te verstrekken.

Artikel 4:9

Bij toepassing van de artikelen 4:7 en 4:8 kan de belanghebbende naar keuze schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren brengen.

Artikel 4:10

Indien ter uitvoering van de artikelen 4:7 en 4:8 toepassing wordt gegeven aan afdeling 3.4 of afdeling 3.5, stelt het bestuursorgaan de aanvrager en degene tot wie de beschikking zal zijn gericht, daarvan op de hoogte.

Artikel 4:11

Het bestuursorgaan kan toepassing van de artikelen 4:7 en 4:8 achterwege laten voor zover:

a. de vereiste spoed zich daartegen verzet;

b. de belanghebbende reeds in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze bij een eerdere beschikking of bij een ander bestuursorgaan naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan, of

c. het met de beschikking beoogde doel slechts kan worden bereikt indien de belanghebbende daarvan niet reeds tevoren in kennis is gesteld.

Artikel 4:12
  • 1. Het bestuursorgaan kan toepassing van de artikelen 4:7 en 4:8 voorts achterwege laten bij een beschikking die strekt tot het vaststellen van een financiële verplichting of aanspraak indien:

    a. tegen die beschikking bezwaar kan worden gemaakt of administratief beroep kan worden ingesteld, en

    b. de nadelige gevolgen na bezwaar of administratief beroep volledig ongedaan kunnen worden gemaakt.

  • 2. Het eerste lid geldt niet bij een beschikking die strekt tot:

    a. het op grond van artikel 4:35 of met toepassing van artikel 4:51 weigeren van een subsidie;

    b. het op grond van artikel 4:46, tweede lid, lager vaststellen van een subsidie, of

    c. het intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen van een subsidieverlening of een subsidievaststelling.

AFDELING 4.1.3 BESLISTERMIJN
Artikel 4:13
  • 1. Een beschikking dient te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde redelijke termijn is in ieder geval verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven, noch een kennisgeving als bedoeld in artikel 4:14 heeft gedaan.

Artikel 4:14

Indien, bij het ontbreken van een bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn, een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, stelt het bestuursorgaan de aanvrager daarvan in kennis en noemt het daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

Artikel 4:15

De termijn voor het geven van een beschikking wordt opgeschort met ingang van de dag waarop het bestuursorgaan krachtens artikel 4:5 de aanvrager uitnodigt de aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

TITEL 4.2 SUBSIDIES

AFDELING 4.2.1 INLEIDENDE BEPALINGEN
Artikel 4:21
  • 1. Onder subsidie wordt verstaan: de aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten.

  • 2. Deze titel is niet van toepassing op aanspraken of verplichtingen die voortvloeien uit een wettelijk voorschrift inzake belastingen of de heffing van een premie dan wel een premievervangende belasting ingevolge de Wet financiering volksverzekeringen.

  • 3. Deze titel is niet van toepassing op de aanspraak op financiële middelen die wordt verstrekt op grond van een wettelijk voorschrift dat uitsluitend voorziet in verstrekking aan rechtspersonen die krachtens publiekrecht zijn ingesteld.

  • 4. Deze titel is van overeenkomstige toepassing op de bekostiging van het onderwijs en onderzoek.

Artikel 4:22

Onder subsidieplafond wordt verstaan: het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies krachtens een bepaald wettelijk voorschrift.

Artikel 4:23
  • 1. Een bestuursorgaan verstrekt slechts subsidie op grond van een wettelijk voorschrift dat regelt voor welke activiteiten subsidie kan worden verstrekt.

  • 2. Indien een zodanig wettelijk voorschrift is opgenomen in een niet op een wet berustende algemene maatregel van bestuur, vervalt dat voorschrift vier jaren nadat het in werking is getreden, tenzij voor dat tijdstip een voorstel van wet bij de Staten-Generaal is ingediend waarin de subsidie wordt geregeld.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing:

    a. in afwachting van de totstandkoming van een wettelijk voorschrift gedurende ten hoogste een jaar of totdat een binnen dat jaar bij de Staten-Generaal ingediend wetsvoorstel is verworpen of tot wet is verheven en in werking is getreden;

    b. indien de subsidie rechtstreeks op grond van een door de Raad van de Europese Unie, het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk of de Commissie van de Europese Gemeenschappen vastgesteld programma wordt verstrekt;

    c. indien de begroting de subsidie-ontvanger en het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld, vermeldt, of

    d. in incidentele gevallen, mits de subsidie voor ten hoogste vier jaren wordt verstrekt.

  • 4. Het bestuursorgaan publiceert jaarlijks een verslag van de verstrekking van subsidies met toepassing van het derde lid, onderdelen a en d.

Artikel 4:24

Indien een subsidie op een wettelijk voorschrift berust, wordt ten minste eenmaal in de vijf jaren een verslag gepubliceerd over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie in de praktijk, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.

AFDELING 4.2.2 HET SUBSIDIEPLAFOND
Artikel 4:25
  • 1. Een subsidieplafond kan slechts bij of krachtens wettelijk voorschrift worden vastgesteld.

  • 2. Een subsidie wordt geweigerd voor zover door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden.

  • 3. Indien niet tijdig, dan wel in bezwaar of beroep of ter uitvoering van een rechterlijke uitspraak omtrent verstrekking wordt beslist, geldt de verplichting van het tweede lid slechts voor zover zij ook gold op het tijdstip, waarop de beslissing in eerste aanleg werd genomen of had moeten worden genomen.

Artikel 4:26
  • 1. Bij of krachtens wettelijk voorschrift wordt bepaald hoe het beschikbare bedrag wordt verdeeld.

  • 2. Bij de bekendmaking van het subsidieplafond wordt de wijze van verdeling vermeld.

Artikel 4:27
  • 1. Het subsidieplafond wordt bekendgemaakt voor de aanvang van het tijdvak waarvoor het is vastgesteld.

  • 2. Indien het subsidieplafond of een verlaging daarvan later wordt bekendgemaakt, heeft deze bekendmaking geen gevolgen voor voordien ingediende aanvragen.

Artikel 4:28

Artikel 4:27, tweede lid, is niet van toepassing, indien:

a. de aanvragen voor het tijdvak waarvoor het subsidieplafond is vastgesteld ingevolge wettelijk voorschrift moeten worden ingediend op een tijdstip waarop de begroting nog niet is vastgesteld of goedgekeurd;

b. het een verlaging betreft die voortvloeit uit de vaststelling of goedkeuring van de begroting, en

c. bij de bekendmaking van het subsidieplafond is gewezen op de mogelijkheid van verlaging en de gevolgen daarvan voor reeds ingediende aanvragen.

AFDELING 4.2.3 DE SUBSIDIEVERLENING
Artikel 4:29

Tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald kan voorafgaand aan een subsidievaststelling een beschikking omtrent subsidieverlening worden gegeven, indien een aanvraag daartoe is ingediend voor de afloop van de activiteit of het tijdvak waarvoor de subsidie wordt gevraagd.

Artikel 4:30
  • 1. De beschikking tot subsidieverlening bevat een omschrijving van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend.

  • 2. De omschrijving kan later worden uitgewerkt, voor zover de beschikking tot subsidieverlening dit vermeldt.

Artikel 4:31
  • 1. De beschikking tot subsidieverlening vermeldt het bedrag van de subsidie, dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald.

  • 2. Indien de beschikking tot subsidieverlening het bedrag van de subsidie niet vermeldt, vermeldt zij het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.

Artikel 4:32

Een subsidie in de vorm van een periodieke aanspraak op financiële middelen wordt verleend voor een bepaald tijdvak, dat in de beschikking tot subsidieverlening wordt vermeld.

Artikel 4:33

Een subsidie kan niet worden verleend onder de voorwaarde dat uitsluitend het bestuursorgaan of uitsluitend de subsidie-ontvanger een bepaalde handeling verricht, tenzij het betreft de voorwaarde dat:

a. de subsidie-ontvanger medewerkt aan de totstandkoming van een overeenkomst ter uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening, of

b. de subsidie-ontvanger aantoont dat een gebeurtenis, niet zijnde een handeling van het bestuursorgaan of van de subsidie-ontvanger, heeft plaatsgevonden.

Artikel 4:34
  • 1. Voor zover een subsidie wordt verleend ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, kan zij worden verleend onder de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.

  • 2. De voorwaarde kan niet worden gesteld, voor zover zulks voortvloeit uit het wettelijk voorschrift waarop de subsidie berust.

  • 3. De voorwaarde vervalt, indien het bestuursorgaan daarop niet binnen vier weken na de vaststelling of goedkeuring van de begroting een beroep heeft gedaan.

  • 4. Het beroep op de voorwaarde geschiedt bij een subsidie voor een activiteit die door het bestuursorgaan ook in het voorafgaande begrotingsjaar werd gesubsidieerd door een intrekking wegens veranderde omstandigheden overeenkomstig artikel 4:50.

  • 5. In andere gevallen geschiedt het beroep op de voorwaarde door een intrekking overeenkomstig artikel 4:48, eerste lid.

Artikel 4:35
  • 1. De subsidieverlening kan in ieder geval worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:

    a. de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;

    b. de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

    c. de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.

  • 2. De subsidieverlening kan voorts in ieder geval worden geweigerd indien de aanvrager:

    a. in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zouden hebben geleid, of

    b. failliet is verklaard of aan hem surséance van betaling is verleend, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.

Artikel 4:36
  • 1. Ter uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening kan een overeenkomst worden gesloten.

  • 2. Tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald of de aard van de subsidie zich daartegen verzet, kan in de overeenkomst worden bepaald dat de subsidie-ontvanger verplicht is de activiteiten te verrichten waarvoor de subsidie is verleend.

AFDELING 4.2.4 VERPLICHTINGEN VAN DE SUBSIDIE-ONTVANGER
Artikel 4:37
  • 1. Het bestuursorgaan kan de subsidie-ontvanger verplichtingen opleggen met betrekking tot:

    a. aard en omvang van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend;

    b. de administratie van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten;

    c. het vóór de subsidievaststelling verstrekken van gegevens en bescheiden die nodig zijn voor een beslissing omtrent de subsidie;

    d. de te verzekeren risico's;

    e. het stellen van zekerheid voor verleende voorschotten;

    f. het afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn;

    g. het beperken of wegnemen van de nadelige gevolgen van de subsidie voor derden;

    h. het uitoefenen van controle door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek op het door het bestuursorgaan gevoerde financiële beheer en de financiële verantwoording daarover.

  • 2. Indien een verplichting als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt opgelegd, zijn de artikelen 4:3 en 4:4 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4:38
  • 1. Het bestuursorgaan kan de subsidie-ontvanger ook andere verplichtingen opleggen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.

  • 2. Indien de subsidie op een wettelijk voorschrift berust, worden de verplichtingen opgelegd bij wettelijk voorschrift of krachtens wettelijk voorschrift bij de subsidieverlening.

  • 3. Indien de subsidie niet op een wettelijk voorschrift berust, kunnen de verplichtingen worden opgelegd bij de subsidieverlening.

Artikel 4:39
  • 1. Verplichtingen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie kunnen slechts aan de subsidie worden verbonden voor zover dit bij wettelijk voorschrift is bepaald.

  • 2. Verplichtingen als bedoeld in het eerste lid kunnen slechts betrekking hebben op de wijze waarop of de middelen waarmee de gesubsidieerde activiteit wordt verricht.

Artikel 4:40

De verplichtingen kunnen na de subsidieverlening worden uitgewerkt, voor zover de beschikking tot subsidieverlening dit vermeldt.

Artikel 4:41
  • 1. In de gevallen, genoemd in het tweede lid, is de subsidie-ontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor een vergoeding verschuldigd aan het bestuursorgaan, mits:

    a. dit bij wettelijk voorschrift of, indien de subsidie niet op een wettelijk voorschrift berust, bij de subsidieverlening is bepaald, en

    b. daarbij is aangegeven hoe de hoogte van de vergoeding wordt bepaald.

  • 2. De vergoeding is slechts verschuldigd indien:

    a. de subsidie-ontvanger voor de gesubsidieerde activiteiten gebruikte of bestemde goederen vervreemdt of bezwaart of de bestemming daarvan wijzigt;

    b. de subsidie-ontvanger een schadevergoeding ontvangt voor verlies of beschadiging van voor de gesubsidieerde activiteiten gebruikte of bestemde goederen;

    c. de gesubsidieerde activiteiten geheel of gedeeltelijk worden beëindigd;

    d. de subsidieverlening of de subsidievaststelling wordt ingetrokken of de subsidie wordt beëindigd, of

    e. de rechtspersoon die de subsidie ontving wordt ontbonden.

  • 3. De vergoeding wordt vastgesteld binnen een jaar nadat het bestuursorgaan op de hoogte is gekomen of kon zijn van de gebeurtenis die het recht op vergoeding deed ontstaan, doch in ieder geval binnen vijf jaren na de bekendmaking van de laatste beschikking tot subsidievaststelling.

AFDELING 4.2.5 DE SUBSIDIEVASTSTELLING
Artikel 4:42

De beschikking tot subsidievaststelling stelt het bedrag van de subsidie vast en geeft aanspraak op betaling van het vastgestelde bedrag overeenkomstig afdeling 4.2.7.

Artikel 4:43
  • 1. Indien geen beschikking tot subsidieverlening is gegeven, bevat de beschikking tot subsidievaststelling een aanduiding van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verstrekt.

  • 2. De artikelen 4:32, 4:35, tweede lid, 4:38 en 4:39 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4:44
  • 1. Indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, dient de subsidie-ontvanger na afloop van de activiteiten of het tijdvak waarvoor de subsidie is verleend een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in, tenzij:

    a. de subsidie met toepassing van artikel 4:47, onderdeel a, ambtshalve wordt vastgesteld;

    b. bij wettelijk voorschrift of bij de subsidieverlening is bepaald dat de aanvraag wordt ingediend telkens na afloop van een gedeelte van het tijdvak waarvoor de subsidie is verleend, of

    c. de vaststelling van de subsidie bij een overeenkomst als bedoeld in artikel 4:36, eerste lid, anders is geregeld.

  • 2. Indien bij wettelijk voorschrift geen termijn is bepaald, wordt de aanvraag tot vaststelling ingediend binnen een bij de subsidieverlening te bepalen termijn.

  • 3. Indien voor de indiening van de aanvraag tot vaststelling geen termijn is bepaald of de aanvraag na afloop van de daarvoor bepaalde termijn niet is ingediend kan het bestuursorgaan de subsidie-ontvanger een termijn stellen binnen welke de aanvraag moet zijn ingediend.

  • 4. Indien na afloop van deze termijn geen aanvraag is ingediend, kan de subsidie ambtshalve worden vastgesteld.

Artikel 4:45
  • 1. Bij de aanvraag tot subsidievaststelling toont de aanvrager aan dat de activiteiten hebben plaatsgevonden overeenkomstig de aan de subsidie verbonden verplichtingen, tenzij de subsidie voor de aanvang van de activiteiten wordt vastgesteld.

  • 2. Bij de aanvraag tot subsidievaststelling legt de aanvrager rekening en verantwoording af omtrent de aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.

Artikel 4:46
  • 1. Indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, stelt het bestuursorgaan de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vast.

  • 2. De subsidie kan lager worden vastgesteld indien:

    a. de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

    b. de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

    c. de subsidie-ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of

    d. de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten.

  • 3. Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen.

Artikel 4:47

Het bestuursorgaan kan de subsidie geheel of gedeeltelijk ambtshalve vaststellen, indien:

a. bij wettelijk voorschrift of bij de subsidieverlening een termijn is bepaald binnen welke de subsidie ambtshalve wordt vastgesteld;

b. toepassing wordt gegeven aan artikel 4:44, vierde lid, of

c. de beschikking tot subsidieverlening of de beschikking tot subsidievaststelling wordt ingetrokken of ten nadele van de ontvanger wordt gewijzigd.

AFDELING 4.2.6 INTREKKING EN WIJZIGING
Artikel 4:48
  • 1. Zolang de subsidie niet is vastgesteld kan het bestuursorgaan de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de subsidie-ontvanger wijzigen, indien:

    a. de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;

    b. de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

    c. de subsidie-ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid;

    d. de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten, of

    e. met toepassing van artikel 4:34, vijfde lid, een beroep wordt gedaan op de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.

  • 2. De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.

Artikel 4:49
  • 1. Het bestuursorgaan kan de subsidievaststelling intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen:

    a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan het bij de subsidievaststelling redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de subsidie lager dan overeenkomstig de subsidieverlening zou zijn vastgesteld;

    b. indien de subsidievaststelling onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten, of

    c. indien de subsidie-ontvanger na de subsidievaststelling niet heeft voldaan aan aan de subsidie verbonden verplichtingen.

  • 2. De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is vastgesteld, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.

  • 3. De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd indien vijf jaren zijn verstreken sedert de dag waarop zij is bekendgemaakt dan wel, in het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, sedert de dag waarop de handeling in strijd met de verplichting is verricht of de dag waarop aan de verplichting had moeten zijn voldaan.

Artikel 4:50
  • 1. Zolang de subsidie niet is vastgesteld kan het bestuursorgaan de subsidieverlening met inachtneming van een redelijke termijn intrekken of ten nadele van de subsidie-ontvanger wijzigen:

    a. voor zover de subsidieverlening onjuist is;

    b. voor zover veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten zich in overwegende mate tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van de subsidie verzetten, of

    c. in andere bij wettelijk voorschrift geregelde gevallen.

