Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatsblad 2013, 507 | Wet |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatsblad 2013, 507 | Wet |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is te komen tot één Kamer van Koophandel en in verband daarmee nieuwe regels te stellen omtrent bestuur, taken en financiering daarvan;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
Onze Minister van Economische Zaken;
de Kamer van Koophandel, bedoeld in artikel 2.
2. Onze Minister wijst de naar zijn oordeel algemeen erkende centrale algemene werkgeversorganisaties en de naar zijn oordeel algemeen erkende centrale algemene werknemersorganisaties aan als centrale werkgeversorganisaties onderscheidenlijk centrale werknemersorganisaties in de zin van deze wet.
3. De Kamer wijst de naar zijn oordeel in de desbetreffende regio algemeen erkende werkgeversorganisaties en de naar zijn oordeel in de desbetreffende regio algemeen erkende werknemersorganisaties aan als regionale werkgeversorganisaties onderscheidenlijk regionale werknemersorganisaties in de zin van deze wet.
4. Onze Minister en de Kamer doen mededeling in de Staatscourant van aanwijzing als bedoeld in het tweede onderscheidenlijk derde lid.
1. Er is een Kamer van Koophandel die tot doel heeft het stimuleren van economische ontwikkeling door middel van het informeren en ondersteunen op het gebied van ondernemen en innovatie van personen die een onderneming drijven of overwegen een onderneming op te richten.
2. De Kamer is gevestigd te Utrecht.
3. De Kamer bezit rechtspersoonlijkheid.
1. De Kamer stelt regio’s vast en stelt per regio één of meer regionale vestigingen in.
2. De Kamer kan ter uitvoering van een wettelijke taak bepalen dat bepaalde handelingen feitelijk bij of door bepaalde regionale vestigingen worden verricht.
3. Een besluit krachtens het eerste of tweede lid wordt bekendgemaakt in de Staatscourant.
4. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld ten aanzien van de instelling en opheffing van regio’s en regionale vestigingen.
1. De Kamer stelt regionale ondernemerspleinen in, welke worden ondergebracht bij regionale vestigingen.
2. De ondernemerspleinen vormen het loket waarbij personen die een onderneming drijven of overwegen een onderneming op te richten terecht kunnen voor aangelegenheden op het gebied van ondernemen en innovatie.
3. Deelneming aan een ondernemersplein staat onder door de Kamer te bepalen voorwaarden open voor andere organisaties. Voorwaarden kunnen mede zien op het bijdragen in de kosten van het desbetreffende ondernemersplein.
4. Deelneming geschiedt op zodanige wijze dat gewaarborgd blijft dat het bieden van informatie en ondersteuning geschiedt in het belang van de ondernemer die gebruik maakt van het ondernemersplein.
5. Onze Minister kan bij regeling voorschriften geven voor deelneming aan ondernemerspleinen, waaronder voorschriften die deelneming in bepaalde gevallen of door bepaalde organisaties uitsluit, beperkt of onderwerpt aan zijn voorafgaande instemming.
1. Onze Minister draagt zorg voor de inrichting, instandhouding, werking en beveiliging van een digitaal ondernemersplein met behulp waarvan ten behoeve van personen die een onderneming drijven of overwegen een onderneming op te richten:
a. informatie toegankelijk wordt gemaakt die van belang is voor het oprichten en drijven van een onderneming;
b. berichtenverkeer tussen personen die een onderneming drijven of overwegen een onderneming op te richten en bestuursorganen kan plaatsvinden, voor zover het daartoe is opengesteld.
2. Onze Minister kan voor alle rechtshandelingen en handelingen ter uitvoering van het eerste lid aan de Kamer mandaat, volmacht onderscheidenlijk machtiging verlenen.
1. De Kamer bestaat uit een voorzitter en ten hoogste vier overige leden.
2. De leden oefenen hun functie uit zonder last of ruggespraak.
1. De leden van de Kamer worden benoemd op voordracht van de Kamer.
2. De voordracht is met redenen omkleed en wordt gedaan op basis van een door Onze Minister, gehoord de centrale werkgevers- en werknemersorganisaties, vastgesteld profiel.
3. Indien een voordracht niet leidt tot benoeming door Onze Minister, wordt een nieuwe voordracht gedaan. Onze Minister kan gemotiveerd afwijken van de tweede voordracht.
4. Onze Minister kan een tijdstip bepalen waarop een voordracht als bedoeld in het tweede of derde lid moet zijn gedaan. Indien op dat tijdstip de voordracht niet is gedaan, kan zonder voordracht worden benoemd.
