Besluit van 21 februari 1995 tot wijziging van het Mijnreglement 1964 en het Mijnreglement continentaal plat (machines)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 5 december 1994, nr. 94083292 WJA/W;

Gelet op de richtlijn nr. 89/392/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 juni 1989 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende machines (PbEG L 183) alsmede op artikel 9, eerste en derde lid, van de Mijnwet 1903 en op artikel 26, eerste lid, onder b, van de Mijnwet continentaal plat;

De Raad van State gehoord (advies van 6 februari 1995, nr. W10.94.0747);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken van 14 februari 1995, nr. 95011554 WJA/W;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

In het Mijnreglement 19641 wordt na artikel 113 een nieuw artikel 113a ingevoegd, luidende:

Artikel 113a

  • 1. In dit artikel wordt onder «machine» en «veiligheidscomponent» verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in het Besluit machines.

  • 2. Artikel 106 is niet van toepassing op machines en veiligheidscomponenten. De artikelen 107 tot en met 110 en 112 zijn niet van toepassing op machines en veiligheidscomponenten voor zover deze bepalingen eisen stellen met betrekking tot het ontwerp, de vervaardigingswijze of de eigenschappen van machines of veiligheidscomponenten of daarop aangebrachte vermeldingen als bedoeld in artikel 4 van het Besluit machines.

ARTIKEL II

In het Mijnreglement continentaal plat2 wordt na artikel 91 een nieuw artikel 91a ingevoegd, luidende:

Artikel 91a

  • 1. In dit artikel wordt onder «machine» en «veiligheidscomponent» verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in het Besluit machines.

  • 2. Het is verboden op een mijnbouwinstallatie of bij mijnbouwkundig werk machines of veiligheidscomponenten voorhanden te hebben of te gebruiken die niet in overeenstemming zijn met het bij en krachtens het Besluit machines bepaalde. Dit verbod geldt niet voor machines als bedoeld in artikel 3 van het Besluit machines.

  • 3. De artikelen 19, eerste lid, en 83 zijn niet van toepassing op machines en veiligheidscomponenten. De artikelen 19, tweede lid, 84 tot en met 87 en 89 zijn niet van toepassing op machines en veiligheidscomponenten voor zover deze bepalingen eisen stellen met betrekking tot het ontwerp, de vervaardigingswijze of de eigenschappen van machines of veiligheidscomponenten of daarop aangebrachte vermeldingen als bedoeld in artikel 4 van het Besluit machines.

  • 4. Het bij en krachtens artikel 12, eerste en derde lid, van het Besluit machines bepaalde is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot machines en veiligheidscomponenten die aanwezig zijn op een mijnbouwinstallatie of worden gebruikt bij mijnbouwkundig werk, met dien verstande dat het in artikel 12, eerste lid, van het Besluit machines gestelde niet geldt ten aanzien van de Inspecteur-Generaal der Mijnen.

  • 5. De Inspecteur-Generaal der Mijnen is bevoegd machines of veiligheidscomponenten te beproeven of te onderzoeken en zo nodig herstelling daarvan binnen een door hem vast te stellen termijn te eisen. Voorts kan hij, indien blijkt dat een machine of veiligheidscomponent niet in overeenstemming is met het bij en krachtens het Besluit machines bepaalde, die machine of dat beveiligingscomponent voorzien van een merk van afkeuring. Door het aanbrengen van een merk van afkeuring verliest de op de machine of de veiligheidscomponent aangebrachte CE-markering van rechtswege haar geldigheid. Een krachtens de eerste zin gestelde eis moet worden nageleefd door degene tot wie hij is gericht.

ARTIKEL III

  • 1. Artikel 91a, tweede tot en met vijfde lid, van het Mijnreglement continentaal plat geldt niet met betrekking tot machines die voor het tijdstip van inwerkingtreden van dit besluit in gebruik zijn genomen en die voldoen aan de artikelen 19, 83 tot en met 87 en 89 van het Mijnreglement continentaal plat zoals die voor machines golden onmiddellijk voor dat tijdstip.