  • 2. Bij intrekking of wijziging op grond van het eerste lid, onderdeel a of b, vergoedt het bestuursorgaan de schade die de subsidie-ontvanger lijdt doordat hij in vertrouwen op de subsidie anders heeft gehandeld dan hij zonder subsidie zou hebben gedaan.

Artikel 4:51
  • 1. Indien aan een subsidie-ontvanger voor drie of meer achtereenvolgende jaren subsidie is verstrekt voor dezelfde of in hoofdzaak dezelfde voortdurende activiteiten, geschiedt gehele of gedeeltelijke weigering van de subsidie voor een daarop aansluitend tijdvak op de grond, dat veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten zich tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van de subsidie verzetten, slechts met inachtneming van een redelijke termijn.

  • 2. Voor zover aan het einde van het tijdvak waarvoor subsidie is verleend sedert de bekendmaking van het voornemen tot weigering voor een daarop aansluitend tijdvak nog geen redelijke termijn is verstreken, wordt de subsidie voor het resterende deel van die termijn verleend, zo nodig in afwijking van artikel 4:25, tweede lid.

AFDELING 4.2.7 BETALING EN TERUGVORDERING
Artikel 4:52
  • 1. Het subsidiebedrag wordt overeenkomstig de subsidievaststelling betaald, onder verrekening van de betaalde voorschotten.

  • 2. Het subsidiebedrag wordt binnen vier weken na de subsidievaststelling betaald, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.

  • 3. Indien de subsidie niet op een wettelijk voorschrift berust, kan bij de subsidieverlening, of, indien geen beschikking tot subsidieverlening is gegeven, bij de subsidievaststelling, een andere termijn worden bepaald waarbinnen het subsidiebedrag wordt betaald.

Artikel 4:53
  • 1. Het subsidiebedrag kan in gedeelten worden betaald, mits bij wettelijk voorschrift is bepaald hoe de gedeelten worden berekend en op welke tijdstippen zij worden betaald.

  • 2. Indien de subsidie niet op een wettelijk voorschrift berust, kan het subsidiebedrag in gedeelten worden betaald, mits bij de subsidieverlening, of indien geen beschikking tot subsidieverlening is gegeven, bij de subsidievaststelling, is bepaald hoe de gedeelten worden berekend en op welke tijdstippen zij worden betaald.

Artikel 4:54
  • 1. Het bestuursorgaan kan de subsidie-ontvanger voorschotten verlenen, voor zover dit bij wettelijk voorschrift of bij de subsidieverlening is bepaald.

  • 2. De beschikking tot voorschotverlening vermeldt het bedrag van het voorschot, dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald.

Artikel 4:55
  • 1. Voorschotten worden overeenkomstig de voorschotverlening betaald.

  • 2. Het voorschot worden binnen vier weken na de voorschotverlening betaald, tenzij bij wettelijk voorschrift of bij de voorschotverlening anders is bepaald.

Artikel 4:56

De verplichting tot betaling van een subsidiebedrag of een voorschot wordt opgeschort met ingang van de dag waarop het bestuursorgaan aan de subsidie-ontvanger schriftelijk kennis geeft van het ernstige vermoeden dat er grond bestaat om toepassing te geven aan artikel 4:48 of 4:49, tot en met de dag waarop de beschikking omtrent de intrekking of wijziging is bekendgemaakt of de dag waarop sedert de kennisgeving van het ernstige vermoeden dertien weken zijn verstreken.

Artikel 4:57

Onverschuldigd betaalde subsidiebedragen en voorschotten kunnen worden teruggevorderd voor zover na de dag waarop de subsidie is vastgesteld, dan wel de handeling als bedoeld in artikel 4:49, eerste lid, onderdeel c, heeft plaatsgevonden, nog geen vijf jaren zijn verstreken.

AFDELING 4.2.8 PER BOEKJAAR VERSTREKTE SUBSIDIES AAN RECHTSPERSONEN
Paragraaf 4.2.8.1 Inleidende bepalingen
Artikel 4:58
  • 1. Deze afdeling is van toepassing op per boekjaar verstrekte subsidies, indien dat bij wettelijk voorschrift of bij besluit van het bestuursorgaan is bepaald.

  • 2. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat deze afdeling van toepassing is op daarbij aangewezen subsidies.

Artikel 4:59
  • 1. Het bestuursorgaan dat met toepassing van deze afdeling een subsidie verleent kan een of meer toezichthouders aanwijzen die zijn belast met het toezicht op de naleving van de aan de ontvanger van die subsidie opgelegde verplichtingen.

  • 2. De toezichthouder beschikt niet over de bevoegdheden, vermeld in de artikelen 5:18 en 5:19.

Paragraaf 4.2.8.2 De aanvraag
Artikel 4:60

Tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, wordt de aanvraag van de subsidie uiterlijk dertien weken voor de aanvang van het boekjaar ingediend.

Artikel 4:61
  • 1. De aanvraag van de subsidie gaat in ieder geval vergezeld van:

    a. een activiteitenplan, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte is, en

    b. een begroting, tenzij deze voor de berekening van het bedrag van de subsidie niet van belang is.

  • 2. Indien de aanvrager beschikt over een egalisatiereserve als bedoeld in artikel 4:72, vermeldt de aanvraag de omvang daarvan.

Artikel 4:62

Het activiteitenplan behelst een overzicht van de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd en de daarmee nagestreefde doelstellingen en vermeldt per activiteit de daarvoor benodigde personele en materiële middelen.

Artikel 4:63
  • 1. De begroting behelst een overzicht van de voor het boekjaar geraamde inkomsten en uitgaven van de aanvrager, voor zover deze betrekking hebben op de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd.

  • 2. De begrotingsposten worden ieder afzonderlijk van een toelichting voorzien.

  • 3. Tenzij voor de activiteiten waarop de aanvraag betrekking heeft nog niet eerder subsidie werd verstrekt, behelst de begroting een vergelijking met de begroting van het lopende boekjaar en de gerealiseerde inkomsten en uitgaven van het jaar, voorafgaand aan het lopende boekjaar.

Artikel 4:64
  • 1. Tenzij de aanvraag wordt ingediend door een krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersoon, gaat deze, indien voor het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar geen subsidie werd aangevraagd, voorts vergezeld van:

    a. een afschrift van de oprichtingsakte van de rechtspersoon dan wel van de statuten zoals deze laatstelijk zijn gewijzigd, en

    b. de laatst opgemaakte jaarrekening als bedoeld in artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek dan wel de balans en de staat van baten en lasten en de toelichting daarop of, indien deze bescheiden ontbreken, een verslag over de financiële positie van de aanvrager op het moment van de aanvraag.

  • 2. De in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde bescheiden dan wel het verslag over de financiële positie zijn voorzien van een van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek afkomstige schriftelijke verklaring omtrent de getrouwheid onderscheidenlijk een mededeling, inhoudende dat van onjuistheden niet is gebleken.

  • 3. Bij wettelijk voorschrift of bij besluit van het bestuursorgaan kan vrijstelling of ontheffing worden verleend van het in het tweede lid bepaalde.

Artikel 4:65

Voor zover de aanvrager voor dezelfde begrote uitgaven tevens subsidie heeft aangevraagd bij een of meer andere bestuursorganen, doet hij daarvan mededeling in de aanvraag, onder vermelding van de stand van zaken met betrekking tot de beoordeling van die aanvraag of aanvragen.

Paragraaf 4.2.8.3 De subsidieverlening
Artikel 4:66

De subsidie wordt slechts verleend aan een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid.

Artikel 4:67
  • 1. De subsidie wordt voor een boekjaar of voor een bepaald aantal boekjaren verleend.

  • 2. Indien de subsidie voor twee of meer boekjaren wordt verleend, wordt aan de subsidie de verplichting verbonden tot het periodiek aan het bestuursorgaan verstrekken van de gegevens die voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.

  • 3. De beschikking tot subsidieverlening vermeldt welke gegevens de subsidie-ontvanger krachtens het tweede lid moet verstrekken, alsmede op welke tijdstippen de gegevens moeten worden verstrekt.

Paragraaf 4.2.8.4 Verplichtingen van de subsidie-ontvanger
Artikel 4:68

Tenzij bij wettelijk voorschrift of bij de subsidieverlening anders is bepaald, stelt de subsidie-ontvanger het boekjaar gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 4:69
  • 1. De subsidie-ontvanger voert een zodanig ingerichte administratie, dat daaruit te allen tijde de voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde rechten en verplichtingen alsmede de betalingen en de ontvangsten kunnen worden nagegaan.

  • 2. De administratie en de daartoe behorende bescheiden worden gedurende tien jaren bewaard.

Artikel 4:70

Indien gedurende het boekjaar aanmerkelijke verschillen ontstaan of dreigen te ontstaan tussen de werkelijke uitgaven en inkomsten en de begrote uitgaven en inkomsten doet de subsidie-ontvanger daarvan onverwijld mededeling aan het bestuursorgaan onder vermelding van de oorzaak van de verschillen.

Artikel 4:71
  • 1. Indien dit bij wettelijk voorschrift of bij de subsidieverlening is bepaald, behoeft de subsidie-ontvanger de toestemming van het bestuursorgaan voor:

    a. het oprichten van dan wel deelnemen in een rechtspersoon;

    b. het wijzigen van de statuten;

    c. het in eigendom verwerven, het vervreemden of het bezwaren van registergoederen, indien zij mede zijn verworven door middel van de subsidiegelden, dan wel de lasten daarvoor mede worden bekostigd uit de subsidiegelden;

    d. het aangaan en beëindigen van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding of bezwaring van registergoederen of tot huur, verhuur of pacht daarvan, indien deze goederen geheel of gedeeltelijk zijn verworven door middel van de subsidie dan wel de uitgaven daarvoor mede zijn bekostigigd uit de subsidie;

    e. het aangaan van kredietovereenkomsten en van overeenkomsten van geldlening;

    f. het aangaan van overeenkomsten waarbij de subsidie-ontvanger zich verbindt tot zekerheidsstelling met inbegrip van zekerheidsstelling voor schulden van derden of waarbij hij zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt of zich voor een derde sterk maakt;

    g. het vormen van fondsen en reserveringen;

    h. het vaststellen of wijzigen van tarieven voor door de subsidie-ontvanger in de gewone uitoefening van zijn gesubsidieerde activiteiten te verrichten prestaties;

    i. het ontbinden van de rechtspersoon;

    j. het doen van aangifte tot zijn faillissement of het aanvragen van zijn surséance van betaling.

  • 2. Het bestuursorgaan beslist binnen vier weken omtrent de toestemming.

  • 3. De beslissing kan eenmaal voor ten hoogste vier weken worden verdaagd.

  • 4. Indien omtrent de toestemming niet tijdig is beslist, wordt de toestemming geacht te zijn verleend.

Artikel 4:72
  • 1. Indien dit bij wettelijk voorschrift of bij de subsidieverlening is bepaald, vormt de ontvanger een egalisatiereserve.

  • 2. Het verschil tussen de vastgestelde subsidie en de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie werd verleend komt ten gunste onderscheidenlijk ten laste van de egalisatiereserve.

  • 3. De egalisatiereserve wordt zo hoog rentend en zo veilig als redelijkerwijs mogelijk is belegd.

  • 4. De van de egalisatiereserve genoten rente wordt aan de egalisatiereserve toegevoegd.

  • 5. In de gevallen bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, onderdelen c, d en e, is de subsidie-ontvanger ter zake van de egalisatiereserve vergoedingsplichtig naar evenredigheid van de mate waarin de subsidie aan de egalisatiereserve heeft bijgedragen.

Paragraaf 4.2.8.5 De subsidievaststelling
Artikel 4:73

De subsidie wordt per boekjaar vastgesteld.

Artikel 4:74

De subsidie-ontvanger dient binnen zes maanden na afloop van het boekjaar een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald of de subsidie met toepassing van artikel 4:67, tweede lid, voor twee of meer boekjaren is verleend.

Artikel 4:75
  • 1. De aanvraag tot vaststelling gaat in ieder geval vergezeld van een financieel verslag en een activiteitenverslag.

  • 2. Indien de subsidie-ontvanger ingevolge wettelijk voorschrift verplicht is tot het opstellen van een jaarrekening als bedoeld in artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, of indien dit bij de subsidieverlening is bepaald, legt hij in plaats van het financieel verslag de jaarrekening over, onverminderd artikel 4:45, tweede lid.

Artikel 4:76
  • 1. Indien de subsidie-ontvanger zijn inkomsten geheel ontleent aan de subsidie omvat het financiële verslag de balans en de exploitatierekening met de toelichting en zijn het tweede tot en met vijfde lid van toepassing.

  • 2. Het financiële verslag geeft volgens normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd, een zodanig inzicht dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent:

    a. het vermogen en het expoitatiesaldo, en

    b. voor zover de aard van het financiële verslag dat toelaat, omtrent de solvabiliteit en de liquiditeit van de subsidie-ontvanger.

  • 3. De balans met de toelichting geeft getrouw, duidelijk en stelselmatig de grootte en de samenstelling in actief- en passiefposten van het vermogen op het einde van het boekjaar weer.

  • 4. De exploitatierekening met de toelichting geeft getrouw, duidelijk en stelselmatig de grootte van het exploitatiesaldo van het boekjaar weer.

  • 5. Het financiële verslag sluit aan op de begroting waarvoor subsidie is verleend en behelst een vergelijking met de gerealiseerde inkomsten en uitgaven van het jaar, voorafgaand aan het boekjaar.

Artikel 4:77

Indien de subsidie-ontvanger zijn inkomsten in overwegende mate ontleent aan de subsidie kan bij wettelijk voorschrift of bij de subsidieverlening worden bepaald dat artikel 4:76 van overeenkomstige toepassing is.

Artikel 4:78
  • 1. De subsidie-ontvanger geeft opdracht tot onderzoek van het financiële verslag aan een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 2. De accountant onderzoekt of het financiële verslag voldoet aan de bij of krachtens de wet gestelde voorschriften en of het activiteitenverslag, voor zover hij dat verslag kan beoordelen, met het financiële verslag verenigbaar is.

  • 3. De accountant geeft de uitslag van zijn onderzoek weer in een schriftelijke verklaring omtrent de getrouwheid van het financiële verslag.

  • 4. De aanvraag tot vaststelling van de subsidie gaat vergezeld van de in het derde lid bedoelde verklaring.

  • 5. Bij wettelijk voorschrift of bij de subsidieverlening kan vrijstelling of ontheffing worden verleend van het eerste tot en met het vierde lid.

Artikel 4:79
  • 1. Bij wettelijk voorschrift of bij de subsidieverlening kan worden bepaald dat de in artikel 4:78, eerste lid, bedoelde opdracht tevens strekt tot onderzoek van de naleving van aan de subsidie verbonden verplichtingen.

  • 2. Bij toepassing van het eerste lid gaat de opdracht vergezeld van een bij of krachtens wettelijk voorschrift of bij de subsidieverlening vast te stellen aanwijzing over de reikwijdte en de intensiteit van de controle.

  • 3. Bij toepassing van het eerste lid, gaat het financiële verslag tevens vergezeld van een schriftelijke verklaring van de accountant over de naleving door de subsidie-ontvanger van de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

Artikel 4:80

Het activiteitenverslag beschrijft de aard en omvang van de activiteiten waarvoor subsidie werd verleend en bevat een vergelijking tussen de nagestreefde en de gerealiseerde doelstellingen en een toelichting op de verschillen.

TITEL 4.3 BELEIDSREGELS

Artikel 4:81
  • 1. Een bestuursorgaan kan beleidsregels vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid.

  • 2. In andere gevallen kan een bestuursorgaan slechts beleidsregels vaststellen, voor zover dit bij wettelijk voorschrift is bepaald.

Artikel 4:82

Ter motivering van een besluit kan slechts worden volstaan met een verwijzing naar een vaste gedragslijn voor zover deze is neergelegd in een beleidsregel.

Artikel 4:83

Bij de bekendmaking van het besluit, inhoudende een beleidsregel, wordt zo mogelijk het wettelijk voorschrift vermeld waaruit de bevoegdheid waarop het besluit, inhoudende een beleidsregel, betrekking heeft voortvloeit.

Artikel 4:84

Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.

HOOFDSTUK 5 HANDHAVING

AFDELING 5.2 TOEZICHT OP DE NALEVING

Artikel 5:11

Onder toezichthouder wordt verstaan: een persoon, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.

Artikel 5:12 1
  • 1. Bij de uitoefening van zijn taak draagt een toezichthouder een legitimatiebewijs bij zich, dat is uitgegeven door het bestuursorgaan onder verantwoordelijkheid waarvan de toezichthouder werkzaam is.

  • 2. Een toezichthouder toont zijn legitimatiebewijs desgevraagd aanstonds.

  • 3. Het legitimatiebewijs bevat een foto van de toezichthouder en vermeldt in ieder geval diens naam en hoedanigheid. Het model van het legitimatiebewijs wordt vastgesteld bij regeling van Onze Minister van Justitie.

    1Artikel 5:12, derde lid, tweede volzin, treedt in werking met ingang van 1 januari 2001.

Artikel 5:13

Een toezichthouder maakt van zijn bevoegdheden slechts gebruik voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is.

Artikel 5:14

Bij wettelijk voorschrift of bij besluit van het bestuursorgaan dat de toezichthouder als zodanig aanwijst, kunnen de aan de toezichthouder toekomende bevoegdheden worden beperkt.

Artikel 5:15
  • 1. Een toezichthouder is bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, elke plaats te betreden met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner.

  • 2. Zo nodig verschaft hij zich toegang met behulp van de sterke arm.