De leden van de Kamer worden benoemd voor een periode van vier jaren. Zij kunnen ten hoogste tweemaal worden herbenoemd.
1. Er is een Centrale Raad, bestaande uit ten hoogste twaalf leden.
2. De Centrale Raad wijst uit zijn midden een voorzitter aan.
3. Een lid van de Centrale Raad kan niet tevens lid zijn van de Kamer of in dienst zijn van de Kamer.
1. Onze Minister benoemt, schorst en ontslaat de leden van de Centrale Raad.
2. Ten hoogste zes uit de kring van ondernemers afkomstige leden worden benoemd op voordracht van de centrale werkgeversorganisaties.
3. Ten hoogste drie uit de kring van werknemers afkomstige leden worden benoemd op voordracht van de centrale werknemersorganisaties.
4. Ten hoogste drie overige leden worden benoemd in het belang van een evenwichtige samenstelling van de Centrale Raad dan wel in het belang van in de raad aanwezige deskundigheid op het gebied van ondernemen en innovatie. Deze leden worden benoemd op voordracht van de Kamer.
5. Voordrachten zijn met redenen omkleed en worden gedaan in overeenstemming met een door de Kamer, gehoord de centrale werkgevers- en werknemersorganisaties, vastgesteld profiel.
6. Voordrachten als bedoeld in het tweede, derde lid en vierde lid worden gedaan door tussenkomst van de Kamer. De Kamer bepaalt het tijdstip waarop deze voordrachten moeten zijn ontvangen. Indien op dat tijdstip een bepaalde voordracht niet is ontvangen, kan de Kamer de desbetreffende voordracht zelf doen met inachtneming van al naargelang het tweede, derde of vierde lid.
7. De Kamer zendt een voordracht niet aan Onze Minister dan nadat hij heeft vastgesteld dat deze in overeenstemming is met de bepalingen van dit artikel.
1. De leden van de Centrale Raad worden benoemd voor een periode van vier jaren. Zij treden tegelijk af en kunnen ten hoogste eenmaal worden herbenoemd.
2. Degene die lid is geworden ter vervulling van een tussentijds opengevallen plaats, treedt af op het tijdstip waarop degene in wiens plaats hij is getreden, had moeten aftreden.
1. Er is per regio een regionale raad, bestaande uit ten hoogste twaalf leden.
2. Een regionale raad wijst uit zijn midden een voorzitter aan.
3. Een lid van een regionale raad kan niet tevens lid zijn van de Kamer, lid zijn van de Centrale Raad of in dienst zijn van de Kamer.
1. De Kamer benoemt, schorst en ontslaat de leden van een regionale raad.
2. Ten hoogste zes uit de kring van ondernemers afkomstige leden worden benoemd op voordracht van de regionale werkgeversorganisaties.
3. Ten hoogste drie uit de kring van werknemers afkomstige leden worden benoemd op voordracht van de regionale werknemersorganisaties.
4. Ten hoogste drie overige leden worden zonder voordracht benoemd in het belang van een evenwichtige samenstelling van de raad dan wel in het belang van in de raad aanwezige deskundigheid op het gebied van ondernemen en innovatie.
5. Voordrachten zijn met redenen omkleed en worden gedaan in overeenstemming met een door de Kamer, gehoord de regionale werkgevers- en werknemersorganisaties, vastgesteld profiel.
6. De Kamer bepaalt het tijdstip waarop voordrachten moeten zijn gedaan. Indien op dat tijdstip een bepaalde voordracht niet is gedaan, kan de Kamer zonder voordracht overgaan tot benoeming met inachtneming van al naargelang het tweede of derde lid.
1. De leden van de regionale raden worden benoemd voor een periode van vier jaren. Zij treden tegelijk af en kunnen ten hoogste eenmaal worden herbenoemd.
2. Degene die lid is geworden ter vervulling van een tussentijds opengevallen plaats, treedt af op het tijdstip waarop degene in wiens plaats hij is getreden, had moeten aftreden.
1. De Centrale Raad stelt ten minste eenmaal in de vijf jaren het ontwerp voor het meerjarenprogramma vast. Het ontwerp legt op hoofdlijnen vast welke werkzaamheden de Kamer zal uitvoeren.
2. Het ontwerp bevat voorts een beschrijving van de op middellange en lange termijn te realiseren doelstellingen en de hoofdlijnen van het daarop te richten beleid.