  • 2. Artikel 91a, tweede tot en met vijfde lid, van het Mijnreglement continentaal plat geldt niet met betrekking tot machines voor het heffen of verplaatsen van personen en veiligheidscomponenten die voor 1 januari 1997 in gebruik zijn genomen en die voldoen aan de artikelen 19, 83 tot en met 87 en 89 van het Mijnreglement continentaal plat zoals die voor veiligheidscomponenten golden onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreden van dit besluit.

ARTIKEL IV

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 21 februari 1995

Beatrix

De Minister van Economische Zaken,

G. J. Wijers

Uitgegeven de negende maart 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

Dit besluit tot wijziging van het Mijnreglement 1964 (Mr64) en het Mijnreglement continentaal plat (Mrcp) strekt ertoe de voor het bedrijfsleven in het algemeen geldende voorschriften over machines mede van toepassing te doen zijn op de mijnbouw op het continentaal plat en het Mijnreglement 1964 met die voorschriften in overeenstemming te brengen. Daarmee wordt tevens voor de mijnbouwsector uitvoering gegeven aan de richtlijn nr. 89/392/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 juni 1989 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende machines (PbEG L 183, gewijzigd bij de richtlijnen nr. 91/368/EEG van 20 juni 1991, PbEG L 198, nr. 93/44/EEG van 14 juni 1993, PbEG L 175 en nr. 93/68/EEG van 22 juli 1993, PbEG L 220).

De machinerichtlijn heeft tot doel de handelsbelemmeringen ten aanzien van machines op te heffen door de produktveiligheidseisen en de certificeringsprocedures met betrekking tot machines te harmoniseren. De machinerichtlijn doet dit door voor te schrijven dat machines moeten voldoen aan de in bijlage I van de machinerichtlijn opgenomen fundamentele veiligheids- en gezondheidsvoorschriften (artikel 3). Lid-staten mogen het in de handel brengen en in bedrijf stellen van machines die aan deze eisen voldoen niet verbieden, beperken of verhinderen (artikel 4, eerste lid). Machines die aan de eisen van de machinerichtlijn voldoen, moeten zijn voorzien van een CE-markering en vergezeld gaan van een EG-verklaring van overeenstemming (artikelen 8, eerste lid, en 10, eerste lid). Machines met zulk een merkteken en verklaring worden in zoverre vermoed aan de eisen van de machinerichtlijn te voldoen (artikel 5, eerste lid) en kunnen daardoor vrij worden verhandeld. Zie de nota van toelichting bij het Besluit machines in Stb. 1993, 134 voor een uitgebreide uiteenzetting over de machinerichtlijn en de wijzigingsrichtlijn van 20 juni 1991 (PbEG L 198).

Richtlijn nr. 93/44/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 juni 1993 (PbEG L 175) (verder: tweede wijzigingsrichtlijn) brengt veiligheidscomponenten onder de werkingssfeer van de machinerichtlijn. Tevens vinden er wijzigingen plaats in de lijst van van de werking van de machinerichtlijn uitgezonderde machines.

De machinerichtlijn is voor Nederland uitgevoerd in het Warenwetbesluit machines voor machines voor niet-beroepsmatig gebruik en voor machines voor beroepsmatig gebruik in het Besluit machines en de regeling van de Minister en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 22 juni 1993, nr. 93/3055, houdende nadere regels ten aanzien van machines (Stcrt. 127) (verder: Regeling machines), gewijzigd bij regeling van 19 september 1994, nr. 94/07465A (Stcrt. 1994, 184). Aangezien de Wet op de gevaarlijke werktuigen (WGW), waarop het Besluit machines is gebaseerd, ook van toepassing is op de mijnbouw op het land (artikel 25), kan wat het Mijnreglement 1964 betreft voor de implementatie van de machinerichtlijn volstaan worden met enkele kleine aanpassingen (artikel I van het besluit). Voor het continentaal plat geschiedt de implementatie door in het Mijnreglement continentaal plat de eisen van het Besluit machines van toepassing te verklaren (artikel II).

Nu de beide mijnreglementen reeds bepalingen bevatten die (mede) op machines en veiligheidscomponenten van toepassing zijn (artikelen 106 tot en met 110 en 112 Mr64 en 19, 83 tot en met 87 en 89 Mrcp), dient met betrekking tot de uitvoering van de machinerichtlijn in de mijnwetgeving het volgende te gebeuren:

1. De samenloop van de regeling inzake machines van het Mijnreglement 1964 en het Besluit machines, die sinds de inwerkingtreding van het Besluit machines bestaat, moet ongedaan worden gemaakt. Dit gebeurt door het Mijnreglement 1964, voor waar het machines betreft, te laten terugtreden ten gunste van het Besluit machines (artikel I).

