TOELICHTING
Algemeen
In het op 30 april 2015 gepubliceerde Beleidsvoornemen veiligheidsregelgeving drones
is het voornemen aangekondigd om RPA’s van niet meer dan 4 kg (de zogenoemde minidrones)
die onder de in dit beleidsvoornemen nader omschreven operationele voorwaarden opereren
uit te zonderen van de verplichting te beschikken over een speciaal-bewijs van luchtwaardigheid
(speciaal-BvL), een bewijs van bevoegdheid (RPA-L) en een RPAS Operator Certificate (ROC). Hiervoor is een wijziging van een aantal luchtvaartbesluiten vereist. Aangegeven
is dat totdat deze regelgeving tot stand is gekomen en in werking is getreden, ontheffingen
zullen worden verleend voor minidrones.
De grens van 4 kg is tot stand gekomen na bestudering van de drones regelgeving van
andere EU-lidstaten. De grens is vervolgens besproken met zowel betrokken partijen
uit de bemande luchtvaart als betrokken partijen uit de onbemande luchtvaart. Op basis
van de ervaringen met operaties met drones in de afgelopen jaren is geconcludeerd
dat de risico’s met drones tot en met 4 kg beheersbaar zijn, indien de vlucht wordt
uitgevoerd onder de volgende operationele beperkingen:
-
• tot een afstand van maximaal 100 meter van de bestuurder;
-
• tot een hoogte van maximaal 50 meter (165 ft) boven de grond of het water en binnen
de gebieden waarin laag mag worden gevlogen door civiele of militaire luchtvaartuigen
tot een hoogte van maximaal 40 meter (131 ft) boven de grond of het water; en
-
• uitsluitend in luchtruim met klasse G, onder de geldende luchtverkeersregels.
Indien voornoemde operationele beperkingen in acht worden genomen, is het toegestaan
de vlucht uit te voeren tot een afstand van minimaal 50 meter horizontaal van mensenmenigten,
aaneengesloten bebouwing (waaronder industrie- en havengebieden), in gebruik zijnde
autosnelwegen, in gebruik zijnde autowegen en in gebruik zijnde wegen waar een maximale
snelheid van 80 kilometer per uur geldt. Voor een nadere toelichting wordt gewezen
op de toelichting bij artikel I, onderdeel D.
Op grond van de artikelen 2.1, vierde lid, en 3.21, eerste lid, van de Wet luchtvaart
kan ontheffing worden verleend van respectievelijk het verbod een luchtvaartuig te
besturen zonder RPA-L en het verbod vluchten uit te voeren met een luchtvaartuig dat
niet is voorzien van een speciaal-BvL. Ontheffing van het verbod om vluchten tegen
vergoeding uit te voeren zonder RPAS operator certificate (ROC) is juridisch niet mogelijk. Om die reden worden met de onderhavige regeling
de eisen tot verkrijging van een ROC voor de uitvoering van vluchten met RPA’s van
niet meer dan 4 kg die opereren onder bovengenoemde operationele beperkingen (een
ROC-light) sterk versoepeld.
Ook de inhoudelijke eisen die zullen worden gesteld aan de verkrijging van de ontheffingen
zijn marginaal. De ontheffingen zijn in de eerste plaats bedoeld ter overbrugging
van de periode totdat drones tot en met 4 kg zijn uitgezonderd van de verplichting
te beschikken over een speciaal-BvL, een RPA-L en een ROC. Door deze ontheffingen
te verlenen wordt geregeld dat vluchten met RPA’s legaal kunnen worden uitgevoerd
zonder dat daarvoor (zware) inhoudelijke eisen gelden. Aan de ontheffingen zullen
voornoemde operationele beperkingen worden verbonden. Alleen indien vluchten onder
deze beperkingen worden uitgevoerd is sprake van een situatie waarin de veiligheid
van het luchtverkeer niet in gevaar wordt gebracht.
De eisen waaraan moet zijn voldaan om voor de ontheffingen in aanmerking te komen
en de voorwaarden die aan de ontheffingen zullen worden verbonden, zullen worden neergelegd
in een beleidsregel, die tegelijkertijd met de onderhavige regeling in werking zal
treden.