3. De Kamer stelt het meerjarenprogramma vast op basis van het ontwerp. Voor zover het ontwerp op overwegende bezwaren stuit kan de Kamer het meerjarenprogramma in afwijking van het ontwerp vaststellen. Afwijking wordt met redenen omkleed weergegeven in het meerjarenprogramma.
4. De Kamer zendt het meerjarenprogramma ter goedkeuring aan de Minister, vergezeld van zijn standpunt inzake de financiële en organisatorische voorwaarden die ter uitvoering ervan moeten worden vervuld.
5. Onze Minister kan het tijdstip vaststellen waarop het meerjarenprogramma en het standpunt moeten zijn ontvangen.
1. De Kamer stelt jaarlijks een activiteitenplan vast voor het daaropvolgende jaar. De Kamer kan het activiteitenplan tussentijds wijzigen.
2. In het activiteitenplan wordt vastgelegd welke werkzaamheden de Kamer zal uitvoeren, voor zover de beschikbare middelen dat toelaten. De Kamer neemt hierbij de hoofdlijnen van het op grond van artikel 17 goedgekeurde meerjarenprogramma in acht.
3. Een regionale raad doet de Kamer jaarlijks voor een door de Kamer te bepalen tijdstip een voorstel voor de ter uitvoering van artikel 28 voor de desbetreffende regio in het activiteitenplan op te nemen werkzaamheden. Ten aanzien van vastlegging van deze activiteiten in het activiteitenplan neemt de Kamer het voor die regio op grond van artikel 23 vastgestelde regionale meerjarenprogramma in acht.
De Kamer legt het activiteitenplan en de wijzigingen in het activiteitenplan voor advies voor aan de Centrale Raad.
1. De Kamer zendt jaarlijks het activiteitenplan aan Onze Minister, vergezeld van het advies van de Centrale Raad.
2. Onze Minister kan het tijdstip vaststellen waarop het activiteitenplan moet zijn ontvangen.
1. De Kamer stelt een bestuursreglement vast.
2. In het bestuursreglement worden in elk geval regels gesteld omtrent de wijze waarop beslissingen van de Kamer worden voorbereid, genomen en uitgevoerd, en worden regels gesteld omtrent de taak en bevoegdheden van de voorzitter en overige leden.
De Centrale Raad adviseert de Kamer desgevraagd of uit eigen beweging met betrekking tot:
a. uitvoering van het meerjarenprogramma,
b. het activiteitenplan,
c. de vraag of uit te oefenen werkzaamheden, waaronder in het bijzonder de werkzaamheden ter uitvoering van taken als bedoeld in de artikelen 30 en 31, leiden tot uit oogpunt van goede marktwerking ongewenste mededinging met ondernemingen of vrije beroepsbeoefenaren, en
d. de vergoedingen voor de activiteiten ter uitvoering van de taken, bedoeld in de artikelen 25 tot en met 28, eerste lid, 30 en 31.
1. De regionale raden adviseren de Kamer desgevraagd of uit eigen beweging over regionale aangelegenheden.
2. Gehoord de naar zijn oordeel bij de stimulering van de economische ontwikkeling in de desbetreffende regio in belangrijke mate betrokken private en publieke organisaties stelt een regionale raad ten minste eenmaal in de vijf jaren het ontwerp voor een regionaal meerjarenprogramma vast. Het ontwerp legt op hoofdlijnen vast welke werkzaamheden de Kamer ter uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 28, in de desbetreffende regio zal uitvoeren.
3. Het ontwerp bevat voorts een beschrijving van de op middellange en lange termijn ter uitvoering van artikel 28 in de regio te realiseren doelstellingen en de hoofdlijnen van het daarop te richten beleid.
4. De Kamer stelt het regionale meerjarenprogramma vast op basis van het ontwerp. Voor zover het ontwerp op overwegende bezwaren stuit kan de Kamer het meerjarenprogramma, gehoord de desbetreffende regionale raad, in afwijking van het ontwerp vaststellen. Afwijking wordt met redenen omkleed weergegeven in het regionale meerjarenprogramma.
De Kamer heeft tot taak desgevraagd inlichtingen van algemene aard te verstrekken ten aanzien van het oprichten en drijven van een onderneming.
De Kamer heeft tot taak:
a. gerichte voorlichting te geven op juridisch en economisch terrein ten aanzien van een gevestigde of nog te vestigen onderneming, en
b. voorlichting te geven over aangelegenheden op juridisch en economisch terrein aan groepen van personen die een onderneming drijven of overwegen een onderneming op te richten.