2. In het Mijnreglement continentaal plat moet de machinerichtlijn alsnog worden geïmplementeerd. Dit gebeurt door de eisen die het Besluit machines stelt ook te laten gelden voor machines en veiligheidscomponenten op het continentaal plat. Tevens wordt bepaald dat bestaande bepalingen in het Mijnreglement continentaal plat die op deze materie betrekking hebben terugtreden (artikel II).

De wijzigingsrichtlijnen van 14 juni 1993 (PbEG L 175) en van 22 juli 1993 (PbEG L 220) zijn geïmplementeerd door aanpassing van het Besluit machines. Deze aanpassingen werken automatisch door voor de mijnbouwsector.

Dit besluit heeft geen financiële consequenties voor het Rijk of enige lagere overheid. Het Staatstoezicht op de Mijnen heeft tot taak toezicht te houden op de naleving van dit besluit en medewerking te verlenen aan de uitvoering hiervan. Vooralsnog zullen de taken die hieruit voortvloeien door Staatstoezicht met de bestaande formatie kunnen worden uitgevoerd. Het is niet te verwachten dat dit besluit gevolgen heeft voor de werkdruk van het openbaar ministerie of de rechterlijke macht. Er kunnen enige directe financiële consequenties voor ondernemingen uit voortvloeien; de omvang hiervan kan op dit moment nog niet worden vastgelegd, maar deze zullen niet van dien aard zijn dat zij niet gerechtigdvaardigd zijn gezien het belang dat de regeling beoogt te dienen.

Artikelsgewijzige toelichting

Artikel I

Zoals in het algemene deel van de toelichting is gemeld, is de Wet op de gevaarlijke werktuigen, en daarmee het Besluit machines, ook van toepassing op de mijnbouw op het land. Aangezien het Mijnreglement 1964 reeds bepalingen over machines bevatte, moet er een afstemming van de beide besluiten plaatsvinden om tegenstrijdigheden te voorkomen. Nu het Besluit machines een uitvoering van de machinerichtlijn is, betekent dit dat het Mijnreglement 1964 moet worden aangepast om niet in strijd met de machinerichtlijn te zijn.

Het Besluit machines verstaat in artikel 1 onder:

a. machine:

1°. een samenstel van onderling verbonden onderdelen of organen waarvan er ten minste één kan bewegen, alsmede, in voorkomend geval, van aandrijfmechanismen, bedienings- en vermogensschakelingen en dergelijke, die in hun samenhang bestemd zijn voor een bepaalde toepassing, onder meer de verwerking, bewerking, verplaatsing en verpakking van een materiaal, alsmede een combinatie van dergelijke samenstellingen die, teneinde tot een zelfde resultaat bij te dragen, zodanig zijn opgesteld en worden bediend dat zij in samenhang functioneren;

2°. een verwisselbaar uitrustingsstuk waardoor de functie van de machine, bedoeld onder 1°, wordt gewijzigd en dat op de markt is gebracht om door de bediener zelf aan een machine of een aantal verschillende machines, dan wel een trekker te worden gekoppeld, voor zover dit uitrustingsstuk geen vervangingsonderdeel of verwisselbaar gereedschap, dat al of niet tot de uitrusting van de machine behoort, is;

3°. elke combinatie van de onder 1° en 2° genoemde machines;

b. veiligheidscomponent: een component, voor zover die geen verwisselbaar uitrustingsstuk is en die binnen de Europese Economische Ruimte afzonderlijk op de markt wordt gebracht om bij gebruik van veiligheidsfunctie te vervullen en die bij een gebrekkige of slechte werking een gevaar vormt voor de veiligheid of de gezondheid van de blootgestelde personen.

