TOELICHTING
Algemeen
1. Aanleiding en probleemschets
De wijziging van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (hierna: Dagloonbesluit)
per 1 juli 20151 (hierna: Dagloonbesluit 2015) heeft voor enkele groepen WW-gerechtigden nadelige
inkomensgevolgen gehad. Het gaat om zogenaamde starters, herintreders, flexwerkers
en werknemers die na de wachttijd voor de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
(hierna: Wet WIA) minder dan 35% arbeidsongeschikt waren. Het Dagloonbesluit is vervolgens
per 1 december 20162 (hierna: Dagloonbesluit 2016) zodanig gewijzigd dat dit voor uitkeringen op grond
van de Werkloosheidswet (hierna: WW) met een eerste WW-dag vanaf die datum tot een
hoger dagloon voor genoemde groepen WW-gerechtigden3 kan leiden. Bovendien hebben zij, onder bepaalde voorwaarden, op grond van de Tijdelijke
regeling tegemoetkoming Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (hierna: Tijdelijke
regeling)4 recht op een eenmalige tegemoetkoming. Daarop is met het oog op uitvoerbaarheid een
uitzondering aangebracht als in de kalendermaand waarin het recht op de WW-uitkering
ontstond of zou zijn ontstaan een eerder recht op WW-uitkering liep of herleefde.
Met deze regeling wordt alsnog geregeld dat deze specifieke groep, die weer te splitsen
is in verschillende (doel)groepen, vanaf 1 april 2018 recht krijgt op een eenmalige
tegemoetkoming.
2. Doel, gekozen instrumenten en gevolgen
Het doel van deze regeling is om een financiële tegemoetkoming te bieden aan degenen
die door de wijziging van het Dagloonbesluit per 1 juli 2015 geen of een lagere WW-uitkering
hebben ontvangen dan zij zouden hebben ontvangen als het nieuwe Dagloonbesluit, zoals
dit per 1 december 2016 luidt, reeds op 1 juli 2015 van kracht zou zijn geweest én
die op grond van de Tijdelijke regeling waren uitgezonderd. Net als voor de reeds
gecompenseerde groepen was voor deze groep het effect – de nadelige inkomensgevolgen
– van het Dagloonbesluit 2015 groter dan voorzien.5
Deze wijzigingsregeling ziet op de groep WW-gerechtigden die geen recht hebben op
de eenmalige tegemoetkoming op grond van de voorheen luidende Tijdelijke regeling,
omdat in de kalendermaand waarin hun recht op WW-uitkering ontstond of zou zijn ontstaan,
een eerder recht op WW-uitkering liep of herleefde. De mogelijke inkomensgevolgen
voor deze specifieke groep hebben betrekking op de periode na afloop van de maximale
duur van dat eerdere WW-recht. Immers, vanaf dat moment kan er sprake van zijn dat
betrokkene een lagere (volgende) of geen WW-uitkering heeft ontvangen dan hij zou
hebben ontvangen als het Dagloonbesluit, zoals dat na 1 december 2016 luidt, reeds
op 1 juli 2015 van kracht zou zijn geweest. De eenmalige tegemoetkoming voor deze
groep wordt daarom berekend over de periode vanaf de afloop van de maximale duur van
het eerdere WW-recht tot en met de beëindiging van het volgende WW-recht, maar niet
langer dan tot 1 januari 2018. Op die datum is de regering voornemens om het dagloon
namelijk te herzien (converteren), door middel van een nieuwe wijziging van het Dagloonbesluit.6 Dat herziene dagloon komt overeen met het herziene dagloon dat gebruikt wordt om
de eenmalige tegemoetkoming te berekenen. Hierbij wordt opgemerkt dat met de eenmalige
tegemoetkoming niet bedoeld is om te allen tijde het geleden ‘nadeel’ door de wijziging
van het Dagloonbesluit 2015 volledig te compenseren. Het bedrag aan nadeel wordt wel
zoveel mogelijk benaderd. Over- en ondercompensatie kunnen plaatsvinden, met name
doordat de Tijdelijke regeling zo is vormgegeven dat deze automatisch en zoveel mogelijk
ambtshalve kan worden uitgevoerd. Daarnaast kan de eenmalige tegemoetkoming gevolgen
hebben voor lopende (sociale zekerheids-)uitkeringen en voor toeslagen. De lagere
uitkering door het meetellen van lege kalendermaanden kan echter eerder ook van invloed
zijn geweest op bijvoorbeeld toeslagen, waardoor deze laatste hoger waren. Het is
niet uitvoerbaar om voor elke betrokkene te achterhalen wat de precieze inkomensgevolgen
zijn geweest.
3. Beschrijving van de doelgroepen
De doelgroep van deze wijzigingsregeling bestaat uit degenen die in de periode tussen
1 juli 2015 en 1 december 2016 recht kregen of zouden hebben gekregen op een WW-uitkering,
terwijl in de kalendermaand waarin dat recht ontstond of zou zijn ontstaan een eerder
WW-recht liep of herleefde. Dit is ook van toepassing voor degenen die na de wachttijd
voor de Wet WIA minder dan 35% arbeidsongeschikt waren en die daardoor recht hebben
gekregen op een WW-uitkering. Met betrekking tot het tussen 1 juli 2015 en 1 december
2016 (niet-)ontstane recht geldt daarbij de volgende voorwaarde. In de referteperiode
van het dagloon moeten zich één of meer kalendermaanden7 bevinden waarin geen loon is genoten (met uitzondering van de groep betrokkenen die
na de wachttijd voor de Wet WIA minder dan 35% arbeidsongeschikt waren). De referteperiode
is de periode van één jaar die eindigt op de laatste dag van de tweede kalendermaand
voorafgaande aan de kalendermaand waarin de eerste dag van werkloosheid is gelegen.
De referteperiode kan ook korter dan een jaar zijn. Dat is het geval als in voornoemde
periode van één jaar een eerder recht op een WW-uitkering is ontstaan. De referteperiode
begint dan op de eerste werkloosheidsdag van dat eerdere recht en eindigt op de laatste
dag van de tweede kalendermaand voorafgaande aan de kalendermaand waarin de eerste
dag van werkloosheid van het volgende WW-recht is gelegen. Voor de berekening van
het herziene dagloon voor de groep WW-gerechtigden waarbij sprake is van een verkorte
referteperiode geldt dat deze referteperiode altijd begint op de eerste dag van de
maand op of na de dag waarop het eerste uitkeringsrecht is ontstaan. Hiermee wordt
bereikt dat de referteperiode altijd uit hele kalendermaanden bestaat.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat in de volgende twee situaties geen recht bestaat
op de eenmalige tegemoetkoming. Deze uitzonderingen staan reeds in de Tijdelijke regeling
en blijven gelden. Er bestaat geen recht op de eenmalige tegemoetkoming indien de
volgende WW-uitkering blijvend geheel is geweigerd vanwege verwijtbare werkloosheid
of indien het (ongemaximeerde) herziene dagloon niet meer dan 7% hoger is dan het (ongemaximeerde) dagloon. Zie voor een nadere uitleg de toelichting
bij de Tijdelijke regeling.8 Ook wordt opgemerkt dat het voor de nieuwe doelgroepen vast te stellen herziene dagloon
nooit hoger kan zijn dan het maximumdagloon.
Van belang is de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) van 26 april
2017.9 Volgens de CRvB had het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: UWV)
niet onverkort toepassing moeten geven aan het toen luidende artikel 5, eerste lid,
van het Dagloonbesluit. Sinds 1 december 2016 is in het Dagloonbesluit geregeld dat
bij het berekenen van het dagloon kalendermaanden waarin er geen loon is genoten buiten
beschouwing worden gelaten.
Als gevolg van de uitspraak van de CRvB is het dagloon van die betreffende WW-gerechtigde
herzien, alsook het dagloon van de WW-gerechtigden waarvan de beschikking omtrent
de hoogte van het dagloon nog niet definitief vaststond (bijvoorbeeld omdat deze in
beroep/hoger beroep waren gegaan). Het betreft enkele gevallen. Deze dagloonverhoging
heeft plaatsgevonden conform de uitspraak van de CRvB, maar ook conform de in deze
regeling en hoofdstuk 3a van het Dagloonbesluit neergelegde systematiek. Hierdoor
ontstaat de situatie dat de betreffende WW-gerechtigde in principe nogmaals in aanmerking
komt voor ophoging van het dagloon (want ook deze WW-gerechtigde heeft één of meerdere
lege aangiftetijdvakken in de referteperiode), maar hij zal niet voldoen aan de voorwaarden
voor herziening van het dagloon op grond van hoofdstuk 3a van het Dagloonbesluit en
aan diezelfde voorwaarden, neergelegd in de Tijdelijke regeling (doordat er een minimaal
verschil moet zijn van meer dan 7%, dan wel ten minste 2,5%, tussen het ongemaximeerde
dagloon en het herziene ongemaximeerde dagloon).
Naast de gevallen waarbij het dagloon nog niet vaststond ten tijde van de uitspraak
van de CRvB, zijn de daglonen en de daarbij behorende uitkeringen van WW-gerechtigden
die een geslaagd herzieningsverzoek voor een lopende WW-uitkering na de uitspraak
van de CRvB hebben gedaan, vanaf de dag van het herzieningsverzoek naar de toekomst herzien. Die herziening heeft ook plaatsgevonden conform de in hoofdstuk 3a van het
Dagloonbesluit neergelegde systematiek. Deze WW-gerechtigden zouden als gevolg van
hun herzieningsverzoek niet in aanmerking komen voor een eenmalige tegemoetkoming.