Het ROC-light en de genoemde ontheffingen laten de voor op afstand bestuurde luchtvaartuigen
geldende luchtverkeersregels, neergelegd in de verordening inzake de Standardised
European Rules of the Air (SERA1) en paragraaf 5 van de Regeling op afstand bestuurde luchtvaartuigen, onverlet. Dit
betreft onder andere het verbod een vlucht uit te voeren binnen 50 meter van vaartuigen,
voertuigen, kunstwerken en spoorlijnen, de verplichting voorrang te verlenen aan andere
luchtvaartuigen en het verbod ’s nachts te vliegen. Verder betreft het de regels die
gelden binnen zogenoemde special rules zones. Voor bijvoorbeeld operaties in het gebied
North Sea Area Amsterdam betekent dit dat het op afstand bestuurde luchtvaartuig moet
zijn uitgerust met een transponder en dat tweezijdig radiocontact tussen de piloot
en de luchtverkeersleiding moet zijn geborgd. De onderhavige regeling doet evenmin
af aan de geldende regels op het gebied van de bescherming van privacy, eigendom (toestemming
eigenaar voor gebruik van terreinen voor de start en landing) en de goedkeuring van
zendapparatuur (Telecomwetgeving).
Internetconsultatie
Het voornoemde beleidsvoornemen veiligheidsregelgeving drones is in de periode van
30 april tot 29 mei 2015 opengesteld voor openbare internetconsultatie. Hierop is
door 167 respondenten gereageerd, zowel uit de beroepsmatige als uit de recreatieve
sector. Als reactie op de uitkomst van deze consultatie is een breed sectoroverleg
gerealiseerd, waaraan zowel bemande als onbemande luchtvaartpartijen, maar ook brandweer,
politie en defensie deelnemen. Tijdens deze terugkerende overleggen, is en wordt het
drones beleid besproken. De inhoud van de onderhavige regeling is tijdens deze overleggen
uitvoerig met betrokkenen besproken en naar aanleiding van deze besprekingen is het
onderscheid tussen nul en 1 kg en 1 en 4 kg ingevoerd, waarbij voor de categorie van
1 tot en met 4 kg ook kenniseisen aan de piloot zijn gesteld. Deze eisen zijn in nauw
overleg met dit sectoroverleg ontwikkeld.
Financiële gevolgen voor het bedrijfsleven
Administratieve lasten
In de toelichting op het Besluit van 23 april 2015 tot wijziging van het Besluit bewijzen
van bevoegdheid voor de luchtvaart, het Besluit luchtvaartuigen 2008, het Besluit
vluchtuitvoering en het Besluit burgerluchthavens (Stb. 2015, 163) is een berekening opgenomen van de administratieve lasten die verband houden met
de aanvraag voor een ROC. Daar is onderbouwd aangegeven dat de totale administratieve
lasten voor het indienen van de aanvraag voor het ROC naar verwachting € 425,– bedragen.
€ 400,– hield verband met het onderzoek van de ILT bij het bedrijf ten behoeve van
de afgifte van het ROC. Deze kosten worden echter niet meer gemaakt indien een zogenoemd
ROC-light wordt aangevraagd. In dit geval is sprake van een vermindering van de administratieve
lasten met € 400,– per bedrijf. De administratieve lasten voor het aanvragen van een
ROC-light zijn dan naar verwachting € 25,–. Daarmee leidt deze regeling naar verwachting
tot een vermindering van de administratieve lasten.
Inhoudelijke nalevingskosten
De onderhavige regeling brengt een verlaging van de inhoudelijke nalevingskosten met
zich mee. In de toelichting bij de Regeling op afstand bestuurde luchtvaartuigen (Stcrt. 2015, nr. 12034) is een berekening opgenomen van de inhoudelijke nalevingskosten die verband houden
met de verplichting om, met het oog op afgifte van een ROC, een handboek op te stellen.
