Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2016, 390 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2016, 390 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 8 april 2016, nr. 2016-0000096540;
Gelet op de artikelen 1b, zesde lid, van de Werkloosheidswet, 15, tweede lid, van de Ziektewet, 13, derde lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, 14, tweede lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en 3:13, vierde lid, van de Wet arbeid en zorg;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 11 mei 2016, No.W12.16.0081/III);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 18 oktober 2016, nr. 2016-0000118021;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel o wordt «artikel 3:13» vervangen door: 3:13, tweede lid,.
2. In onderdeel u wordt «artikel 45, eerste lid» vervangen door: artikel 1b, eerste lid.
B
In het opschrift van hoofdstuk 2 wordt «van dagloon WW» vervangen door: WW-dagloon.
C
Aan artikel 2 worden twee leden toegevoegd, luidende:
8. In afwijking van het eerste tot en met derde lid wordt onder referteperiode verstaan de periode van één jaar die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid is ingetreden, indien:
a. na afloop van de wachttijd, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de Wet WIA geen recht op een uitkering op grond van de Wet WIA ontstond, omdat de verzekerde minder dan 35% arbeidsongeschikt was; of
b. op of na de dag waarop het tijdvak van 52 weken, bedoeld in artikel 19aa, eerste lid, van de ZW, maar voordat het tijdvak van 104 weken, bedoeld in artikel 29, vijfde lid, van die wet, is verstreken, niet langer recht op een uitkering op grond van de ZW bestond, omdat de verzekerde minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
9. In afwijking van het achtste lid eindigt de referteperiode, indien de aanspraak op uitkering berust op artikel 46 van de ZW, op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaand aan het aangiftetijdvak waarin de verzekering is geëindigd.
D
Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
2. In het eerste lid wordt «uitkeringen» vervangen door: een uitkering.
3. In het vijfde lid wordt «verlof» telkens vervangen door: verlof of werkstaking.
4. Onder vernummering van het zesde lid tot het zevende lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
6. Indien de referteperiode voor de dagloonvaststelling van een reguliere WW-uitkering een of meer kalendermaanden kent waarin geen loon is genoten anders dan vanwege verlof, dan staat D, in afwijking van het eerste lid, voor het aantal dagloondagen van de kalendermaanden waarin loon is genoten of waarin geen loon is genoten vanwege verlof. Het in een aangiftetijdvak genoten loon wordt, voor zover het binnen de referteperiode is genoten, toegerekend aan de kalendermaand waarin de laatste dag van het aangiftetijdvak ligt. Een kalendermaand ligt binnen de referteperiode, indien één of meer dagloondagen van de kalendermaand binnen de referteperiode vallen.
5. Het zesde lid komt te luiden:
6. Indien de referteperiode voor de dagloonvaststelling van een reguliere WW-uitkering een of meer kalendermaanden kent waarin geen loon is genoten anders dan vanwege verlof of werkstaking, dan staat D, in afwijking van het eerste lid, voor het aantal dagloondagen van de kalendermaanden waarin loon is genoten of waarin geen loon is genoten vanwege verlof of werkstaking. Het in een aangiftetijdvak genoten loon wordt, voor zover het binnen de referteperiode is genoten, toegerekend aan de kalendermaand waarin de laatste dag van het aangiftetijdvak ligt. Een kalendermaand ligt binnen de referteperiode, indien één of meer dagloondagen van de kalendermaand binnen de referteperiode vallen.
E
Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden:
2. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. «in verband met verlof» wordt vervangen door: in verband met verlof of werkstaking.
b. «aan dat verlof voorafgaande» wordt vervangen door: aan dat verlof of die werkstaking voorafgaande.
c. «omstandigheid zich niet heeft voorgedaan» wordt vervangen door: omstandigheden zich niet hebben voorgedaan.
3. In het tweede lid wordt «als bedoel» vervangen door «als bedoeld» en wordt «dat verlof» vervangen door «dat verlof of die werkstaking».
4. In het derde lid wordt «omstandigheid» vervangen door: omstandigheden.
F
In het opschrift van hoofdstuk 2a wordt «van dagloon ZW en Wazo» vervangen door: ZW- en Wazo-dagloon.
G
Artikel 12e wordt als volgt gewijzigd:
2. In het vierde lid wordt «anders dan vanwege verlof, arbeidsongeschiktheid of ziekte» vervangen door: anders dan vanwege verlof, werkstaking, arbeidsongeschiktheid of ziekte.
H
Artikel 12f wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden:
2. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. «in verband met verlof» wordt vervangen door: in verband met verlof of werkstaking.
b. «in het laatste aan dat verlof of die ziekte» wordt vervangen door: in het laatste aan dat verlof, die werkstaking of die ziekte.
c. «omstandigheid zich niet heeft voorgedaan» wordt vervangen door: omstandigheden zich niet hebben voorgedaan.
3. In het tweede lid wordt «na afloop van dat verlof of die ziekte» vervangen door: na afloop van dat verlof, die werkstaking of die ziekte.
I
In artikel 12g vervallen het eerste en tweede lid, onder vernummering van het derde tot en met vijfde lid tot het eerste tot en met derde lid.
J
In het opschrift van hoofdstuk 3 wordt «van dagloon Wet WIA en WAO» vervangen door: WIA- en WAO-dagloon.
L
Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden:
2. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. «in verband met verlof» wordt vervangen door: in verband met verlof of werkstaking.
b. «in het laatste aan dat verlof of die ziekte» wordt vervangen door: in het laatste aan dat verlof, die werkstaking of die ziekte.
c. «omstandigheid zich niet heeft voorgedaan» wordt vervangen door: omstandigheden zich niet hebben voorgedaan.
3. In het tweede lid wordt «na afloop van dat verlof of die ziekte» vervangen door: na afloop van dat verlof, die werkstaking of die ziekte.