Dat komt omdat het te vergelijken dagloon niet of nauwelijks verschilt van het herziene
dagloon, waardoor er geen recht op een eenmalige tegemoetkoming ontstaat. Het zou
echter onrechtvaardig zijn om deze WW-gerechtigden compleet uit te sluiten van het
verkrijgen van een eenmalige tegemoetkoming. Daarom wordt de eenmalige tegemoetkoming
voor deze gevallen in de regel berekend over de periode vanaf het moment waarop het
eerdere recht de maximale uitkeringsduur heeft bereikt 10 tot de datum van herziening als gevolg van de CRvB-uitspraak. Hiermee wordt bewerkstelligd
dat deze subgroep niet benadeeld wordt ten opzichte van de personen die geen herzieningsverzoek
hebben ingediend.
Voor de betrokkenen die na de wachttijd voor de Wet WIA minder dan 35% arbeidsongeschikt
waren en die daardoor recht hebben gekregen op een WW-uitkering geldt de hiervoor
genoemde uitspraak niet. Voor 1 december 2016 – dag van inwerkingtreding van artikel
2, achtste en negende lid, van het Dagloonbesluit – was de referteperiode voor deze
groep normaliter de hoofdregel van artikel 2, eerste lid: de periode van een jaar,
eindigend op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het tijdvak
waarin het arbeidsurenverlies (in dit geval einde wachttijd) is ingetreden. Dat brengt
met zich mee dat de betrokkene in de periode van loondoorbetaling van zijn werkgever
minder loon heeft ontvangen in verband met ziekte (en dat er dus geen sprake was van
lege aangiftetijdvakken in de referteperiode). Dat vertaalde voor uitkeringen, ontstaan
tussen 1 juli 2015 en 1 december 2016, zich door in het WW-dagloon. Ingevolge de uitspraak
van de CRvB van 19 juli 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2406) dient het UWV het dagloonverlagende
effect van ziekte in de referteperiode teniet te doen, althans, artikel 6, eerste
lid, van het Dagloonbesluit buiten toepassing te houden. Betrokkenen kunnen ook op
grond van de voornoemde uitspraak van de CRvB om een herziening vragen.
Hierna zal voor elke subdoelgroep worden aangegeven hoe de hoogte van de eenmalige
tegemoetkoming wordt berekend.
4. Hoogte van de eenmalige tegemoetkoming
Bij de berekening van de hoogte van de eenmalige tegemoetkoming voor de doelgroep
moeten drie situaties worden onderscheiden:
-
• Er is een WW-recht ontstaan tussen 1 juli 2015 en 1 december 2016, terwijl in de referteperiode
van het dagloon van dit recht in één of meer kalendermaanden geen loon is genoten.
-
• Er is geen WW-recht ontstaan tussen 1 juli 2015 en 1 december 2016 vanwege de inkomsten
van de werknemer, terwijl in de referteperiode van het dagloon van dit niet-ontstane
recht in één of meer kalendermaanden geen loon is genoten.
-
• Er is een WW-recht ontstaan tussen 1 juli 2015 en 1 december 2016 omdat de werknemer
na de wachttijd voor de Wet WIA minder dan 35% arbeidsongeschikt was, terwijl in de
referteperiode van het dagloon van dit recht in één of meer kalendermaanden geen loon
is genoten.
In alle gevallen geldt als voorwaarde dat in de kalendermaand dat het hierboven genoemde
WW-recht is of zou zijn ontstaan, een eerder WW-recht liep of herleefde.
4.1 Een WW-recht is ontstaan terwijl een eerder WW-recht liep of herleefde
De berekening van de hoogte van de eenmalige tegemoetkoming is in deze situatie als
volgt. Eerst wordt een zogenoemd herzien dagloon berekend. Dat geschiedt door het
in de referteperiode genoten loon te delen door het aantal dagloondagen in de kalendermaanden
waarin loon is genoten. De uitkomst daarvan wordt vervolgens vermenigvuldigd met een
percentage. Dat heeft als achtergrond dat het dagloon waarmee het herziene dagloon
wordt vergeleken, na het ontstaan van het recht kan zijn geïndexeerd. Om de uitvoering
van de Tijdelijke regeling eenvoudig te houden wordt niet vermenigvuldigd met de (eventuele)
indexeringen die daadwerkelijk op het dagloon hebben plaatsgevonden, maar met een
gewogen gemiddelde van de indexeringen die in de periode van 1 juli 2015 tot 1 januari
2018 hebben plaatsgevonden. Hierbij wordt opgemerkt dat het berekende herziene dagloon
niet hoger kan zijn dan het maximumdagloon zoals dat geldt op 1 januari 2018. Vervolgens
wordt het verschil berekend tussen het herziene dagloon en het dagloon. Dat laatste
is het dagloon zoals dat bij het ontstaan van het WW-recht is vastgesteld en daarna
eventueel is geïndexeerd. Over dit dagloonverschil heeft de betreffende werknemer
geen WW-uitkering ontvangen. Daarom wordt de hoogte van de eenmalige tegemoetkoming
berekend over dat dagloonverschil. Dat gebeurt door dit dagloonverschil te vermenigvuldigen
met het aantal rechtdagen en het uitkeringspercentage. Het uitkeringspercentage is
normaliter 75% over de eerste 43,5 rechtdagen en vervolgens 70% voor de rest van de
uitkeringsduur. Het is onlogisch om dat ook onverkort toe te passen op de eenmalige
tegemoetkoming voor deze doelgroep (en ook de andere nieuwe doelgroepen). De eenmalige
tegemoetkoming wordt voor het overgrote gedeelte berekend vanaf het moment dat het
eerste recht is beëindigd, waarbij geldt dat de kans dat de maximumduur van de uitkeringsduur
van het eerdere recht eindigt in de eerste 43,5 rechtdagen van het latere WW-recht
ongeveer 7,5% is. Samen met de uitvoerbaarheid leidt dat tot de beslissing dat het
uitkeringspercentage wordt vastgesteld op 70% over alle rechtdagen, voor de berekening
van de eenmalige tegemoetkoming.
Het aantal rechtdagen betreft het aantal dagen waarover de werknemer recht op een
WW-uitkering heeft gehad in de periode vanaf 1 juli 2015 tot 1 januari 2018. Dit betreft
het WW-recht waarvan het dagloon is herzien (hierna: volgende WW-recht). Op dat aantal
rechtdagen wordt in mindering gebracht het aantal dagen waarover de werknemer het
eerdere WW-recht tegelijk met het volgende WW-recht heeft ontvangen. Zoals eerder
aangegeven wordt de eenmalige tegemoetkoming voor deze groep berekend over de periode
na afloop van de maximale duur van een eerder WW-recht tot aan het einde van het volgende
WW-recht, maar uiterlijk 1 januari 2018.
De einddatum van 1 januari 2018 heeft de volgende reden. Op die dag zijn er werknemers
die nog recht hebben op een (volgende) WW-uitkering of wier beëindigde recht op de
(volgende) WW-uitkering later kan herleven. Hun dagloon zal met ingang van 1 januari
2018 worden gewijzigd naar het herziene dagloon, zodat hun WW-uitkering vanaf dat
moment of na herleving van het uitkeringsrecht zal worden berekend op grond van dit
herziene dagloon. De regering is voornemens dit te regelen door middel van een wijziging
per 1 januari 2018 van het Dagloonbesluit.
Indien het dagloon van het volgende recht hoger is dan het dagloon van het eerdere
recht, is reeds nadeel door het Dagloonbesluit 2015 ondervonden met ingang van de
datum van ontstaan van het volgende recht. Daarom wordt de eenmalige tegemoetkoming
opgehoogd.
Voorbeeld 1
|
Oud WW-recht (hierna: WW-1) is ontstaan met ingang van 1 januari 2015.
|
Bij het vaststellen van de uitkering gaat het UWV uit van een gemiddeld aantal arbeidsuren
(hierna: GAA) van 40 uur per week.
|
Het dagloon is € 120.
|
Recht op 30 maanden WW-uitkering (tot en met 30 juni 2017).
|
WW-1 bedraagt € 120 x 70% = € 84 per dag (€ 1.680 per 4 weken).
|
|
Werkhervatting per 1 oktober 2015
|
Betrokkene gaat met ingang van 1 oktober 2015 werken op basis van een contract voor
negen maanden. Het GAA is 30 uur per week. De verdiensten uit dat dienstverband zijn
€ 3.000 per maand.
|
WW-1 bedraagt op dat moment (40-30)/40 x € 120 x 70% = € 21 per dag (€ 420 per 4 weken).
|
|
Werkloosheid per 1 juli 2016
|
Betrokkene wordt werkloos uit de nieuwe dienstbetrekking per 1 juli 2016. Per deze
datum ontstaat derhalve een nieuw recht (hierna: WW-2).
|
Het GAA is 30 uur.
|
Het dagloon voor dat recht is € 57,47 (dagloonreferteperiode WW-2 loopt van 1 juni
2015 tot 1 juni 2016. Hierin liggen 8 maanden waarin loon is verdiend. Dagloonberekening
op grond van Dagloonbesluit 2015:
|
8 x € 3.000 = € 24.000 / 261 dagen = € 91,95.
|
Recht op 30 maanden WW-uitkering (tot en met 31 december 2018).
|
Per 1 juli 2016 wordt ook gelijktijdig WW-1 omgezet naar de inkomensverrekeningssystematiek.