De Kamer heeft tot taak het stimuleren van economische ontwikkeling door middel van het adviseren van ondernemingen over innovatieve ontwikkelingen alsmede het in voorkomende gevallen begeleiden van personen of groepen van personen die een onderneming drijven of overwegen een onderneming op te richten bij het ontwikkelen en implementeren van innovaties.
1. De Kamer heeft tot taak het stimuleren van economische ontwikkeling in een regio door middel van het bevorderen van onderzoeken, overleg- en samenwerkingsvormen en het desgevraagd informeren van openbare lichamen over aangelegenheden die de economische ontwikkeling van handel, industrie, ambacht en dienstverlening raken.
2. De Kamer kan ten behoeve van onderzoeken en overleg- en samenwerkingsvormen als bedoeld in het eerste lid subsidie verstrekken.
3. Bij regeling van de Kamer kunnen voorschriften voor subsidieverstrekking op grond van het tweede lid worden gegeven en kunnen subsidieplafonds worden vastgesteld.
4. Een regeling behoeft de goedkeuring van Onze Minister en wordt bekendgemaakt in de Staatscourant.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van de in de artikelen 24 tot en met 28 bedoelde taken.
1. Voor zover daaromtrent geen andere regeling geldt, kan de Kamer in één of meer regio’s de volgende taken uitvoeren:
a. het op verzoek afgeven van verklaringen ten dienste van handel, industrie, ambacht en dienstverlening;
b. het op verzoek legaliseren van handtekeningen van personen die bij handel, industrie, ambacht en dienstverlening zijn betrokken;
c. het in depot nemen van algemene voorwaarden en daarover verstrekken van informatie, bedoeld in artikel 234, eerste lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.
2. Bij ministeriële regeling kunnen ter implementatie van bepalingen uit bindende rechtshandelingen van de Raad van de Europese Unie of het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk, die betrekking hebben op het afgeven van verklaringen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, regels worden gesteld.
1. De Kamer kan besluiten in één of meer regio’s nog andere dan de taken, bedoeld in artikel 30, uit te voeren, voor zover deze passen binnen de doelstelling van de Kamer, bedoeld in artikel 2 van deze wet.
2. Een besluit als bedoeld in het eerste lid behoeft de goedkeuring van Onze Minister.
3. Het uitvoeren van taken als bedoeld in het eerste lid en als bedoeld in artikel 30 wordt vermeld in het activiteitenplan en het jaarverslag.
1. Onverminderd hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht hebben ondernemers, vrije beroepsbeoefenaren en rechtspersonen die krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden de algemene en collectieve belangen van ondernemers of vrije beroepsbeoefenaren behartigen het recht om bij de Kamer een mededingingsklacht in te dienen.
2. Een mededingingsklacht stelt en onderbouwt dat een bepaalde in het klaagschrift aangeduide werkzaamheid ter uitvoering van een taak van de Kamer leidt tot uit oogpunt van goede marktwerking ongewenste mededinging met ondernemingen of vrije beroepsbeoefenaren.
3. Op een mededingingsklacht en de behandeling daarvan zijn de volgende artikelen van Titel 9.1 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing:
a. 9:3 tot en met 9:6, met uitzondering van artikel 9:4, tweede lid, onder c;
b. 9:8;
c. 9:10, met uitzondering van de zinsnede «en degene op wiens gedraging de klacht betrekking heeft»;
d. 9:11, met dien verstande dat de genoemde termijnen telkens zes weken langer zijn en de zinsnede «en degene op wiens gedraging de klacht betrekking heeft» niet van toepassing is;
e. 9:12, eerste lid, en 9.12a, met dien verstande dat de jaarlijkse publicatie van de geregistreerde klachten vergezeld gaat van een zakelijke weergave van de strekking van de klachten, van de bevindingen van het onderzoek naar de klachten, van de oordelen van de Kamer en van de eventuele conclusies die daaraan zijn verbonden;
f. 9:13 tot en met 9:16.
1. Indien de Kamer, al dan niet naar aanleiding van een mededingingsklacht, vaststelt dat een werkzaamheid ter uitvoering van een taak leidt tot uit oogpunt van goede marktwerking ongewenste mededinging met ondernemingen of vrije beroepsbeoefenaren, wordt de uitoefening van de desbetreffende werkzaamheid binnen een jaar beëindigd.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gegeven voor uitvoering van werkzaamheden door de Kamer, waaronder voorschriften die de Kamer het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden ontzeggen.