M
Na hoofdstuk 3 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
1. Dit hoofdstuk is van toepassing op de werknemer:
a. die recht heeft of heeft gehad op een reguliere WW-uitkering dat is ontstaan op of na 1 juli 2015 en voor 1 december 2016 en die in de periode van een jaar die eindigt op de laatste dag van de tweede kalendermaand voorafgaande aan de kalendermaand waarin de eerste dag van werkloosheid is gelegen, geen loon heeft genoten in één of meer kalendermaanden;
b. die recht heeft of heeft gehad op een reguliere WW-uitkering dat is ontstaan op of na 1 juli 2015 en voor 1 december 2016, die de wachttijd, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de Wet WIA, heeft doorlopen, die geen recht heeft gekregen op een werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten, bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet WIA, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was en het ongemaximeerde dagloon op grond van dit hoofdstuk ten minste 2,5% hoger is dan het ongemaximeerde dagloon op grond van hoofdstuk 2.
2. In afwijking van het eerste lid is dit hoofdstuk niet van toepassing op de werknemer:
a. indien op een dag in de kalendermaand waarin het recht op een reguliere WW-uitkering is ontstaan een eerder recht op een reguliere WW-uitkering bestaat; of
b. van wie de WW-uitkering blijvend geheel is geweigerd op grond van artikel 27 van de WW.
3. In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, is dit hoofdstuk niet van toepassing op de werknemer van wie het ongemaximeerde dagloon op grond van dit hoofdstuk niet meer dan 7% hoger is dan het ongemaximeerde dagloon op grond van hoofdstuk 2.
1. In dit hoofdstuk wordt, in zoverre in afwijking van de hoofdstukken 1, 2 en 3, verstaan onder:
hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 3, eerste lid, met dien verstande dat indien in een aangiftetijdvak geen of minder loon is genoten vanwege verlof als loon in dat aangiftetijdvak wordt aangemerkt het loon dat in dezelfde dienstbetrekking is genoten in het laatste aan dat verlof voorafgaande aangiftetijdvak waarin geen sprake was van verlof;
het dagloon op grond van hoofdstuk 2 of dit hoofdstuk indien dat niet zou zijn gemaximeerd op het bedrag, genoemd in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen.
2. Het in een aangiftetijdvak genoten loon wordt toegerekend aan de kalendermaand waarin de laatste dag van het aangiftetijdvak ligt.
3. De artikelen 4, tweede lid, 5, tweede lid, en 6 zijn niet van toepassing op dit hoofdstuk.
1. Het dagloon van de uitkering van de werknemer, bedoeld in artikel 22, eerste lid, onderdeel a, is de uitkomst van de berekening, bedoeld in artikel 5, eerste lid, vermenigvuldigd met 1,004, met dien verstande dat onder de referteperiode wordt verstaan de periode van een jaar die eindigt op de laatste dag van de tweede kalendermaand voorafgaande aan de kalendermaand waarin de eerste dag van werkloosheid is gelegen.
2. Het dagloon van de uitkering van de werknemer, bedoeld in artikel 22, eerste lid, onderdeel b, is de uitkomst van de berekening, bedoeld in artikel 5, eerste lid, vermenigvuldigd met 1,0291, met dien verstande dat onder de referteperiode wordt verstaan de periode van een jaar die eindigt op de laatste dag van de vijfentwintigste kalendermaand voorafgaande aan de kalendermaand waarin de eerste dag van werkloosheid is gelegen.
3. Bij de vaststelling van het dagloon op grond van dit hoofdstuk wordt artikel 25 toegepast.
N
Na artikel 27 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
1. Het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen, zoals dat luidde op 30 november 2016, blijft van toepassing op uitkeringen waarvan de eerste rechtdag is gelegen voor 1 december 2016.
2. Onder de eerste rechtdag, bedoeld in het eerste lid, wordt voor de WW de eerste dag van werkloosheid verstaan, voor de Wet WIA en WAO de dag dat recht op uitkering is ontstaan en voor de ZW de eerste dag waarover het ziekengeld wordt uitgekeerd.
3. Het eerste lid is niet van toepassing op een dagloonherziening op grond van artikel 40, eerste lid, of 48, derde lid, van de WAO.
4. Het eerste lid is niet van toepassing op de werknemer, bedoeld in artikel 22. Op die werknemer zijn de artikelen 2, achtste en negende lid, en 5, zesde lid, zoals deze luidden op of na 1 december 2016, niet van toepassing, voor zover het een recht op uitkering betreft dat op of na 1 juli 2015 en voor 1 december 2016 is ontstaan.
1. De artikelen 5, vijfde en zesde lid, 6, 12e, 12f en 17 vinden, voor zover deze artikelen zien op werkstaking, enkel toepassing voor wat betreft de werkstaking die plaatsvindt op of na 1 januari 2017.
2. Dit artikel vervalt op 1 januari 2025.
O
Artikel 27a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «eerste lid» vervangen door: eerste en vijfde lid.
2. In het derde lid wordt «eerste lid is» vervangen door: eerste en vijfde lid zijn.
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. Het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen, zoals dat luidde op 31 augustus 2017, blijft van toepassing op uitkeringen waarvan de eerste rechtdag is gelegen voor 1 september 2017.
P
Artikel 28 komt te luiden:
Het Besluit van 9 april 2015 tot wijziging van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen in verband met het wijzigen van de Werkloosheidswet door de Wet werk en zekerheid (Stb. 2015, 152) wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel I, onderdeel M, komt te luiden:
M
Artikel 12f wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden:
2. Het eerste lid komt te luiden:
1. Indien de werknemer in een aangiftetijdvak geen loon of minder loon heeft genoten in verband met verlof of werkstaking, wordt bij de berekening van het dagloon, bedoeld in artikel 12e, eerste lid, als loon in dat aangiftetijdvak in aanmerking genomen het loon, genoten in dezelfde dienstbetrekking of in opvolgende dienstbetrekkingen als bedoeld in artikel 12c, derde lid, in het laatste aan dat verlof of die werkstaking voorafgaande en volledig in de referteperiode gelegen aangiftetijdvak, waarin die omstandigheden zich niet hebben voorgedaan.