Door de toepassing van indexeringen bedraagt het dagloon van WW-1 op dat moment € 122,54.
Op grond van het Besluit conversie WW blijft het dagloon € 122,54.
|
De totale WW-uitkering bedraagt per 1 juli 2016:
|
WW-1: (€ 122,54 - € 91,95) x 70% = € 21,41 per dag;
|
WW-2: € 91,95 x 70% = € 64,37 per dag;
|
Totaal: € 85,78 per dag.
|
|
Werkhervatting per 1 oktober 2016
|
Met ingang van 1 oktober 2016 hervat betrokkene het werk volledig tegen een dusdanig
loon dat beide rechten worden beëindigd.
|
|
Herberekening dagloon WW-2 met ingang van 1 januari 20181
|
Op grond van het Dagloonbesluit, zoals dat met ingang van 1 januari 2018 luidt, moet
het dagloon van WW-2 met ingang van 1 januari 2018 worden herzien, omdat er één of
meer lege kalendermaanden in de dagloonreferteperiode zitten.
|
Het herberekende dagloon wordt:
|
8 x € 3.000 = € 24.000 / (8 x 21,75) = € 137,93.
|
Dit bedrag wordt nog vermenigvuldigd met factor 1,0097 in verband met indexeringen
die hebben plaatsgevonden.
|
Het herberekende dagloon bedraagt dan € 139,27.
|
|
Berekening eenmalige tegemoetkoming die per 1 april 2018 wordt verstrekt
|
Doordat het herberekende dagloon van WW-2 hoger is dan het dagloon van WW-1 heeft
betrokkene al financieel nadeel ondervonden met ingang van ontstaan WW-2 (1 juli 2016).
|
|
Er bestaat recht op een eenmalige tegemoetkoming voor het verschil tussen het herberekende
dagloon WW-2 en dagloon WW-1 gedurende de periode dat beide uitkeringen gelijktijdig
tot uitbetaling zijn gekomen. Dit betreft de periode van 1 juli 2016 tot 1 oktober
2016 (3 maanden x 21,75 dagen = 65,25 dagen)
|
|
De hoogte van de tegemoetkoming bedraagt (€ 139,27 – € 122,54) x 65,25 dagen x 70%
= € 764,14.
|
X Noot
1Van de indexering van het dagloon per 1 januari 2018 is geabstraheerd.
Voorbeeld 2
|
WW-1 is ontstaan met ingang van 1 januari 2015.
|
Het GAA is 40 uur.
|
Het dagloon is € 120.
|
Recht op 30 maanden WW-uitkering (tot en met 30 juni 2017).
|
WW-1 bedraagt € 120 x 70% = € 84 per dag (€ 1.680 per 4 weken).
|
|
Werkhervatting per 1 oktober 2015
|
Betrokkene gaat met ingang van 1 oktober 2015 werken voor 3 maanden op wisselende
uren. In januari 2016 werkt betrokkene niet. Vanaf februari 2016 tot 1 november 2016
werkt betrokkene op een contract voor negen maanden. WW-1 blijft gedurende deze periode
tot uitbetaling komen, onder korting van de gewerkte uren.
|
|
Werkloosheid per 1 november 2016
|
Betrokkene wordt werkloos uit de nieuwe dienstbetrekking per 1 november 2016. Per
deze datum ontstaat derhalve een nieuw recht (WW-2).
|
Het GAA van betrokkene wordt vastgesteld op 26 uur.
|
De dagloonreferteperiode loopt van 1 oktober 2015 tot 1 oktober 2016. In deze periode
is € 19.000 verdiend. Dagloonberekening op grond van het Dagloonbesluit 2015: € 19.000
/ 261 dagen = € 72,80).
|
Recht op 30 maanden WW-uitkering (tot en met 30 april 2019).
|
Per 1 november 2016 wordt ook gelijktijdig WW-1 omgezet naar de inkomensverrekeningssystematiek.
Door de toepassing van de wettelijke indexeringen bedraagt het dagloon van WW-1 per
1 november 2016 € 122,54. Op grond van het Besluit conversie WW blijft het dagloon
€ 122,54.
|
De totale WW-uitkering bedraagt per 1 november 2016:
|
WW-1: (€ 122,54 – € 72,80) x 70% = € 34,82 per dag;
|
WW-2: € 72,80 x 70% = € 50,96 per dag;
|
Totaal: € 85,78 per dag.
|
|
Bereiken maximumduur WW-1 per 1 juli 2017
|
Per 1 juli 2017 bereikt WW-1 de maximale uitkeringsduur. Vanaf dat moment bedraagt
de WW-uitkering alleen nog WW-2. Door de toepassing van wettelijke indexeringen bedraagt
het dagloon van WW-2 op dat moment: € 74,13.
|
De hoogte van de WW-uitkering: € 74,13 x 70% = € 51,89 per dag.
|
|
Herberekening dagloon WW-2 met ingang van 1 januari 2018
|
Op grond van het Dagloonbesluit, zoals dat met ingang van 1 januari 2018 luidt, moet
het dagloon van WW-2 met ingang van 1 januari 2018 worden herzien, omdat er één of
meer lege kalendermaanden in de dagloonreferteperiode zitten.
|
Het herberekende dagloon wordt: € 19.000 / (11 x 21,75) = € 79,41.
|
Dit bedrag wordt nog vermenigvuldigd met de factor 1,0097 in verband met indexeringen
die hebben plaatsgevonden. Het dagloon wordt dan € 80,18.
|
|
Berekening eenmalige tegemoetkoming die per 1 april 2018 wordt verstrekt
|
Over de periode van 1 november 2016 tot en met 30 juni 2017 heeft betrokkene geen
financieel nadeel ondervonden van het te lage dagloon voor WW-2. Dit komt doordat
de lage uitkering van WW-2 wordt gecompenseerd door een hogere uitkering van WW-1.
De eenmalige tegemoetkoming wordt daarom berekend over de periode van 1 juli 2017
tot 1 januari 2018. Dit zijn 6 maanden (130,5 dagen).
|
De hoogte van de eenmalige tegemoetkoming bedraagt:
|
(€ 80,18 – € 74,13) x 130,5 dagen x 70% = € 552,67.
|
4.2 Een WW-recht is niet ontstaan vanwege inkomsten terwijl een (eerder) WW-recht
liep of herleefde
In de situatie waarin een volgend recht op WW-uitkering – ontstaan in de periode van
1 juli 2015 tot 1 december 2016 – niet ontstaat vanwege de hoogte van het inkomen
van de werknemer, wordt de hoogte van de tegemoetkoming anders berekend. Het gaat
om de situatie waarin een werknemer al een (eerder) recht op WW-uitkering heeft en
opnieuw werkloos wordt. Hij voldoet aan de overige voorwaarden voor het recht op een
WW-uitkering, maar hij heeft meer verdiend dan 87,5% van zijn maandloon. Het recht
op een volgende WW-uitkering eindigt daarom op hetzelfde moment dat het is ontstaan.
In deze situatie wordt achteraf verondersteld dat het recht nooit is ontstaan (artikel
16, achtste lid, van de WW). Hierdoor kunnen werknemers in de periode tussen 1 juli
2015 en 1 december 2016 geen recht hebben gekregen op een volgende WW-uitkering, terwijl
zij daar wel recht op zouden hebben gehad als het Dagloonbesluit zoals dat luidt vanaf
1 december 2016 reeds van kracht was geweest.
De hoogte van de eenmalige tegemoetkoming wordt iets anders berekend omdat in dit
geval de werknemer geen uitkering heeft ontvangen op grond van het latere recht. Het
herziene dagloon wordt op dezelfde wijze berekend als in de vorige situatie. Ook het
dagloonverschil wordt op dezelfde wijze berekend, dat wil zeggen dat het dagloon van
het niet-ontstane recht wordt afgetrokken van het herziene dagloon.
Omdat er geen recht is ontstaan op een WW-uitkering, is echter onbekend hoe lang de
betrokkene een uitkering zou hebben ontvangen. Er is daarom geen sprake van een ‘aantal
rechtdagen’. Over de duur van de uitkering moet daarom een veronderstelling worden
gemaakt. De veronderstelde duur wordt berekend met gebruik van de maximum uitkeringsduur
(in dagen) waarover de betrokkene recht zou hebben gehad op een volgende WW-uitkering.
Daarop wordt in mindering gebracht het aantal dagen waarover de eerdere WW-uitkering
is ontvangen vanaf de dag waarop het volgende WW-recht zou zijn ontstaan tot het einde
van dat eerdere WW-recht en de uitkomst daarvan wordt vermenigvuldigd met een factor
0,5. Dit is conform de Tijdelijke regeling (voor de ratio daarvan wordt daarom verwezen
naar de toelichting12 daarbij).
Zodoende wordt een benadering gegeven van de feitelijke duur van de uitkering die
betrokkene zou hebben ontvangen als hij wel recht zou hebben gekregen op een WW-uitkering
minus de duur van de periode waarin de werknemer de eerdere WW-uitkering tegelijk
zou hebben ontvangen met de volgende WW-uitkering. De hoogte van de tegemoetkoming
wordt vervolgens berekend door het dagloonverschil te vermenigvuldigen met de veronderstelde
duur van de volgende WW-uitkering na afloop van de eerdere WW-uitkering. Volgens dezelfde
systematiek wordt de eenmalige tegemoetkoming vermeerderd, indien het dagloon van
het latere recht hoger is dan het dagloon van het eerdere recht.