  • 3. Hij is bevoegd zich te doen vergezellen door personen die daartoe door hem zijn aangewezen.

Artikel 5:16

Een toezichthouder is bevoegd inlichtingen te vorderen.

Artikel 5:17
  • 1. Een toezichthouder is bevoegd inzage te vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden.

  • 2. Hij is bevoegd van de gegevens en bescheiden kopieën te maken.

  • 3. Indien het maken van kopieën niet ter plaatse kan geschieden, is hij bevoegd de gegevens en bescheiden voor dat doel voor korte tijd mee te nemen tegen een door hem af te geven schriftelijk bewijs.

Artikel 5:18
  • 1. Een toezichthouder is bevoegd zaken te onderzoeken, aan opneming te onderwerpen en daarvan monsters te nemen.

  • 2. Hij is bevoegd daartoe verpakkingen te openen.

  • 3. De toezichthouder neemt op verzoek van de belanghebbende indien mogelijk een tweede monster, tenzij bij of krachtens wettelijk voorschrift anders is bepaald.

  • 4. Indien het onderzoek, de opneming of de monsterneming niet ter plaatse kan geschieden, is hij bevoegd de zaken voor dat doel voor korte tijd mee te nemen tegen een door hem af te geven schriftelijk bewijs.

  • 5. De genomen monsters worden voor zover mogelijk teruggegeven.

  • 6. De belanghebbende wordt op zijn verzoek zo spoedig mogelijk in kennis gesteld van de resultaten van het onderzoek, de opneming of de monsterneming.

Artikel 5:19
  • 1. Een toezichthouder is bevoegd vervoermiddelen te onderzoeken met betrekking waartoe hij een toezichthoudende taak heeft.

  • 2. Hij is bevoegd vervoermiddelen waarmee naar zijn redelijk oordeel zaken worden vervoerd met betrekking waartoe hij een toezichthoudende taak heeft, op hun lading te onderzoeken.

  • 3. Hij is bevoegd van de bestuurder van een vervoermiddel inzage te vorderen van de wettelijk voorgeschreven bescheiden met betrekking waartoe hij een toezichthoudende taak heeft.

  • 4. Hij is bevoegd met het oog op de uitoefening van deze bevoegdheden van de bestuurder van een voertuig of van de schipper van een vaartuig te vorderen dat deze zijn vervoermiddel stilhoudt en naar een door hem aangewezen plaats overbrengt.

  • 5. Bij regeling van Onze Minister van Justitie wordt bepaald op welke wijze de vordering tot stilhouden wordt gedaan.

Artikel 5:20
  • 1. Een ieder is verplicht aan een toezichthouder binnen de door hem gestelde redelijke termijn alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden.

  • 2. Zij die uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift verplicht zijn tot geheimhouding, kunnen het verlenen van medewerking weigeren, voor zover dit uit hun geheimhoudingsplicht voortvloeit.

AFDELING 5.3 BESTUURSDWANG

Artikel 5:21

Onder bestuursdwang wordt verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.

Artikel 5:22

De bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang bestaat slechts indien zij bij of krachtens de wet is toegekend.

Artikel 5:23

Deze afdeling is niet van toepassing indien wordt opgetreden ter onmiddellijke handhaving van de openbare orde.

Artikel 5:24
  • 1. Een beslissing tot toepassing van bestuursdwang wordt op schrift gesteld. De schriftelijke beslissing is een beschikking.

  • 2. De beschikking vermeldt welk voorschrift is of wordt overtreden.

  • 3. De bekendmaking geschiedt aan de overtreder, aan de rechthebbenden op het gebruik van de zaak ten aanzien waarvan bestuursdwang zal worden toegepast en aan de aanvrager.

  • 4. In de beschikking wordt een termijn gesteld waarbinnen de belanghebbenden de tenuitvoerlegging kunnen voorkomen door zelf maatregelen te treffen. Het bestuursorgaan omschrijft de te nemen maatregelen.

  • 5. Geen termijn behoeft te worden gegund, indien de vereiste spoed zich daartegen verzet.

  • 6. Indien de situatie dermate spoedeisend is dat het bestuursorgaan de beslissing tot toepassing van bestuursdwang niet tevoren op schrift kan stellen, zorgt het alsnog zo spoedig mogelijk voor de opschriftstelling en voor de bekendmaking.

Artikel 5:25
  • 1. De overtreder is de kosten verbonden aan de toepassing van bestuursdwang verschuldigd, tenzij de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.

  • 2. De beschikking vermeldt dat de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder plaatsvindt.

  • 3. Indien echter de kosten geheel of gedeeltelijk niet ten laste van de overtreder zullen worden gebracht, wordt zulks in de beschikking vermeld.

  • 4. Onder de kosten, bedoeld in het eerste lid, worden begrepen de kosten verbonden aan de voorbereiding van bestuursdwang, voor zover deze kosten zijn gemaakt na het tijdstip waarop de termijn, bedoeld in artikel 5:24, vierde lid, is verstreken.

  • 5. De kosten zijn ook verschuldigd indien de bestuursdwang door opheffing van de onwettige situatie niet of niet volledig is uitgevoerd.

  • 6. Onder de kosten, bedoeld in het eerste lid, worden tevens begrepen de kosten voortvloeiende uit de vergoeding van schade ingevolge artikel 5:27, zesde lid.

Artikel 5:26
  • 1. Het bestuursorgaan dat bestuursdwang heeft toegepast, kan van de overtreder bij dwangbevel de ingevolge artikel 5:25 verschuldigde kosten, verhoogd met de op de invordering vallende kosten, invorderen.

  • 2. Het dwangbevel wordt op kosten van de overtreder bij deurwaardersexploit betekend en levert een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

  • 3. Gedurende zes weken na de dag van betekening staat verzet tegen het dwangbevel open door dagvaarding van de rechtspersoon waartoe het bestuursorgaan behoort.

  • 4. Het verzet schorst de tenuitvoerlegging. Op verzoek van de rechtspersoon kan de rechter de schorsing van de tenuitvoerlegging opheffen.

Artikel 5:27
  • 1. Om aan een beslissing tot toepassing van bestuursdwang uitvoering te geven, hebben personen die daartoe zijn aangewezen door het bestuursorgaan dat bestuursdwang toepast, toegang tot elke plaats, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.

  • 2. Voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is het bestuursorgaan dat bestuursdwang toepast bevoegd tot het geven van een machtiging als bedoeld in artikel 2 van de Algemene wet op het binnentreden.

  • 3. Een plaats die niet bij de overtreding is betrokken, wordt niet betreden dan nadat het bestuursorgaan dat bestuursdwang toepast dit de rechthebbende ten minste achtenveertig uren tevoren schriftelijk heeft aangezegd.

  • 4. Het derde lid geldt niet, indien tijdige aanzegging wegens de vereiste spoed niet mogelijk is. De aanzegging geschiedt dan zo spoedig mogelijk.

  • 5. De aanzegging omschrijft de wijze waarop het betreden zal plaatsvinden.

  • 6. De rechtspersoon waartoe het bestuursorgaan behoort, vergoedt de schade die door het betreden van een plaats als bedoeld in het derde lid wordt veroorzaakt, voor zover deze redelijkerwijs niet ten laste van de rechthebbende behoort te komen, onverminderd het recht tot verhaal van deze schade op de overtreder ingevolge artikel 5:25, zesde lid.

Artikel 5:28

Tot de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang behoort het verzegelen van gebouwen, terreinen en hetgeen zich daarin of daarop bevindt.

Artikel 5:29
  • 1. Tot de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang behoort het meevoeren en opslaan van daarvoor vatbare zaken voor zover de toepassing van bestuursdwang dit vereist.

  • 2. Indien zaken zijn meegevoerd en opgeslagen, doet het bestuursorgaan dat bestuursdwang heeft toegepast daarvan proces-verbaal opmaken, waarvan afschrift wordt verstrekt aan degene die de zaken onder zijn beheer had.

  • 3. Het bestuursorgaan draagt zorg voor de bewaring van de opgeslagen zaken en geeft deze zaken terug aan de rechthebbende.

  • 4. Het bestuursorgaan is bevoegd de afgifte op te schorten totdat de ingevolge artikel 5:25 verschuldigde kosten zijn voldaan. Indien de rechthebbende niet tevens de overtreder is, is het bestuursorgaan bevoegd de afgifte op te schorten totdat de kosten van bewaring zijn voldaan.

Artikel 5:30
  • 1. Het bestuursorgaan dat bestuursdwang heeft toegepast, is bevoegd, indien een ingevolge artikel 5:29, eerste lid, meegevoerde en opgeslagen zaak niet binnen dertien weken na de meevoering kan worden teruggegeven, deze te verkopen of, indien verkoop naar zijn oordeel niet mogelijk is, de zaak om niet aan een derde in eigendom over te dragen of te laten vernietigen.

  • 2. Gelijke bevoegdheid heeft het bestuursorgaan ook binnen die termijn, zodra de ingevolge artikel 5:25 verschuldigde kosten, vermeerderd met de voor de verkoop, de eigendomsoverdracht om niet of de vernietiging geraamde kosten, in verhouding tot de waarde van de zaak onevenredig hoog worden.

  • 3. Verkoop, eigendomsoverdracht of vernietiging vindt niet plaats binnen twee weken na de verstrekking van het afschrift, bedoeld in artikel 5:29, tweede lid, tenzij het gevaarlijke stoffen of eerder aan bederf onderhevige stoffen betreft.

  • 4. Gedurende drie jaren na het tijdstip van verkoop heeft degene die op dat tijdstip eigenaar was, recht op de opbrengst van de zaak onder aftrek van de ingevolge artikel 5:25 verschuldigde kosten en de kosten van de verkoop. Na het verstrijken van die termijn vervalt het eventuele batige saldo aan de rechtspersoon waartoe het bestuursorgaan behoort.

Artikel 5:31

Een beslissing tot toepassing van bestuursdwang wordt niet genomen zolang een ter zake van de betrokken overtreding reeds gegeven beschikking tot oplegging van een last onder dwangsom niet is ingetrokken.

AFDELING 5.4 DWANGSOM

Artikel 5:32
  • 1. Een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, kan in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.

  • 2. Een last onder dwangsom strekt ertoe de overtreding ongedaan te maken of verdere overtreding dan wel een herhaling van de overtreding te voorkomen.

  • 3. Voor het opleggen van een last onder dwangsom wordt niet gekozen, indien het belang dat het betrokken voorschrift beoogt te beschermen, zich daartegen verzet.

  • 4. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast hetzij op een bedrag ineens, hetzij op een bedrag per tijdseenheid waarin de last niet is uitgevoerd, dan wel per overtreding van de last. Het bestuursorgaan stelt tevens een bedrag vast waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd. Het vastgestelde bedrag staat in redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging.

  • 5. In de beschikking tot oplegging van een last onder dwangsom die strekt tot het ongedaan maken van een overtreding of het voorkomen van verdere overtreding, wordt een termijn gesteld gedurende welke de overtreder de last kan uitvoeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd.

Artikel 5:33
  • 1. Verbeurde dwangsommen komen toe aan de rechtspersoon waartoe het bestuursorgaan behoort dat de dwangsom heeft vastgesteld. Het bestuursorgaan kan bij dwangbevel het verschuldigde bedrag, verhoogd met de op de invordering vallende kosten, invorderen.

  • 2. Artikel 5:26, tweede tot en met vierde lid, is van toepassing.

Artikel 5:34
  • 1. Het bestuursorgaan dat een last onder dwangsom heeft opgelegd, kan op verzoek van de overtreder de last opheffen, de looptijd ervan opschorten voor een bepaalde termijn of de dwangsom verminderen ingeval van blijvende of tijdelijke gehele of gedeeltelijke onmogelijkheid voor de overtreder om aan zijn verplichtingen te voldoen.

  • 2. Het bestuursorgaan dat de last onder dwangsom heeft opgelegd, kan op verzoek van de overtreder de last opheffen indien de beschikking een jaar van kracht is geweest zonder dat de dwangsom is verbeurd.

Artikel 5:35
  • 1. De bevoegdheid tot invordering van verbeurde bedragen verjaart door verloop van zes maanden na de dag waarop zij zijn verbeurd.

  • 2. De verjaring wordt geschorst door faillissement en ieder wettelijk beletsel voor invordering van de dwangsom.

Artikel 5:36

Een last onder dwangsom wordt niet opgelegd zolang een ter zake van de betrokken overtreding reeds genomen beslissing tot toepassing van bestuursdwang niet is ingetrokken

HOOFDSTUK 6 ALGEMENE BEPALINGEN OVER BEZWAAR EN BEROEP

AFDELING 6.1 INLEIDENDE BEPALINGEN

Artikel 6:1

De hoofdstukken 6 en 7 zijn van overeenkomstige toepassing indien is voorzien in de mogelijkheid van bezwaar of beroep tegen andere handelingen van bestuursorganen dan besluiten.

Artikel 6:2

Voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep worden met een besluit gelijkgesteld:

a. de schriftelijke weigering een besluit te nemen, en

b. het niet tijdig nemen van een besluit.

Artikel 6:3

Een beslissing inzake de procedure ter voorbereiding van een besluit is niet vatbaar voor bezwaar of beroep, tenzij deze beslissing de belanghebbende los van het voor te bereiden besluit rechtstreeks in zijn belang treft.

AFDELING 6.2 OVERIGE ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 6:4
  • 1. Het maken van bezwaar geschiedt door het indienen van een bezwaarschrift bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen.

  • 2. Het instellen van administratief beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij het beroepsorgaan.

  • 3. Het instellen van beroep op een administratieve rechter geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij die rechter.

Artikel 6:5
  • 1. Het bezwaar- of beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

    a. de naam en het adres van de indiener;

    b. de dagtekening;

    c. een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar of beroep is gericht;

    d. de gronden van het bezwaar of beroep.

  • 2. Bij het beroepschrift wordt zo mogelijk een afschrift van het besluit waarop het geschil betrekking heeft, overgelegd.

  • 3. Indien het bezwaar- of beroepschrift in een vreemde taal is gesteld en een vertaling voor een goede behandeling van het bezwaar of beroep noodzakelijk is, dient de indiener zorg te dragen voor een vertaling.

Artikel 6:6

Indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, kan dit niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.

Artikel 6:7

De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.

Artikel 6:8
  • 1. De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.

  • 2. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen een besluit waartegen alleen door een of meer bepaalde belanghebbenden administratief beroep kon worden ingesteld, vangt aan met ingang van de dag na die waarop de beroepstermijn ongebruikt is verstreken.

  • 3. De termijn voor het indienen van een beroepschrift tegen een besluit dat aan goedkeuring is onderworpen, vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit, inhoudende de goedkeuring van dat besluit, op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.

Artikel 6:9
  • 1. Een bezwaar- of beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.

  • 2. Bij verzending per post is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.

Artikel 6:10
  • 1. Ten aanzien van een voor het begin van de termijn ingediend bezwaarof beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien het besluit ten tijde van de indiening:

    a. wel reeds tot stand was gekomen, of

    b. nog niet tot stand was gekomen, maar de indiener redelijkerwijs kon menen dat dit wel reeds het geval was.

  • 2. De behandeling van het bezwaar of beroep kan worden aangehouden tot het begin van de termijn.

Artikel 6:11

Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarof beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

Artikel 6:12
  • 1. Indien het bezwaar of beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, is het niet aan een termijn gebonden.

  • 2. Het bezwaar- of beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen.

  • 3. Het bezwaar of beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard indien het bezwaar- of beroepschrift onredelijk laat is ingediend.

Artikel 6:13

Geen beroep kan worden ingesteld tegen een op bezwaar of in administratief beroep genomen besluit door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten geen bezwaar te hebben gemaakt of administratief beroep te hebben ingesteld tegen het oorspronkelijke besluit.

Artikel 6:14
  • 1. Het orgaan waarbij het bezwaar- of beroepschrift is ingediend, bevestigt de ontvangst daarvan schriftelijk.

  • 2. Het orgaan waarbij het beroepschrift is ingediend, geeft daarvan zo spoedig mogelijk kennis aan het bestuursorgaan dat het bestreden besluit heeft genomen.

Artikel 6:15
  • 1. Indien het bezwaar- of beroepschrift wordt ingediend bij een onbevoegd bestuursorgaan of bij een onbevoegde administratieve rechter, wordt het, nadat daarop de datum van ontvangst is aangetekend, zo spoedig mogelijk doorgezonden aan het bevoegde orgaan, onder gelijktijdige mededeling hiervan aan de afzender.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien in plaats van een bezwaarschrift een beroepschrift is ingediend of omgekeerd.

  • 3. Het tijdstip van indiening bij het onbevoegde orgaan is bepalend voor de vraag of het bezwaar- of beroepschrift tijdig is ingediend indien:

    a. geen juiste toepassing aan artikel 3:45 of artikel 6:23 is gegeven,

    b. het bezwaar of beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, of

    c. de onbevoegdheid van het orgaan voor de indiener van het geschrift op een andere grond onduidelijk kon zijn.

Artikel 6:16

Het bezwaar of beroep schorst niet de werking van het besluit waartegen het is gericht, tenzij bij of krachtens wettelijk voorschrift anders is bepaald.

Artikel 6:17

Indien iemand zich laat vertegenwoordigen, zendt het orgaan dat bevoegd is op het bezwaar of beroep te beslissen, de op de zaak betrekking hebbende stukken in ieder geval aan de gemachtigde.

Artikel 6:18
  • 1. Het aanhangig zijn van bezwaar of beroep tegen een besluit brengt geen verandering in een los van het bezwaar of beroep reeds bestaande bevoegdheid tot intrekking of wijziging van dat besluit.