1. Voor activiteiten ter uitvoering van de taken, bedoeld in de artikelen 5, 24 tot en met 28, eerste lid, 30 en 31, stelt Onze Minister ter gehele of gedeeltelijke financiering van de aan de uitvoering van die activiteiten voor de Kamer verbonden kosten, de vergoedingen vast.
2. De Kamer doet, gehoord de Centrale Raad, met het oog op de vaststelling, bedoeld in het eerste lid, aan Onze Minister jaarlijks vóór 15 oktober een voorstel toekomen.
3. De Kamer kan bepalen dat bepaalde vergoedingen als bedoeld in het eerste lid zijn verschuldigd zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld. De Kamer bepaalt daarbij binnen welke termijn de betaling moet plaatsvinden.
1. Indien de Kamer besluit tot het uitvoeren van taken als bedoeld in de artikelen 30 of 31, geschiedt zulks tegen vergoeding van de aan de uitvoering van die taken voor de Kamer verbonden integrale kosten.
2. Vergoedingen en bijdragen die aan de Kamer zijn verschuldigd anders dan op basis van het eerste lid, worden niet aangewend ter vergoeding van kosten die zijn verbonden aan de uitvoering van de in het eerste lid genoemde taken.
3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van rechtspersonen van wie de meerderheid van de aandelen of de stemrechten in de algemene vergadering in handen is van de Kamer, of van wie de meerderheid van de bestuurders of van de commissarissen door de Kamer wordt benoemd.
1. De Kamer stelt het jaarverslag vast.
2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de inrichting van het jaarverslag.
Het vastgestelde jaarverslag ligt gedurende acht weken ter inzage bij de Kamer. Hiervan doet de Kamer mededeling in de Staatscourant.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de gegevensuitwisseling, bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen.
1. De baten van de Kamer bestaan uit:
a. de opbrengsten uit vergoedingen voor werkzaamheden ter uitvoering van taken bij of krachtens deze wet;
b. de opbrengsten uit vergoedingen voor andere bij of krachtens de wet aan de Kamer opgedragen taken;
c. de opbrengsten uit andere werkzaamheden en uit samenwerking met derden;
d. andere baten, hoe ook genoemd, anders dan de bijdrage ten laste van de rijksbegroting.
2. De kosten van de Kamer volgens de goedgekeurde begroting komen ten laste van de rijksbegroting, voor zover deze niet uit de baten worden bestreden.
Het voorstel, bedoeld in artikel 28, eerste lid, onder a, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, bevat een onderverdeling naar de taken, bedoeld in de artikelen 5 en 24 tot en met 28, eerste lid, en de overige bij of krachtens de wet aan de Kamer opgedragen taken.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de inrichting van en de toelichting op de begroting alsmede eisen met betrekking tot de hoogte en samenstelling van het eigen vermogen.
1. Onverminderd artikel 29, tweede lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen kan Onze Minister aan de begroting goedkeuring onthouden indien hij bezwaar heeft tegen de hoogte van het voorgestelde bedrag dat met toepassing van artikel 39 in de rijksbegroting zal worden opgenomen.
2. Bij de goedkeuring kan Onze Minister in afwijking van de begroting een bedrag bestemmen voor een bepaalde taak als bedoeld in de artikelen 5 en 24 tot en met 28. Uitgaven van de Kamer in strijd met de bestemming kunnen door Onze Minister geheel of gedeeltelijk in mindering worden gebracht op bijdragen in de daaropvolgende jaren.
3. Onze Minister verstrekt in het desbetreffende jaar in een door hem te bepalen ritme een bijdrage ter hoogte van de kosten die krachtens artikel 39, tweede lid, ten laste komen van de rijksbegroting.
4. Indien voor uitgaven in een bepaalde maand nog geen begroting is goedgekeurd, is de Kamer gerechtigd uitgaven te doen tot ten hoogste een door Onze Minister voor die maand vastgesteld bedrag.
1. De Kamer stelt de jaarrekening vast.
2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de inrichting van en de toelichting op de jaarrekening alsmede omtrent aandachtspunten voor de accountantscontrole.
1. De Kamer behoeft de voorafgaande instemming van Onze Minister voor:
a. handelingen als bedoeld in artikel 32, onder a tot en met g, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen;
b. investeringen in infrastructurele voorzieningen ten behoeve van of mede ten behoeve van anderen dan de Kamer zelf.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van handelingen van rechtspersonen van wie de meerderheid van de aandelen of de stemrechten in de algemene vergadering direct of indirect in handen is van de Kamer, of van wie de meerderheid van de bestuurders of van de commissarissen direct of indirect door de Kamer wordt benoemd.