Voorbeeld 3
|
WW-1 is ontstaan met ingang van 1 augustus 2015.
|
Het GAA is 40 uur.
|
Het dagloon is € 140 (maandloon € 3.045,00).
|
Recht op 18 maanden WW-uitkering (tot en met 31 januari 2017).
|
WW-1 bedraagt € 140 x 70% = € 98 per dag (€ 2.131,50 per maand).
|
|
Werkhervatting per 1 maart 2016
|
Betrokkene gaat met ingang van 1 maart 2016 werken op basis van een halfjaar contract.
Het GAA is 30 per week. De verdiensten uit dat dienstverband zijn € 2.700 per maand.WW-1
wordt beëindigd omdat er geen sprake is van relevant loonverlies (€ 2.700 > 87,5%
x € 3.045).
|
|
Werkloosheid per 1 september 2016
|
Het halfjaarcontract eindigt met ingang van 1 september 2016. Aansluitend gaat betrokkene
voor 15 uur per week werken tegen een loon van € 1.200 per maand. Betrokkene vraagt
een WW-uitkering aan vanwege einde halfjaarcontract.
|
Er wordt beoordeeld of er een nieuw recht kan ontstaan (WW-2). Er is sprake van urenverlies,
namelijk van 30 uur per week naar 15 uur per week.
|
Het dagloon wordt berekend over de periode van 1 augustus 2015 tot 1 augustus 2016.
Hierin liggen 5 maanden waarin loon is verdiend. Dagloonberekening op grond van het
Dagloonbesluit 2015:
|
5 x € 2.700 = € 13.500 / 261 dagen = € 51,72. Recht op 18 maanden WW-uitkering (tot
en met 28 februari 2018).
|
De betrokkene heeft echter ook nog inkomen vanuit de baan van 15 uur per week. Te
weten € 1.200.
|
Het maandloon WW-2 is 21,75 x € 51,72 = € 1.124,91. Er is dus geen relevant loonverlies.
Alhoewel WW-2 feitelijk zou ontstaan, wordt op grond van artikel 16, achtste lid,
van de WW het recht niet geacht te zijn ontstaan vanwege het feit dat er geen sprake
is van ten minste 12,5% loonverlies.
|
WW-1 herleeft met ingang van 1 september 2016, want er is wel sprake van loonverlies
ten opzichte van WW-1. De maximumduur schuift met 6 maanden op, dus loopt nu tot en
met 31 juli 2017. Op het moment van herleving bedraagt door toepassing van wettelijke
indexeringen het dagloon van WW-1 € 142,72.
|
De totale WW-uitkering bedraagt per 1 september 2016:
|
WW-1: € 142,72 x 21,75 = (€ 3.104,16 - € 1.200) x 70% = € 1.332,91.
|
|
Beëindiging WW-1 per 1 augustus 2017 wegens bereiken maximumduur
|
Per 1 augustus 2017 bereikt WW-1 de maximumduur. Betrokkene ontvangt vanaf dat moment
geen WW-uitkering meer.
|
|
Herberekening dagloon WW-2 met ingang van 1 januari 2018
|
Op grond van het Dagloonbesluit, zoals dat vanaf 1 januari 2018 luidt, moet het dagloon
van het niet ontstane recht (WW-2) worden herzien, omdat er één of meer lege kalendermaanden
in de dagloonreferteperiode zitten.
|
Het herberekende dagloon van WW-2 wordt: 5 x € 2.700 = € 13.500 / (5 x 21,75) = € 124,14.
|
Dit bedrag wordt nog vermenigvuldigd met factor 1,0097 in verband met indexeringen
die hebben plaatsgevonden. Het dagloon bedraagt daarom € 125,34.
|
De WW-duur van dit recht zou 18 maanden zijn geweest.
|
|
Berekening eenmalige tegemoetkoming die per 1 april 2018 wordt verstrekt
|
De tegemoetkoming wordt berekend over de fictief berekende maximum uitkeringsduur
van WW-2 (18 maanden). Hierop wordt in mindering gebracht de periode waarbij – als
WW-2 zou zijn ontstaan – ook recht op WW-1 bestaat (van 1 september 2016 tot 1 augustus
2017 = 11 maanden). De restantduur van 7 maanden wordt vermenigvuldigd met 0,5.
|
De eenmalige tegemoetkoming wordt daarom berekend over 3,5 maanden = 3,5 x 21,75 =
76 dagen.
|
De hoogte van de eenmalige tegemoetkoming bedraagt (€ 125,34 - € 51,72) x 76 dagen
x 70% = € 3.916,58.
|
4.3 Een WW-recht is ontstaan voor werknemers die na de wachttijd voor de Wet WIA minder
dan 35% arbeidsongeschikt zijn, terwijl een eerder WW-recht liep of herleefde
In deze situatie gaat het om een WW-gerechtigde die vanuit een uitkeringssituatie
is gaan werken, vervolgens ziek is geworden en na de wachttijd voor de Wet WIA minder
dan 35% arbeidsongeschikt is. Doordat er geen recht op een Wet WIA-uitkering ontstaat,
ontstaat er recht op WW (als aan de voorwaarden wordt voldaan). Daarnaast herleeft
in dezelfde kalendermaand het eerdere WW-recht. Ook voor deze groep geldt dat op grond
van deze wijziging van de regeling recht op tegemoetkoming kan bestaan. Voor de berekening
van de hoogte van de tegemoetkoming wordt verwezen naar paragraaf 4.1, met dien verstande
dat de referteperiode voor het dagloon is verlegd naar het jaar voorafgaande aan de
eerste ziektedag. Hierdoor wordt tevens een andere gemiddelde indexering toegepast.
Voorbeeld 4
|
WW-1 is ontstaan met ingang van 1 juli 2013.
|
Het GAA is 40 uur.
|
Het dagloon is € 120.
|
Recht op 24 maanden WW-uitkering (tot en met 30 juni 2015).
|
Ww-1 bedraagt € 120 x 70% = € 84 per dag (€ 1.680 per 4 weken).
|
|
Werkhervatting per 1 mei 2014
|
Betrokkene gaat met ingang van 1 april 2014 werken op basis van een jaarcontract.
Het GAA van dat dienstverband is 30 uur per week. De verdiensten uit dat dienstverband
zijn € 2.000 per maand.
|
WW-1 bedraagt op dat moment (40-30)/40 x € 120 x 70% = € 21 per dag (€ 420 per 4 weken).
|
|
Betrokkene wordt na een halfjaar ziek (per 1 oktober 2014), waardoor het WW-recht
na 13 weken ziekte wordt beëindigd (vgl. artikel 19 van de WW juncto artikel 29, tweede
lid, onderdeel d, onder 1°, van de Ziektewet). De werknemer blijft gedurende de volledige
wachttijd van twee jaar ziek. Per 1 oktober 2016 wordt beoordeeld dat betrokkene minder
dan 35% arbeidsongeschikt in het kader van de Wet WIA is.
|
|
Werkloosheid per 1 oktober 2016
|
Er ontstaat recht op WW-2. De referteperiode voor WW-2 betreft het jaar voor de eerste
ziektedag te weten van 1 oktober 2013 tot 1 oktober 2014. Hierin liggen zes maanden
waarin € 2.000 per maand is verdiend.
|
Het dagloon voor WW-2 wordt als volgt berekend: (€ 2.000 x 6) / (12 x 21,75) = € 45,98
(maandloon € 1.000,07).
|
Met ingang van 1 oktober 2016 herleeft tevens WW-1. Het dagloon van WW-1 bedraagt
op dat moment (na toepassing van wettelijke indexeringen) € 122,83 (maandloon € 2.671,55).
Er bestaat nog recht op 6 maanden WW-uitkering (tot en met 31 maart 2017) voor dat
recht.
|
De totale WW-uitkering bedraagt per 1 oktober 2016:
|
WW-1: (€ 2.671,55 – € 1.000,07) x 70% = € 1.170,04;
|
WW-2: € 1.000,07 x 75% = € 750,05;
|
Totaal: € 1.920,09 per maand, en vanaf 1 december 2017 € 1.870,09 in verband met het
naar 70% veranderde uitkeringspercentage.
|
Bereiken maximum uitkeringsduur WW-1 per 1 april 2017
|
Met ingang van 1 april 2017 eindigt WW-1. Alleen WW-2 komt dan nog tot uitbetaling.
|
|
Herberekening dagloon WW-2 met ingang van 1 januari 2018
|
Op grond van het Dagloonbesluit, zoals dat vanaf 1 januari 2018 luidt, moet het dagloon
van WW-2 met ingang van 1 januari 2018 worden herzien, omdat er één of meer lege kalendermaanden
in de dagloonreferteperiode zitten.
|
Het herberekende dagloon wordt: 6 x € 2.000 = € 12.000 / (6 x 21,75) = € 91,95.
|
Dit bedrag wordt nog vermenigvuldigd met de factor 1,035 in verband met indexeringen
die hebben plaatsgevonden en de gemiddelde stijging van het loon gedurende de wachttijd
voor de Wet WIA. Het dagloon bedraagt daarmee € 95,17.
|
|
Berekening eenmalige tegemoetkoming die per 1 april 2018 wordt verstrekt
|
Over de periode van 1 oktober 2016 tot en met 31 maart 2017 heeft betrokkene geen
financieel nadeel ondervonden van het te lage dagloon voor WW-2. Dit komt doordat
de lage uitkering van WW-2 wordt gecompenseerd door een hogere uitkering van WW-1.