3. In het tweede lid wordt «na afloop van dat verlof, die werkstaking of die ziekte» vervangen door: na afloop van dat verlof of die werkstaking.
4. Het vierde lid komt te luiden:
4. Dit artikel blijft buiten toepassing indien de toepassing van dit artikel leidt tot een lager dagloon.
B
Artikel I, onderdeel T, komt te luiden:
T
Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden:
2. Het eerste lid komt te luiden:
1. Indien de werknemer in een aangiftetijdvak in de referteperiode geen loon of minder loon heeft genoten in verband met verlof of werkstaking, wordt bij de berekening van het dagloon, bedoeld in artikel 16, eerste lid, als loon in dat aangiftetijdvak in aanmerking genomen het loon, genoten bij dezelfde werkgever in het laatste aan dat verlof of die werkstaking voorafgaande en volledig in de referteperiode gelegen aangiftetijdvak, waarin die omstandigheden zich niet heeft voorgedaan en waarin de werknemer het volledige aangiftetijdvak in dienstbetrekking tot de desbetreffende werkgever stond.
3. In het tweede lid wordt «na afloop van dat verlof, die werkstaking of die ziekte» vervangen door: na afloop van dat verlof of die werkstaking.
4. Het vierde lid komt te luiden:
4. Dit artikel blijft buiten toepassing indien de toepassing van dit artikel leidt tot een lager dagloon.
Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 december 2016, met uitzondering van:
a. artikel I, onderdelen A en P, dat met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst in werking treedt en terugwerkt tot en met 1 juli 2015;
b. artikel I, onderdelen M en N, voor zover dat ziet op artikel 27a, vierde lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen, dat met ingang van 1 januari 2017 in werking treedt;
c. de artikelen I, onderdelen D, onder 3 en 5, E, G, onder 2, H, L, N, voor zover dat ziet op artikel 27b van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen, en O, en II, onderdelen A en B, die met ingang van 1 september 2017 in werking treden; en
d. artikel I, onderdeel I, dat in werking treedt op het tijdstip waarop artikel XXXVI, onderdeel F, van de Verzamelwet SZW 2015 in werking treedt.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
Wassenaar, 24 oktober 2016
Willem-Alexander
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher
Uitgegeven de eerste november 2016
De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur
De wijziging van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (hierna: Dagloonbesluit) door middel van het Besluit van 9 april 2015 tot wijziging van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen in verband met het wijzigen van de Werkloosheidswet door de Wet werk en zekerheid (Stb. 2015, 152, hierna: Wijzigingsbesluit Dagloonbesluit), dat strekte tot de invoering van inkomensverrekening in de Werkloosheidswet (hierna: WW), heeft voor enkele groepen WW-gerechtigden nadelige inkomensgevolgen gehad. Het dagloon (en dus de uitkering) van zogenaamde starters, herintreders, flexwerkers en werknemers die na de wachttijd voor de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: Wet WIA) minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn, kon (veel) lager zijn dan voor voornoemde wijziging. Dit effect bleek groter dan voorzien. Het Dagloonbesluit wordt daarom zodanig gewijzigd dat dit tot een hoger dagloon voor de hiervoor genoemde groepen WW-gerechtigden kan leiden. Daarnaast wordt het Dagloonbesluit gewijzigd in verband met het dagloonverlagende effect van werkstaking tijdens de referteperiode van het dagloon.
Op grond van het Dagloonbesluit zoals dat als gevolg van het Wijzigingsbesluit Dagloonbesluit luidde vanaf 1 juli 2015 werd het dagloon van een reguliere WW-uitkering berekend door het totale loon in de referteperiode, dat wil zeggen de periode van één jaar die eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin het arbeidsurenverlies is ingetreden, te delen door 261. Hierbij deed niet ter zake hoeveel dagen de betrokkene in de referteperiode had gewerkt. Voor starters en herintreders kon dit tot een aanzienlijk lager dagloon leiden dan op grond van het Dagloonbesluit zoals dat luidde voor 1 juli 2015. Op grond van dat besluit werd het dagloon namelijk berekend door het loon in de dienstbetrekking waaruit de betrokkene werkloos was geworden te delen door het aantal dagloondagen vanaf het begin van de dienstbetrekking tot en met het einde van de referteperiode, althans als die dienstbetrekking was aangevangen na het begin van de referteperiode. Dit betekende bijvoorbeeld dat als een werknemer had gewerkt van 1 maart 2014 tot en met 31 augustus 2014, het loon dat de betrokkene had genoten in die periode niet – conform de hoofdregel – werd gedeeld door 261, maar door het aantal dagloondagen vanaf 1 maart 2014 tot en met 31 juli 2014. Deze regeling was vooral bedoeld voor starters en herintreders op de arbeidsmarkt, omdat zij werkloos konden worden na hun eerste, korter dan één jaar durende arbeidscontract. De op 1 juli 2015 doorgevoerde wijziging van het Dagloonbesluit bracht in een situatie als hiervoor genoemd, dat wil zeggen waarin iemand werkloos werd na een half jaar werken, mee dat het genoten loon werd gedeeld door 261. Het dagloon was met andere woorden (veel) lager dan het zou zijn geweest als laatstgenoemde wijziging niet was aangebracht. Met het onderhavige besluit wordt het dagloon van starters en herintreders weer bepaald door het loon dat zij gemiddeld per dag hebben genoten na de aanvang van hun werkzaamheden. Dat geschiedt doordat de kalendermaanden waarin geen loon is genoten, dat wil in voornoemde situatie zeggen de kalendermaanden voor aanvang van de werkzaamheden, buiten beschouwing worden gelaten bij de bepaling van het dagloon.