Overigens kent het begrip «machine» een uitzondering die voor de mijnbouwsector relevant is. Zo zijn bij voorbeeld van het begrip «machine» uitgezonderd:

a. machines, waarvan de risico's hoofdzakelijk van elektrische oorsprong zijn (artikel 3, onder b, Besluit machines);

b. stoomketels en drukvaten (artikel 2, onder e, Regeling machines);

c. reservoirs voor opslag en leidingen voor het vervoer van benzine, dieselolie, ontvlambare vloeistoffen en gevaarlijke stoffen (artikel 2, onder i, Regeling machines);

d. zeeschepen en mobiele offshore-eenheden alsmede uitrustingen aan boord van zulke schepen of eenheden (artikel 2, onder k, Regeling machines).

Ingevolge de tweede wijzigingsrichtlijn worden aan deze opsomming toegevoegd liften die permanent bepaalde stopplaatsen van gebouwen en bouwwerken bedienen, met behulp van een kooi die langs vaste, ten opzichte van het horizontale vlak meer dan 15 graden hellende geleiders beweegt, en die bestemd is voor vervoer van

– personen,

– personen en goederen,

– uitsluitend goederen indien de kooi toegankelijk is, d.w.z. waarin een persoon zonder moeite kan binnengaan, en uitgerust is met bedieningsorganen die in de cabine of binnen het bereik van een zich aldaar bevindend persoon gesitueerd zijn.

Deze wijziging van de machinerichtlijn is uitgevoerd door wijziging van de Regeling machines (Stcrt. 1994, 184).

Het tweede lid van artikel 113a Mr64 zondert machines en veiligheidscomponenten uit van de werking van artikel 106. Dit artikel schrijft voor dat, onder andere, machines moeten voldoen aan de eis van goed en veilig werk en in een goede staat van onderhoud moeten verkeren. Nu in de machinerichtlijn is vastgelegd welke de fundamentele veiligheids- en gezondheidsvoorschriften zijn waar machines aan moeten voldoen, is er ten aanzien van machines geen ruimte meer om een eigen eis van goed en veilig werk te stellen. De eis dat machines in een goede staat van onderhoud moeten verkeren, blijft langs een andere weg gehandhaafd. Hij is namelijk neergelegd in het reeds van toepassing zijnde artikel 10, eerste lid, van het Besluit machines.

De artikelen 107 tot en met 110 en 112 Mr64 stellen verschillende soorten eisen met betrekking tot bepaalde werktuigen in verband met de veiligheid van de op een mijnbouwinstallatie werkzame personen. De machinerichtlijn laat de lid-staten nadrukkelijk de bevoegdheid om dit soort regels te stellen, voor zover zulke regels geen eisen stellen die afwijken van de bepalingen van de machinerichtlijn op het gebied van ontwerp, vervaardigingswijze, eigenschappen of aan te brengen markeringen.

Eisen met betrekking tot de opstelling van een machine, het zorgen voor beschutting of het aanbrengen van waarschuwingstekens of -seinen zijn geen eisen die tot gevolg zullen hebben dat een machine afwijkingen krijgt ten opzichte van de machinerichtlijn. Bij voorwaarden met betrekking tot de inrichting van een machine is het echter niet ondenkbaar dat deze aanpassingen van de machine vereisen. Voor dergelijke voorwaarden is, naast de voorschriften die de machinerichtlijn aan machines stelt, geen ruimte meer.

Artikel II

Voor de toelichting bij de definitie van de begrippen «machine» en «veiligheidscomponent» bij het eerste lid van artikel 91a Mrcp zie de toelichting hiervoor bij artikel 113a, eerste lid Mr64.

In het tweede lid van artikel 91a Mrcp wordt het Besluit machines, met inbegrip van daarop gebaseerde ministeriële regelingen, van toepassing verklaard op de mijnbouwsector op het continentaal plat. Deze verwijzing omvat ook alle toekomstige wijzigingen van de genoemde artikelen uit het Besluit machines, alsmede de toekomstige wijzigingen van de daarop gebaseerde ministeriële regelingen. Als voorbeeld voor het tweede lid van artikel 91a Mrcp heeft artikel 10, tweede lid, van de WGW gediend, zij het dat de formulering van het tweede lid is toegesneden op machines en veiligheidscomponenten.

Op 1 januari 1995 zijn twee wijzigingen van het Besluit machines in werking getreden. De eerste wijziging is ter uitvoering van de tweede wijzigingsrichtlijn. De voor dit besluit relevante wijzigingen zijn dat de artikelen 3, onder a en c, 7, eerste lid, 10 en 12, eerste lid, ook voor veiligheidscomponenten gaan gelden. De Regeling machines heeft eveneens de hierboven beschreven wijziging ondergaan.