De eenmalige tegemoetkoming wordt daarom berekend over de periode van 1 april 2017
tot 1 januari 2018. Dit is 9 maanden (195,75 dagen).
|
De hoogte van de eenmalige tegemoetkoming bedraagt:
|
(€ 95,17 – € 45,98) x 195,75 dagen x 70% = € 6.740,26.
|
4.4 Dagloon al op eerder moment herzien ten gevolge van de uitspraak van de Centrale
Raad van Beroep
Zoals in paragraaf 3 toegelicht zijn er ook situaties waarbij het dagloon al op een
eerder moment is herzien ten gevolge van de uitspraak van de CRvB. Dit kunnen dezelfde
situaties zijn als benoemd onder 4.1 tot en met 4.3. De berekening van de hoogte van
de tegemoetkoming is voor deze gevallen hetzelfde als toegelicht onder 4.1 tot en
met 4.3 met dien verstande dat de periode waarover de eenmalige tegemoetkoming wordt
berekend niet loopt vanaf het moment waarop het eerdere recht de maximale uitkeringsduur
bereikt tot 1 januari 2018, maar vanaf het moment waarop het eerdere recht de maximale
uitkeringsduur bereikt tot de datum waarop het dagloon al is herzien. Vanaf de datum
dat het dagloon al is herzien, wordt immers de juiste hoogte van de WW-uitkering verstrekt
en wordt er geen financieel nadeel geleden.
Indien het herziene dagloon van het latere recht hoger is dan het dagloon van het
eerdere recht, is reeds nadeel ondervonden op het moment van het ontstaan van het
latere recht. Ook indien er sprake is van een geslaagd herzieningsverzoek kan er een
ophoging van de eenmalige tegemoetkoming plaatsvinden om ook dat geleden nadeel te
compenseren.
4.5 Matigingsbevoegdheid
Zoals in paragraaf 2 is aangegeven is het niet de bedoeling dat te allen tijde het
bedrag aan geleden nadeel door de wijziging van het Dagloonbesluit 2015 door de eenmalige
tegemoetkoming volledig teniet wordt gedaan. Het bedrag aan nadeel wordt wel zoveel
mogelijk benaderd. Over- en ondercompensatie kunnen plaatsvinden, met name doordat
de Tijdelijke regeling zo is vormgegeven dat deze zoveel mogelijk automatisch en zoveel
mogelijk ambtshalve kan worden uitgevoerd. Er zijn echter voorbeelden waarin er sprake
is van dermate veel overcompensatie dat de verstrekking van de – niet gematigde –
eenmalige tegemoetkoming niet in verhouding staat tot het eventuele geleden nadeel.
In dat geval vindt de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het gerechtvaardigd
dat de eenmalige tegemoetkoming wordt gematigd. Hiermee worden de kosten van deze
regeling gedrukt. De matigingsbevoegdheid kan door het UWV worden gebruikt in het
geval van samenloop van verschillende eenmalige tegemoetkomingen, op verschillende
grondslagbepalingen. Bij het gebruik van de bevoegdheid tot matiging wordt in elk
geval de verhouding tussen het dagloon op grond van het Dagloonbesluit 2015, en het
dagloon op grond van het Dagloonbesluit, zoals dat vanaf 1 januari 2018 luidt, in
acht genomen. Bij alle werknemers die in aanmerking komen voor meerdere tegemoetkomingen
over dezelfde periode vindt een handmatige beoordeling plaats, waardoor het UWV kan
achterhalen of matiging op zijn plaats is of niet.
Voorbeeld 5
|
Betrokkene is werkloos per 1 april 2014. Hij heeft recht op 12 maanden WW (tot en
met 31 maart 2015). Het GAA is 30 uur. Dagloon van dit WW-recht (WW-1) is € 100.
|
|
Werkhervatting per 1 januari 2015
|
Met ingang van 1 januari 2015 gaat betrokkene werken voor 30 uur per week. De verdiensten
bedragen € 2.100 per maand. WW-1 wordt beëindigd.
|
|
Werkloosheid per 1 oktober 2015
|
Per 1 oktober 2015 wordt het dienstverband beëindigd. Er ontstaat een nieuw tweede
WW-recht (WW-2). De eerste werkloosheidsdag is 1 oktober 2015. Er is recht op 13 maanden
WW (tot en met 31 oktober 2016).
|
De dagloonreferteperiode voor dit tweede recht loopt van 1 september 2014 tot 1 september
2015. Over de maanden 1 januari 2015 tot 1 september 2015 heeft betrokkene in totaal
8 x € 2.100 = € 16.800 verdiend. Het WW-dagloon van dit recht bedraagt: € 16.800/
261 = € 64,37 (maandloon WW-2 = 21,75 x € 64,37 = € 1.400,05).
|
|
Per 1 oktober 2015 wordt het dagloon van WW-1 geconverteerd. Op grond van het Besluit
conversie WW blijft het dagloon van WW-1 € 100.00 (maandloon € 2.175,00). De totale
WW-uitkering bedraagt € 1.522.51:
|
WW-1: (€ 2.175,00 – € 1.400,05) x 70% = € 542,47;
|
WW-2: € 1.400,05 x 70% = € 980,04 (over de eerste twee maanden wordt 75% uitkering
verstrekt waardoor de uitkering die maanden € 70 hoger is).
|
|
Bereiken maximum uitkeringsduur WW-1 per 1 januari 2016
|
Op 1 januari 2016 wordt WW-1 beëindigd vanwege het bereiken van de maximum uitkeringsduur.
Vanaf dat moment komt derhalve alleen WW-2 nog tot uitbetaling.
|
|
Werkhervatting per 1 april 2016
|
Met ingang van 1 april 2016 gaat betrokkene weer werken. Hij verdient € 2.300 per
maand. WW-2 wordt beëindigd omdat er minder dan 12,5% loonverlies resteert ten opzichte
van het maandloon van WW-2.
|
|
Werkloosheid per 1 november 2016
|
Per 1 november 2016 raakt betrokkene weer werkloos.
|
Er ontstaat een nieuw WW-recht (WW-3). De eerste werkloosheidsdag is 1 november 2016.
Er is recht op 14 maanden WW (tot en met 31 december 2017).
|
De dagloonreferteperiode voor WW-3 loopt van 1 oktober 2015 tot 1 oktober 2016. Over
de maanden 1 april 2016 tot 1 oktober 2016 heeft betrokkene in totaal € 13.800 verdiend.
Het WW-dagloon van WW-3 bedraagt € 13.800/ 261 = € 52,87 (maandloon WW-3 = 21,75 x
€ 52,87 = € 1.149,92).
|
Tevens herleeft WW-2 per 1 november 2016. Er is nog 7 maanden recht op een WW-uitkering
(tot en met 31 mei 2017).
|
|
De totale WW-uitkering bedraagt vanaf dat moment € 980,03:
|
WW-2: (€ 1.400,05 – € 1.149,92) x 70% = € 175,09;
|
WW-3: € 1.149,92 x 70% = € 804,94 (over de eerste twee maanden wordt 75% uitkering
verstrekt waardoor de uitkering in die maanden € 57,50 hoger is).
|
|
Werkhervatting per 1 februari 2017
|
Per 1 februari hervat betrokkene het werk voor 40 uur per week tegen een loon van
€ 2.500 per maand. Op dat moment worden WW-2 en WW-3 beëindigd.
|
|
Eenmalige tegemoetkoming voor WW-2 en WW-3 (leeg aangiftetijdvak in dagloonreferteperiode)
|
Voor WW-2 zitten er lege aangiftetijdvakken in de dagloonreferteperiode.
|
De dagloonreferteperiode loopt van 1 september 2014 tot 1 september 2015 en betrokkene
heeft in de periode van 1 september 2014 tot en met 31 december 2014 niet gewerkt.