3. Onze Minister kan aan de instemming voorschriften en beperkingen verbinden.
4. Onze Minister kan handelingen als bedoeld in artikel 32, onder c, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen vrijstellen van de eis van voorafgaande instemming voor zover het bij de handeling betrokken bedrag een bij de vrijstelling bepaald bedrag niet overschrijdt.
De verplichting, bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, geldt ook ten aanzien van rechtspersonen van wie de meerderheid van de aandelen of de stemrechten in de algemene vergadering direct of indirect in handen is van de Kamer of van wie de meerderheid van de bestuurders of de commissarissen direct of indirect door de Kamer wordt benoemd.
1. De Kamer stelt een gedragscode op ter bevordering van de integriteit van het gedrag van de leden van de Kamer en de werkwijze van de Kamer.
2. Het besluit tot vaststelling van de gedragscode behoeft de goedkeuring van Onze Minister.
3. De goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.
1. In artikel 4 van bijlage 2 van de Algemene wet bestuursrecht wordt de zinsnede «een kamer als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997» gewijzigd in: de Kamer van Koophandel, genoemd in artikel 2 van de Wet op de Kamer van Koophandel.
2. Indien het bij geleidende brief van 3 november 2010 ingediende voorstel van wet van de leden Koşer Kaya en Van Hijum tot wijziging van de Ambtenarenwet en enige andere wetten in verband met het in overeenstemming brengen van de rechtspositie van ambtenaren met die van werknemers met een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht (Wet normalisering rechtspositie ambtenaren) (32 550), tot wet is of wordt verheven en die wet later in werking treedt dan het eerste lid van dit artikel, wordt in artikel VIIIa, onderdeel E, van die wet de zinsnede «een kamer als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997» telkens vervangen door: de Kamer van Koophandel, genoemd in artikel 2 van de Wet op de Kamer van Koophandel.
Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 19, eerste lid, onderdeel e, derde en vierde lid, vervalt de zinsnede «en Fabrieken».
B
Artikel 19a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste en het tweede lid vervalt de zinsnede «en Fabrieken, waar de rechtspersoon is ingeschreven,».
2. Onder verlettering van het eerste lid, onderdeel b, c, en d, tot onderdeel a, b en c, vervalt onderdeel a.
3. In het tweede lid wordt de zinsnede «genoemd in het lid 1 onder b» vervangen door: genoemd in het eerste lid, onder a.
4. In het derde lid wordt de zinsnede «Als de omstandigheid, bedoeld in lid 1, onder b zich voordoet» vervangen door: Als de omstandigheid, bedoeld in het eerste lid, onder a, zich voordoet.
C
In artikel 22a, derde lid, wordt de zinsnede «in het register waarin de rechtspersoon is ingeschreven» vervangen door: in het handelsregister.
D
In artikel 61, onderdeel d, vervalt de zinsnede «en Fabrieken».
E
In artikel 74, eerste lid, vervalt de zinsnede «en Fabrieken, in wier handelsregister de vennootschap is ingeschreven,».
F
Artikel 77 vervalt.
G
In artikel 154, zevende lid, vervalt de zinsnede «waar de vennootschap is ingeschreven».
H
In artikel 185, eerste lid, vervalt de zinsnede «en Fabrieken, in wier handelsregister de vennootschap is ingeschreven,».
I
Artikel 188 vervalt.
J
In artikel 264, zevende lid, vervalt de zinsnede «waar de vennootschap is ingeschreven».
K
Artikel 318, derde lid, komt te luiden:
3. De verkrijgende rechtspersoon doet de fusie binnen acht dagen na het verlijden inschrijven in het handelsregister. Daarbij wordt een afschrift van de akte van fusie met de notariële verklaring aan de voet daarvan ten kantore van dat register neergelegd.
L
Artikel 323 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid wordt de zinsnede «de openbare registers van de woonplaatsen van de gefuseerde rechtspersonen» vervangen door: het handelsregister.
2. In het zesde lid vervalt de zinsnede «waarin de fusie ingevolge artikel 318 lid 3 moet zijn ingeschreven».
3. In het zevende lid wordt «de registers» vervangen door: het handelsregister.
M
In 334n, derde lid, vervalt de zinsnede «, al naar gelang elks inschrijfplicht».
N
In artikel 334u, zesde lid, vervalt de zinsnede «waarin de splitsing ingevolge artikel 334n lid 3 moet zijn ingeschreven».
O
In artikel 358 vervalt de zinsnede «, waar de rechtspersoon of vennootschap is ingeschreven,».
