TOELICHTING
ALGEMEEN
1. Inleiding
Met ingang van 1 januari 2011 is de Tijdelijke regeling diensten van algemeen economisch
belang toegelaten instellingen volkshuisvesting (hierna: de regeling) in werking getreden.
De regeling is sindsdien een aantal keer gewijzigd vanwege de jaarlijkse indexering
van de inkomensgrens en de indices in Bijlage 2, alsmede ter vereenvoudiging en verbetering
van de uitvoering.
Met deze wijzigingsregeling worden de geïndexeerde inkomensgrens en indices uit de
regeling zoals deze zullen gelden per 1 januari 2015 bekend gemaakt. Daarnaast is
de regeling aangepast in verband met de herziening van de wetgeving voor langdurige
zorg, een wijziging van de toetsings- en verantwoordingsprocedure bij de huisvesting
van EU- arbeidsmigranten en de in de praktijk aanhoudende onduidelijkheden rond de
eisen bij verhuur via de zogenoemde intermediairen. Deze wijzigingen worden hierna
achtereenvolgens toegelicht. Tot slot is ook een (technische) aanpassing doorgevoerd
in verband met het vervallen van het Huisvestingsbesluit en het inwerkingtreden van
de nieuwe Huisvestingswet 2014 per 1 januari 2015.
2. Wijzigingen in de zorgwetgeving
Uit artikel 4, eerste lid, van de regeling vloeit voort dat bij de toewijzing van
een sociale huurwoning, al dan niet via een intermediair, geen inkomenstoets vereist
is als (een lid van) het huishouden beschikt over een van de in dat lid genoemde zorgindicaties.
Als grondslag is daarbij tot nog toe verwezen naar een specifiek Zorgindicatiebesluit
op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Ten aanzien van de onder
artikel 4, eerste lid, onder a (oud) genoemde indicaties is daarbij bepaald dat deze
een geldigheidsduur van ten minste een jaar moeten hebben.
Vooruitlopend op het per 1 januari 2015 opgaan van de langdurige zorg in de Wet langdurige
zorg en de Wet maatschappelijke ondersteuning zijn per 28 juli 2014 de Beleidsregels
indicatiestelling AWBZ van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en
de Indicatiewijzer van het Centrum voor Indicatiestelling Zorg gewijzigd. Vanaf die
datum zijn de onder artikel 4, eerste lid, onder a, van de regeling bedoelde indicaties
alleen nog afgegeven met een geldigheidsduur van zes of acht maanden. De toegelaten
instellingen zijn bij brief van 24 september 2014 bericht dat tot het tijdstip waarop
de regeling aan de voor 1 januari 2015 voorziene herziening van het zorgstelsel zou
zijn aangepast, ook het gebruik van indicaties met deze kortere duur is toegestaan,
op voorwaarde dat het de geïndiceerde zorg betreft zoals nu in het betreffende artikel
is benoemd. Deze lijn is met de overgangsbepaling van deze wijzigingsregeling thans
bestendigd.
Omdat de AWBZ per 1 januari 2015 zal worden ingetrokken, worden met deze wijzigingsregeling
de in de regeling genoemde grondslagen gewijzigd. Met de hervormingen in de zorg verdwijnen
de indicaties voor personen met een extramurale zorgvraag. Met ingang van 1 januari
2015 wordt alle verpleging en nagenoeg alle verzorging zonder verblijf (oud: onderdeel
a van het eerste lid van artikel 4) onder de dekking van de zorgverzekering gebracht.
Dat betekent dat er een recht is op verpleging en verzorging krachtens de zorgverzekering.
Dit recht is uitgewerkt in het Besluit zorgverzekering. Concreet betekent het dat
de wijkverpleegkundige bepaalt wie voor hoeveel verpleging of verzorging in aanmerking
komt en hoe die geleverd zal worden. Een en ander wordt vastgelegd in een zorgplan.