Deze bijzondere regeling leidt ook tot een hoger dagloon voor flexwerkers die binnen de referteperiode van het dagloon in één of meer kalendermaanden geen loon hebben genoten. Ook voor deze groep heeft de wijziging van het Dagloonbesluit per 1 juli 2015 tot een lager dagloon geleid. Voor laatstgenoemde datum gold reeds dat aangiftetijdvakken waarin de betrokkene geen loon had genoten in de dienstbetrekking waaruit hij werkloos was geworden, buiten beschouwing werden gelaten bij de bepaling van het dagloon. Deze regeling was vooral bedoeld voor flexwerkers, zoals oproep- en uitzendkrachten. Als een werknemer in de referteperiode bijvoorbeeld één of meer aangiftetijdvakken geen loon had genoten omdat hij door zijn enige werkgever niet was opgeroepen of uitgezonden, dan werd het loon dat de betrokkene in de referteperiode had verdiend niet gedeeld door 261, maar door het aantal dagloondagen in de aangiftetijdvakken waarin hij wel loon had genoten. Ook in deze situatie werd vanaf 1 juli 2015 gedeeld door 261, met een (veel) lager dagloon als gevolg. Door het onderhavige besluit wordt in voornoemde situatie het totale loon in de referteperiode weer door een minder aantal dagen gedeeld.
Daarnaast kon de wijziging van het Dagloonbesluit per 1 juli 2015 tot een lager WW-dagloon hebben geleid voor werknemers die na 104 weken ziekte minder dan 35% arbeidsongeschikt waren en daarom niet in aanmerking kwamen voor een Wet WIA-uitkering maar wel voor een WW-uitkering. Voor 1 juli 2015 werd, indien een werknemer in een aangiftetijdvak binnen de referteperiode geen of minder loon had genoten vanwege ziekte, als loon in dat aangiftetijdvak aangemerkt het loon in het laatste aangiftetijdvak dat voorafging aan het aangiftetijdvak met geen of minder loon. Voor een werknemer die bijvoorbeeld het eerste jaar van ziekte zijn loon volledig had doorbetaald gekregen en in het tweede jaar 70% van zijn loon, bracht dat mee dat zijn dagloon gelijk was aan 100% van zijn loon per dag. Vanaf 1 juli 2015 werd zijn dagloon echter bepaald door hetgeen hij in de referteperiode had verdiend, dat wil zeggen het laatste jaar voorafgaande aan het intreden van het arbeidsurenverlies. Zijn dagloon was dus veel lager. Met het onderhavige besluit wordt geregeld dat de referteperiode wordt verlegd naar het jaar voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de betrokken werknemer de bedongen arbeid niet kon verrichten vanwege ziekte. Hetzelfde wordt vanwege rechtsgelijkheid geregeld voor de werknemer wiens recht op ziekengeld na het eerste of in het tweede jaar van ziekte eindigt omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Dit laatste heeft overigens in de regel geen materiële gevolgen, omdat het arbeidsurenverlies in deze situatie meestal intrad (en intreedt) op het moment dat recht ontstond (en ontstaat) op ziekengeld en de referteperiode van één jaar – voorafgaande aan deze wijziging – in dat geval dus eindigde op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin dat arbeidsurenverlies was ingetreden. Het einde van de referteperiode ligt na de onderhavige wijziging in de regel dus één aangiftetijdvak later.
De onderhavige wijziging van het Dagloonbesluit heeft directe werking voor degenen die na de datum van inwerkingtreding van deze wijziging recht krijgen op een WW-uitkering. De wijziging heeft geen gevolgen voor het dagloon van degenen van wie het recht op uitkering voor laatstbedoelde datum is ontstaan (eerbiedigende werking). De belangrijkste reden voor eerbiedigende werking is dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: UWV) anders de daglonen van alle WW-gerechtigden opnieuw zou moeten berekenen, terwijl dat in veel gevallen niet tot een wijziging van het dagloon zou leiden. Daarbij is wel het volgende van belang voor de hiervoor besproken doelgroepen, te weten starters, herintreders, flexwerkers en werknemers die na de wachttijd voor de Wet WIA minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn. Voor hen is in een nieuw ingevoegd hoofdstuk 3a geregeld hoe hun dagloon moet worden berekend. Dit hoofdstuk treedt op 1 januari 2017 in werking en heeft directe werking, zodat het dagloon voor de hiervoor bedoelde doelgroepen vanaf 1 januari 2017 opnieuw moet worden berekend. Daarnaast is voor deze doelgroepen van belang dat zij recht kunnen krijgen op compensatie in de vorm van een eenmalige tegemoetkoming, indien zij in de periode vanaf 1 juli 2015 tot 1 januari 2017 een lagere WW-uitkering hebben gekregen als gevolg van het Wijzigingsbesluit Dagloonbesluit. Dit wordt geregeld in een aparte ministeriële regeling, de zogenoemde Tijdelijke regeling tegemoetkoming Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Stcrt. 2016, 56189).1 Het opnieuw berekende dagloon op grond van het nieuwe hoofdstuk 3a is gelijk aan het dagloon dat wordt gebruikt voor de berekening van de tegemoetkoming. Voor de wijze van berekening wordt daarom kortheidshalve verwezen naar met name de paragrafen 2, 3 en 5 van de toelichting bij die tijdelijke regeling.
Een andere methode om de bedoelde compensatie te bieden zou zijn geweest door terugwerkende kracht te verlenen aan de inwerkingtreding van hoofdstuk 3a. Daar is echter van afgezien omdat het UWV heeft aangegeven dat dat onuitvoerbaar zou zijn, omdat niet alleen de WW-daglonen van de betrokken personen met terugwerkende kracht zouden moeten worden verhoogd, maar ook omdat de WW-uitkeringen en eventuele andere uitkeringen (zoals een toeslag op grond van de Toeslagenwet of een Wet WIA-uitkering) die aan iedere betrokkene zijn verstrekt, zouden moeten worden herberekend, met verrekeningen en nabetalingen van dien.
Tot slot kon staking in de referteperiode tot een dagloonverlagend effect leiden, omdat een werkgever niet zonder meer verplicht is om het loon door te betalen aan een werknemer die deelneemt aan een staking. Dit is een ongewenst effect; daarom wordt met dit besluit ook voorzien in wijziging van het Dagloonbesluit ten aanzien van dit punt. In 2014 en 2015 is er 25, respectievelijk 27 keer gestaakt. Hieraan namen ruim 10.000, respectievelijk 42.000 werknemers deel. Een deel van deze werknemers kan te maken krijgen met stakingsdagen die in de referteperiode liggen.