De tweede wijziging van het Besluit machines dient ter uitvoering van de derde wijzigingsrichtlijn in verband met de CE-markering. Hierbij is onder meer het tweede lid van artikel 8 van het Besluit machines vervangen. De nieuwe tekst luidt als volgt:

Met betrekking tot machines worden geen markeringen gebezigd, die derden kunnen misleiden omtrent de betekenis of grafische vorm van de CE-markering. Op de machines mogen andere markeringen worden aangebracht op voorwaarde dat de zichtbaarheid en de leesbaarheid van de CE-markering niet worden verminderd.

In tegenstelling tot machines hoeven veiligheidscomponenten niet van CE-markering te worden voorzien.

Zie voor een toelichting op het derde lid van artikel 91a Mrcp de toelichting hiervoor op het tweede lid van artikel 113a Mr64.

Het in het vierde lid van artikel 91a Mrcp genoemde artikel 12, eerste lid, van het Besluit machines verbiedt het om een op een machine aangebracht merk van afkeuring te verwijderen, te beschadigen of onleesbaar te maken. Krachtens artikel 12, derde lid, van het Besluit machines kan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid nadere bepalingen ten aanzien van merken van afkeuring vaststellen. Hij heeft van deze bevoegdheid gebruik gemaakt bij de vaststelling van artikel 7 van de Regeling machines.

Het vijfde lid van artikel 91a Mrcp biedt mogelijkheden om op te treden tegen machines die niet voldoen, of waarvan wordt vermoed dat ze niet voldoen, aan de krachtens het tweede lid van artikel 91a Mrcp van toepassing zijnde voorschriften. Als teken van het niet voldoen aan deze voorschriften kan een merk van afkeuring worden aangebracht. Zie voor het merk van afkeuring artikel 7 van de Regeling machines. Door het aanbrengen van een merk van afkeuring vervalt van rechtswege de geldigheid van de aangebrachte CE-markering. Het gebruik van een machine waarop een merk van afkeuring is aangebracht is krachtens het tweede lid van artikel 91a verboden.

Artikel 12, eerste lid, WGW heeft als voorbeeld voor het vijfde lid van artikel 91a gediend. Waar artikel 12, eerste lid, WGW echter de mogelijkheid biedt om voor de daar genoemde bevoegdheden ambtenaren aan te wijzen, is deze aanwijzing in het vijfde lid van artikel 91a meteen al aangebracht. Verder geldt artikel 12, eerste lid, WGW voor alle gevaarlijke werktuigen en beveiligingsmiddelen en is het vijfde lid van artikel 91a alleen van toepassing op machines en veiligheidscomponenten.

Artikel III

Op grond van het bepaalde in artikel 13, tweede lid, van de machinerichtlijn, behoeven machines die in gebruik zijn genomen voor het tijdstip van inwerkingtreden van dit besluit en die voldoen aan de oude voorschriften niet te voldoen aan de bepalingen van dit besluit. Voor machines voor het heffen of verplaatsen van personen en veiligheidscomponenten geldt op grond van de tweede wijzigingsrichtlijn een overgangsperiode tot en met 31 december 1996.

Transponeringstabel

Richtlijn (machines)Mijnreglement continentaal plat
191a.1–2
2.191a.2
2.2*
2.3**
3–5.291a.2
5.3–6*
7.191a.5
7.2*
7.3**
7.4*
8**
9.1*
9.2**
9.3*
10.1–391a.2
10.4**
11***
12–13.1*
13.2III
13.3–14*

* Deze bepalingen behoeven geen uitvoering in de nationale wetgeving.

** Niet relevant voor het continentaal plat. Deze bepalingen zijn voor Nederland uitgevoerd in het Besluit machines.

*** Wordt geregeld in de Algemene wet bestuursrecht.

De Minister van Economische Zaken,

G. J. Wijers


XNoot
1

Stb. 1964, 538, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 4 februari 1995, Stb. 86.

XNoot
2

Stb. 1983, 83, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 30 januari 1995, Stb. 93.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van het bepaalde in artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State.

Naar boven