P
In artikel 394 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt de zinsnede «en Fabrieken die overeenkomstig artikel 18, zesde en zevende lid, van de Handelsregisterwet 2007 bevoegd is tot inschrijving».
2. In het zesde lid vervalt de zinsnede «en Fabrieken».
Q
Artikel 403, onderdeel g, komt te luiden:
g. de verklaringen, bedoeld in de onderdelen b en f zijn neergelegd ten kantore van het handelsregister alsmede, telkens binnen zes maanden na de balansdatum of binnen een maand na een geoorloofde latere openbaarmaking, de stukken of vertalingen, genoemd in de onderdelen d en e.
R
In artikel 404, derde lid, onderdeel b, vervalt de zinsnede «waar de rechtspersoon is ingeschreven».
S
Artikel 408, eerste lid, onderdeel e, komt te luiden:
e. telkens binnen zes maanden na de balansdatum of binnen een maand na een geoorloofde latere openbaarmaking ten kantore van het handelsregister de in onderdeel d genoemde stukken of vertalingen zijn neergelegd.
T
In artikel 453 vervalt de zinsnede «van de plaats, waar de rechtspersoon, vennootschap of instelling volgens haar statuten haar zetel heeft,».
In artikel 234, eerste lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek vervalt de zinsnede «en Fabrieken».
In artikel 91, zeventiende lid, van de Comptabiliteitswet 2001 wordt de zinsnede «waterschappen, openbare lichamen voor beroep en bedrijf en Kamers van Koophandel en Fabrieken» vervangen door: waterschappen en openbare lichamen voor beroep en bedrijf.
De Handelsregisterwet 2007 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1, onderdeel i, komt te luiden:
de Kamer van Koophandel, genoemd in artikel 2 van de Wet op de Kamer van Koophandel;
B
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «de kamers» vervangen door: de Kamer.
2. In het tweede lid wordt de zinsnede «zijn de kamers» vervangen door: is de Kamer.
3. In het derde lid wordt de zinsnede «De kamers kunnen» vervangen door: De Kamer kan.
4. Het vierde lid vervalt.
C
Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt de zinsnede «De kamers dragen in onderling overleg zorg voor» vervangen door: De Kamer draagt zorg voor.
2. Het derde en het vierde lid vervallen.
D
In de volgende artikelen wordt «een kamer» telkens vervangen door «de Kamer»:
a. artikel 9, onderdeel a;
b. artikel 10, derde lid, onderdeel a;
c. artikel 11 eerste lid, onderdeel a;
d. artikel 12, onderdeel a;
e. artikel 13, onderdeel a;
f. artikel 14, eerste lid, onderdeel a;
g. artikel 19, eerste en derde lid;
h. artikel 22, vierde lid;
i. artikel 32, eerste en tweede lid;
j. artikel 38, eerste lid;
k. artikel 57, tweede lid.
E
Onder vernummering van het achtste lid tot zesde lid, vervallen artikel 18, zesde en zevende lid.
F
In artikel 20, derde lid, wordt de zinsnede «voor zover een kamer bevoegd is tot het wijzigen van gegevens, zodra de kamer de desbetreffende wijziging heeft ingeschreven» vervangen door: voor zover de Kamer bevoegd is tot het wijzigen van gegevens, zodra de Kamer de desbetreffende wijziging heeft ingeschreven.
G
In artikel 22, eerste en tweede lid, wordt «Een kamer» vervangen door: De Kamer.
H
In artikel 24, eerste lid, wordt de zinsnede « dan dragen de kamers er zorg voor» vervangen door: dan draagt de Kamer er zorg voor.
I
In artikel 26 wordt de zinsnede «De kamers dragen zorg voor» vervangen door: De Kamer draagt zorg voor.
J
Artikel 34 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt de zinsnede «tekent de kamer in welker gebied de onderneming of rechtspersoon is gevestigd of in welker gebied de onderneming of rechtspersoon haar hoofdvestiging heeft, binnen een bij ministeriële regeling vastgestelde termijn aan dat het gegeven in onderzoek is, tenzij de kamer binnen deze termijn beslist over de wijziging van dat gegeven» vervangen door: tekent de Kamer binnen een bij ministeriële regeling vastgestelde termijn aan dat het gegeven in onderzoek is, tenzij de Kamer binnen deze termijn beslist over de wijziging van dat gegeven.
2. In het tweede en het derde lid wordt «de kamer» vervangen door: de Kamer.
3. In het vierde lid wordt «De kamer» vervangen door: De Kamer.
K
In artikel 36, eerste en tweede lid, wordt «de kamer», vervangen door: de Kamer.