Daarom wordt het dagloon herzien. Het herziene dagloon voor WW-2 bedraagt: € 16.800:
(8 x 21,75) = € 96,55 (maandloon = € 2.099,96).
|
|
Er bestaat voor WW-2 aanspraak op tegemoetkoming over de periode van 1 januari 2016
(bereiken maximum uitkeringsduur van WW-1) tot 1 april 2016 en van 1 november 2016
tot 1 februari 2017.
|
Over de periode van 1 januari 2016 tot 1 april 2016 bedraagt de tegemoetkoming: (€ 96,55
– € 64,37) x 70% x 3 maanden x 21,75 = € 1.469,82.
|
Over de periode van 1 november 2016 tot 1 februari 2017 bedraagt de tegemoetkoming:
(€ 96,55 – € 64,37) x 70% x 3 maanden x 21,75= € 1.469,82.
|
|
Ook voor WW-3 zitten er lege aangiftetijdvakken in de dagloonreferteperiode.
|
De dagloonreferteperiode voor WW-3 loopt van 1 oktober 2015 tot 1 oktober 2016 en
betrokkene heeft in de periode van 1 oktober 2015 tot 1 april 2016 niet gewerkt. Het
dagloon wordt herzien. Het herziene WW-dagloon van WW-3 bedraagt € 13.800/ 130,5 =
€ 105,74.
|
|
Er bestaat voor WW-3 aanspraak op tegemoetkoming over de periode van 1 november 2016
tot 1 februari 2017. Er is weliswaar samenloop met een eerder WW-recht (WW-2) maar
het herziene dagloon van WW-3 is hoger dan het (oorspronkelijke) dagloon van WW-2.
|
De tegemoetkoming bedraagt dan het verschil tussen het herziene dagloon van WW-3 en
het oorspronkelijke dagloon van WW-2:
|
(€ 105,74 - € 64,37) x 70% x 3 maanden x 21,75 = € 1.889,58.
|
|
Matiging van de eenmalige tegemoetkoming
|
Over de periode van 1 november 2016 tot 1 februari 2017 is een tegemoetkoming voor
WW-2 en voor WW-3 berekend.
|
Als de daglonen direct zouden zijn berekend op grond van het Dagloonbesluit zoals
dat per 1 december 2016 geldt, dan was per 1 november 2016 de hoogte van de WW-uitkering
als volgt vastgesteld.
|
Per 1 november 2016 zou het dagloon van WW-2 € 96,55 zijn geweest. Het dagloon voor
WW-3 zou direct op € 105,74 zijn vastgesteld.
|
Op dat moment was WW-2 niet herleefd en zou niet tot uitbetaling zijn gekomen.
|
|
Over de periode van 1 november 2016 tot 1 februari 2017 zou de WW-uitkering als volgt
zijn berekend: (€ 105,74 x 75% x 2 maanden x 21,75) + (€ 105,74 x 70% x 1 maand x
21,75) = € 5.059,66.
|
|
Over de periode van 1 november 2016 tot 1 februari 2017 heeft betrokkene ontvangen:
2 x € 1.037,53 + 1 x € 980,03 = € 3.055,09.
|
|
Betrokkene heeft dus over de periode van 1 november 2016 tot 1 februari 2017 een financieel
nadeel geleden van € 2.004,57.
|
|
De berekende tegemoetkoming voor WW-2 en voor WW-3 over de periode bedraagt € 3.359,40.
|
|
De tegemoetkoming wordt gematigd tot het geleden financiële nadeel en wordt vastgesteld
op € 2.004,57.
|
Ten overvloede wordt opgemerkt dat bij een matiging tot nul euro wel een besluit is,
waartegen bezwaar en beroep mogelijk is.
5. Uitvoeringsaspecten
In de uitvoeringstoets op de Tijdelijke regeling heeft het UWV aangegeven dat de uitvoering
van de regeling het uiterste van het UWV vergt.12 Op basis hiervan is in de oorspronkelijke regeling de groep WW-gerechtigden die in
een kalendermaand recht kregen op een WW-uitkering terwijl in dezelfde kalendermaand
een eerder recht op WW-uitkering liep of uitkering herleefde, buiten beschouwing gelaten.
Met zijn brief van 26 oktober 2016 heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
aan de Tweede Kamer gemeld dat alsnog aan deze groep een eenmalige tegemoetkoming
verstrekt wordt, na afloop van de uitvoering van de Tijdelijke regeling.13 Het UWV heeft aangegeven in staat te zijn om vanaf 1 april 2018 uitvoering te geven
aan deze wijziging van de Tijdelijke regeling.
Het UWV heeft aangegeven dat de voorgestelde wijzigingen met betrekking tot de herlevers
uitvoerbaar en handhaafbaar zijn. Op verzoek van het UWV is een groep WW-gerechtigden
toegevoegd. Het betreft samenloopsituaties van twee WW-uitkeringen waarbij er bij
het tweede WW-recht sprake is van het toekennen van een WW-uitkering na de wachttijd
van 104 weken voor de Wet WIA omdat betrokkene minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
Ook voor de WW-gerechtigde waarbij sprake is van een verkorte referteperiode vanwege
het ontstaan van een eerder WW-recht in de referteperiode, is een aanpassing opgenomen.
Deze wijzigingsregeling kan vanaf 1 april 2018 worden uitgevoerd.
In de uitvoeringstoets heeft de Belastingdienst aangegeven dat deze regeling uitvoerbaar
en handhaafbaar is. Net als bij de betaling van de eenmalige tegemoetkoming op grond
van de Tijdelijke regeling begin 2017, zal de Belastingdienst ook voor de groep ‘herlevers’
nauw samenwerken met het UWV om betrokkenen te informeren. Het betreft met name de
groep WW-gerechtigden die naast een eenmalige tegemoetkoming van het UWV ook een toeslag
van de Belastingdienst/Toeslagen ontvangt.
Zoals in de toelichting bij de Tijdelijke regeling komen starters, herintreders, flexwerkers,
en werknemers die na de wachttijd voor de Wet WIA minder dan 35% arbeidsongeschikt
waren in aanmerking voor een voorschot op grond van artikel 4:95 van de Algemene wet
bestuursrecht. Dit is ook aan de Tweede Kamer meegedeeld.14 Ook voor de nieuwe doelgroep is een voorschot op de eenmalige tegemoetkoming mogelijk
geweest. De verstrekte voorschotten worden verrekend met de eenmalige tegemoetkoming.
6. Financiering en financiële gevolgen
In de financiering van deze wijzigingsregeling wordt voorzien door het Rijk. Hiertoe
wordt een rijksbijdrage verstrekt aan het UWV. De op grond van deze regeling te verstrekken
tegemoetkomingen en de daaraan verbonden uitvoeringskosten komen ten laste van de
begroting van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De uitvoeringskosten
van deze wijzigingsregeling bedragen € 1,99 miljoen, voor handmatige afhandeling van
de aanvragen in de uitvoering.15 Deze wijzigingsregeling leidt tot uitkeringslasten van naar verwachting € 57 miljoen
in 2018. Naar schatting bestaat er recht op 20.000 eenmalige tegemoetkomingen voor
de herlevers.
7. Regeldruk
Het UWV beschikt grotendeels over de noodzakelijke gegevens om het recht op en de
hoogte van de eenmalige tegemoetkoming vast te stellen. Het UWV kent deze tegemoetkoming
gedurende de eerste 26 weken na de inwerkingtreding van deze regeling ambtshalve toe.
Hiermee worden de administratieve lasten en de regeldruk zoveel mogelijk beperkt.
Enkel voor de groep die niet ambtshalve een eenmalige tegemoetkoming heeft ontvangen,
maar een aanvraag moet doen om in aanmerking te komen voor de eenmalige tegemoetkoming,
bestaat een administratieve last. Dit betreft onder andere werknemers met een buitenlands
arbeidsverleden.
Artikelsgewijs
Deze wijzigingsregeling vindt haar grondslag in de artikelen 32d, tweede lid, van
de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en 3, eerste lid, juncto 9
van de Kaderwet SZW-subsidies. Bij regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
kunnen op grond van artikel 9 van de Kaderwet SZW-subsidies tijdelijke, spoedeisende
verstrekkingen van aanspraken op financiële middelen, niet zijnde subsidies, worden
verstrekt. De tijdelijkheid van de aanspraken op financiële middelen vindt zijn weerslag
in artikel 13, tweede lid, van de Tijdelijke regeling, waarin, na inwerkingtreding
van deze wijzigingsregeling, is bepaald dat de Tijdelijke regeling met ingang van
1 januari 2021 vervalt.
Artikel I
Onderdeel A
Onderdeel A, onder 1, voorziet in een technische wijziging. Omdat in artikel 1, eerste
lid, bij het begrip verlof abusievelijk wordt verwezen naar een niet bestaand onderdeel
h, kan de verwijzing naar dat onderdeel vervallen. Er is geen sprake van een inhoudelijke
wijziging.
Met onder 2 van onderdeel A is geregeld dat artikel 25 van het Dagloonbesluit ook
van toepassing is op de hoogte van de op grond van de Tijdelijke regeling te verstrekken
eenmalige tegemoetkoming. Artikel 25 regelt de maximering van het dagloon bij samenloop
met uitkeringen indien er samenloop bestaat tussen meerdere uitkeringen waarvan de
totale som meer dan 70% van het maximumdagloon (het maximumdagloon wordt afgeleid
van het maximum premieloon, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering
sociale verzekeringen) bedraagt. De aan die uitkeringen ten grondslag liggende daglonen
worden zodanig vastgesteld of herzien dat de som van de verlaagde uitkeringen per
dag niet meer bedraagt dan die 70%. Aan onder 2 wordt terugwerkende kracht verleend
tot en met 1 april 2017, de datum van inwerkingtreding van de Tijdelijke regeling.
Daardoor is artikel 25 van het Dagloonbesluit zowel van toepassing op de nieuwe doelgroepen
(artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdelen d tot en met f) als op de oude doelgroepen
(artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdelen a tot en met c). De regelgever onthoudt
zich normaliter van het verlenen van terugwerkende kracht indien het een belastende
maatregel betreft. Enkel in uitzonderlijke gevallen wordt terugwerkende kracht aan
een belastende maatregel verleend. De minister is van oordeel dat dit een dergelijk
uitzonderlijk geval betreft: er is sprake van een kennelijke omissie, waarbij ook
betrokkenen er niet van mochten uitgaan dat er sprake zou zijn van een hogere tegemoetkoming.