Evenals in het oude stelsel is de toewijzingsgrond wel beperkt tot personen die recht
hebben op ten minste 10 uur zorg per week gedurende ten minste een jaar. Om na te
gaan of een persoon deze zorg daadwerkelijk ontvangt, zal de toegelaten instelling
vragen naar het zorgplan. Dit betekent dat de indicaties voor begeleiding komen te
vervallen. Verder blijven indicaties op basis van de AWBZ voor ten minste 10 uur per
week aan persoonlijke verzorging, verpleging of individuele begeleiding geldig als
toewijzingsgrond, indien deze indicaties nog geldig zijn en bij afgifte ten minste
één jaar geldig waren of zijn afgegeven na 28 juli 2014 en een geldigheidsduur hebben
van ten minste zes maanden. De indicaties voor verblijf (oud: onderdeel b) en voor
ADL-assistentie (oud: onderdeel c), ongeacht de vorm waarin de zorg wordt afgenomen,
hebben een nieuwe basis in de Wet langdurige zorg.
3. Toewijzing aan EU-arbeidsmigranten
In diverse regio’s en gemeenten zijn toegelaten instellingen betrokken bij de huisvesting
van EU-arbeidsmigranten. In deze wijzigingsregeling is deze groep nader gedefinieerd,
met het oog op de in deze wijzigingsregeling voorgestelde toewijzingsprocedure. In
de praktijk blijken de toewijzingseisen uit de regeling, waarbij de toegelaten instelling
of de intermediair zich vooraf dient te vergewissen van de huishouden- en inkomenssituatie
van betrokkenen, vooral vanwege de hoge bewoningsdynamiek slecht en alleen tegen hoge
administratieve lasten uitvoerbaar. In verband daarmee is besloten deze procedure
te wijzigen van een toets vooraf, naar een verantwoording door de intermediaire verhuurder
aan de toegelaten instelling achteraf. Als toelichting daarbij dient het volgende.
De groep EU-arbeidsmigranten kenmerkt zich doorgaans door een hoge dynamiek in hun
arbeidsbetrekking en daarmee ook hun bewoningsduur, die varieert van enige weken tot
enige maanden. Bij verblijf van zeer korte duur voorzien werkgevers vaak in onderdak,
bijvoorbeeld in vakantieparken of speciale hotels.
Een deel van de arbeidsmigranten verblijft slechts tijdelijk in Nederland, maar een
ander deel vestigt zich hier na dit tijdelijk verblijf ook permanent. Gedurende het
tijdelijk verblijf betreft de huisvesting van deze groep veelal onzelfstandige, kamergewijze
huur. Toegelaten instellingen die bij deze huisvesting betrokken zijn, zetten daarvoor
gebouwen zoals voormalige verzorgingshuizen en kantoren in, maar ook woningen. Dit
kunnen zowel geliberaliseerde als sociale huurwoningen zijn. De verhuur loopt in vrijwel
alle gevallen via een intermediair huisvestingsbureau, waarbij de door hem van de
toegelaten instelling gehuurde woonruimte via de betrokken werkgevers aan de arbeidsmigranten
beschikbaar worden gesteld. Minder vaak komt voor dat de toegelaten instelling de
woningen rechtstreeks verhuurt aan de werkgevers, die deze (al dan niet kamergewijs)
op hun beurt verhuren aan de arbeidsmigranten, ofwel dat de toegelaten instelling
direct verhuurt aan de arbeidsmigrant zelf. Indien het toewijzing van (woonruimte
in) sociale huurwoningen betreft, zijn zowel de toegelaten instellingen, als de partijen
die als intermediaire verhuurder optreden, gebonden aan de toewijzingseisen van de
regeling.
De met deze wijzigingsregeling gewijzigde procedure gaat uit van een verantwoording
door de intermediaire verhuurder aan de toegelaten instelling achteraf. Uit praktische
overweging is er daarbij voor gekozen om, ook bij ‘ketenverhuur’ zoals hiervoor geschetst,
het huisvestingsbureau dat de woningen van de instelling huurt deze verantwoording
te laten verzorgen. Alleen als er geen huisvestingsbureau betrokken is, zal de betreffende
werkgever die als intermediair optreedt de verantwoording moeten verstrekken.
De informatie die bij de verantwoording schriftelijk aan de toegelaten instelling
moet worden verstrekt, betreffen de naam en de samenstelling van het huishouden, het
toegewezen adres met de ingangsdatum van de verhuur en het (geschatte) jaarinkomen
van betrokkene(n) aan de hand van een of meerdere bij te leveren actuele loonstrookje(s).