Voornoemde wijzigingen brengen hogere uitkeringslasten mee. Deze worden voor de eerstgenoemde wijziging, te weten dat aangiftetijdvakken waarin geen loon is genoten buiten beschouwing worden gelaten, geraamd op € 62 miljoen. De tweede wijziging, voor werknemers die na 104 weken ziekte een beroep doen op de WW, leidt niet tot extra uitkeringslasten ten opzichte van de ramingen. Het betreft hier een aanpassing die daglonen vaststelt zoals voorheen ook was beoogd. De aanpassing in verband met het dagloonverlagende effect van stakingsdagen brengt € 1 miljoen extra uitkeringslasten met zich mee. Het UWV meldt in de uitvoeringtoets incidentele uitvoeringskosten van € 1,08 miljoen. De structurele uitvoeringskosten bedragen € 0,20 miljoen. Deze financiële effecten, met inbegrip van de uitvoeringskosten, passen binnen de onbedoelde besparing die met het Wijzigingsbesluit Dagloonbesluit samenhangt. De oplossing past daarom binnen de bestaande budgettaire kaders.
De wijziging van de dagloonregels voor starters, herintreders en flexwerkers leidt niet tot een wijziging in de administratieve lasten van burgers of bedrijven. Evenals nu kan het UWV het dagloon geautomatiseerd berekenen op grond van de gegevens die in de polisadministratie zijn opgenomen. De regeldruk blijft dus gelijk. De wijziging van de dagloonregels vanwege stakingsdagen in de referteperiode heeft mogelijk wel effect op de administratieve lasten. Er moet immers door het UWV worden onderkend dat sprake is geweest van staking in een loonaangiftetijdvak. De werkgever die in een aangiftetijdvak minder loon betaalt vanwege staking door de werknemer, zal dit met een code «S» moeten aangeven in de loonaangifte. Deze informatie wordt opgenomen in de polisadministratie. De inschatting is dat de regeldruk voor werkgevers zeer beperkt zal zijn. Alleen voor werknemers die deel nemen aan een staking zal de werkgever dit moeten vermelden in de loonaangifte.
Het UWV heeft aangegeven dat de voorgestelde wijzigingen voor starters, herintreders, flexwerkers en werknemers die na afloop van de wachttijd voor de Wet WIA minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn, uitvoerbaar en handhaafbaar zijn. Voor de genoemde wijzigingen geldt een implementatietermijn van 9 maanden. De betreffende wijzigingen kunnen op zijn vroegst op 1 december 2016 in werking treden.
Voor de wijziging met betrekking tot dagloonvaststelling in geval van minder loon door staking in de referteperiode geldt voor het UWV dat dit alleen uitvoerbaar is als de stakingsdagen worden opgenomen in de loonaangifte en daarmee in de polisadministratie. Met het UWV en de Belastingdienst zijn afspraken gemaakt over de wijze waarop geautomatiseerd uitvoering wordt gegeven aan het onderkennen van stakingsdagen in een aangiftetijdvak. De werkgever kan met een code «S» in de loonaangifte aangeven dat er minder loon is betaald omdat de werknemer heeft gestaakt. Deze informatie wordt opgenomen in de polisadministratie. De wijze van uitvoering heeft geen buitenproportionele gevolgen voor de uitvoeringskosten.
De definitie van «Wazo-dagloon» is aangescherpt door te verwijzen naar het tweede lid van artikel 3:13 van de Wet arbeid en zorg. Daarnaast was in de definitie van «WW-dagloon» abusievelijk nog verwezen naar artikel 45, eerste lid, van de WW. Met artikel XXVI, onderdeel R, van de Wet werk en zekerheid is artikel 45 van de WW reeds met ingang van 1 juli 2015 vervallen. De inhoud van artikel 45, eerste lid, van de WW is op die datum opgenomen in artikel 1b, eerste lid, van de WW. De definitie is daarop aangepast.
Deze wijzigingen zijn opgenomen om de verschillende opschriften in het Dagloonbesluit te uniformeren waarbij is uitgegaan van de definities, opgenomen in artikel 1 van dat besluit.
In artikel 2 wordt geregeld wanneer de referteperiode voor de vaststelling van het WW-dagloon begint en eindigt. Die referteperiode eindigt in beginsel op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin het arbeidsurenverlies is ingetreden en begint één jaar daarvoor. Bij een werknemer die na de wachttijd voor de Wet WIA niet in aanmerking kwam voor een Wet WIA-uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is, trad het arbeidsurenverlies in na het einde van de loondoorbetalingsverplichting. Dit bracht mee dat, indien de dienstbetrekking voortduurde tijdens de gehele wachttijd, het dagloon van deze werknemer grotendeels werd bepaald door het loon dat aan hem was doorbetaald gedurende het tweede ziektejaar. In veel gevallen was en is dat lager dan hetgeen de betrokkene verdiende voordat hij ziek werd. Dit kon ertoe leiden, bijvoorbeeld als een werknemer gedurende het tweede ziektejaar 70% van zijn loon kreeg doorbetaald, dat hij een WW-uitkering ontving die slechts 49% van zijn voormalige loon bedroeg. Dit is daarom gewijzigd door in het nieuwe achtste lid te bepalen dat in voornoemde situatie de referteperiode voor het dagloon eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid is ingetreden en dat die referteperiode één jaar daarvoor aanvangt.
Ook werknemers die recht hebben op een ZW-uitkering en wier recht op uitkering eindigt na het eerste of in het tweede ziektejaar, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn, of om die reden na 104 weken ziekte geen recht hebben op een Wet WIA-uitkering, kunnen recht krijgen op een uitkering op grond van de WW. In lijn met het bepaalde in de vorige alinea, wordt voorgesteld om ook in dit geval de referteperiode van één jaar te laten eindigen op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid is ingetreden.