  • 2. Gaat het bestuursorgaan tot intrekking of wijziging van het bestreden besluit over, dan doet het daarvan onverwijld mededeling aan het orgaan waarbij het bezwaar of beroep aanhangig is.

  • 3. Na de intrekking of wijziging mag het bestuursorgaan, zolang het bezwaar of beroep aanhangig blijft, geen besluit nemen waarvan de inhoud of strekking met het oorspronkelijke besluit overeenstemt, tenzij:

    a. gewijzigde omstandigheden dit rechtvaardigen en

    b. het bestuursorgaan daartoe los van het bezwaar of beroep ook bevoegd zou zijn geweest.

  • 4. Een bestuursorgaan doet van een besluit als bedoeld in het derde lid onverwijld mededeling aan het orgaan waarbij het bezwaar of beroep aanhangig is.

Artikel 6:19
  • 1. Indien een bestuursorgaan een besluit heeft genomen als bedoeld in artikel 6:18, wordt het bezwaar of beroep geacht mede te zijn gericht tegen het nieuwe besluit, tenzij dat besluit aan het bezwaar of beroep geheel tegemoet komt.

  • 2. De beslissing op het bezwaar of beroep tegen het nieuwe besluit kan echter worden verwezen naar een ander orgaan waarbij bezwaar of beroep tegen dat nieuwe besluit aanhangig is, dan wel kan of kon worden gemaakt.

  • 3. Intrekking van het bestreden besluit staat niet in de weg aan vernietiging van dat besluit indien de indiener van het bezwaarof beroepschrift daarbij belang heeft.

Artikel 6:20
  • 1. Indien het bezwaar of beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, blijft het bestuursorgaan verplicht een besluit op de aanvraag te nemen.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet:

    a. gedurende de periode dat het bezwaar aanhangig is;

    b. na de beslissing op het bezwaar of beroep indien de indiener van de aanvraag als gevolg daarvan geen belang meer heeft bij een besluit op de aanvraag.

  • 3. Indien het bestuursorgaan een besluit op de aanvraag neemt, doet het daarvan onverwijld mededeling aan het orgaan waarbij het bezwaar of beroep tegen het niet tijdig beslissen aanhangig is.

  • 4. Het bezwaar of beroep wordt geacht mede te zijn gericht tegen het besluit op de aanvraag, tenzij dat besluit aan het bezwaar of beroep geheel tegemoet komt.

  • 5. De beslissing op het bezwaar of beroep tegen het besluit op de aanvraag kan echter worden verwezen naar een ander orgaan waarbij bezwaar of beroep tegen het besluit op de aanvraag aanhangig is, kan of kon worden gemaakt.

  • 6. Het bezwaar of beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag kan alsnog gegrond worden verklaard, indien de indiener van het bezwaar- of beroepschrift daarbij belang heeft.

Artikel 6:21
  • 1. Het bezwaar of beroep kan schriftelijk worden ingetrokken.

  • 2. Tijdens het horen kan de intrekking ook mondeling geschieden.

Artikel 6:22

Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een vormvoorschrift, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist, in stand worden gelaten indien blijkt dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.

Artikel 6:23
  • 1. Indien beroep kan worden ingesteld tegen de beslissing op het bezwaar of beroep, wordt daarvan bij de bekendmaking van de beslissing melding gemaakt.

  • 2. Hierbij wordt vermeld door wie, binnen welke termijn en bij welk orgaan beroep kan worden ingesteld.

Artikel 6:24
  • 1. Deze afdeling is met uitzondering van artikel 6:12 van overeenkomstige toepassing indien hoger beroep of beroep in cassatie kan worden ingesteld.

  • 2. In afwijking van artikel 6:4 geschiedt het instellen van beroep in cassatie door het indienen van een beroepschrift bij de rechter tegen wiens uitspraak het beroep is gericht.

HOOFDSTUK 7 BIJZONDERE BEPALINGEN OVER BEZWAAR EN ADMINISTRATIEF BEROEP

AFDELING 7.1 BEZWAARSCHRIFT VOORAFGAAND AAN BEROEP BIJ DE ADMINISTRATIEVE RECHTER

Artikel 7:1
  • 1. Degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep op een administratieve rechter in te stellen, dient alvorens beroep in te stellen tegen dat besluit bezwaar te maken, tenzij het besluit:

    a. op bezwaar of in administratief beroep is genomen,

    b. aan goedkeuring is onderworpen,

    c. de goedkeuring van een ander besluit of de weigering van die goedkeuring inhoudt, of

    d. is voorbereid met toepassing van een van de in afdeling 3.5 geregelde procedures.

  • 2. Tegen de beslissing op het bezwaar kan beroep worden ingesteld met toepassing van de voorschriften die gelden voor het instellen van beroep tegen het besluit waartegen bezwaar is gemaakt.

AFDELING 7.2 BIJZONDERE BEPALINGEN OVER BEZWAAR

Artikel 7:2
  • 1. Voordat een bestuursorgaan op het bezwaar beslist, stelt het belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.

  • 2. Het bestuursorgaan stelt daarvan in ieder geval de indiener van het bezwaarschrift op de hoogte alsmede de belanghebbenden die bij de voorbereiding van het besluit hun zienswijze naar voren hebben gebracht.

Artikel 7:3

Van het horen van belanghebbenden kan worden afgezien indien:

a. het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is,

b. het bezwaar kennelijk ongegrond is,

c. de belanghebbenden hebben verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord, of

d. aan het bezwaar volledig tegemoet wordt gekomen en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad.

Artikel 7:4
  • 1. Tot tien dagen voor het horen kunnen belanghebbenden nadere stukken indienen.

  • 2. Het bestuursorgaan legt het bezwaarschrift en alle verder op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan het horen gedurende ten minste een week voor belanghebbenden ter inzage.

  • 3. Bij de oproeping voor het horen worden belanghebbenden gewezen op het eerste lid en wordt vermeld waar en wanneer de stukken ter inzage zullen liggen.

  • 4. Belanghebbenden kunnen van deze stukken tegen vergoeding van ten hoogste de kosten afschriften verkrijgen.

  • 5. Voor zover de belanghebbenden daarmee instemmen, kan toepassing van het tweede lid achterwege worden gelaten.

  • 6. Het bestuursorgaan kan, al dan niet op verzoek van een belanghebbende, toepassing van het tweede lid voorts achterwege laten, voor zover geheimhouding om gewichtige redenen is geboden. Van de toepassing van deze bepaling wordt mededeling gedaan.

  • 7. Gewichtige redenen zijn in ieder geval niet aanwezig, voor zover ingevolge de Wet openbaarheid van bestuur de verplichting bestaat een verzoek om informatie, vervat in deze stukken, in te willigen.

  • 8. Indien een gewichtige reden is gelegen in de vrees voor schade aan de lichamelijke of geestelijke gezondheid van een belanghebbende, kan inzage van de desbetreffende stukken worden voorbehouden aan een gemachtigde die hetzij advocaat hetzij arts is.

Artikel 7:5
  • 1. Tenzij het horen geschiedt door of mede door het bestuursorgaan zelf dan wel de voorzitter of een lid ervan, geschiedt het horen door:

    a. een persoon die niet bij de voorbereiding van het bestreden besluit betrokken is geweest, of

    b. meer dan een persoon van wie de meerderheid, onder wie degene die het horen leidt, niet bij de voorbereiding van het besluit betrokken is geweest.

  • 2. Voor zover niet bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, besluit het bestuursorgaan of het horen in het openbaar plaatsvindt.

Artikel 7:6
  • 1. Belanghebbenden worden in elkaars aanwezigheid gehoord.

  • 2. Ambtshalve of op verzoek kunnen belanghebbenden afzonderlijk worden gehoord, indien aannemelijk is dat gezamenlijk horen een zorgvuldige behandeling zal belemmeren of dat tijdens het horen feiten of omstandigheden bekend zullen worden waarvan geheimhouding om gewichtige redenen is geboden.

  • 3. Wanneer belanghebbenden afzonderlijk zijn gehoord, wordt ieder van hen op de hoogte gesteld van het verhandelde tijdens het horen buiten zijn aanwezigheid.

  • 4. Het bestuursorgaan kan, al dan niet op verzoek van een belanghebbende, toepassing van het derde lid achterwege laten, voor zover geheimhouding om gewichtige redenen is geboden. Artikel 7:4, zesde lid, tweede volzin, zevende en achtste lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7:7

Van het horen wordt een verslag gemaakt.

Artikel 7:8
  • 1. Op verzoek van de belanghebbende kunnen door hem meegebrachte getuigen en deskundigen worden gehoord.

  • 2. De kosten van getuigen en deskundigen zijn voor rekening van de belanghebbende die deze heeft meegebracht.

Artikel 7:9

Wanneer na het horen aan het bestuursorgaan feiten of omstandigheden bekend worden die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, wordt dit aan belanghebbenden meegedeeld en worden zij in de gelegenheid gesteld daarover te worden gehoord.

Artikel 7:10
  • 1. Het bestuursorgaan beslist binnen zes weken of – indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld – binnen tien weken na ontvangst van het bezwaarschrift.

  • 2. De termijn wordt opgeschort met ingang van de dag waarop de indiener is verzocht een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 te herstellen, tot de dag waarop het verzuim is hersteld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

  • 3. Het bestuursorgaan kan de beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen. Van de verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan.

  • 4. Verder uitstel is mogelijk voor zover de indiener van het bezwaarschrift daarmee instemt en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad of ermee instemmen.

Artikel 7:11
  • 1. Indien het bezwaar ontvankelijk is, vindt op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats.

  • 2. Voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, herroept het bestuursorgaan het bestreden besluit en neemt het voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit.

Artikel 7:12
  • 1. De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. Daarbij wordt, indien ingevolge artikel 7:3 van het horen is afgezien, tevens aangegeven op welke grond dat is geschied.

  • 2. De beslissing wordt bekendgemaakt door toezending of uitreiking aan degenen tot wie zij is gericht. Betreft het een besluit dat niet tot een of meer belanghebbenden was gericht, dan wordt de beslissing bekendgemaakt op dezelfde wijze als waarop dat besluit bekendgemaakt is.

  • 3. Zo spoedig mogelijk na de bekendmaking van de beslissing wordt hiervan mededeling gedaan aan de belanghebbenden die in bezwaar of bij de voorbereiding van het bestreden besluit hun zienswijze naar voren hebben gebracht.

  • 4. Bij de mededeling, bedoeld in het derde lid, is artikel 6:23 van overeenkomstige toepassing en wordt met het oog op de aanvang van de beroepstermijn zo duidelijk mogelijk aangegeven wanneer de bekendmaking van de beslissing overeenkomstig het tweede lid heeft plaatsgevonden.

Artikel 7:13
  • 1. Dit artikel is van toepassing indien ten behoeve van de beslissing op het bezwaar een adviescommissie is ingesteld:

    a. die bestaat uit een voorzitter en ten minste twee leden,

    b. waarvan de voorzitter geen deel uitmaakt van en niet werkzaam is onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan en

    c. die voldoet aan eventueel bij wettelijk voorschrift gestelde andere eisen.

  • 2. Bij het bericht van ontvangst, bedoeld in artikel 6:14, wordt vermeld dat een commissie over het bezwaar zal adviseren.

  • 3. Het horen geschiedt door de commissie. De commissie kan het horen opdragen aan de voorzitter of een lid dat geen deel uitmaakt van en niet werkzaam is onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan.

  • 4. De commissie beslist over de toepassing van artikel 7:4, zesde lid, van artikel 7:5, tweede lid, en, voor zover bij wettelijk voorschrift niet anders is bepaald, van artikel 7:3.

  • 5. Een vertegenwoordiger van het bestuursorgaan wordt voor het horen uitgenodigd en wordt in de gelegenheid gesteld een toelichting op het standpunt van het bestuursorgaan te geven.

  • 6. Het advies van de commissie wordt schriftelijk uitgebracht en bevat een verslag van het horen.

  • 7. Indien de beslissing op het bezwaar afwijkt van het advies van de commissie, wordt in de beslissing de reden voor die afwijking vermeld en wordt het advies met de beslissing meegezonden.

Artikel 7:14

Artikel 3:6, tweede lid, de afdelingen 3.4 en 3.5, de artikelen 3:41 tot en met 3:45, afdeling 3.7, met uitzondering van artikel 3:49, en hoofdstuk 4 zijn niet van toepassing.

Artikel 7:15

Voor de behandeling van het bezwaar is geen recht verschuldigd.

AFDELING 7.3 BIJZONDERE BEPALINGEN OVER ADMINISTRATIEF BEROEP

Artikel 7:16
  • 1. Voordat een beroepsorgaan op het beroep beslist, stelt het belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.

  • 2. Het beroepsorgaan stelt daarvan in ieder geval de indiener van het beroepschrift op de hoogte, alsmede het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen en de belanghebbenden die bij de voorbereiding van het besluit of bij de behandeling van het bezwaarschrift hun zienswijze naar voren hebben gebracht.

Artikel 7:17

Van het horen van belanghebbenden kan worden afgezien indien:

a. het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is,

b. het beroep kennelijk ongegrond is, of

c. de belanghebbenden hebben verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord.

Artikel 7:18
  • 1. Tot tien dagen voor het horen kunnen belanghebbenden nadere stukken indienen.

  • 2. Het beroepsorgaan legt het beroepschrift en alle verder op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan het horen gedurende ten minste een week voor belanghebbenden ter inzage.

  • 3. Bij de oproeping voor het horen worden belanghebbenden gewezen op het eerste lid en wordt vermeld waar en wanneer de stukken ter inzage zullen liggen.

  • 4. Belanghebbenden kunnen van deze stukken tegen vergoeding van ten hoogste de kosten afschriften verkrijgen.

  • 5. Voor zover de belanghebbenden daarmee instemmen, kan toepassing van het tweede lid achterwege worden gelaten.

  • 6. Het beroepsorgaan kan, al dan niet op verzoek van een belanghebbende, toepassing van het tweede lid voorts achterwege laten, voor zover geheimhouding om gewichtige redenen is geboden. Van de toepassing van deze bepaling wordt mededeling gedaan.

  • 7. Gewichtige redenen zijn in ieder geval niet aanwezig, voor zover ingevolge de Wet openbaarheid van bestuur de verplichting bestaat een verzoek om informatie, vervat in deze stukken, in te willigen.

  • 8. Indien een gewichtige reden is gelegen in de vrees voor schade aan de lichamelijke of geestelijke gezondheid van een belanghebbende, kan inzage van de desbetreffende stukken worden voorbehouden aan een gemachtigde die hetzij advocaat hetzij arts is.

Artikel 7:19
  • 1. Het horen geschiedt door het beroepsorgaan.

  • 2. Bij of krachtens de wet kan het horen worden opgedragen aan een adviescommissie waarin een of meer leden zitting hebben die geen deel uitmaken van en niet werkzaam zijn onder verantwoordelijkheid van het beroepsorgaan.

  • 3. Het horen geschiedt in het openbaar, tenzij het beroepsorgaan op verzoek van een belanghebbende of om gewichtige redenen ambtshalve anders beslist.

Artikel 7:20
  • 1. Belanghebbenden worden in elkaars aanwezigheid gehoord.

  • 2. Ambtshalve of op verzoek kunnen belanghebbenden afzonderlijk worden gehoord, indien aannemelijk is dat gezamenlijk horen een zorgvuldige behandeling zal belemmeren of dat tijdens het horen feiten of omstandigheden bekend zullen worden waarvan geheimhouding om gewichtige redenen is geboden.

  • 3. Wanneer belanghebbenden afzonderlijk zijn gehoord, wordt ieder van hen op de hoogte gesteld van het verhandelde tijdens het horen buiten zijn aanwezigheid.

  • 4. Het beroepsorgaan kan, al dan niet op verzoek van een belanghebbende, toepassing van het derde lid achterwege laten, voor zover geheimhouding om gewichtige redenen is geboden. Artikel 7:18, zesde lid, tweede volzin, zevende en achtste lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7:21

Van het horen wordt een verslag gemaakt.

Artikel 7:22
  • 1. Op verzoek van de belanghebbende kunnen door hem meegebrachte getuigen en deskundigen worden gehoord.

  • 2. De kosten van getuigen en deskundigen zijn voor rekening van de belanghebbende die deze heeft meegebracht.

Artikel 7:23

Wanneer na het horen aan het beroepsorgaan feiten of omstandigheden bekend worden die voor de op het beroep te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, wordt dit aan belanghebbenden meegedeeld en worden zij in de gelegenheid gesteld daarover te worden gehoord.

Artikel 7:24
  • 1. Het beroepsorgaan beslist binnen zestien weken na ontvangst van het beroepschrift.

  • 2. Indien het beroepsorgaan evenwel behoort tot dezelfde rechtspersoon als het bestuursorgaan tegen welks besluit het beroep is gericht, beslist het binnen zes weken of, indien een commissie als bedoeld in artikel 7:19, tweede lid, is ingesteld, binnen tien weken na ontvangst van het beroepschrift.

  • 3. De termijn wordt opgeschort met ingang van de dag waarop de indiener is verzocht een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 te herstellen, tot de dag waarop het verzuim is hersteld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

  • 4. Het beroepsorgaan kan de beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen.

  • 5. In het geval, bedoeld in het tweede lid, kan het beroepsorgaan de beslissing echter voor ten hoogste vier weken verdagen.

  • 6. Van de verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan.

  • 7. Verder uitstel is mogelijk voor zover de indiener daarmee instemt en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad of ermee instemmen.