Het betreft een kennelijke omissie omdat meermalen in de toelichting bij de Tijdelijke
regeling is aangegeven dat het herzien dagloon op grond van de Tijdelijke regeling
overeen moet komen met het herzien dagloon op grond van het Dagloonbesluit.16 Daarnaast is artikel 25 specifiek van toepassing verklaard voor hoofdstuk 3a van
het Dagloonbesluit, dus voor de berekening van het herzien dagloon (zie artikel 22b,
derde lid, van het Dagloonbesluit). Ook zou het niet van toepassing zijn van artikel
25 ervoor zorgen dat er ongelijkheid ontstaat tussen werknemers die zich in een vergelijkbare
situatie bevinden.
Het verlenen van terugwerkende kracht is daarmee gerechtvaardigd. Hiermee wordt ook
de uitvoeringspraktijk van het UWV gelegaliseerd: de eenmalige tegemoetkoming is reeds
vanaf de inwerkingtreding van de Tijdelijke regeling op 1 april 2017 met toepassing
van artikel 25 berekend.
Artikel 1, vierde lid, wordt tweemaal gewijzigd: eenmaal door onder 2 en vervolgens
door onder 3. De reden daarvoor is dat de verschillende onderdelen op verschillende
momenten in werking treden. Onder 2 treedt in afwijking van aanwijzing 174 van de
Aanwijzingen voor de regelgeving in werking met ingang van de dag na de datum van
uitgifte waarin deze wijzigingsregeling wordt geplaatst. Dit is gerechtvaardigd, want
daardoor wordt de periode waarvoor terugwerkende kracht wordt verleend zoveel mogelijk
beperkt. Onder 3 treedt in werking met ingang van 1 april 2018.
Met onder 3 van onderdeel A wordt bewerkstelligd dat, indien er in de referteperiode
geen dagloondagen zijn, artikel 5, zevende lid, van het Dagloonbesluit van toepassing
is. Die bepaling zorgt ervoor dat als er geen dagloondagen in de referteperiode zijn,17 er uitgegaan wordt van het tussen werkgever en werknemer overeengekomen loon. Hierdoor
wordt voorkomen dat de WW-uitkering nihil wordt.
Onderdeel B
Dit onderdeel voorziet in het aanpassen van artikel 2. Hierdoor komen drie nieuwe
doelgroepen (waarbij een nadere uitsplitsing is gemaakt ten opzichte van de genoemde
doelgroep in paragraaf 4 van het algemeen deel van deze toelichting) in aanmerking
voor een eenmalige tegemoetkoming. Daarvoor is in de eerste plaats het tweede lid
aangepast, nu dat artikellid in de weg staat van een eenmalige tegemoetkoming voor
de nieuwe doelgroepen.
De eerste nieuwe doelgroep betreft de werknemer die voldoet aan de volgende voorwaarden:18
-
a) er is een WW-recht ontstaan tussen 1 juli 2015 en 1 december 2016;
-
b) terwijl in de referteperiode van het dagloon van dit recht in één of meer kalendermaanden
geen loon is genoten; en
-
c) op een dag in de kalendermaand waarin het latere WW-recht is ontstaan, een eerder
WW-recht bestaat.
Ad a
De periode van 1 juli 2015 tot 1 december 2016 correspondeert met de periode waarin
het Dagloonbesluit voor nieuwe WW-rechten zo luidde, dat er in gelijke gevallen een
lager dagloon zou kunnen worden vastgesteld ten opzichte van de WW-rechten die zijn
ontstaan voor 1 juli 2015 (voor de wijziging van het Dagloonbesluit per die datum;
Stb. 2015, 152) en op of na 1 december 2016 (na de wijziging van het Dagloonbesluit per die datum;
Stb. 2016, 390).
Ad b
Om daadwerkelijk nadeel te hebben geleden zal in elk geval in één van de kalendermaanden
in de referteperiode geen loon moeten zijn genoten. De referteperiode voor deze werknemer
is in principe een jaar, eindigend op de laatste dag van de tweede kalendermaand voorafgaande
aan de kalendermaand waarin de eerste dag van werkloosheid is ingetreden. In de Tijdelijke
regeling en hoofdstuk 3a van het Dagloonbesluit wordt – in tegenstelling tot hoofdstuk
2 van het Dagloonbesluit – voor de referteperiode niet gewerkt met aangiftetijdvakken,
maar kalendermaanden. Ook wordt niet uitgegaan van het moment van arbeidsurenverlies,
maar de eerste werkloosheidsdag, aangezien deze laatste digitaal (bij het UWV) is
vastgelegd. De referteperiode is echter anders indien het eerdere WW-recht is ontstaan
binnen die referteperiode van een jaar. In die situatie loopt de referteperiode van
de eerste werkloosheidsdag – als deze op de eerste dag van een kalendermaand valt19 – van dat eerdere recht tot de laatste dag van de tweede kalendermaand voorafgaand
aan de kalendermaand van de eerste dag van werkloosheid van dat latere recht. Hiermee
wordt aangesloten bij artikel 2, tweede lid, van het Dagloonbesluit, met dien verstande
dat de eerdere opmerkingen omtrent aangiftetijdvakken/kalendermaanden en de eerste
dag van werkloosheid/arbeidsurenverlies ook hier van toepassing zijn.
Ad c
Als laatste voorwaarde geldt dat in de kalendermaand waarin het latere WW-recht is
ontstaan, een eerder WW-recht bestaat. Deze voorwaarde vindt zijn oorsprong in artikel
2, tweede lid, van de Tijdelijke regeling, zoals deze luidde voor inwerkingtreding
van deze wijzigingsregeling. Die bepaling zorgde ervoor dat de bedoelde doelgroepen
geen recht op eenmalige tegemoetkoming verkregen.
Voor de tweede nieuwe doelgroep (betreffende de werknemer, bedoeld in artikel 2, eerste
lid, aanhef en onderdeel e) gelden ook de genoemde voorwaarden. Er is één verschil.
Bij deze doelgroep is dat latere recht op WW niet ontstaan nu de inkomsten van de
werknemer meer bedragen dan 87,5% van het maandloon (van het eerdere WW-recht). Hierdoor
wordt het latere WW-recht geacht nooit te zijn ontstaan (vgl. artikel 16, achtste
lid, van de WW). Indien er echter in één of meer kalendermaanden in de referteperiode
van het latere WW-recht geen loon is genoten, had het maandloon van het latere WW-recht
hoger geweest. Hierdoor zouden inkomsten onder de 87,5% van het maandloon kunnen blijven,
waardoor – indien het Dagloonbesluit zoals dit na 1 december 2016 luidt van toepassing
zou zijn geweest – er wel een WW-recht zou zijn ontstaan.
Ook voor de derde nieuwe doelgroep (betreffende de werknemer, bedoeld in artikel 2,
eerste lid, aanhef en onderdeel f) gelden de voorwaarden zoals genoemd voor de eerste
nieuwe doelgroep. Als additionele voorwaarden gelden dat de wachttijd, bedoeld in
artikel 23, eerste lid, van de Wet WIA, moet zijn doorlopen en geen recht is ontstaan
op een WGA-uitkering omdat de werknemer minder dan 35% arbeidsongeschikt was en dat
het ongemaximeerde herziene dagloon ten minste 2,5% hoger is dan het ongemaximeerde
dagloon. De doelgroep is daarmee een variant op de doelgroep van de werknemer, bedoeld
in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel c. Artikel 2, tweede lid, van de Tijdelijke
regeling, zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van deze regeling, stond echter
in de weg aan het recht op een eenmalige tegemoetkoming voor deze werknemer, in de
situatie dat op een dag in de kalendermaand waarin het recht op een WW-uitkering is
ontstaan, een eerder recht op een WW-uitkering bestaat. Door deze wijziging krijgt
de doelgroep alsnog recht op een eenmalige tegemoetkoming.
Er bestaan meerdere mogelijkheden waarbij werknemers vaker in aanmerking komen voor
een eenmalige tegemoetkoming.
Ten eerste kan een werknemer voldoen aan de voorwaarden van zowel onderdeel a als
onderdeel c (van artikel 2, eerste lid). In de Tijdelijke regeling is in artikel 2,
zesde lid (oud), reeds bepaald dat in die situatie enkel het recht op de eenmalige
tegemoetkoming op grond van onderdeel c tot uitbetaling komt. Ten tweede kan een gelijksoortige
samenloop plaatsvinden wat betreft de onderdelen d en f. Het zesde lid is daarom geherformuleerd
(en om wetstechnische redenen verplaatst naar het zevende lid) om ook die overcompensatie
tegen te gaan. Indien voldaan wordt aan de voorwaarden, genoemd in onderdeel f, wordt
tevens voldaan aan de voorwaarden, genoemd in onderdeel d. De eenmalige tegemoetkoming
op grond van onderdeel f (meer specifiek op grond van artikel 5c) komt dan tot uitkering;
de eenmalige tegemoetkoming op grond van onderdeel d niet.
Door het door onderdeel 2 aangepaste tweede lid voldoen de doelgroepen van onderdelen
d, e en f aan de voorwaarden voor de doelgroepen onder onderdeel a, onderdeel b respectievelijk
onderdeel c.20 Om ervoor te zorgen dat deze doelgroepen niet reeds dubbel worden gecompenseerd,
is het tweede lid geherformuleerd. Het nieuwe tweede lid strekt ertoe om gelijktijdige
samenloop uit te sluiten.
Wat echter wel kan is dat er in de tijd meerdere malen een uitkering wordt verstrekt.