Op grond van artikel 46 van de Ziektewet is het mogelijk dat bij arbeidsongeschiktheid, ontstaan binnen vier weken na het einde van de verplichte verzekering, toch recht op uitkering ontstaat («nawerking»). In het negende lid wordt geregeld dat in die situatie de referteperiode eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de verzekeringsplicht is geëindigd. Anders zou een deel van de niet-gewerkte periode na het einde van de verzekeringsplicht voor de ZW binnen de referteperiode kunnen vallen, met een dagloonverlagend effect van dien.
De wijziging van het artikel 5, eerste lid, past de formulering aan en brengt deze in overeenstemming met bijvoorbeeld de gebruikte formulering in de artikelen 8, tweede en zevende lid, en 12c, eerste lid, onderdeel a, bij het aanhalen van een uitkering op grond van een werknemersregeling. Er is geen sprake van een inhoudelijke wijziging.
De wijziging van artikel 5, vijfde lid, is een technische wijziging die volgt uit de wijziging opgenomen in artikel I, onderdeel E.
Het nieuw ingevoegde zesde lid regelt dat kalendermaanden zonder loon (anders dan vanwege verlof) binnen de referteperiode buiten beschouwing worden gelaten, dat wil zeggen dat de factor D in artikel 5, eerste lid, wordt bepaald door het aantal dagloondagen in de kalendermaanden waarin wel loon is genoten (of geen loon is genoten vanwege verlof). In paragraaf 2 van het algemeen deel van de toelichting is uitgebreid aandacht besteed aan dit onderwerp. Omdat een werknemer in dienst kan zijn geweest van zowel een werkgever die per vier weken loonaangifte doet als een werkgever die per kalendermaand loonaangifte doet, is het nodig om het loon toe te rekenen naar dezelfde tijdeenheid. Daarbij is gekozen voor de tijdseenheid van de kalendermaand. Het loon in een aangiftetijdvak wordt daarom toegerekend aan de kalendermaand waarin de laatste dag van het aangiftetijdvak ligt. Daarbij is het volgende van belang. De referteperiode kan bijvoorbeeld lopen vanaf 1 augustus T tot en met 31 juli T+1. Het kan zich voordoen dat de werknemer aan het begin van de referteperiode heeft gewerkt bij een werkgever die per vier weken verloont. Stel dat de werknemer loon heeft genoten in het aangiftetijdvak 17 juli T tot en met 13 augustus T. Dit aangiftetijdvak ligt deels binnen en deels buiten de referteperiode (gebroken aangiftetijdvak). In dit geval wordt het loon geprorateerd over de periode 17 juli T tot en met 31 juli T (buiten de referteperiode) respectievelijk de periode 1 augustus T tot en met 13 augustus T (binnen de referteperiode). Het loon over de periode 17 juli T tot 13 augustus T wordt geprorateerd door toepassing van de herleidingsformule die opgenomen is in artikel 5, tweede lid, van het Dagloonbesluit. Enkel het (geprorateerde) loon dat binnen de referteperiode is genoten, dus het geprorateerde loon over 1 augustus T tot en met 13 augustus T, wordt toegerekend aan augustus T. Deze kalendermaand is dus in ieder geval een kalendermaand mét loon.
Daarnaast kan het zich voordoen dat de werknemer aan het eind van voornoemde referteperiode heeft gewerkt bij een werkgever die per vier weken verloont. Stel dat de werknemer loon heeft genoten in het aangiftetijdvak 16 juli T+1 tot en met 12 augustus T+1. Ook dit aangiftetijdvak ligt deels binnen en deels buiten de referteperiode (gebroken aangiftetijdvak). In dit geval wordt het loon geprorateerd over de periode 16 juli T+1 tot en met 31 juli T+1 (binnen de referteperiode) respectievelijk de periode 1 augustus T+1 tot en met 12 augustus T+1 (buiten de referteperiode). Het loon dat binnen de referteperiode is genoten, dus het geprorateerde loon over de periode 16 juli T+1 tot en met 31 juli T+1, wordt echter aan augustus T+1 toegerekend, zodat juli T+ een kalendermaand zónder loon kan zijn.2
Tot slot kan de referteperiode beginnen na de eerste dag van een kalendermaand en/of eindigen voor de laatste dag van een kalendermaand. De referteperiode loopt bijvoorbeeld vanaf 13 augustus T tot en met 12 augustus T+1. Hierbij doet zich, omdat beide kalendermaanden deels binnen en deels buiten de referteperiode vallen, de vraag voor of augustus T en/of augustus T+1 wel of niet binnen de referteperiode vallen. Er is voor gekozen om beide kalendermaanden aan te merken als kalendermaanden binnen de referteperiode. Voor de berekening van het dagloon zal daarom het genoten loon in de periode 13 augustus T tot en met 12 augustus T+1 worden gedeeld door 2613.
Onder 5 voorziet er in dat vanaf de datum van inwerkingtreding van de verschillende bepalingen omtrent de werkstaking (zie de artikelsgewijze toelichting bij de artikelen I, onderdelen E, G, onder 2, H, L en N, voor zover dat ziet op artikel 27b, en II, onderdelen A en B, namelijk 1 september 2017) artikel 5, zesde lid, ook zal worden aangepast. In dat geval zal werkstaking eenzelfde positie als verlof innemen.
In het geval dat een werknemer staakt, is de werkgever in beginsel niet verplicht om het loon door te betalen. Dit betekent dat de werknemer geen sv-loon ontvangt over de dagen waarop hij heeft gestaakt. Bij de vaststelling van het dagloon wordt gekeken naar het sv-loon in de referteperiode; het ontbreken van het sv-loon tijdens een werkstaking heeft daardoor een dagloonverlagend effect. Dit is ongewenst.