Artikel 7:25

Voor zover het beroepsorgaan het beroep ontvankelijk en gegrond acht, vernietigt het het bestreden besluit en neemt het voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit.

Artikel 7:26
  • 1. De beslissing op het beroep dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. Daarbij wordt, indien ingevolge artikel 7:17 van het horen is afgezien, tevens aangegeven op welke grond dat is geschied.

  • 2. Indien de beslissing afwijkt van het advies van een commissie als bedoeld in artikel 7:19, tweede lid, worden in de beslissing de redenen voor die afwijking vermeld en wordt het advies met de beslissing meegezonden.

  • 3. De beslissing wordt bekendgemaakt door toezending of uitreiking aan degenen tot wie zij is gericht. Betreft het een besluit dat niet tot een of meer belanghebbenden was gericht, dan wordt de beslissing bekendgemaakt op dezelfde wijze als waarop dat besluit bekendgemaakt is.

  • 4. Zo spoedig mogelijk na de bekendmaking van de beslissing wordt hiervan mededeling gedaan aan het bestuursorgaan tegen welks besluit het beroep was gericht, aan degenen tot wie het bestreden besluit was gericht en aan de belanghebbenden die in beroep hun zienswijze naar voren hebben gebracht.

  • 5. Bij de mededeling, bedoeld in het vierde lid, is artikel 6:23 van overeenkomstige toepassing en wordt met het oog op de aanvang van de beroepstermijn zo duidelijk mogelijk aangegeven wanneer de bekendmaking van de beslissing overeenkomstig het derde lid heeft plaatsgevonden.

Artikel 7:27

Artikel 3:6, tweede lid, de afdelingen 3.4 en 3.5, de artikelen 3:41 tot en met 3:45, afdeling 3.7, met uitzondering van artikel 3:49, en hoofdstuk 4 zijn niet van toepassing.

Artikel 7:28

Voor de behandeling van het beroep is geen recht verschuldigd.

HOOFDSTUK 8 BIJZONDERE BEPALINGEN OVER BEROEP BIJ DE RECHTBANK

TITEL 8.1 ALGEMENE BEPALINGEN

AFDELING 8.1.1 BEVOEGDHEID
Artikel 8:1
  • 1. Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank.

  • 2. Met een besluit wordt gelijkgesteld een andere handeling van een bestuursorgaan waarbij een ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Ambtenarenwet als zodanig of een dienstplichtige als bedoeld in hoofdstuk 2 van de Kaderwet dienstplicht als zodanig, hun nagelaten betrekkingen of hun rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.

  • 3. Met een besluit worden gelijkgesteld:

    a. de schriftelijke beslissing, inhoudende de weigering van de goedkeuring van een besluit, inhoudende een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel of de intrekking of de vaststelling van de inwerkingtreding van een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel, en

    b. de schriftelijke beslissing, inhoudende de weigering van de goedkeuring van een besluit ter voorbereiding van een privaatrechtelijke rechtshandeling.

Artikel 8:2

Geen beroep kan worden ingesteld tegen:

a. een besluit, inhoudende een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel,

b. een besluit, inhoudende de intrekking of de vaststelling van de inwerkingtreding van een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel, en

c. een besluit, inhoudende de goedkeuring van een besluit, inhoudende een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel of de intrekking of de vaststelling van de inwerkingtreding van een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel.

Artikel 8:3

Geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit ter voorbereiding van een privaatrechtelijke rechtshandeling.

Artikel 8:4

Geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit:

a. inhoudende schorsing of vernietiging van een besluit van een ander bestuursorgaan,

b. op grond van een in enig wettelijk voorschrift voor het geval van buitengewone omstandigheden toegekende bevoegdheid of opgelegde verplichting in deze omstandigheden genomen,

c. genomen op grond van een wettelijk voorschrift ter beveiliging van de militaire belangen van het Koninkrijk of zijn bondgenoten,

d. tot benoeming of aanstelling, tenzij beroep wordt ingesteld door een ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Ambtenarenwet als zodanig of een dienstplichtige als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet rechtstoestand dienstplichtigen als zodanig, hun nagelaten betrekkingen of hun rechtverkrijgenden,

e. inhoudende een beoordeling van het kennen of kunnen van een kandidaat of leerling die ter zake is geëxamineerd of op enigerlei andere wijze is getoetst, dan wel inhoudende de vaststelling van opgaven, beoordelingsnormen of nadere regels voor die examinering of toetsing,

f. inhoudende een technische beoordeling van een voertuig of een luchtvaartuig, dan wel een meetmiddel, een onderdeel daarvan of een hulpinrichting daarvoor,

g. genomen op grond van een wettelijk voorschrift inzake belastingen of de heffing van een premie dan wel een premievervangende belasting ingevolge de Wet financiering volksverzekeringen,

h. inzake de nummering van kandidatenlijsten, de geldigheid van lijstverbindingen, het verloop van de stemming, de stemopneming en de vaststelling van de uitslag bij verkiezingen van de leden van vertegenwoordigende organen, alsmede de benoemdverklaring in opengevallen plaatsen, of

i. genomen op grond van een wettelijk voorschrift inzake de verplichte krijgsdienst, voor zover het keuring, herkeuring, inlijving, werkelijke dienst, groot verlof of ontslag betreft, tenzij het besluit betrekking heeft op vrijwillige opkomst, verlenging van werkelijke dienst of kostwinnersvergoeding, of het besluit is genomen op grond van de Wet voor het reservepersoneel der krijgsmacht 1985.

Artikel 8:5

Geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit, genomen op grond van een wettelijk voorschrift dat is opgenomen in de bijlage die bij deze wet behoort.

Artikel 8:6
  • 1. Geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit waartegen beroep bij een andere administratieve rechter kan of kon worden ingesteld.

  • 2. Geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit waartegen administratief beroep kan worden ingesteld of door de belanghebbende kon worden ingesteld.

Artikel 8:7
  • 1. Indien beroep wordt ingesteld tegen een besluit van een provincie, een gemeente, een waterschap of een met toepassing van de Wet gemeenschappelijke regelingen ingesteld openbaar lichaam of gemeenschappelijk orgaan, is de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan het bestuursorgaan zijn zetel heeft bevoegd.

  • 2. Indien beroep wordt ingesteld tegen een besluit van een ander bestuursorgaan, is de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan de indiener van het beroepschrift zijn woonplaats in Nederland heeft bevoegd. Indien de indiener van het beroepschrift geen woonplaats in Nederland heeft, is de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan het bestuursorgaan zijn zetel heeft bevoegd.

Artikel 8:8
  • 1. Indien tegen hetzelfde besluit bij meer dan één bevoegde rechtbank beroep is ingesteld, worden de zaken verder behandeld door de bevoegde rechtbank waarbij als eerste beroep is ingesteld. Indien gelijktijdig bij meer dan één bevoegde rechtbank als eerste beroep is ingesteld, worden de zaken verder behandeld door de bevoegde rechtbank die als eerste wordt genoemd in de Wet op de rechterlijke indeling.

  • 2. De andere rechtbank verwijst onderscheidenlijk de andere rechtbanken verwijzen de daar aanhangig gemaakte zaak of zaken naar de rechtbank die de zaken verder behandelt. De op de zaak of zaken betrekking hebbende stukken worden toegezonden aan de rechtbank die de zaken verder behandelt.

  • 3. Indien tegen hetzelfde besluit bij meer dan één rechtbank beroep is ingesteld, doet het bestuursorgaan daarvan onverwijld mededeling aan die rechtbanken.

Artikel 8:9

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State onderscheidenlijk de Centrale Raad van Beroep oordelen in hoogste ressort over geschillen tussen de rechtbanken over de toepassing van artikel 8:7 in zaken tot de kennisneming waarvan zij in hoger beroep bevoegd zijn.

AFDELING 8.1.2 BEHANDELING DOOR EEN ENKELVOUDIGE EN EEN MEERVOUDIGE KAMER
Artikel 8:10
  • 1. De zaken die bij de rechtbank aanhangig worden gemaakt, worden in behandeling genomen door een enkelvoudige kamer.

  • 2. Indien een zaak naar het oordeel van de enkelvoudige kamer ongeschikt is voor behandeling door één rechter, verwijst zij deze naar een meervoudige kamer. De enkelvoudige kamer kan ook in andere gevallen een zaak naar een meervoudige kamer verwijzen.

  • 3. Indien een zaak naar het oordeel van de meervoudige kamer geschikt is voor verdere behandeling door één rechter, kan zij deze verwijzen naar een enkelvoudige kamer.

  • 4. Verwijzing kan geschieden in elke stand van het geding. Een verwezen zaak wordt voortgezet in de stand waarin zij zich bevindt.

Artikel 8:11
  • 1. De voorschriften omtrent de behandeling van het beroep zijn op de behandeling zowel door een enkelvoudige als door een meervoudige kamer van toepassing.

  • 2. Degene die zitting heeft in een enkelvoudige kamer heeft tevens de bevoegdheden en de verplichtingen die de voorzitter van een meervoudige kamer heeft.

Artikel 8:12

De rechtbank kan aan een rechter-commissaris opdragen het vooronderzoek of een gedeelte daarvan te verrichten.

AFDELING 8.1.3 VERWIJZING, VOEGING EN SPLITSING
Artikel 8:13
  • 1. De rechtbank kan een bij haar aanhangig gemaakte zaak ter verdere behandeling verwijzen naar de rechtbank waar een andere zaak aanhangig is gemaakt, indien naar haar oordeel behandeling van die zaken door één rechtbank gewenst is.

  • 2. Een verzoek daartoe kan worden gedaan tot de aanvang van het onderzoek ter zitting.

  • 3. Indien de rechtbank waarnaar een zaak is verwezen, instemt met de verwijzing, worden de op de zaak betrekking hebbende stukken aan haar toegezonden.

Artikel 8:14
  • 1. De rechtbank kan zaken over hetzelfde of een verwant onderwerp ter behandeling voegen en de behandeling van gevoegde zaken splitsen.

  • 2. Een verzoek daartoe kan worden gedaan tot de sluiting van het onderzoek ter zitting.

AFDELING 8.1.4 WRAKING EN VERSCHONING VAN RECHTERS
Artikel 8:15

Op verzoek van een partij kan elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

Artikel 8:16
  • 1. Het verzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.

  • 2. Het verzoek geschiedt schriftelijk en is gemotiveerd. Na de aanvang van het onderzoek ter zitting onderscheidenlijk na de aanvang van het horen van partijen of getuigen in het vooronderzoek kan het ook mondeling geschieden.

  • 3. Alle feiten of omstandigheden moeten tegelijk worden voorgedragen.

  • 4. Een volgend verzoek om wraking van dezelfde rechter wordt niet in behandeling genomen, tenzij feiten of omstandigheden worden voorgedragen die pas na het eerdere verzoek aan de verzoeker bekend zijn geworden.

  • 5. Geschiedt het verzoek ter zitting, dan wordt het onderzoek ter zitting geschorst.

Artikel 8:17

Een rechter wiens wraking is verzocht, kan in de wraking berusten.

Artikel 8:18
  • 1. Het verzoek om wraking wordt zo spoedig mogelijk behandeld door een meervoudige kamer waarin de rechter wiens wraking is verzocht, geen zitting heeft.

  • 2. De verzoeker en de rechter wiens wraking is verzocht, worden in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. De rechtbank kan ambtshalve of op verzoek van de verzoeker of de rechter wiens wraking is verzocht, bepalen dat zij niet in elkaars aanwezigheid zullen worden gehoord.

  • 3. De rechtbank beslist zo spoedig mogelijk. De beslissing is gemotiveerd en wordt onverwijld aan de verzoeker, de andere partijen en de rechter wiens wraking was verzocht medegedeeld.

  • 4. In geval van misbruik kan de rechtbank bepalen dat een volgend verzoek niet in behandeling wordt genomen. Hiervan wordt in de beslissing melding gemaakt.

  • 5. Tegen de beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Artikel 8:19
  • 1. Op grond van feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:15 kan elk van de rechters die een zaak behandelen, verzoeken zich te mogen verschonen.

  • 2. Het verzoek geschiedt schriftelijk en is gemotiveerd. Na de aanvang van het onderzoek ter zitting, onderscheidenlijk na de aanvang van het horen van partijen of getuigen in het vooronderzoek kan het ook mondeling geschieden.

  • 3. Geschiedt het verzoek ter zitting, dan wordt het onderzoek ter zitting geschorst.

Artikel 8:20
  • 1. Het verzoek om verschoning wordt zo spoedig mogelijk behandeld door een meervoudige kamer waarin de rechter die om verschoning heeft verzocht, geen zitting heeft.

  • 2. De rechtbank beslist zo spoedig mogelijk. De beslissing is gemotiveerd en wordt onverwijld aan partijen en de rechter die om verschoning had verzocht medegedeeld.

  • 3. Tegen de beslissing staat geen rechtsmiddel open.

AFDELING 8.1.5 PARTIJEN
Artikel 8:21
  • 1. Natuurlijke personen, onbekwaam om in rechte te staan, worden in het geding vertegenwoordigd door hun vertegenwoordigers naar burgerlijk recht. De wettelijke vertegenwoordiger behoeft niet de machtiging van de kantonrechter, bedoeld in artikel 349 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde personen kunnen zelf in het geding optreden, indien zij tot redelijke waardering van hun belangen in staat kunnen worden geacht.

  • 3. Indien geen wettelijke vertegenwoordiger aanwezig is, of deze niet beschikbaar is en de zaak spoedeisend is, kan de rechtbank een voorlopige vertegenwoordiger benoemen. De benoeming vervalt zodra een wettelijke vertegenwoordiger aanwezig is of de wettelijke vertegenwoordiger weer beschikbaar is.

Artikel 8:22
  • 1. In geval van faillissement of surséance van betaling zijn de artikelen 25, 27 en 31 van de Faillissementswet van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De artikelen 25, tweede lid, en 27 vinden geen toepassing, indien partijen vóór de faillietverklaring zijn uitgenodigd om op een zitting van de rechtbank te verschijnen.

Artikel 8:23
  • 1. Een bestuursorgaan dat een college is, wordt in het geding vertegenwoordigd door een of meer door het bestuursorgaan aangewezen leden.

  • 2. De Kroon wordt in het geding vertegenwoordigd door Onze Minister wie het aangaat onderscheidenlijk door een of meer van Onze Ministers wie het aangaat.

Artikel 8:24
  • 1. Partijen kunnen zich laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen.

  • 2. De rechtbank kan van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen.

  • 3. Het tweede lid is niet van toepassing ten aanzien van advocaten en procureurs.

Artikel 8:25
  • 1. De rechtbank kan bijstand of vertegenwoordiging door een persoon tegen wie ernstige bezwaren bestaan, weigeren.

  • 2. De betrokken partij en de in het eerste lid bedoelde persoon worden onverwijld in kennis gesteld van de weigering en de reden daarvoor.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van advocaten en procureurs.

Artikel 8:26
  • 1. De rechtbank kan tot de sluiting van het onderzoek ter zitting ambtshalve, op verzoek van een partij of op hun eigen verzoek, belanghebbenden in de gelegenheid stellen als partij aan het geding deel te nemen.

  • 2. Indien de rechtbank vermoedt dat er onbekende belanghebbenden zijn, kan zij in de Staatscourant doen aankondigen dat een zaak bij haar aanhangig is. Naast de aankondiging in de Staatscourant kan ook een ander middel voor de aankondiging worden gebruikt.

Artikel 8:27
  • 1. Partijen die door de rechtbank zijn opgeroepen om in persoon dan wel in persoon of bij gemachtigde te verschijnen, al dan niet voor het geven van inlichtingen, zijn verplicht te verschijnen en de verlangde inlichtingen te geven. Partijen worden hierop gewezen, alsmede op artikel 8:31.

  • 2. Indien het een rechtspersoon betreft of een bestuursorgaan dat een college is, kan de rechtbank een of meer bepaalde bestuurders onderscheidenlijk een of meer bepaalde leden oproepen.

Artikel 8:28

Partijen aan wie door de rechtbank is verzocht schriftelijk inlichtingen te geven, zijn verplicht de verlangde inlichtingen te geven. Partijen worden hierop gewezen, alsmede op artikel 8:31.

Artikel 8:29
  • 1. Partijen die verplicht zijn inlichtingen te geven dan wel stukken over te leggen, kunnen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, het geven van inlichtingen dan wel het overleggen van stukken weigeren of de rechtbank mededelen dat uitsluitend zij kennis zal mogen nemen van de inlichtingen onderscheidenlijk de stukken.

  • 2. Gewichtige redenen zijn voor een bestuursorgaan in ieder geval niet aanwezig, voor zover ingevolge de Wet openbaarheid van bestuur de verplichting zou bestaan een verzoek om informatie, vervat in de over te leggen stukken, in te willigen.

  • 3. De rechtbank beslist of de in het eerste lid bedoelde weigering onderscheidenlijk de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is.

  • 4. Indien de rechtbank heeft beslist dat de weigering gerechtvaardigd is, vervalt de verplichting.

  • 5. Indien de rechtbank heeft beslist dat de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is, kan zij slechts met toestemming van de andere partijen mede op de grondslag van die inlichtingen onderscheidenlijk die stukken uitspraak doen.

Artikel 8:30

Partijen zijn verplicht mee te werken aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8:47, eerste lid. Partijen worden hierop gewezen, alsmede op artikel 8:31.

Artikel 8:31

Indien een partij niet voldoet aan de verplichting te verschijnen, inlichtingen te geven, stukken over te leggen of mee te werken aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8:47, eerste lid, kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekkingen maken die haar geraden voorkomen.