Aangegeven is dat de inhoudelijke nalevingskosten voor het opstellen van dit handboek
naar schatting € 6.000,– bedragen. Deze kosten hoeven niet meer te worden gemaakt
indien een zogenoemd ROC-light wordt aangevraagd.
Inwerkingtreding
In lijn met het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten treedt de onderhavige
regeling in werking met ingang van 1 juli 2016. Wel wordt afgeweken van het beleid
om de regeling twee maanden voor de datum van publicatie bekend te maken. Hiermee
worden aanmerkelijke ongewenste nadelen voor de sector voorkomen. Bovendien is de
sector reeds geruime tijd op de hoogte van inwerkingtreding van de regeling op korte
termijn. De regeling is bovendien reeds enige tijd geleden aangekondigd in een brief
aan de Tweede Kamer (TK 2015/16, 31936, nr. 326) en ook toegezonden aan de Tweede Kamer (bijlage bij TK 2015/16, 30806, nr. 35).
Artikelsgewijze toelichting
Artikel I, onderdeel A
Met artikel I, onderdeel A, wordt een nieuw artikel 10a ingevoegd in de Regeling op
afstand bestuurde luchtvaartuigen. Artikel 10a heeft uitsluitend betrekking op de
uitvoering van vluchten met een RPA tot en met 4 kg die plaatsvinden onder de in het
eerste lid van dit artikel genoemde operationele beperkingen. In het eerste lid, onderdeel
b, is de beperking opgenomen dat de vlucht wordt uitgevoerd tot een hoogte van maximaal
40 meter (131 ft) boven de grond of het water binnen een gebied waarin laag mag worden
gevlogen door civiele of militaire luchtvaartuigen. De militaire laaggebieden zijn
opgenomen in bijlage B bij de Regeling minimum VFR-vlieghoogten en VFR-vluchten buiten
de daglichtperiode voor militaire vliegtuigen en helikopters. De civiele gebieden
voor oefennaderingen zijn opgenomen in artikel 4.4 van de Vrijstellingsregeling Besluit
luchtverkeer 2014.
Op grond van het tweede lid van artikel 10a gelden ten aanzien van vluchten met een
RPA tot en met 4 kg die plaatsvinden onder de aangescherpte operationele beperkingen
beduidend minder strenge eisen dan ten aanzien van vluchten die worden uitgevoerd
met RPA’s die zwaarder zijn dan 4 kg dan wel RPA’s die niet opereren onder de genoemde
operationele beperkingen. Voor vluchten tot en met 4 kg die plaatsvinden onder de
aangescherpte operationele beperkingen is geen handboek nodig. Met het vervallen van
de verplichting om een handboek te hebben, vervalt ook de verplichting om voorafgaand
aan de vlucht een NOTAM te publiceren. Dit laat onverlet dat de bestuurder van een
RPA kennis moet nemen van gepubliceerde NOTAMS.
In het derde lid van het nieuwe artikel 10a wordt bepaald dat het voornemen om een
vlucht 24 uur van tevoren te melden bij de desbetreffende burgemeester en de minister
niet geldt voor vluchten met RPA’s tot en met 4 kg die onder voornoemde operationele
beperkingen opereren. Deze wijziging is afgestemd met het Nederlands Genootschap van
Burgemeesters en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Dit laat overigens onverlet
dat de burgemeester van de betrokken gemeente de mogelijkheid heeft om gebruik te
maken van zijn bevoegdheden die hij op grond van de Gemeentewet heeft in het kader
van de openbare orde.
Artikel I, onderdeel B
Met het nieuwe artikel 11, tweede lid, van de Regeling op afstand bestuurde luchtvaartuigen
wordt geregeld dat, indien wordt voldaan aan de in het nieuwe artikel 10a neergelegde
eisen, een ROC wordt verleend voor de uitvoering van vluchten met een RPA tot en met
4 kg onder de in artikel 10a, eerste lid, genoemde condities (een ‘ROC-light’). Uiteraard
is dit ROC niet vereist, indien de operator (reeds) beschikt over een ROC voor de
uitvoering van vluchten met RPA’s tot en met 150 kg als bedoeld in artikel 11, eerste
lid.