Indien een huishouden uit meerdere personen bestaat die de toegewezen woonruimte gezamenlijk
op één huurovereenkomst huurt, dienen de inkomens van alle leden bij elkaar te worden
opgeteld (met uitzondering van inwonende kinderen die thans ook al zijn uitgezonderd
in de regeling). Dat geldt ook indien meerdere personen, die op zich geen meerpersoonshuishouden
vormen, ervoor kiezen gezamenlijk op één huurovereenkomst een woning te huren. Indien
de gezamenlijke inkomens de inkomensgrens overstijgen, dient de toewijzing aan de
10% vrije ruimte te worden toegerekend. Omdat de toegelaten instellingen bij deze
werkwijze pas achteraf weten of een toewijzing binnen de 90% ofwel de 10% vrije ruimte
valt en teneinde hen in staat te stellen hierop tussentijds te kunnen sturen, dienen
de intermediairs zich per kwartaal over de toewijzingen in het voorgaande kwartaal
te verantwoorden.
Teneinde misbruik van deze werkwijze door minder bonafide te achten partijen die als
intermediaire verhuurder voor de arbeidsmigranten optreden te voorkomen, zal deze
alleen zijn toegestaan voor huisvestingsbureaus en werkgevers die beschikken over
het keurmerk van de Stichting Normering Flexwonen (SNF) of dat van de Stichting Keurmerk
Internationale Arbeidsbemiddeling (SKIA). De toegelaten instelling dient zich bij
het aangaan van overeenkomsten voor de verhuur van woonruimte aan deze groep van de
aanwezigheid van een van deze keurmerken te vergewissen en een bewijs daarvan aan
het dossier toe te voegen. Bij het aangaan van de huurovereenkomst met de toegelaten
instelling moeten de huisvestingsbureaus of werkgevers een bewijs van de toekenning
van zo’n keurmerk overleggen aan de toegelaten instelling. Beide keurmerkinstanties
beschikken tevens over een openbaar toegankelijk register van organisaties aan welke
het keurmerk is toegekend.
4. Toewijzing via intermediairen
In de praktijk blijkt (de toelichting op) de wijziging van de regeling rond de verhuur
via intermediairen van 14 mei 2013 (ingegaan op 18 mei 2013) tot vragen te leiden.
Zo zou de indruk zijn gewekt dat op toegelaten instellingen ook ten aanzien van nieuwe
overeenkomsten alleen een inspanningsverplichting rust om tot sluitende afspraken
over de verantwoording te komen en zou een uitblijvend resultaat ook in die gevallen
derhalve geen consequenties voor (het onthouden van) de staatssteun hebben. Zoals
in onderstaande toelichting nogmaals uiteen wordt gezet, is dit niet het geval. Nieuwe
overeenkomsten worden geacht in lijn te zijn met de gewijzigde regeling en als zodanig
ook nageleefd te worden. Om elke twijfel hierover weg te nemen is in de thans voorliggende
wijzigingsregeling opgenomen dat het de toegelaten instelling niet is toegestaan overeenkomsten
met intermediairs te sluiten waarin geen sluitende afspraken zijn gemaakt over een
juiste en volledige verantwoording.
Voor de volledigheid zij erop gewezen dat de eisen uit de regeling alleen van toepassing
zijn bij toewijzing van (delen van) een sociale huurwoning op basis van een huurovereenkomst.
Dit betekent tegelijkertijd dat deze eisen buiten toepassing blijven bij het in gebruik
geven van woonruimte in het kader van bijvoorbeeld maatschappelijk opvang. Voor het
gebruik van dergelijke maatschappelijke ondersteuning kan van betrokkenen een eigen
bijdrage worden geheven.