Daarom wordt voorgesteld om in de aangiftetijdvakken waarin de werknemer heeft gestaakt als loon aan te merken het loon dat werd verdiend in het aangiftetijdvak daarvoor of daarna. Dezelfde werkwijze vindt ook plaats bij verlof. Daarom zijn de artikelen 6, 12e, 12f en 17 van het Dagloonbesluit zodanig aangepast dat deze ook gelden voor werkstaking. Voor een toelichting op de systematiek van deze artikelen wordt verwezen naar de toelichting op artikel I, onderdeel G, van het Wijzigingsbesluit Dagloonbesluit.4
Opgemerkt wordt dat deze wijzigingen in werking treden met ingang van 1 september 2017. De code «S» van werkstaking wordt vanaf 1 januari 2017 door de werkgevers in de loonaangifte ingevuld en vanaf genoemde datum in de polisadministratie opgenomen. Werkstakingen die weliswaar in de referteperiode van de desbetreffende uitkering hebben plaatsvonden, maar vóór 1 januari 2017, zullen daarom desondanks niet tot een dagloonverhogend effect (kunnen) leiden. Het nieuwe artikel 27b, waarin dit is geregeld, zal vervallen met ingang van 1 januari 2025, aangezien de werkstakingen die voor 1 januari 2017 hebben plaatsgevonden niet meer van belang zijn voor de referteperiode van een dan te verkrijgen nieuwe uitkering.
Ten tijde van het opstellen van het onderhavige besluit zijn de onderdelen M en T van artikel I van het Wijzigingsbesluit Dagloonbesluit nog niet in werking getreden.5 De regering beziet nog op welk moment deze onderdelen in werking zullen treden. Vooralsnog geldt dat de inwerkingtreding van genoemde onderdelen niet op korte termijn is voorzien. De onderdelen worden door middel van de inwerkingtreding van artikel II van onderhavig besluit redactioneel aangepast, zodat – als de genoemde onderdelen in werking dienen te treden – dit eenvoudig door middel van een (klein) koninklijk besluit kan plaatsvinden.
In de eerste twee leden van artikel 12g is geregeld hoe het ZW-dagloon moet worden berekend indien het recht op ziekengeld ontstaat binnen vier weken nadat een WW-recht is beëindigd (nawerking). Met artikel XXXVI, onderdelen Aa, Ea en F, van de Verzamelwet SZW 2015 is bepaald dat in het geval van nawerking (artikel 46 van de Ziektewet) het ZW-dagloon, indien er sprake is van een eerder recht op WW-uitkering, gebaseerd wordt op het WW-dagloon. Door deze bepaling worden de eerste twee leden van artikel 12g overbodig. Dit onderdeel zal in werking treden op het tijdstip waarop artikel XXXVI, onderdeel F, van de Verzamelwet SZW 20156 in werking treedt.
Hoofdstuk 3a hangt samen met de eenmalige tegemoetkoming die een bepaalde groep WW-gerechtigden kan ontvangen. Deze groep bestaat uit starters, herintreders, flexwerkers en werknemers die minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn en die tussen 1 juli 2015 en 1 december 2016 recht hebben gekregen op een WW-uitkering. In de Tijdelijke regeling tegemoetkoming Dagloonbesluit werknemersverzekeringen wordt onder andere een zogenoemd herzien dagloon berekend. In hoofdstuk 3a is geregeld dat (voor bovengenoemde groep gerechtigden) ook de eventuele WW-uitkeringen vanaf 1 januari 2017 op dat herziene dagloon worden gebaseerd. Daartoe is in artikel 22b bepaald hoe het dagloon moet worden berekend. Dat geschiedt op identieke wijze als de berekening van het herziene dagloon in eerder genoemde ministeriële regeling. De berekening is overigens grotendeels gelijk aan de wijze waarop het dagloon wordt berekend voor WW-rechten die op of na 1 december 2016 ontstaan voor starters, herintreders, flexwerkers en werknemers die minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn. De kleine verschillen hangen samen met het feit dat het herziene dagloon zoveel mogelijk geautomatiseerd moet kunnen worden berekend. Daarom is bijvoorbeeld artikel 4, tweede lid, van het Dagloonbesluit niet van toepassing, omdat niet in de polisadministratie is opgenomen dat een werknemer een vorderbaar loon heeft dat niet inbaar is. Voorts wordt voor de referteperiode teruggeteld vanaf het aangiftetijdvak waarin de eerste werkloosheidsdag valt in plaats van het aangiftetijdvak waarin de eerste dag van het arbeidsurenverlies valt, omdat de eerstgenoemde datum wel en de laatstgenoemde datum niet in de polisadministratie is opgenomen.
In het derde lid van artikel 22b is opgenomen dat artikel 25 moet worden toegepast als bij (bestaande) samenloop van meer dan een uitkering de som van uitkeringen per dag meer bedraagt dan het maximumdagloon nadat het dagloon op grond van hoofdstuk 3 op of na 1 januari 2017 is herzien.
Aangezien de artikelen 22 tot en met 22b inhoudelijk niet meer relevant zijn op 1 januari 2025, vervalt hoofdstuk3a per die datum.
In artikel 27a is bepaald voor wie welk recht (welk Dagloonbesluit) geldt. Ten eerste geldt het door onderhavig besluit gewijzigde Dagloonbesluit in principe enkel voor nieuwe uitkeringen. Dit geldt voor zowel uitkeringen waarop inzake verlof het nieuwe artikel 5, zesde lid, van toepassing is, maar ook voor wat betreft werkstaking. Aangezien de betreffende onderwerpen op een andere dag in werking treden, zijn hiervoor twee leden opgenomen.
Indien er sprake is van een uitkering als bedoeld in hoofdstuk 3a (dat op 1 januari 2017 in werking treedt), geldt echter het nieuwe Dagloonbesluit, maar worden enkele bepalingen, namelijk de met artikel I, onderdelen C en D, onder 4, van onderhavig besluit aangepaste artikelen, niet van toepassing verklaard. Dit is noodzakelijk omdat hoofdstuk 3a specifiek geldt voor de uitkeringen die reeds voor 1 december 2016 zijn ontstaan. De zogenoemde eerbiedigende werking van het eerste lid moet daarom worden doorbroken.