Artikel 8:32
  • 1. De rechtbank kan, indien de vrees bestaat dat kennisneming van stukken door een partij haar lichamelijke of geestelijke gezondheid zou schaden, bepalen dat deze kennisneming is voorbehouden aan een gemachtigde die advocaat of arts is dan wel daarvoor van de rechtbank bijzondere toestemming heeft gekregen.

  • 2. De rechtbank kan, indien kennisneming van stukken door een partij de persoonlijke levenssfeer van een ander onevenredig zou schaden, bepalen dat deze kennisneming is voorbehouden aan een gemachtigde die advocaat of arts is dan wel daarvoor van de rechtbank bijzondere toestemming heeft gekregen.

AFDELING 8.1.6 GETUIGEN, DESKUNDIGEN EN TOLKEN
Artikel 8:33
  • 1. Ieder die door de rechtbank als getuige wordt opgeroepen, is verplicht aan de oproeping gevolg te geven en getuigenis af te leggen.

  • 2. In de oproeping worden vermeld de plaats en het tijdstip waarop de getuige zal worden gehoord, de feiten waarop het horen betrekking zal hebben en de gevolgen die zijn verbonden aan het niet verschijnen.

  • 3. De artikelen 191, tweede en vierde lid, 198, 199, eerste lid, 200, eerste lid, 201, 202, eerste en derde lid, 203, eerste lid, en 204 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 4. De rechtbank kan bepalen dat getuigen niet zullen worden gehoord dan na het afleggen van de eed of de belofte. Zij leggen in dat geval de eed of de belofte af dat zij zullen zeggen de gehele waarheid en niets dan de waarheid.

Artikel 8:34
  • 1. De deskundige die zijn benoeming heeft aanvaard, is verplicht zijn opdracht onpartijdig en naar beste weten te vervullen.

  • 2. Artikel 191, tweede lid, onderdeel b, en vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 8:35
  • 1. De tolk die zijn benoeming heeft aanvaard en die door de rechtbank wordt opgeroepen, is verplicht aan de oproeping gevolg te geven en zijn opdracht onpartijdig en naar beste weten te vervullen. De artikelen 198 en 204 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 2. In de oproeping worden vermeld de plaats en het tijdstip waarop de opdracht moet worden vervuld en de gevolgen die zijn verbonden aan het niet verschijnen.

Artikel 8:36
  • 1. Aan de door de rechtbank opgeroepen getuigen, deskundigen en tolken en de deskundigen die een onderzoek als bedoeld in artikel 8:47, eerste lid, hebben ingesteld, wordt ten laste van het Rijk een vergoeding toegekend. Het bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken bepaalde is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De partij die een getuige of deskundige heeft meegebracht of opgeroepen, dan wel aan wie een verslag van een deskundige is uitgebracht, is aan deze een vergoeding verschuldigd. Het bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken bepaalde is van overeenkomstige toepassing.

AFDELING 8.1.7 VERZENDING VAN STUKKEN
Artikel 8:37
  • 1. Oproepingen, de uitnodiging om op een zitting van de rechtbank te verschijnen, alsmede de verzending van een afschrift van de uitspraak en van het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak geschieden door de griffier bij aangetekende brief of bij brief met ontvangstbevestiging, tenzij de rechtbank anders bepaalt.

  • 2. Voor het overige geschiedt de verzending van stukken door de griffier bij gewone brief, tenzij de rechtbank anders bepaalt.

  • 3. In een brief wordt de datum van verzending vermeld.

Artikel 8:38
  • 1. Indien de griffier een bij aangetekende brief of bij brief met ontvangstbevestiging verzonden stuk terug ontvangt en hem blijkt dat de geadresseerde op de dag van verzending of uiterlijk een week daarna in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens stond ingeschreven op het op het stuk vermelde adres, dan verzendt hij het stuk zo spoedig mogelijk bij gewone brief.

  • 2. In de overige gevallen waarin de griffier een bij aangetekende brief of bij brief met ontvangstbevestiging verzonden stuk terug ontvangt, verbetert hij, indien mogelijk, het op het stuk vermelde adres en verzendt hij het stuk opnieuw bij aangetekende brief of bij brief met ontvangstbevestiging.

Artikel 8:39
  • 1. De griffier zendt de op de zaak betrekking hebbende stukken zo spoedig mogelijk aan partijen, voor zover de rechtbank niet op grond van de artikelen 8:29 of 8:32 anders heeft beslist.

  • 2. De griffier kan de toezending van zeer omvangrijke stukken of van stukken die bezwaarlijk kunnen worden vermenigvuldigd, achterwege laten. Hij stelt partijen daarvan in kennis en vermeldt daarbij dat deze stukken gedurende een door hem te bepalen termijn van ten minste een week ter griffie ter inzage worden gelegd.

  • 3. Partijen kunnen afschriften van of uittreksels uit de in het tweede lid bedoelde stukken verkrijgen. Met betrekking tot de kosten is het bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken bepaalde van overeenkomstige toepassing.

Artikel 8:40

Indien het beroepschrift is ingediend door twee of meer personen, kan worden volstaan met verzending van de oproeping, de uitnodiging om op een zitting van de rechtbank te verschijnen, de op de zaak betrekking hebbende stukken en een afschrift van de uitspraak of van het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak aan de persoon die als eerste in het beroepschrift is vermeld.

TITEL 8.2 BEHANDELING VAN HET BEROEP

AFDELING 8.2.1 GRIFFIERECHT
Artikel 8:41
  • 1. Van de indiener van het beroepschrift wordt door de griffier een griffierecht geheven. Indien het een beroepschrift ter zake van twee of meer samenhangende besluiten of van twee of meer indieners ter zake van hetzelfde besluit betreft, is eenmaal griffierecht verschuldigd. In die gevallen bedraagt het griffierecht het hoogste op grond van het derde lid ter zake van een van de besluiten onderscheidenlijk door een van de indieners verschuldigde bedrag.

  • 2. De griffier wijst de indiener van het beroepschrift op de verschuldigdheid van het griffierecht en deelt hem mee dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de dag van verzending van zijn mededeling dient te zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank dan wel ter griffie dient te zijn gestort. Indien het bedrag niet binnen deze termijn is bijgeschreven of gestort, wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

  • 3. Het griffierecht bedraagt:

    a. f 55 indien door een natuurlijke persoon beroep is ingesteld tegen:

    1°. een besluit, genomen op grond van een wettelijk voorschrift dat is opgenomen in de onderdelen B en C, onder 1 tot en met 25 en 29, van de bijlage die bij de Beroepswet behoort,

    2°. een besluit inzake een uitkering bij werkloosheid of ziekte, genomen ten aanzien van een ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Ambtenarenwet als zodanig of een dienstplichtige als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet rechtstoestand dienstplichtigen als zodanig, hun nagelaten betrekkingen of hun rechtverkrijgenden, of

    3°. een besluit inzake een uitkering op grond van blijvende arbeidsongeschiktheid op grond van een wettelijk voorschrift waarbij de natuurlijke persoon ter zake van zijn arbeidsongeschiktheid vanwege het Rijk invaliditeitspensioen is verzekerd, of een besluit, genomen op grond van artikel P 9 van de Algemene burgerlijke pensioenwet,

    b. f 210 indien door een natuurlijke persoon beroep is ingesteld tegen een ander besluit dan een besluit als bedoeld in onderdeel a, tenzij bij wet anders is bepaald, en

    c. f 420 indien anders dan door een natuurlijke persoon beroep is ingesteld.

  • 4. Indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, wordt het door de indiener betaalde griffierecht aan hem vergoed door de desbetreffende rechtspersoon. In de overige gevallen kan de desbetreffende rechtspersoon, indien het beroep wordt ingetrokken, het betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoeden.

  • 5. De in het derde lid genoemde bedragen kunnen bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd voor zover het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie daartoe aanleiding geeft.

AFDELING 8.2.2 VOORONDERZOEK
Artikel 8:42
  • 1. Binnen vier weken na de dag van verzending van het beroepschrift aan het bestuursorgaan zendt dit de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank en dient het een verweerschrift in.

  • 2. De rechtbank kan de in het eerste lid bedoelde termijn verlengen.

Artikel 8:43
  • 1. De rechtbank kan de indiener van het beroepschrift in de gelegenheid stellen schriftelijk te repliceren. In dat geval wordt het bestuursorgaan in de gelegenheid gesteld schriftelijk te dupliceren. De rechtbank stelt de termijnen voor repliek en dupliek vast.

  • 2. De rechtbank stelt andere partijen dan de in het eerste lid bedoelde in de gelegenheid om ten minste eenmaal een schriftelijke uiteenzetting over de zaak te geven. Zij stelt hiervoor een termijn vast.

Artikel 8:44
  • 1. De rechtbank kan partijen oproepen om in persoon dan wel in persoon of bij gemachtigde te verschijnen om te worden gehoord, al dan niet voor het geven van inlichtingen. Indien niet alle partijen worden opgeroepen, worden de niet opgeroepen partijen in de gelegenheid gesteld het horen bij te wonen en een uiteenzetting over de zaak te geven.

  • 2. Van het geven van inlichtingen wordt door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.

  • 3. Het wordt door de voorzitter van de meervoudige kamer en de griffier ondertekend. Bij verhindering van de voorzitter of de griffier wordt dit in het proces-verbaal vermeld.

Artikel 8:45
  • 1. De rechtbank kan partijen en anderen verzoeken binnen een door haar te bepalen termijn schriftelijk inlichtingen te geven en onder hen berustende stukken in te zenden.

  • 2. Bestuursorganen zijn, ook als zij geen partij zijn, verplicht aan het verzoek, bedoeld in het eerste lid, te voldoen. Artikel 8:29 is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Werkgevers van partijen zijn, ook als zij geen partij zijn, verplicht aan het verzoek, bedoeld in het eerste lid, te voldoen. Artikel 8:29 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 8:46
  • 1. De rechtbank kan getuigen oproepen.

  • 2. De rechtbank deelt de namen en woonplaatsen van de getuigen, de plaats en het tijdstip waarop dezen zullen worden gehoord en de feiten waarop het horen betrekking zal hebben, ten minste een week tevoren aan partijen mee.

  • 3. De artikelen 205, eerste, tweede en derde lid, eerste volzin, en 206, eerste tot en met derde en vijfde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 8:47
  • 1. De rechtbank kan een deskundige benoemen voor het instellen van een onderzoek.

  • 2. Bij de benoeming worden vermeld de opdracht die moet worden vervuld en de termijn, bedoeld in het vierde lid.

  • 3. Van het voornemen tot het benoemen van een deskundige als bedoeld in het eerste lid wordt aan partijen mededeling gedaan. De rechtbank kan partijen in de gelegenheid stellen om hun wensen omtrent het onderzoek binnen een door haar te bepalen termijn schriftelijk aan haar kenbaar te maken.

  • 4. De rechtbank stelt een termijn binnen welke de deskundige aan haar een schriftelijk verslag van het onderzoek uitbrengt.

  • 5. Partijen kunnen binnen vier weken na de dag van verzending van het verslag aan hen schriftelijk hun zienswijze met betrekking tot het verslag naar voren brengen.

  • 6. De rechtbank kan de in het vijfde lid bedoelde termijn verlengen.

Artikel 8:48
  • 1. De arts die voor het instellen van een onderzoek als bedoeld in artikel 8:47, eerste lid, een persoon moet onderzoeken, kan de voor het onderzoek van belang zijnde inlichtingen over deze persoon inwinnen bij de behandelend arts of de behandelende artsen, de verzekeringsarts en de adviserend arts van het bestuursorgaan.

  • 2. Zij verstrekken de gevraagde inlichtingen voor zover daardoor de persoonlijke levenssfeer van de betrokken persoon niet onevenredig wordt geschaad.

Artikel 8:49

De rechtbank kan tolken benoemen.

Artikel 8:50
  • 1. De rechtbank kan een onderzoek ter plaatse instellen. Zij heeft daarbij toegang tot elke plaats voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van haar taak nodig is.

  • 2. Bestuursorganen verlenen de medewerking die in het belang van het onderzoek is vereist.

  • 3. Van plaats en tijdstip van het onderzoek wordt aan partijen mededeling gedaan. Zij kunnen bij het onderzoek aanwezig zijn.

  • 4. Van het onderzoek wordt door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.

  • 5. Het wordt door de voorzitter van de meervoudige kamer en de griffier ondertekend. Bij verhindering van de voorzitter of de griffier wordt dit in het proces-verbaal vermeld.

Artikel 8:51
  • 1. De rechtbank kan aan een door haar aangewezen gerechtsauditeur of aan de griffier opdragen een onderzoek ter plaatse in te stellen. Deze heeft daarbij toegang tot elke plaats voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van de hem opgedragen taak nodig is. De rechtbank is bevoegd tot het geven van een machtiging tot binnentreden.

  • 2. Artikel 8:50, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Van het onderzoek wordt door de gerechtsauditeur of de griffier een proces-verbaal opgemaakt, dat door hem wordt ondertekend.

AFDELING 8.2.3 VERSNELDE BEHANDELING
Artikel 8:52
  • 1. De rechtbank kan, indien de zaak spoedeisend is, bepalen dat deze versneld wordt behandeld.

  • 2. In dat geval kan de rechtbank:

    a. de in artikel 8:41, tweede lid, bedoelde termijn verkorten,

    b. de in artikel 8:42, eerste lid, bedoelde termijn verkorten,

    c. artikel 8:43, tweede lid, geheel of gedeeltelijk buiten toepassing laten,

    d. artikel 8:47, derde lid, geheel of gedeeltelijk buiten toepassing laten, en

    e. de in artikel 8:47, vijfde lid, bedoelde termijn verkorten.

  • 3. Indien de rechtbank bepaalt dat de zaak versneld wordt behandeld, bepaalt zij tevens zo spoedig mogelijk het tijdstip waarop de zitting zal plaatsvinden en doet zij daarvan onverwijld mededeling aan partijen. Artikel 8:56 is niet van toepassing.

Artikel 8:53

Blijkt aan de rechtbank bij de behandeling dat de zaak niet voldoende spoedeisend is om een versnelde behandeling te rechtvaardigen of dat de zaak een gewone behandeling vordert, dan bepaalt zij dat de zaak verder op de gewone wijze wordt behandeld.

AFDELING 8.2.4 VEREENVOUDIGDE BEHANDELING
Artikel 8:54
  • 1. Totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de rechtbank te verschijnen, kan de rechtbank het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat:

    a. zij kennelijk onbevoegd is,

    b. het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is,

    c. het beroep kennelijk ongegrond is, of

    d. het beroep kennelijk gegrond is.

  • 2. In de uitspraak na toepassing van het eerste lid worden partijen gewezen op artikel 8:55, eerste lid.

Artikel 8:55
  • 1. Tegen de uitspraak, bedoeld in artikel 8:54, tweede lid, kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan verzet doen bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord. De artikelen 6:4, derde lid, 6:5 tot en met 6:9, 6:11, 6:14, 6:15, 6:17 en 6:21 zijn van overeenkomstige toepassing

  • 2. Indien bij wet de werking van een uitspraak wordt opgeschort totdat de termijn voor het instellen van hoger beroep is verstreken of, indien hoger beroep is ingesteld, op het hoger beroep is beslist, wordt de werking van de uitspraak, bedoeld in artikel 8:54, tweede lid, op overeenkomstige wijze opgeschort.

  • 3. Alvorens uitspraak te doen op het verzet, stelt de rechtbank de indiener van het verzetschrift die daarom heeft gevraagd, in de gelegenheid op een zitting te worden gehoord, tenzij zij van oordeel is dat het verzet gegrond is. Indien de indiener van het verzetschrift daarom niet heeft gevraagd, kan de rechtbank hem in de gelegenheid stellen op een zitting te worden gehoord.

  • 4. Indien de uitspraak waartegen verzet is gedaan, is gedaan door een meervoudige kamer, wordt uitspraak op het verzet gedaan door een meervoudige kamer. Van de kamer die uitspraak doet op het verzet maakt geen deel uit degene die zitting heeft gehad in de kamer die de uitspraak heeft gedaan waartegen verzet is gedaan.

  • 5. De uitspraak strekt tot:

    a. niet-ontvankelijkverklaring van het verzet,

    b. ongegrondverklaring van het verzet, of

    c. gegrondverklaring van het verzet.

  • 6. Indien de rechtbank het verzet niet-ontvankelijk of ongegrond verklaart, blijft de uitspraak waartegen verzet was gedaan in stand.

  • 7. Indien de rechtbank het verzet gegrond verklaart, vervalt de uitspraak waartegen verzet was gedaan en wordt het onderzoek voortgezet in de stand waarin het zich bevond.

AFDELING 8.2.5 ONDERZOEK TER ZITTING
Artikel 8:56

Na afloop van het vooronderzoek worden partijen ten minste drie weken tevoren uitgenodigd om op een in de uitnodiging te vermelden plaats en tijdstip op een zitting van de rechtbank te verschijnen.

Artikel 8:57

Indien partijen daarvoor toestemming hebben gegeven, kan de rechtbank bepalen dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. In dat geval sluit de rechtbank het onderzoek.

Artikel 8:58
  • 1. Tot tien dagen voor de zitting kunnen partijen nadere stukken indienen.

  • 2. Op deze bevoegdheid worden partijen in de uitnodiging, bedoeld in artikel 8:56, gewezen.

Artikel 8:59

De rechtbank kan een partij oproepen om in persoon dan wel in persoon of bij gemachtigde te verschijnen, al dan niet voor het geven van inlichtingen.