Met de wijziging van de regeling in mei 2013 is geregeld, dat intermediairs bij de
toewijzing van sociale huurwoningen op gelijke wijze als de toegelaten instellingen
zijn gehouden aan de eisen uit de regeling. Daarbij is in de regeling aan de toegelaten
instellingen de verplichting opgelegd er, vanuit hun uitgebreide verantwoordelijkheid
voor het juiste handelen van de intermediairs, zorg voor te dragen dat die laatste
deze eisen ook naleven en aan de toegelaten instellingen alle inlichtingen verschaffen
die zij met het oog op een juiste en volledige verantwoording over de toewijzingen
nodig hebben. In de toelichting op de betreffende wijziging is gesteld dat toegelaten
instellingen zich maximaal moeten inspannen om afspraken met de intermediairs hierover
vast te leggen. Daarbij werd aangegeven dat verhuurovereenkomsten met intermediairs
hiertoe bruikbaar zijn, met de toevoeging dat overeenkomsten met andere afspraken
strijdig zijn met de gewijzigde regeling en op den duur zouden moeten worden gewijzigd
of beëindigd. Omdat een tussentijdse wijziging (d.w.z. gedurende de eerder overeengekomen
looptijd) of beëindiging van een overeenkomst vanwege de vereiste wilsovereenstemming
en de extra administratieve lasten te ingrijpend respectievelijk ongewenst werd geacht,
is er niet voor gekozen toegelaten instellingen ook uitdrukkelijk te verplichten bestaande
overeenkomsten open te breken. Onderkend werd dat het systeem hierdoor in de praktijk
geleidelijk ingang zal vinden.
Ook wat betreft de verantwoording is in de destijds gewijzigde regeling onderscheid
gemaakt tussen overeenkomsten van vóór 18 mei 2013, waarin nog geen afspraken over
een juiste en volledige verantwoording zijn gemaakt, en overeenkomsten van ná die
datum. In het eerste geval bepaalt de regeling dat een tekortschietende verantwoording
als gevolg daarvan de toegelaten instelling niet wordt aangerekend. Gelet op het geschetste
onderscheid is dit echter niet het geval in geval van (nieuwe of over gesloten) overeenkomsten
die na 18 mei 2013 tot stand zijn gekomen. De regeling maakt op dit punt zoals gezegd
alleen een uitzondering voor bestaande overeenkomsten.
In praktische zin kunnen partijen er overigens voor kiezen dat de betrokken accountants
van beide instellingen afspraken maken over de controle op de verhuuradministratie
van de intermediair, waarbij die controle plaatsvindt door de accountant van de intermediair,
die zijn bevindingen meldt aan de accountant van de toegelaten instelling.
5. Administratieve lasten
Het vervallen van de uitzondering voor de toetsing van het inkomen bij personen met
een 10uurs indicatie voor persoonlijke verzorging, verpleging of begeleiding betekent
een geringe toename van de administratieve lasten voor toegelaten instellingen. Ook
in die gevallen zal van hen in 2015 het huishoudinkomen moeten worden getoetst. Uit
cijfers van het CBS kan worden afgeleid dat het om een gering percentage van de toewijzingen
gaat. Voor de specifieke ouderenhuisvesters zal deze last iets hoger kunnen liggen.
De administratieve lasten bij de toewijzing aan EU-arbeidsmigranten zullen over het
geheel genomen afnemen. Bij de herziening van de regeling in mei 2013 werd reeds geregeld
dat de intermediairs de inkomenstoets zelf moeten gaan uitvoeren en de toegelaten
instellingen over de toewijzingen moeten informeren. Door de wijziging van een toetsing
vooraf naar een verantwoording achteraf worden de eerder gesignaleerde extra administratieve
handelingen die met het vooraf toetsen samenhingen, zoals corresponderen via het land
van herkomst, vermeden.
ARTIKELSGEWIJS
Onderdeel A
In het eerste lid van onderdeel A zijn de nieuwe verwijzingen opgenomen voor de huisvesting
van personen op grond van indicatiebesluiten als bedoeld in de Wet langdurige zorg
en voor de huisvesting van personen die op grond van het Besluit zorgverzekering ten
minste 10 uur zorg per week gedurende ten minste een jaar ontvangen.