Een voorbeeld ter verduidelijking voor de werking in de praktijk. Een flexwerker is op 1 juli 2016 werkloos geworden en heeft recht op een WW-uitkering (met een duur van negen maanden), met een dagloon van € 50. Het dagloon, indien dit op basis van hoofdstuk 3a / de Tijdelijke regeling tegemoetkoming Dagloonbesluit werknemersverzekeringen zou worden berekend, bedraagt € 100. Dit is tevens het herziene dagloon op basis waarvan de eenmalige tegemoetkoming wordt berekend. Voorts wordt de WW-uitkering zelf vanaf 1 januari 2017, indien het einde van de uitkeringsduur nog niet is bereikt, op basis van dit dagloon berekend.
Om te voorkomen dat de uitkering die op grond van hoofdstuk 3a is berekend vanaf de dag van inwerkingtreding (1 september 2017) van het onderdeel «werkstaking» opnieuw moet worden berekend, is in het vijfde lid opgenomen dat het Dagloonbesluit, zoals dat op 31 augustus juni 2017 luidt, van toepassing blijft op de uitkeringen waarvan de eerste rechtdag ligt voor 1 september 2017. Datzelfde geldt voor uitkeringen die niet op basis van hoofdstuk 3a zijn berekend.
Het tweede en derde lid bepalen welke dag de peildag is voor wat betreft de toepasselijkheid van het recht. Aangezien het voorgestelde vijfde lid van artikel 27a pas op 1 september 2017 in werking treedt, voorziet onderdeel O in een technische aanpassing van het tweede en derde lid, zodat deze ook zien op het vijfde lid.
Met de Wet werk en zekerheid is een (nieuwe) grondslag voor de dagloonbepaling van de WW-uitkering opgenomen in artikel 1b, zesde lid, WW. Abusievelijk is nagelaten om deze nieuwe wettelijke grondslag in het Dagloonbesluit op te nemen (of anderszins in het zogenoemde «omhangen» te voorzien). Met dit onderdeel wordt hier alsnog in voorzien, door opname in artikel 28. Aan dit onderdeel zal terugwerkende kracht worden verleend tot het tijdstip waarop artikel 1b, zesde lid, WW met de Wet werk en zekerheid in werking is getreden, namelijk 1 juli 2015.
Artikel I, onderdelen A en P, zal in werking treden met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst en zal terugwerken tot en met 1 juli 2015.
De technische wijzigingen in de onderdelen B, D, onder 1 en 2, F, G, onder 1, J en K, onder 1, van artikel I, zullen met ingang van 1 december 2016 in werking treden.
Voor wat betreft artikel I, onderdelen C en D, onder 4, dat betrekking heeft op de berekening van het dagloon voor starters, herintreders, flexwerkers en werknemers die na de wachttijd voor de Wet WIA minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn, is bepaald dat deze onderdelen op 1 december 2016 in werking te treden. Tevens treedt op die dag artikel I, onderdeel N, voor zover dat ziet op het eerste tot en met derde lid van het nieuwe artikel 27a van het Dagloonbesluit, in werking. Hiermee wordt bewerkstelligd (met name door de werking van artikel 27a, eerste lid) dat voor de uitkeringen die voor 1 december 2016 zijn ontstaan, niet de nieuwe dagloonregels op 1 december 2016 komen te gelden. Het UWV heeft in de uitvoeringstoets7 bij de Tijdelijke regeling tegemoetkoming Dagloonbesluit werknemersverzekeringen aangegeven dat zij reeds op 1 december 2016 «nieuwe» uitkeringen op basis van de nieuwe dagloonregels kan uitvoeren.8 Daarbij is opgemerkt dat dan de oude WW-uitkeringen, waar nog een gedeelte van de WW-uitkering voortduurt na 1 december 2016, per 1 januari 2017 kunnen worden geconverteerd naar een nieuw, op hoofdstuk 3a gebaseerd, dagloon. Dit wordt bewerkstelligd door het in artikel 27a, eerste lid, opgenomen overgangsrecht te doorbreken door het vierde lid van dat artikel op 1 januari 2017 in werking te laten treden, tezamen met artikel I, onderdeel M (het nieuwe hoofdstuk 3a).
Voor wat betreft de artikelen I, onderdelen D, onder 3 en 5, E, G, onder 2, H, L, N, voor zover dat ziet op artikel 27b, en O, en II, onderdelen A en B, welke met name betrekking hebben op werkstaking, is bepaald dat deze op 1 september 2017 in werking treden.
Voor wat betreft artikel I, onderdeel I, hangt de dag van inwerkingtreding af van de dag van inwerkingtreding van artikel XXXVI, onderdeel F, van de Verzamelwet SZW 2015. De inwerkingtreding is voorzien voor 1 april 2017.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher
Deze regeling is gebaseerd op de artikelen 3, eerste lid, juncto 9 van de Kaderwet SZW-subsidies, en 32d, tweede lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
Deze kalendermaand zal daarom in de regel niet tellen voor de berekening van het dagloon ingevolge het nieuwe zesde lid van artikel 5.
Tenzij het nieuwe zesde lid van artikel 5 ervoor zorgt dat het aantal dagloondagen in de referteperiode lager is.
Met artikel XII, onderdelen A en B, van het wetsvoorstel Verzamelwet SZW 2017 wordt, indien dat wetsvoorstel tot wet wordt verheven, artikel XXXVI, onderdelen Aa en F, Verzamelwet SZW 2015, geschrapt respectievelijk aangepast. In de memorie van toelichting bij dat wetsvoorstel (Kamerstukken II 2015/16, 34 528, nr. 3, blz. 20) is aangegeven dat onderdeel Ea nooit in werking zal treden. Daarom is de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel I, van onderhavig besluit, enkel gekoppeld aan de inwerkingtreding van artikel XXXVI, onderdeel F, van de Verzamelwet SZW 2015.
Aangezien het in werking treden van deze nieuwe onderdelen voorziet in een vereenvoudiging voor zowel de betrokken groep als het UWV, wordt afgeweken van de normale vaste verandermomenten (zoals opgenomen in aanwijzing 174 van de Aanwijzingen voor de regelgeving).
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbij behorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2016-390.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.