Artikel I, onderdeel C
Artikel 12 van de Regeling op afstand bestuurde luchtvaartuigen regelt welke documenten
de gezagvoerder bij zich moet hebben tijdens de vlucht. Zo is het nodig om het bewijs
van bevoegdheid of bewijs van gelijkstelling, het bewijs van luchtwaardigheid en de
geluidverklaring mee te voeren. Per abuis is niet geregeld dat dit niet nodig is,
indien ontheffing is verleend van de verplichting om over deze documenten te beschikken.
In dat geval moeten de ontheffingen worden meegevoerd. Dit wordt met de wijziging
van artikel 12 van de Regeling op afstand bestuurde luchtvaartuigen geregeld.
Artikel I, onderdeel D
In verband met de strikte operationele beperkingen waaronder de organisatie (operator) vluchten mag uitvoeren met minidrones op basis van het zogenoemde ROC-light, behoeven
ook de specifieke, in de Regeling op afstand bestuurde luchtvaartuigen neergelegde,
luchtverkeersregels voor de piloot van het op afstand bestuurde luchtvaartuig aanpassing.
Het betreft het verbod om een vlucht uit te voeren op een afstand van meer dan 500
meter van de bestuurder of waarnemer (artikel 13, tweede lid) en het verbod een VFR-vlucht
uit te voeren met een RPA hoger dan 120 meter (artikel 14, eerste lid). Deze verboden
moeten worden aangescherpt in lijn met de voor de operator met een ROC-light geldende
operationele beperkingen. Het nieuwe artikel 15aa, eerste lid, strekt hiertoe. Indien
onder de aangescherpte beperkingen wordt gevlogen, mag op grond van het nieuwe artikel
15aa, tweede lid, een VFR-vlucht worden uitgevoerd minimaal 50 meter horizontaal in
plaats van 150 meter horizontaal van mensenmenigten, aaneengesloten bebouwing, autosnelwegen,
autowegen of wegen met een maximale snelheid van 80 kilometer per uur. Daarbij maakt
het uiteraard geen verschil of wordt beschikt over een RPA-L en een speciaal-BvL,
dan wel over een ontheffing van de verplichting te beschikken over deze documenten.
In beide gevallen geldt een minimale afstand van 50 meter horizontaal, mits onder
de aangescherpte operationele beperkingen wordt gevlogen. De minimale afstand van
50 meter horizontaal geldt ook ten opzichte van industrie- en havengebieden en vaartuigen,
voertuigen, kunstwerken en spoorlijnen.
In verband met het vervallen van de verplichting een NOTAM te publiceren voorafgaand
aan vluchten met RPA’s tot en met 4 kg die onder de aangescherpte operationele beperkingen
opereren (gewezen wordt op de toelichting bij artikel I, onderdeel A), wordt met het
nieuwe artikel 15aa, derde lid, geregeld dat deze vluchten in gebieden waarin laag
mag worden gevlogen door civiele of militaire luchtvaartuigen alleen zijn toegestaan
met een waarnemer. Voorts wordt geregeld dat vluchten binnen een afstand van 3 kilometer
van een ongecontroleerde luchthaven, dan wel een terrein dat geschikt is om tijdelijk
en uitzonderlijk te worden gebruikt, waarvoor ontheffing is verleend, alleen zijn
toegestaan indien geen bezwaar bestaat bij de exploitant van de luchthaven dan wel
de houder van de ontheffing. Op grond van de Regeling modelvliegen gelden deze eisen
ook voor modelluchtvaartuigen, met dien verstande dat voor modelluchtvaartuigen een
maximale vlieghoogte geldt van 120 meter. Voor de hier aan de orde zijnde RPA’s geldt
een maximale vlieghoogte van 50 (165 ft) meter boven de grond of het water en, in
gebieden waarin laag mag worden gevlogen door civiele of militaire luchtvaartuigen,
40 meter (131 ft) boven de grond of het water.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
S.A.M. Dijksma