In het tweede lid is ten eerste opgenomen dat er in het geval van verhuur via intermediairs
sprake kan zijn van één of twee intermediairs. In het algemeen deel is al uiteengezet
dat vooral bij de huisvesting van arbeidsmigranten er vaak via twee intermediairs
(een huisvestingsbureau en een werkgever) wordt verhuurd. Daarbij is toegevoegd dat
de toegelaten instelling met de eerste intermediair in de keten (de rechtspersoon
of vennootschap) die de woongelegenheid van haar huurt afspraken maakt om ervoor zorg
te dragen dat die intermediairs de eisen van de regeling ook naleven en aan de toegelaten
instellingen alle inlichtingen, zoals nader in deze wijzigingsregeling omschreven,
verschaffen met het oog op een juiste en volledige verantwoording over de toewijzingen.
Tevens is in dit lid het verbod opgenomen voor toegelaten instellingen om overeenkomsten
met intermediairs te sluiten waarin geen sluitende afspraken zijn gemaakt over een
juiste en volledige verantwoording.
De wijzigingen die zijn opgenomen in het derde lid zijn een gevolg van het vervallen
van het Huisvestingsbesluit en het inwerkingtreden van de nieuwe Huisvestingswet 2014
met ingang van 1 januari 2015.
Onderdeel B
In onderdeel B is de aangepaste methode van verantwoording in het geval van huisvesting
van arbeidsmigranten opgenomen. In het algemeen deel is deze wijze van verantwoording
uitgebreid toegelicht. Het is de rechtspersoon of vennootschap die de woongelegenheid
huurt van de toegelaten instelling die op de laatste dag van elk kalenderkwartaal
verantwoording moet afleggen aan die toegelaten instelling.
Onderdeel C
In onderdeel C is het overgangsrecht opgenomen in verband met ‘oude’ indicatiebesluiten
op basis van de AWBZ. In het eerste lid is opgenomen dat toegelaten instellingen tot
en met 31 december 2015 met betrekking tot ten minste 90% van hun woongelegenheden
ook overeenkomsten van huur en verhuur kunnen aangaan indien in die woongelegenheden
personen worden gehuisvest op grond van een oud indicatiebesluit als bedoeld in artikel
4, eerste lid, onderdeel a, zoals dit luidde op 31 december 2014. Datzelfde geldt
voor de huisvesting op grond van nog oudere indicatiebesluiten, te weten indicatiebesluiten
als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, zoals dit luidde op 31 december
2012. Het eerdere overgangsrecht met betrekking tot deze nog oudere indicatiebesluiten
komt te vervallen. Dit is opgenomen in artikel II. Dat betekent dat toegelaten instellingen
nog een jaar lang toewijzingen aan personen die een dergelijk indicatiebesluit hebben
aan de 90% toewijzingen mogen toerekenen.
In het tweede lid is het overgangsrecht opgenomen met betrekking tot huisvesting van
personen op grond van een oud indicatiebesluit als bedoeld in artikel 4, eerste lid,
onderdelen b en c, zoals deze luidden op 31 december 2014. Deze indicatiebesluiten
(voor verblijf en zogeheten ADL-assistentie) blijven daarmee geldig voor wat betreft
de toewijzingsregels voor corporaties. Voor deze indicatiebesluiten geldt geen einddatum.
Ten slotte is in het derde lid opgenomen dat het eerste lid van overeenkomstige toepassing
is indien personen worden gehuisvest op grond van een indicatiebesluit als bedoeld
in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, zoals dit luidde op 31 december 2014, met dien
verstande dat dit indicatiebesluit een geldigheidsduur heeft van ten minste zes maanden.
Het gaat hierbij om indicatiebesluiten, zoals tot nu toe opgenomen in onderdeel a
van artikel 4, eerste lid, die zijn afgegeven in de periode van 28 juli 2014 tot en
met 31 december 2014. Omdat vanaf dit tijdstip al duidelijk was dat de AWBZ zou komen
te vervallen, zijn deze indicatiebesluiten in die periode al niet meer afgegeven met
een duur van een jaar. De geldigheidsduur van deze ‘oude’ indicatiebesluiten moet
wel ten minste zes maanden zijn. Omdat er vanaf dat tijdstip geen indicatiebesluiten
zijn afgegeven met een langere duur dan acht maanden is dit overgangsrecht van toepassing
tot en met 31 augustus 2015.
De Minister voor Wonen en Rijksdienst,
S.A. Blok