Artikel 8:60
  • 1. De rechtbank kan getuigen oproepen en deskundigen en tolken benoemen.

  • 2. De opgeroepen getuige en de deskundige of de tolk die zijn benoeming heeft aanvaard en door de rechtbank wordt opgeroepen, zijn verplicht aan de oproeping gevolg te geven. De artikelen 198 en 204 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing. In de oproeping van de deskundige worden vermeld de opdracht die moet worden vervuld, de plaats en het tijdstip waarop de opdracht moet worden vervuld en de gevolgen die zijn verbonden aan het niet verschijnen.

  • 3. Namen en woonplaatsen van de opgeroepen getuigen en deskundigen en de feiten waarop het horen betrekking zal hebben onderscheidenlijk de opdracht die moet worden vervuld, worden bij de uitnodiging, bedoeld in artikel 8:56, aan partijen zoveel mogelijk medegedeeld.

  • 4. Partijen kunnen getuigen en deskundigen meebrengen of bij aangetekende brief of deurwaardersexploit oproepen, mits daarvan uiterlijk een week voor de dag van de zitting aan de rechtbank en aan de andere partijen mededeling is gedaan, met vermelding van namen en woonplaatsen. Op deze bevoegdheid worden partijen in de uitnodiging, bedoeld in artikel 8:56, gewezen.

Artikel 8:61
  • 1. De voorzitter van de meervoudige kamer heeft de leiding van de zitting.

  • 2. De griffier houdt aantekening van het verhandelde ter zitting.

  • 3. De griffier maakt een proces-verbaal op van de zitting, indien de rechtbank dit ambtshalve of op verzoek van een partij die daarbij belang heeft, bepaalt en indien hoger beroep wordt ingesteld.

  • 4. Het bevat de namen van de rechter of de rechters die de zaak behandelt onderscheidenlijk behandelen, die van partijen en van hun vertegenwoordigers of gemachtigden die op de zitting zijn verschenen en van degenen die hen hebben bijgestaan, en die van de getuigen, deskundigen en tolken die op de zitting zijn verschenen.

  • 5. Het houdt een vermelding in van hetgeen op de zitting met betrekking tot de zaak is voorgevallen.

  • 6. Het wordt door de voorzitter van de meervoudige kamer en de griffier ondertekend. Bij verhindering van de voorzitter of de griffier wordt dit in het proces-verbaal vermeld.

  • 7. Aan het proces-verbaal kunnen overgelegde pleitnotities worden gehecht.

  • 8. De rechtbank kan bepalen dat de verklaring van een partij, getuige of deskundige geheel in het proces-verbaal zal worden opgenomen. In dat geval wordt de verklaring onverwijld op schrift gesteld en aan de partij, getuige of deskundige voorgelezen. Deze mag daarin wijzigingen aanbrengen, die op schrift worden gesteld en aan de partij, getuige of deskundige worden voorgelezen. De verklaring wordt door de partij, getuige of deskundige ondertekend. Heeft ondertekening niet plaats, dan wordt de reden daarvan in het proces-verbaal vermeld.

Artikel 8:62
  • 1. De zitting is openbaar.

  • 2. De rechtbank kan bepalen dat het onderzoek ter zitting geheel of gedeeltelijk zal plaatshebben met gesloten deuren:

    a. in het belang van de openbare orde of de goede zeden,

    b. in het belang van de veiligheid van de Staat,

    c. indien de belangen van minderjarigen of de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eisen, of

    d. indien openbaarheid het belang van een goede rechtspleging ernstig zou schaden.

Artikel 8:63
  • 1. Op het horen van getuigen en deskundigen is artikel 205, tweede en derde lid, eerste volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing. Op het horen van getuigen is artikel 205, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De rechtbank kan afzien van het horen van door een partij meegebrachte of opgeroepen getuigen en deskundigen indien zij van oordeel is dat dit redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.

  • 3. Indien een door een partij opgeroepen getuige of deskundige niet is verschenen, kan de rechtbank deze oproepen. In dat geval schorst de rechtbank het onderzoek ter zitting.

Artikel 8:64
  • 1. De rechtbank kan het onderzoek ter zitting schorsen. Zij kan daarbij bepalen dat het vooronderzoek wordt hervat.

  • 2. Indien bij de schorsing geen tijdstip van de nadere zitting is bepaald, bepaalt de rechtbank dit zo spoedig mogelijk. De griffier doet zo spoedig mogelijk mededeling aan partijen van het tijdstip van de nadere zitting.

  • 3. In de gevallen waarin schorsing van het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden, wordt de zaak op de nadere zitting hervat in de stand waarin zij zich bevond.

  • 4. De rechtbank kan bepalen dat het onderzoek ter zitting opnieuw wordt aangevangen.

  • 5. Indien partijen daarvoor toestemming hebben gegeven, kan de rechtbank bepalen dat de nadere zitting achterwege blijft. In dat geval sluit de rechtbank het onderzoek.

Artikel 8:65
  • 1. De rechtbank sluit het onderzoek ter zitting, wanneer zij van oordeel is dat het is voltooid.

  • 2. Voordat het onderzoek ter zitting wordt gesloten, hebben partijen het recht voor het laatst het woord te voeren.

  • 3. Zodra het onderzoek ter zitting is gesloten, deelt de voorzitter mee wanneer uitspraak zal worden gedaan.

AFDELING 8.2.6 UITSPRAAK
Artikel 8:66
  • 1. Tenzij mondeling uitspraak wordt gedaan, doet de rechtbank binnen zes weken na de sluiting van het onderzoek schriftelijk uitspraak.

  • 2. In bijzondere omstandigheden kan de rechtbank deze termijn met ten hoogste zes weken verlengen.

  • 3. Van deze verlenging wordt aan partijen mededeling gedaan.

Artikel 8:67
  • 1. De rechtbank kan na de sluiting van het onderzoek ter zitting onmiddellijk mondeling uitspraak doen. De uitspraak kan voor ten hoogste een week worden verdaagd onder aanzegging aan partijen van het tijdstip van de uitspraak.

  • 2. De mondelinge uitspraak bestaat uit de beslissing en de gronden van de beslissing.

  • 3. Van de mondelinge uitspraak wordt door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.

  • 4. Het wordt door de voorzitter van de meervoudige kamer en de griffier ondertekend. Bij verhindering van de voorzitter of de griffier wordt dit in het proces-verbaal vermeld.

  • 5. De rechtbank spreekt de beslissing, bedoeld in het tweede lid, in het openbaar uit, in tegenwoordigheid van de griffier. Daarbij wordt vermeld door wie, binnen welke termijn en bij welke administratieve rechter welk rechtsmiddel kan worden aangewend.

  • 6. De mededeling, bedoeld in het vijfde lid, tweede volzin, wordt in het proces-verbaal vermeld.

Artikel 8:68
  • 1. Indien de rechtbank van oordeel is dat het onderzoek niet volledig is geweest, kan zij het heropenen. De rechtbank bepaalt daarbij op welke wijze het onderzoek wordt voortgezet.

  • 2. De griffier doet zo spoedig mogelijk mededeling daarvan aan partijen.

Artikel 8:69
  • 1. De rechtbank doet uitspraak op de grondslag van het beroepschrift, de overgelegde stukken, het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek ter zitting.

  • 2. De rechtbank vult ambtshalve de rechtsgronden aan.

  • 3. De rechtbank kan ambtshalve de feiten aanvullen.

Artikel 8:70

De uitspraak strekt tot:

a. onbevoegdverklaring van de rechtbank,

b. niet-ontvankelijkverklaring van het beroep,

c. ongegrondverklaring van het beroep, of

d. gegrondverklaring van het beroep.

Artikel 8:71

Voor zover uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter kan worden ingesteld, wordt dit in de uitspraak vermeld. De burgerlijke rechter is aan die beslissing gebonden.

Artikel 8:72
  • 1. Indien de rechtbank het beroep gegrond verklaart, vernietigt zij het bestreden besluit geheel of gedeeltelijk.

  • 2. Vernietiging van een besluit of een gedeelte van een besluit brengt vernietiging van de rechtsgevolgen van dat besluit of van het vernietigde gedeelte daarvan mee.

  • 3. De rechtbank kan bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan geheel of gedeeltelijk in stand blijven.

  • 4. Indien de rechtbank het beroep gegrond verklaart, kan zij het bestuursorgaan opdragen een nieuw besluit te nemen of een andere handeling te verrichten met inachtneming van haar uitspraak, dan wel kan zij bepalen dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan.

  • 5. De rechtbank kan het bestuursorgaan een termijn stellen voor het nemen van een nieuw besluit of het verrichten van een andere handeling.

  • 6. De rechtbank kan bepalen dat een voorlopige voorziening vervalt op een later tijdstip dan het tijdstip waarop zij uitspraak heeft gedaan.

  • 7. De rechtbank kan bepalen dat, indien of zolang het bestuursorgaan niet voldoet aan een uitspraak, de door haar aangewezen rechtspersoon aan een door haar aangewezen partij een in de uitspraak vast te stellen dwangsom verbeurt. De artikelen 611a tot en met 611i van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 8:73
  • 1. Indien de rechtbank het beroep gegrond verklaart, kan zij, indien daarvoor gronden zijn, op verzoek van een partij de door haar aangewezen rechtspersoon veroordelen tot vergoeding van de schade die die partij lijdt.

  • 2. Indien de rechtbank de omvang van de schadevergoeding bij haar uitspraak niet of niet volledig kan vaststellen, bepaalt zij in haar uitspraak dat ter voorbereiding van een nadere uitspraak daarover het onderzoek wordt heropend. De rechtbank bepaalt daarbij op welke wijze het onderzoek wordt voortgezet.

Artikel 8:74
  • 1. Indien de rechtbank het beroep gegrond verklaart, houdt de uitspraak tevens in dat aan de indiener van het beroepschrift het door hem betaalde griffierecht wordt vergoed door de door de rechtbank aangewezen rechtspersoon.

  • 2. In de overige gevallen kan de uitspraak inhouden dat het betaalde griffierecht door de door de rechtbank aangewezen rechtspersoon geheel of gedeeltelijk wordt vergoed.

Artikel 8:75
  • 1. De rechtbank is bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Een natuurlijke persoon kan slechts in de kosten worden veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling als bedoeld in de eerste volzin uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop bij de uitspraak het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.

  • 2. In geval van een veroordeling in de kosten ten behoeve van een partij aan wie ter zake van het beroep een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, wordt het bedrag van de kosten betaald aan de griffier. Artikel 57b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Indien een bestuursorgaan in de kosten wordt veroordeeld, wijst de rechtbank de rechtspersoon aan die de kosten moet vergoeden.

Artikel 8:75a
  • 1. In geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 in de kosten worden veroordeeld. Het verzoek wordt gedaan tegelijk met de intrekking van het beroep. Indien aan dit vereiste niet is voldaan, wordt het verzoek niet-ontvankelijk verklaard.

  • 2. De rechtbank stelt de verzoeker zo nodig in de gelegenheid het verzoek schriftelijk toe te lichten en stelt het bestuursorgaan in de gelegenheid een verweerschrift in te dienen. Zij stelt hiervoor termijnen vast. Indien het verzoek mondeling wordt gedaan, kan de rechtbank bepalen dat het toelichten van het verzoek en het voeren van verweer onmiddellijk mondeling geschieden.

  • 3. Indien het toelichten van het verzoek en het voeren van verweer mondeling zijn geschied, sluit de rechtbank het onderzoek. In de overige gevallen zijn de afdelingen 8.2.4 en 8.2.5 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 8:76

Voor zover een uitspraak strekt tot betaling van een bepaald geldbedrag kan zij ten uitvoer worden gelegd overeenkomstig de bepalingen van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Artikel 8:77
  • 1. De schriftelijke uitspraak vermeldt:

    a. de namen van partijen en van hun vertegenwoordigers of gemachtigden,

    b. de gronden van de beslissing,

    c. de beslissing,

    d. de naam van de rechter of de namen van de rechters die de zaak heeft onderscheidenlijk hebben behandeld,

    e. de dag waarop de beslissing is uitgesproken, en

    f. door wie, binnen welke termijn en bij welke administratieve rechter welk rechtsmiddel kan worden aangewend.

  • 2. Indien de uitspraak strekt tot gegrondverklaring van het beroep, wordt in de uitspraak vermeld welke geschreven of ongeschreven rechtsregel of welk algemeen rechtsbeginsel geschonden wordt geoordeeld.

  • 3. De uitspraak wordt ondertekend door de voorzitter van de meervoudige kamer en de griffier. Bij verhindering van de voorzitter of de griffier wordt dit in de uitspraak vermeld.

Artikel 8:78

De rechtbank spreekt de beslissing, bedoeld in artikel 8:77, eerste lid, onderdeel c, in het openbaar uit, in tegenwoordigheid van de griffier.

Artikel 8:79
  • 1. Binnen twee weken na de dagtekening van de uitspraak zendt de griffier kosteloos een afschrift van de uitspraak of van het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak aan partijen.

  • 2. Anderen dan partijen kunnen afschriften of uittreksels van de uitspraak of van het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak verkrijgen. Met betrekking tot de kosten is het bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken bepaalde van overeenkomstige toepassing.

Artikel 8:80

Indien de rechtbank bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit, wordt de uitspraak bovendien overeenkomstig de voor dat besluit voorgeschreven wijze bekendgemaakt door het bevoegde bestuursorgaan.

TITEL 8.3 VOORLOPIGE VOORZIENING EN ONMIDDELLIJKE UITSPRAAK IN DE HOOFDZAAK

Artikel 8:81
  • 1. Indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, kan de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

  • 2. Indien bij de rechtbank beroep is ingesteld, kan een verzoek om voorlopige voorziening worden gedaan door een partij in de hoofdzaak.

  • 3. Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, kan een verzoek om voorlopige voorziening worden gedaan door de indiener van het bezwaarschrift, onderscheidenlijk door de indiener van het beroepschrift of door de belanghebbende die geen recht heeft tot het instellen van administratief beroep.

  • 4. De artikelen 6:4, derde lid, 6:5, 6:6, 6:14, 6:15, 6:17 en 6:21 zijn van overeenkomstige toepassing. De indiener van het verzoekschrift die bezwaar heeft gemaakt dan wel beroep heeft ingesteld, legt daarbij een afschrift van het bezwaar- of beroepschrift over.

Artikel 8:82
  • 1. Van de verzoeker wordt door de griffier een griffierecht geheven. Artikel 8:41, eerste lid, tweede en derde volzin, derde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Artikel 8:41, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de termijn binnen welke de bijschrijving of storting van het verschuldigde bedrag dient plaats te vinden, twee weken bedraagt. De president kan een kortere termijn stellen.

  • 3. Indien het verzoek wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan, onderscheidenlijk de belanghebbende tot wie het bestreden besluit is gericht, aan de president schriftelijk heeft medegedeeld de uitvoering van het bestreden besluit hangende de procedure met betrekking tot de hoofdzaak op te schorten dan wel de gevraagde voorlopige maatregelen te zullen nemen wordt het betaalde griffierecht door de griffier terugbetaald. In de overige gevallen kan de desbetreffende rechtspersoon, indien het verzoek wordt ingetrokken, het betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoeden.

  • 4. De uitspraak kan inhouden dat het betaalde griffierecht door de door de president aangewezen rechtspersoon geheel of gedeeltelijk wordt vergoed.

Artikel 8:83
  • 1. Partijen worden zo spoedig mogelijk uitgenodigd om op een in de uitnodiging te vermelden plaats en tijdstip op een zitting te verschijnen. Binnen een door de president te bepalen termijn zendt het bestuursorgaan de op de zaak betrekking hebbende stukken aan hem. Artikel 8:58 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat tot één dag voor de zitting nadere stukken kunnen worden ingediend. De artikelen 8:59 tot en met 8:65 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat getuigen en deskundigen kunnen worden meegebracht of opgeroepen zonder dat de in artikel 8:60, vierde lid, eerste volzin, bedoelde mededeling is gedaan.

  • 2. Indien administratief beroep is ingesteld, wordt het beroepsorgaan eveneens uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Het beroepsorgaan wordt in de gelegenheid gesteld ter zitting een uiteenzetting over de zaak te geven.

  • 3. Indien de president kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is, kan de president uitspraak doen zonder toepassing van het eerste lid.

  • 4. Indien onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad, kan de president ook in andere gevallen uitspraak doen zonder toepassing van het eerste lid.

Artikel 8:84
  • 1. De president doet zo spoedig mogelijk schriftelijk of mondeling uitspraak.

  • 2. De uitspraak strekt tot:

    a. onbevoegdverklaring van de president,

    b. niet-ontvankelijkverklaring van het verzoek,

    c. afwijzing van het verzoek, of

    d. gehele of gedeeltelijke toewijzing van het verzoek.

  • 3. De griffier zendt onverwijld een afschrift van de uitspraak of van het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak kosteloos aan partijen.

  • 4. De artikelen 8:67, tweede tot en met vijfde lid, 8:68, 8:69, 8:72, vijfde en zevende lid, 8:75, 8:75a, 8:76, 8:77, eerste en derde lid, 8:78, 8:79, tweede lid, en 8:80 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 8:85
  • 1. De president kan in zijn uitspraak bepalen wanneer de voorlopige voorziening vervalt.

  • 2. De voorlopige voorziening vervalt in ieder geval zodra:

    a. de termijn voor het instellen van beroep bij de rechtbank tegen het besluit dat op bezwaar of in administratief beroep is genomen, ongebruikt is verstreken,

    b. het bezwaar of het beroep is ingetrokken, of

    c. de rechtbank uitspraak heeft gedaan, tenzij bij de uitspraak een later tijdstip is bepaald.