Zo kan zowel in de referteperiode van het eerdere WW-recht als in de referteperiode
van het latere WW-recht één of meer kalendermaanden zitten waarin geen loon is genoten.
In dat geval is er niet voor hetzelfde WW-recht sprake van zowel recht op een eenmalige
tegemoetkoming op grond van onderdeel a en op grond van onderdeel d, waardoor er voor
het eerdere WW-recht de werknemer in aanmerking komt voor een eenmalige tegemoetkoming
op grond van onderdeel a, en voor het latere WW-recht voor een eenmalige tegemoetkoming
op grond van onderdeel d.
Door de aanpassing van het derde lid, althans, het opnieuw vaststellen daarvan, komt
de werknemer, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdelen d en e, in aanmerking
voor een eenmalige tegemoetkoming indien het verschil tussen het ongemaximeerde herziene
dagloon meer dan 7% hoger is dan het ongemaximeerde dagloon. Deze voorwaarde was al
van toepassing op de werknemer, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdelen a
en b. Overigens zal deze grens van 7% in de praktijk sneller bereikt worden door de
werknemer, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdelen d en e, nu de referteperiode
voor deze werknemer korter kan zijn. Het opnieuw vaststellen van het derde lid voorziet
ook in het schrappen van het verwijzingen naar het ongemaximeerde herziene dagloon
en het ongemaximeerde dagloon in de artikelen 3, eerste en tweede lid, en 4, eerste
en tweede lid, nu in die artikelleden geen ongemaximeerde – herziene dan wel niet
herziene – daglonen worden bedoeld. Er is geen inhoudelijk gevolg beoogd.
De wijziging van het vierde lid bewerkstelligt dat – indien de WW-uitkering blijvend
en geheel is geweigerd – er geen recht op een eenmalige tegemoetkoming is, ook al
wordt er voldaan aan de voorwaarden, genoemd in het eerste lid, onderdeel a, c, d
of f. Deze werkloze werknemer heeft geen nadeel ondervonden van zijn te lage dagloon,
nu de uitkering blijvend en geheel is geweigerd.21
Analoog aan het vijfde lid wordt in het zesde lid opgenomen wanneer een werknemer,
bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel e, geen recht heeft op een eenmalige
tegemoetkoming. Dezelfde motivering22 omtrent het geen recht hebben op een eenmalige tegemoetkoming betreffende de werknemer,
bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel b, is van toepassing op het recht van
de werknemer, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel e. Daarom zijn ook de
uitzonderingen, genoemd in het vijfde lid, voor het recht op een eenmalige tegemoetkoming
van toepassing. Hierbij is de datum van 1 december 2016 (voor de doelgroep betreffende
de werknemer, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel b) aangepast naar 1 januari
2018 (voor de doelgroep betreffende de werknemer, bedoeld in het eerste lid, aanhef
en onderdeel e).
Onderdeel C
Artikel 3, eerste lid, bevatte een kennelijke misslag, die met dit onderdeel is hersteld.
De hoogte van de eenmalige tegemoetkoming wordt berekend over het aantal rechtdagen
in de periode tussen 1 juli 2015 en 1 januari 2017 (en niet tot 1 december 2016).
In de toelichting bij de Tijdelijke regeling is dit ook aangegeven.23 De verlenging van de periode kan enkel positief uitvallen voor een werknemer. Het
UWV heeft vanaf de inwerkingtreding van de Tijdelijke regeling op 1 april 2017 de
eenmalige tegemoetkoming voor de werknemer berekend met gebruikmaking van de periode
tussen 1 juli 2015 en 1 januari 2017. Aan dit onderdeel wordt dan ook terugwerkende
kracht verleend tot en met 1 april 2017.
Onderdeel D
De hoogte van de eenmalige tegemoetkoming voor de in artikel 2, eerste lid, nieuw
geïntroduceerde doelgroepen wordt bepaald in vier nieuwe artikelen. Voor de werknemer,
bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel d, wordt de hoogte bepaald in
artikel 5a. De hoogte van de eenmalige tegemoetkoming is reeds gemotiveerd en uitgelegd
in paragraaf 4.1 van het algemeen deel van deze toelichting. Opgemerkt wordt dat de
hoogte van de eenmalige tegemoetkoming € 0,– kan zijn. Dit is het geval indien de
eerdere WW-uitkering nog niet op 1 januari 2018 is geëindigd op grond van artikel
20, eerste lid, onderdeel b, van de WW. In dat geval heeft de werknemer – in de gevallen
waarin het dagloon van het latere WW-recht niet hoger is dan het WW-dagloon van het
eerdere recht – ook geen nadeel ondervonden van de wijziging van het Dagloonbesluit
2015. Tevens wordt opgemerkt dat de hoogte van het gewogen gemiddelde van de indexeringen
1,0097 bedraagt. Met dat bedrag wordt het herziene dagloon berekend, om zo een vergelijking
te maken met het (reeds) geïndexeerde dagloon.
Wat betreft de werknemer, bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel e,
wordt de hoogte bepaald in artikel 5b. De hoogte van de eenmalige tegemoetkoming voor
deze werknemer is reeds gemotiveerd en uitgelegd in paragraaf 4.2 van het algemeen
deel van deze toelichting. Opgemerkt wordt dat deze werknemer mogelijk een fictief24 later WW-recht heeft dat nog doorloopt tot na 1 januari 2018. Ook voor deze periode
wordt de werknemer gecompenseerd.
De hoogte van de eenmalige tegemoetkoming voor de werknemer, bedoeld in artikel 2,
eerste lid, aanhef en onderdeel f, wordt bepaald in artikel 5c. De hoogte van de eenmalige
tegemoetkoming voor deze werknemer is reeds gemotiveerd en uitgelegd in paragraaf
4.3 van het algemeen deel van deze toelichting. Het gewogen gemiddelde (van 1,0097)
van de indexeringen dat gebruikt is ten behoeve van de herziene daglonen, bedoeld
in de artikelen 5a en 5b, wordt nog vermenigvuldigd met 1,025. Die factor correspondeert
met de gemiddelde stijging van het loon gedurende de wachttijd van 104 weken voor
de Wet WIA.25 De uitkomst van 1,0097 vermenigvuldigd met 1,025 is afgerond 1,035.
Tevens wordt er in artikel 5d (nieuw) de hoogte van een eenmalige tegemoetkoming voor
een subgroep van de eerder genoemde doelgroepen bepaald. De hoogte van de eenmalige
tegemoetkoming voor deze subgroep is reeds gemotiveerd en uitgelegd in paragrafen
3 en 4.4 van het algemeen deel van deze toelichting. Wel wordt het gewogen gemiddelde
van de indexeringen die in de periode van 1 juli 2015 tot 1 januari 2018 hebben plaatsgevonden
gebruikt voor de berekening van een dergelijke eenmalige tegemoetkoming.
In het nieuwe artikel 5e is een matigingsbevoegdheid opgenomen. Die bevoegdheid is
reeds toegelicht in paragraaf 4.5 van het algemeen deel van deze toelichting.
Onderdeel E
Dit onderdeel wijzigt artikel 7. In artikel 7 zijn de wijze van vaststelling van de
eenmalige tegemoetkoming en de termijnen voor deze vaststelling geregeld. Het eerste
lid is aangepast omdat ook de eenmalige tegemoetkoming en de hoogte daarvan voor de
werknemer, bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdelen d tot en met f,
grotendeels ambtshalve kan worden vastgesteld. Ook voor deze groepen werknemers zal
gedurende – te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van dit onderdeel (1 april
2018) – een periode van 26 weken door UWV een ambtshalve genomen beschikking kunnen
worden genomen.
De bedoelde groepen werknemers kunnen ook een aanvraag indienen voor een eenmalige
tegemoetkoming. Voor deze groepen wordt echter bepaald dat geen aanvraag meer door
het UWV gehonoreerd kan worden, indien een dergelijke aanvraag na 1 april 2019 is
ontvangen. Deze maatregel is genomen om de uitvoering zo min mogelijk in de tijd te
belasten. Mede gezien de communicatie die is en zal worden gevoerd met betrekking
tot de eenmalige tegemoetkoming, wordt het gerechtvaardigd geacht om van de betrokken
werknemer te verwachten dat deze eventueel zelf zijn recht binnen een redelijke termijn
poogt te verzilveren. Deze redelijke termijn loopt een jaar na inwerkingtreding van
dit onderdeel af.
Voor de werknemers, bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdelen a, b en
c, blijven de voorschriften inhoudelijk hetzelfde als voor de inwerkingtreding van
deze wijzigingsregeling. Artikel 7 is waar nodig wetstechnisch aangepast.
Onderdeel F
De vervaldatum van de Tijdelijke regeling is aangepast, nu er – door voorliggende
wijzigingsregeling – ook een eenmalige tegemoetkoming wordt verstrekt aan de nieuwe
doelgroepen. De nieuwe vervaldatum is 1 januari 2021.
Artikel II
Deze regeling treedt voor het overgrote gedeelte in werking met ingang van 1 april
2018.
Wat betreft artikel I, onderdelen A, aanhef en onder 2, en C, is bepaald dat deze
artikelonderdelen in werking treden met ingang van de dag na de datum van uitgifte
van de Staatscourant waarin deze wijzigingsregeling wordt geplaatst en terugwerken
tot en met 1 april 2017. De toelichting met betrekking tot het verlenen van terugwerkende
kracht is gegeven bij de artikelsgewijze toelichting op de genoemde artikelonderdelen.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees