ARTIKEL I
De Tijdelijke regeling diensten van algemeen economisch belang toegelaten instellingen
volkshuisvesting wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel e wordt ‘Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties’ vervangen
door: Minister voor Wonen en Rijksdienst.
a. ‘artikel 2.3’ vervangen door ‘artikel 2.18’ en
b. ‘bewoners van een woongelegenheid’ vervangen door: degenen die een woongelegenheid
wensen te betrekken.
B
Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
a. wordt in de aanhef ‘€ 34 085’ vervangen door ‘€ 34 229’ en
b. komt onderdeel a te luiden:
-
a. persoonlijke verzorging als bedoeld in artikel 4 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ,
verpleging als bedoeld in artikel 5 van dat besluit of individuele begeleiding als
bedoeld in artikel 6 van dat besluit, welk indicatiebesluit een geldigheidsduur heeft
van ten minste een jaar en in welk indicatiebesluit ten minste 10 uur zorg per week
wordt toegekend;.
2. In het vierde lid wordt ‘artikel 4a’ vervangen door: de artikelen 4bis en 4a.
C
Na artikel 4 wordt een artikel ingevoegd, luidend:
Artikel 4bis
-
1. De toegelaten instelling gaat slechts overeenkomsten van huur en verhuur als bedoeld
in artikel 4, eerste lid, aan, nadat degene die als huurder een woongelegenheid waarop
dat lid van toepassing is wenst te betrekken aan haar heeft overgelegd:
-
a. een door hem opgestelde en ondertekende verklaring over de samenstelling van zijn
huishouden, met uitzondering van kinderen in de zin van artikel 4 van de Algemene
wet inkomensafhankelijke regelingen, en
-
b. gegevens waaruit het huishoudinkomen blijkt, of op grond waarvan dat inkomen zo nauwkeurig
als redelijkerwijs mogelijk kan worden geschat.
-
2. Het eerste lid, aanhef en onderdeel b, is niet van toepassing:
-
a. indien degenen die de woongelegenheid wensen te betrekken uitsluitend vreemdelingen
zijn die in Nederland rechtmatig verblijf hebben als bedoeld in artikel 8, onderdelen
a tot en met d, van de Vreemdelingenwet 2000 en behoren tot de groep verblijfsgerechtigden
die in aanmerking wordt genomen bij het bepalen van de taakstelling overeenkomstig
artikel 60b, tweede lid, van de Huisvestingswet;
-
b. indien degenen die de woongelegenheid wensen te betrekken uitsluitend, en ten hoogste
twee, personen zijn die studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering
2000 ontvangen, en degene die als huurder de woongelegenheid wenst te betrekken bewijzen
daarvan aan de toegelaten instelling heeft overgelegd, of
-
c. in geval van huisvesting op grond van een indicatiebesluit als bedoeld in artikel
4, eerste lid, indien degene die als huurder de woongelegenheid wenst te betrekken
dat besluit aan de toegelaten instelling heeft overgelegd.
-
3. De gegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, zijn, behoudens het vierde en
vijfde lid:
-
a. in geval van vreemdelingen als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a: een inkomstenverklaring,
welke niet langer dan zes maanden voordat de overeenkomst van huur en verhuur zou
moeten ingaan is afgegeven door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, bedoeld in
artikel 2 van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers, of
-
b. in geval van andere personen dan zodanige vreemdelingen: de aanslag inkomstenbelasting
of de inkomensgegevens, bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake
rijksbelastingen, van ieder van die personen, over een van de twee kalenderjaren die
direct voorafgaan aan het kalenderjaar waarin de overeenkomst van huur van verhuur
zou moeten ingaan.
-
4. Voor zover gegevens als bedoeld in het derde lid, onderdeel b, niet beschikbaar zijn
blijkens een schriftelijke verklaring van een functionaris van de rijksbelastingdienst
die bij regeling van de Minister van Financiën als inspecteur is aangewezen, zijn
de gegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, voorts:
-
5. Indien uit de gegevens, bedoeld in het derde lid, een huishoudinkomen blijkt dat
hoger is dan het in artikel 4, eerste lid, genoemde bedrag, terwijl naar het oordeel
van degene die als huurder de betrokken woongelegenheid wenst te betrekken het huishoudinkomen
niet hoger is dan dat bedrag, kan hij dat oordeel met een onderbouwing daarvan aan
de toegelaten instelling overleggen, in welk geval de gegevens, bedoeld in het eerste
lid, onderdeel b, voorts zijn de gegevens overeenkomstig het vierde lid, onderdeel
b, onder 1° en 2°.
-
6. Aan het eerste lid, onderdeel b, wordt toepassing gegeven overeenkomstig bijlage
2 bij deze regeling.
D
Het opschrift van paragraaf 4 komt te luiden:
§ 4. Administratie en bescherming van persoonsgegevens.
E
Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.
2. In het eerste lid (nieuw) wordt na ‘derde lid,’ ingevoegd: 4bis,.
3. Toegevoegd worden twee leden, luidende:
-
2. De toegelaten instelling voert ten behoeve van een getrouwe weergave van de uitvoering
en een effectief uitvoeringsproces ter zake een zodanige administratie dat de juiste,
volledige en tijdige vastlegging is gewaarborgd van de gegevens met betrekking tot
het huishoudinkomen die verband houden met de toepassing van artikel 4, eerste lid.
-
3. De toegelaten instelling voegt in haar administratie, onverwijld na de totstandkoming
van een overeenkomst van huur en verhuur als bedoeld in artikel 4, eerste lid, bij
de in verband daarmee afgegeven verklaring, bedoeld in artikel 4bis, eerste lid, onderdeel
a, een door haar ondertekende verklaring dat zij geen redenen heeft om aan de juistheid
van de eerstbedoelde verklaring te twijfelen.
F
Na artikel 6 wordt een artikel ingevoegd, luidend:
Artikel 6a
-
1. De toegelaten instelling gebruikt de gegevens die overeenkomstig artikel 4bis worden
verstrekt, uitsluitend voor het toepassing geven aan artikel 4, eerste lid. Zij bewaart
die gegevens niet langer dan totdat de gevolgen van het door de minister ten aanzien
van het kalenderjaar waarin de overeenkomst van huur en verhuur is aangegaan toepassing
geven aan artikel 7, eerste lid, onherroepelijk zijn geworden.
-
2. Een ieder die kennis neemt van de gegevens die overeenkomstig artikel 4bis worden
verstrekt, is verplicht tot geheimhouding van die gegevens, behoudens voor zover enig
wettelijk voorschrift hem tot mededeling verplicht of uit zijn taak de noodzaak tot
mededeling voortvloeit.
G
In artikel 10 wordt ‘1 januari 2014’ vervangen door: 1 januari 2015.
H
Na bijlage 1 wordt een bijlage toegevoegd, gelijk aan de bijlage, opgenomen in de
bijlage bij deze regeling.
ARTIKEL II
Op indicatiebesluiten als bedoeld in artikel 1 van het Zorgindicatiebesluit, die zijn
afgegeven voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling, blijft artikel
4, eerste lid, onderdeel a, van de Tijdelijke regeling diensten van algemeen economisch
belang toegelaten instellingen volkshuisvesting van toepassing, zoals dat onderdeel
op 31 december 2012 luidde.
ARTIKEL III
In bijlage II, hoofdstuk 5.8, onder 5, bij het Besluit beheer sociale-huursector wordt
‘€ 33 614’ telkens vervangen door: € 34 085.
ARTIKEL IV
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2013.
TOELICHTING
1. Algemeen
Met ingang van 1 januari 2011 is de Tijdelijke regeling diensten van algemeen economisch
belang toegelaten instellingen volkshuishuisvesting (hierna: de regeling) in werking
getreden. De regeling bevat de voorwaarden waaronder toegelaten instellingen compensatie
(staatssteun) kunnen inzetten voor investeringen (nieuwbouw en verbetering) in woongelegenheden
en maatschappelijk vastgoed. Eén van de voorwaarden is dat de toegelaten instelling
ten minste 90% van haar woongelegenheden met een huur onder de liberalisatiegrens
(de bovengrens voor de huurtoeslag) moet toewijzen aan huishoudens met een inkomen
tot maximaal € 34 085 (prijspeil 1 januari 2012).
De regeling is per 1 januari 2013 op een drietal onderdelen gewijzigd. Het gaat om
de wijziging van de inkomensgrens als gevolg van de jaarlijkse indexatie daarvan,
een wijziging van de regels voor personen/huishoudens met een specifieke zorgbehoefte
en het vastleggen van de wijze van toetsing van het huishoudinkomen door toegelaten
instellingen. Onderstaand worden deze onderdelen nader toegelicht.
Deze regeling heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten van burgers of toegelaten
instellingen. De wijze van toetsing van huishoudinkomens wijzigt niet. De bedoeling
is dat deze toetsing in de praktijk in het vervolg soepeler verloopt.
a. Indexering van de inkomensgrens
Volgens artikel 4, vijfde lid, van de regeling wordt de inkomensgrens jaarlijks gewijzigd
met het percentage waarmee het referentie-inkomensijkpunt als bedoeld in de Wet op
de huurtoeslag voor meerpersoonsouderenhuishoudens wordt gewijzigd. De inkomensgrens
waarmee toegelaten instellingen rekening moeten houden, bedraagt thans € 34 085. Per
1 januari 2013 zal deze grens € 34 229 bedragen. De regeling is daartoe aangepast.
b. Gewijzigde regels voor personen/huishoudens met een specifieke zorgbehoefte
De tweede wijziging heeft betrekking op toewijzing van woongelegenheden met een huur
onder de liberalisatiegrens aan huishoudens waarvan ten minste een van de leden is
aangewezen op intensieve zorg. In de regeling zoals deze thans geldt is opgenomen
dat voor de 90% toewijzingsruimte ook woningtoewijzingen aan personen met een indicatie
van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) voor persoonlijke verzorging (PV), verpleging
(VP) dan wel individuele begeleiding (BGI) op grond van het Besluit zorgaanspraken
AWBZ met de leveringsvoorwaarde volgens afspraak en direct oproepbaar (B1, B2), voortdurend
in de nabijheid (C) en 24 uur per dag direct aanwezig (D)1 meegerekend worden.
Op 28 september 2012 heeft de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
de Tweede Kamer geïnformeerd over de invoering van het extramuraliseren van lichte
zorgzwaartepakketten (Kamerstukken II 2012–2013, 30 597, nr. 266). Een van de gevolgen van deze maatregel is dat het CIZ met ingang van 2013 niet
meer zal indiceren voor PV, VP en BGI met gebruikmaking van de specifieke leveringsvoorwaarden.
De regeling is derhalve per 1 januari 2013 op dit punt aangepast om ervoor te zorgen
dat ook na die datum de huishoudens met dit type zorgbehoefte onder de 90% toewijzingsruimte
van sociale huurwoningen vallen. Personen/huishoudens die in bezit zijn van een indicatie
afgegeven door het CIZ voor PV, VP en BGI met een geldigheidsduur van langer dan 1
jaar en met minimaal 10 uur toegekende zorg per week worden, ongeacht hun inkomen,
meegerekend bij de 90% toewijzingsruimte. Op deze wijze blijft gewaarborgd dat huishoudens
die zijn aangewezen op een woongelegenheid met zorg of zorg in de nabijheid, waarvoor
de keuzemogelijkheden beperkt zijn, in aanmerking komen voor een sociale huurwoning
op grond van de 90% toewijzingsruimte.
Bij het toekennen van een aantal uren zorg wordt gewerkt met klassen met een bandbreedte
in uren. Een persoon met een zorgindicatie kan bijvoorbeeld recht hebben op:
BGI: klasse 4 (4 – 6,9 uur per week);
VP: klasse 3 (4 – 6,9 uur per week).
Voor de vaststelling van de 10-uurgrens wordt gerekend met het midden van de bandbreedte
van de klasse en afronding naar boven. In het bovenstaande voorbeeld betekent dat:
BGI: klasse 4 (4 – 6,9 uur per week): voor de 10-uurgrens telt deze mee als 5,45;
VP: klasse 3 (4 – 6,9 uur per week): voor de 10-uurgrens telt deze ook mee als 5,45.
In totaal bedraagt dit 10,9 uur, afgerond 11 uur. Deze persoon heeft dus een aantal
uren toegekende zorg per week van minimaal 10 uur.
c. vastleggen van de wijze van inkomenstoetsing door toegelaten instellingen
De derde wijziging behelst het vastleggen in de regeling van de wijze waarop de toegelaten
instellingen het huishoudinkomen dienen te toetsen. Thans is dit vastgelegd in een
factsheet (‘Schema toetsing huishoudinkomen huurders 2012’). In de praktijk is gebleken
dat de huidige wijze van inkomenstoetsing vragen oproept. Derhalve is de inkomenstoets
op een aantal punten verduidelijkt en is deze in de regeling en in de nieuwe bijlage
2 vastgelegd.
Voor iedereen die als huurder een woongelegenheid wenst te betrekken (hierna: woningzoekende)
geldt dat zij een ondertekende verklaring over de samenstelling van het huishouden
– met uitzondering van inwonende kinderen – moeten overleggen aan de toegelaten instelling.
Van de toegelaten instelling wordt verwacht dat zij verklaart dat haar geen informatie
bekend is die er op duidt dat de verklaring van de woningzoekende onjuist is. Ook
zal de woningzoekende gegevens over het huishoudinkomen aan de toegelaten instelling
moeten overleggen. Voor statushouders die door de gemeente gehuisvest moeten worden
en studenten die studiefinanciering ontvangen en als enige bewoners (of, wat studenten
betreft, met uitsluitend één andere student) een woongelegenheid willen betrekken
is een uitzondering gemaakt op de verplichting tot toetsing van het huishoudinkomen,
omdat dat in deze gevallen steeds onder € 34 229 ligt.
Statushouders die in een opvangvoorziening van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers
(COA) verblijven en door gemeenten gehuisvest moeten worden, ontvangen in die opvang
een (bescheiden) toelage op basis van de Regeling verstrekking asielzoekers en ontvangen
in de regel nog geen uitkering op grond van de Wet werk en bijstand. Deze groep valt
altijd onder de vastgestelde inkomensgrens en daarom is inkomenstoetsing aan de hand
van gegevens van de Belastingdienst door toegelaten instellingen niet vereist. Dit
geldt alleen als de statushouders zonder medebewoners die geen statushouders zijn
de woongelegenheid wensen te betrekken. In het geval dat statushouders de woning samen
met anderen betrekken dient de normale procedure te worden gevolgd en wordt zowel
hun toelage alsmede het inkomen van hun medebewoners getoetst om te bepalen of het
huishoudinkomen al dan niet boven € 34 229 uitkomt.
De uitzondering voor studenten heeft de volgende achtergrond. Voor het verkrijgen
van studiefinanciering is een zogenoemde bijverdiengrens vastgesteld; indien de bijverdiensten
van een student boven deze grens liggen vervalt het recht op studiefinanciering. De
bijverdiengrens van twee studenten gezamenlijk is altijd lager dan € 34 229, waardoor
een bewijs van studiefinanciering voldoende is om te bepalen dat een of twee woningzoekende
studenten een lager huishoudinkomen hebben dan dat bedrag. Dit geldt alleen als ten
hoogste twee studenten zonder medebewoners die geen student zijn de woongelegenheid
wensen te betrekken. In het geval dat de woningzoekende student de woning betrekt
met twee of meer andere studenten en/of met niet-studenten dient de normale procedure
te worden gevolgd en wordt zowel zijn inkomen alsmede dat van zijn medebewoners getoetst
om te bepalen of het huishoudinkomen al dan niet boven € 34 229 uitkomt.
Voor de toetsing van het huishoudinkomen is het uitgangspunt dat een woningzoekende
een definitieve aanslag inkomstenbelasting of inkomensverklaring van de Belastingdienst
(IB60-formulier) over een van de twee kalenderjaren voorafgaand aan het jaar waarin
de huurovereenkomst ingaat aan de toegelaten instelling dient over te leggen. Voor
de eerderbedoelde statushouders is het echter voldoende om een inkomstenverklaring
van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) over te leggen. Die verklaring mag
niet ouder zijn dan 6 maanden.
Indien de inkomensgegevens van een woningzoekende niet bekend zijn bij de Belastingdienst,
bijvoorbeeld omdat hij ook als persoon niet bij die dienst bekend is, dient hij een
schriftelijke verklaring van de Belastingdienst over te leggen dat over hem geen inkomensgegevens
beschikbaar zijn. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan arbeidsmigranten die
nog niet eerder in Nederland gewerkt hebben, buitenlandse studenten die in Nederland
studeren en geen uitkering of werk hebben en zelfstandigen zonder personeel (zzp-ers)
die de afgelopen twee kalenderjaren geen inkomen hebben genoten.
Als hij of een van zijn medebewoners inmiddels een inkomen is gaan genieten of genoten
heeft, dient hij daarnaast een door hem opgestelde en ondertekende inkomensverklaring
met een schatting van het huishoudinkomen over te leggen, met bescheiden ter onderbouwing
daarvan. Deze bescheiden bestaan uit hetzij een jaaropgave van werkgever(s) dan wel
uitkeringsinstantie(s) over het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar waarin de huurovereenkomst
wordt aangegaan hetzij een loonstrook of uitkeringsspecificatie met betrekking tot
één kalendermaand, welke niet ouder is dan 6 maanden. Een loonstrook met betrekking
tot één kalendermaand kan bestaan uit een maandloonstrook of 4 direct opeenvolgende
weeksalarisstroken. Daarnaast dient een woningzoekende – indien er sprake is van winst
uit onderneming of van nieuw ontstane of gewijzigde fiscale aftrekposten die nog niet
(aangepast) vermeld staan op de inkomensgegevens van de Belastingdienst – stukken
ter onderbouwing daarvan aan de toegelaten instelling over te leggen. Hierbij kan
bijvoorbeeld gedacht worden aan het overleggen van een recente winst- en verliesrekening
of een bewijs dat alimentatie aan de ex-partner wordt betaald.
In het geval dat het actuele huishoudinkomen aantoonbaar zodanig lager is dan het
verzamelinkomen zoals bekend bij de Belastingdienst dat het onder de inkomensgrens
valt, kan de woningzoekende aanvullend een door hem opgestelde en ondertekende inkomensverklaring
en bescheiden ter onderbouwing van die verklaring aan de toegelaten instelling overleggen
ter toetsing van het huishoudinkomen. Die bescheiden zijn dezelfde als die, welke
dienen te worden overgelegd als er sprake is van inkomensgegevens die nog niet bekend
zijn bij de Belastingdienst.
Ter bepaling van het huishoudinkomen worden verzamelinkomens uit het jaar 2012 resp.
2011 geïndexeerd met index I1 (=1,0042) resp. index I2 (=1,0183). Deze indices hebben
betrekking op de gemiddelde inkomensstijging in het afgelopen jaar respectievelijk
de afgelopen twee jaren.
De Minister voor Wonen en Rijksdienst,
S.A. Blok.