Artikel 8:86
  • 1. Indien het verzoek wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de president van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.

  • 2. Op deze bevoegdheid van de president worden partijen in de uitnodiging, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, gewezen.

Artikel 8:87
  • 1. De president kan, ook ambtshalve, een voorlopige voorziening opheffen of wijzigen.

  • 2. De artikelen 8:81, tweede, derde en vierde lid, en 8:82 tot en met 8:86 zijn van overeenkomstige toepassing. Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, kan een verzoek om opheffing of wijziging eveneens worden gedaan door een belanghebbende die door de voorlopige voorziening rechtstreeks in zijn belang wordt getroffen, door het bestuursorgaan of door het beroepsorgaan.

  • 3. Indien een verzoek om opheffing of wijziging is gedaan door het bestuursorgaan of het beroepsorgaan en het verzoek geheel of gedeeltelijk wordt toegewezen, kan de uitspraak inhouden dat het betaalde griffierecht door de griffier aan de desbetreffende rechtspersoon wordt terugbetaald.

TITEL 8.4 HERZIENING

Artikel 8:88
  • 1. De rechtbank kan op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:

    a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,

    b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en

    c. waren zij bij de rechtbank eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.

  • 2. Hoofdstuk 6 en de titels 8.2 en 8.3 zijn voor zover nodig van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 10 BEPALINGEN OVER BESTUURSORGANEN

TITEL 10.1 MANDAAT EN DELEGATIE

AFDELING 10.1.1 MANDAAT
Artikel 10:1

Onder mandaat wordt verstaan: de bevoegdheid om in naam van een bestuursorgaan besluiten te nemen.

Artikel 10:2

Een door de gemandateerde binnen de grenzen van zijn bevoegdheid genomen besluit geldt als een besluit van de mandaatgever.

Artikel 10:3
  • 1. Een bestuursorgaan kan mandaat verlenen, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald of de aard van de bevoegdheid zich tegen de mandaatverlening verzet.

  • 2. Mandaat wordt in ieder geval niet verleend indien het betreft een bevoegdheid:

    a. tot het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften, tenzij bij de verlening van die bevoegdheid in mandaatverlening is voorzien;

    b. tot het nemen van een besluit ten aanzien waarvan is bepaald dat het met versterkte meerderheid moet worden genomen of waarvan de aard van de voorgeschreven besluitvormingsprocedure zich anderszins tegen de mandaatverlening verzet;

    c. tot het beslissen op een beroepschrift;

    d. tot het vernietigen van of tot het onthouden van goedkeuring aan een besluit van een ander bestuursorgaan.

  • 3. Mandaat tot het beslissen op een bezwaarschrift wordt niet verleend aan degene die het besluit waartegen het bezwaar zich richt, krachtens mandaat heeft genomen.

Artikel 10:4
  • 1. Indien de gemandateerde niet werkzaam is onder verantwoordelijkheid van de mandaatgever, behoeft de mandaatverlening de instemming van de gemandateerde en in het voorkomende geval van degene onder wiens verantwoordelijkheid hij werkt.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien bij wettelijk voorschrift in de bevoegdheid tot de mandaatverlening is voorzien.

Artikel 10:5
  • 1. Een bestuursorgaan kan hetzij een algemeen mandaat hetzij een mandaat voor een bepaald geval verlenen.

  • 2. Een algemeen mandaat wordt schriftelijk verleend. Een mandaat voor een bepaald geval wordt in ieder geval schriftelijk verleend indien de gemandateerde niet werkzaam is onder verantwoordelijkheid van de mandaatgever.

Artikel 10:6
  • 1. De mandaatgever kan de gemandateerde per geval of in het algemeen instructies geven ter zake van de uitoefening van de gemandateerde bevoegdheid.

  • 2. De gemandateerde verschaft de mandaatgever op diens verzoek inlichtingen over de uitoefening van de bevoegdheid.

Artikel 10:7

De mandaatgever blijft bevoegd de gemandateerde bevoegdheid uit te oefenen.

Artikel 10:8
  • 1. De mandaatgever kan het mandaat te allen tijde intrekken.

  • 2. Een algemeen mandaat wordt schriftelijk ingetrokken.

Artikel 10:9
  • 1. De mandaatgever kan toestaan dat ondermandaat wordt verleend.

  • 2. Op ondermandaat zijn de overige artikelen van deze afdeling van overeenkomstige toepassing.

Artikel 10:10

Een krachtens mandaat genomen besluit vermeldt namens welk bestuursorgaan het besluit is genomen.

Artikel 10:11
  • 1. Een bestuursorgaan kan bepalen dat door hem genomen besluiten namens hem kunnen worden ondertekend, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald of de aard van de bevoegdheid zich hiertegen verzet.

  • 2. In dat geval moet uit het besluit blijken, dat het door het bestuursorgaan zelf is genomen.

Artikel 10:12

Deze afdeling is van overeenkomstige toepassing indien een bestuursorgaan aan een ander, werkzaam onder zijn verantwoordelijkheid, volmacht verleent tot het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen, of machtiging verleent tot het verrichten van handelingen die noch een besluit, noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn.

AFDELING 10.1.2 DELEGATIE
Artikel 10:13

Onder delegatie wordt verstaan: het overdragen door een bestuursorgaan van zijn bevoegdheid tot het nemen van besluiten aan een ander die deze onder eigen verantwoordelijkheid uitoefent.

Artikel 10:14

Delegatie geschiedt niet aan ondergeschikten.

Artikel 10:15

Delegatie geschiedt slechts indien in de bevoegdheid daartoe bij wettelijk voorschrift is voorzien.

Artikel 10:16
  • 1. Het bestuursorgaan kan ter zake van de uitoefening van de gedelegeerde bevoegdheid uitsluitend beleidsregels geven.

  • 2. Degene aan wie de bevoegdheid is gedelegeerd, verschaft het bestuursorgaan op diens verzoek inlichtingen over de uitoefening van de bevoegdheid.

Artikel 10:17

Het bestuursorgaan kan de gedelegeerde bevoegdheid niet meer zelf uitoefenen.

Artikel 10:18

Het bestuursorgaan kan het delegatiebesluit te allen tijde intrekken.

Artikel 10:19

Een besluit dat op grond van een gedelegeerde bevoegdheid wordt genomen, vermeldt het delegatiebesluit en de vindplaats daarvan.

Artikel 10:20
  • 1. Op de overdracht door een bestuursorgaan van een bevoegdheid van een ander bestuursorgaan tot het nemen van besluiten aan een derde is deze afdeling, met uitzondering van artikel 10:16, van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Bij wettelijk voorschrift of bij het besluit tot overdracht kan worden bepaald dat het bestuursorgaan wiens bevoegdheid is overgedragen beleidsregels over de uitoefening van die bevoegdheid kan geven.

  • 3. Degene aan wie de bevoegdheid is overgedragen, verschaft het overdragende en het oorspronkelijk bevoegde bestuursorgaan op hun verzoek inlichtingen over de uitoefening van de bevoegdheid.

TITEL 10.2 TOEZICHT OP BESTUURSORGANEN

AFDELING 10.2.1 GOEDKEURING
Artikel 10:25

In deze wet wordt verstaan onder goedkeuring: de voor de inwerkingtreding van een besluit van een bestuursorgaan vereiste toestemming van een ander bestuursorgaan.

Artikel 10:26

Besluiten kunnen slechts aan goedkeuring worden onderworpen in bij of krachtens de wet bepaalde gevallen.

Artikel 10:27

De goedkeuring kan slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of op een grond, neergelegd in de wet waarin of krachtens welke de goedkeuring is voorgeschreven.

Artikel 10:28

Aan een besluit waarover een rechter uitspraak heeft gedaan of waarbij een in kracht van gewijsde gegane uitspraak van de rechter wordt uitgevoerd, kan geen goedkeuring worden onthouden op rechtsgronden welke in strijd zijn met die waarop de uitspraak steunt of mede steunt.

Artikel 10:29
  • 1. Een besluit kan alleen dan gedeeltelijk worden goedgekeurd, indien gedeeltelijke inwerkingtreding strookt met aard en inhoud van het besluit.

  • 2. De goedkeuring kan noch voor bepaalde tijd of onder voorwaarden worden verleend, noch worden ingetrokken.

Artikel 10:30
  • 1. Gedeeltelijke goedkeuring of onthouding van goedkeuring vindt niet plaats dan nadat aan het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen, gelegenheid tot overleg is geboden.

  • 2. De motivering van het goedkeuringsbesluit verwijst naar hetgeen in het overleg aan de orde is gekomen.

Artikel 10:31
  • 1. Tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, wordt het besluit omtrent goedkeuring binnen dertien weken na de verzending ter goedkeuring bekend gemaakt aan het bestuursorgaan dat het aan goedkeuring onderworpen besluit heeft genomen.

  • 2. Het nemen van het besluit omtrent goedkeuring kan eenmaal voor ten hoogste dertien weken worden verdaagd.

  • 3. In afwijking van het tweede lid kan het nemen van het besluit omtrent goedkeuring eenmaal voor ten hoogste zes maanden worden verdaagd indien inzake dat besluit advies van een adviseur als bedoeld in artikel 3:5 is vereist.

  • 4. Tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald wordt een besluit tot goedkeuring geacht te zijn genomen, indien binnen de in het eerste lid genoemde termijn geen besluit omtrent goedkeuring of geen besluit tot verdaging, dan wel binnen de termijn waarvoor het besluit is verdaagd, geen besluit omtrent goedkeuring is bekendgemaakt aan het bestuursorgaan dat het aan goedkeuring onderworpen besluit heeft genomen.

Artikel 10:32
  • 1. Deze afdeling is van overeenkomstige toepassing indien voor het nemen van een besluit door een bestuursorgaan de toestemming van een ander bestuursorgaan is vereist.

  • 2. Bij de toestemming kan een termijn worden gesteld waarbinnen het besluit dient te worden genomen.

AFDELING 10.2.2 VERNIETIGING
Artikel 10:33

Deze afdeling is van toepassing indien een bestuursorgaan bevoegd is buiten administratief beroep een besluit van een ander bestuursorgaan te vernietigen.

Artikel 10:34

De vernietigingsbevoegdheid kan slechts worden verleend bij de wet.

Artikel 10:35

Vernietiging kan alleen geschieden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.

Artikel 10:36

Een besluit kan alleen dan gedeeltelijk worden vernietigd, indien gedeeltelijke instandhouding strookt met aard en inhoud van het besluit.

Artikel 10:37

Een besluit waarover de rechter uitspraak heeft gedaan of waarbij een in kracht van gewijsde gegane uitspraak van de rechter wordt uitgevoerd, kan niet worden vernietigd op rechtsgronden welke in strijd zijn met die waarop de uitspraak steunt of mede steunt.

Artikel 10:38
  • 1. Een besluit dat nog goedkeuring behoeft, kan niet worden vernietigd.

  • 2. Een besluit waartegen bezwaar of beroep openstaat of aanhangig is, kan niet worden vernietigd.

Artikel 10:39
  • 1. Een besluit tot het verrichten van een privaatrechtelijke rechtshandeling kan niet worden vernietigd, indien dertien weken zijn verstreken nadat het is bekendgemaakt.

  • 2. Indien binnen de termijn genoemd in het eerste lid overeenkomstig artikel 10:43 schorsing heeft plaatsgevonden, blijft vernietiging binnen de duur van de schorsing mogelijk.

  • 3. Indien een besluit als bedoeld in het eerste lid aan goedkeuring is onderworpen, vangt de in het eerste lid genoemde termijn aan nadat het goedkeuringsbesluit is bekendgemaakt. Op het goedkeuringsbesluit zijn het eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 10:40

Een besluit dat overeenkomstig artikel 10:43 is geschorst, kan, nadat de schorsing is geëindigd, niet meer worden vernietigd.

Artikel 10:41
  • 1. Vernietiging vindt niet plaats dan nadat aan het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen, gelegenheid tot overleg is geboden.

  • 2. De motivering van het vernietigingsbesluit verwijst naar hetgeen in het overleg aan de orde is gekomen.

Artikel 10:42
  • 1. Vernietiging van een besluit strekt zich uit tot alle rechtsgevolgen waarop het was gericht.

  • 2. In het vernietigingsbesluit kan worden bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel of ten dele in stand blijven.

  • 3. Indien een besluit tot het aangaan van een overeenkomst wordt vernietigd, wordt de overeenkomst, zo zij reeds is aangegaan en voor zover bij het vernietigingsbesluit niet anders is bepaald, niet of niet verder uitgevoerd, onverminderd het recht van de wederpartij op schadevergoeding.

AFDELING 10.2.3 SCHORSING
Artikel 10:43

Hangende het onderzoek of er reden is tot vernietiging over te gaan, kan een besluit door het tot vernietiging bevoegde bestuursorgaan worden geschorst.

Artikel 10:44
  • 1. Het besluit tot schorsing bepaalt de duur hiervan.

  • 2. De schorsing van een besluit kan eenmaal worden verlengd.

  • 3. De schorsing kan ook na verlenging niet langer duren dan een jaar.

  • 4. Indien bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld tegen het geschorste besluit, duurt de schorsing evenwel voort tot dertien weken nadat op het bezwaar of beroep onherroepelijk is beslist.

  • 5. De schorsing kan worden opgeheven.

Artikel 10:45

Op het besluit inzake schorsing zijn de artikelen 10:36, 10:37, 10:38, eerste lid, 10:39, eerste en derde lid, en 10:42, derde lid, van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 11 SLOTBEPALINGEN

Artikel 11:1

  • 1. Onze Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken zenden binnen drie jaren na de inwerkingtreding van deze wet en vervolgens om de vijf jaren aan de Staten-Generaal een verslag over de wijze waarop zij is toegepast.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van de voorschriften betreffende beroep bij een administratieve rechter.

Artikel 11:2

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 11:3

Voor de bekendmaking van deze wet stelt Onze Minister van Justitie de nummering van de artikelen, afdelingen, titels en hoofdstukken van deze wet opnieuw vast en brengt hij de in deze wet voorkomende aanhalingen van artikelen, afdelingen, titels en hoofdstukken daarmee in overeenstemming.

Artikel 11:4

Deze wet wordt aangehaald als: Algemene wet bestuursrecht.

BIJLAGE BIJ DE ALGEMENE WET BESTUURSRECHT

A MINISTERIE VAN JUSTITIE

1. Uitleveringswet.

2. Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften.

3. Artikel 7, eerste en tweede lid, en afdeling 4 van Titel 14 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede de artikelen 64, derde lid, 68, tweede lid, 125, tweede lid, 156, 175, derde lid, 179, tweede lid, 235, tweede lid, en 266 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, voor zover de aanvraag is toegewezen.

4. De artikelen 29, eerste en tweede lid, 32, eerste en tweede lid, 34, derde lid, en 35, tweede lid, van de Politiewet 1993.

B MINISTERIE VAN BINNENLANDSE ZAKEN

1. Artikel 9 van de Financiële-verhoudingswet.

2. Artikel 241, eerste lid, van de Provinciewet.

4. Hoofdstuk 2 van de Algemene wet gelijke behandeling, met uitzondering van de artikelen 16 en 17 en de op grond van artikel 21, tweede lid, gestelde regels.

C MINISTERIE VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

1. Onteigeningswet.

2. Artikel 11, eerste lid, met uitzondering van een besluit dat ingevolge het achtste lid van dat artikel geen goedkeuring behoeft, de artikelen 21, eerste lid, 25, 29, eerste en achtste lid, 38, tweede lid, en 40b alsmede artikel 37, voor zover inhoudende de weigering een besluit als bedoeld in dat artikel te nemen en de artikelen 40 en 41, voor zover inhoudende de weigering een verzoek te doen als bedoeld in die artikelen, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.

3. De artikelen 4.3 tot en met 4.6, 4.9 tot en met 4.12, 4.15a, 4.16 tot en met 4.19, 8.27, 8.36 en 8.39 van de Wet milieubeheer.

4. Artikel 43 van de Wet bodembescherming, voor zover inhoudende de afwijzing van een verzoek.

D MINISTERIE VAN VERKEER EN WATERSTAAT

1. Artikel 7d van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren.

2. Artikel 28 van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen, voor zover inhoudende een aanwijzing.

E MINISTERIE VAN LANDBOUW, NATUURBEHEER EN VISSERIJ

1. De artikelen 36, eerste lid, 37, 44, eerste lid, 45 en 70 van de Reconstructiewet Midden-Delfland.

2. De artikelen 20 tot en met 22, 72, eerste lid, 75 en 101, derde lid, van de Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën.

3. De artikelen 18, 46, 51, 52, 81, 82, 84, eerste en zevende lid, 85, 88 juncto 81, 90, 92, 108, 109, 111, 112, 114, 115, 131, derde lid, 137, 161, 167, 189, eerste lid, 196, eerste lid, en 211 van de Landinrichtingswet.

F MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

1. Artikel 6 van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945.

2. Artikel 45, eerste lid, van de Algemene Bijstandswet en de artikelen 74 en 140 en hoofdstuk VII van de Algemene bijstandswet.

3. Artikel 42 van de Arbeidsvoorzieningswet 1996.

G MINISTERIE VAN DEFENSIE

De artikelen V2, tweede lid, en W7 van de Algemene militaire pensioenwet.

H MINISTERIE VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

De artikelen 20, eerste lid, 38, 39 en 40 en hoofdstuk IV van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen.

Naar boven