L
In artikel 40 wordt de zinsnede «Een kamer treft na overleg met de andere kamers maatregelen» vervangen door: De Kamer treft maatregelen.
M
Artikel 41 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt de zinsnede «De kamers laten in onderling overleg» vervangen door: De Kamer laat.
2. In het derde lid wordt de zin «De kamers zenden aan Onze Minister een afschrift van de controleresultaten en maken deze controleresultaten openbaar.» vervangen door: De Kamer zendt aan Onze Minister een afschrift van de controleresultaten en maakt deze controleresultaten openbaar.
3. In het vierde lid wordt de zinsnede «laten de kamers» vervangen door: laat de Kamer.
4. In het vijfde lid wordt «Een kamer» vervangen door: De Kamer.
N
In artikel 41a, eerste lid, wordt de zinsnede «De kamers stellen gezamenlijk een protocol op» vervangen door: De Kamer stelt een protocol op.
O
In artikel 48 wordt de zinsnede «Een kamer draagt na overleg met de andere kamers zorg voor» vervangen door: De Kamer draagt zorg voor.
P
Artikel 49 komt te luiden:
1. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat een onderneming of rechtspersoon die een opgave doet tot eerste inschrijving in het handelsregister daarvoor eenmalig een vergoeding verschuldigd is (inschrijfvergoeding). De voordracht voor deze algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voorschriften vastgesteld voor het bepalen van de hoogte van de inschrijfvergoeding waarbij rechtsvorm van de onderneming of rechtspersoon en de wijze waarop opgave wordt gedaan in aanmerking kunnen worden genomen.
3. Zelfstandige onderdelen van een kerkgenootschap en lichamen waarin zij zijn verenigd zijn de inschrijfvergoeding, bedoeld in het eerste lid, niet verschuldigd bij een opgave ter inschrijving ingevolge artikel 6, derde lid.
4. De inschrijfvergoeding is verschuldigd zonder dat deze bij beschikking is vastgesteld.
5. Bij algemene maatregel van bestuur wordt de betalingstermijn vastgesteld.
In artikel 6a, eerste en tweede lid, van de Handelsnaamwet vervalt de zinsnede «en Fabrieken».
Artikel 11 van de Uitvoeringswet EGTS-verordening wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt de zinsnede «een kamer van koophandel» vervangen door: de Kamer van Koophandel.
2. In het tweede lid wordt de zinsnede «de in het eerste lid bedoelde kamer» vervangen door: de Kamer.
Artikel 14, derde lid, van de Waterschapswet komt te luiden:
3. De vertegenwoordigers van de categorie van belanghebbenden, bedoeld in artikel 12, tweede lid, onderdeel d, worden benoemd door de Kamer van Koophandel op voordracht van de regionale raad van de regio van de Kamer van Koophandel, bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Wet op de Kamer van Koophandel, die gelegen is in het gebied van het desbetreffende waterschap. Indien binnen het gebied van een waterschap meer dan één regio gelegen is, wordt bij reglement bepaald op welke wijze de betrokken regionale raden tot een voordracht komen. Artikel 7, derde en vierde lid, van de Wet op de Kamer van Koophandel, zijn van toepassing op voordracht en benoeming krachtens dit lid met dien verstande dat voor «Onze Minister» telkens wordt gelezen: de Kamer van Koophandel.
In artikel 30, tweede lid, onderdeel d, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur vervalt de zinsnede «en Fabrieken».
In artikel 426, tweede lid, van het Wetboek van Koophandel wordt de zinsnede «de voorzitter van de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Rotterdam» vervangen door: de Kamer van Koophandel.
In artikel 45, eerste lid, onderdeel f, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen wordt «de Kamers van Koophandel» vervangen door: de Kamer van Koophandel.
In artikel 45, eerste lid, onderdeel f, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers wordt «de Kamers van Koophandel» vervangen door: de Kamer van Koophandel.
In artikel 32, tweede lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens wordt «de Kamers van Koophandel» vervangen door: de Kamer van Koophandel.
In artikel 2 van de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen vervalt het tweede lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid.
Artikel 7b van de Wet op de kansspelen wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede en het vijfde lid vervalt de zinsnede «en Fabrieken».
2. Onder vernummering van het vierde, vijfde, zesde en zevende lid tot derde, vierde, vijfde en zesde lid, vervalt het derde lid.
In artikel 3, tweede lid, van de Wet privatisering FVP vervalt de zinsnede «van de plaats waar zij volgens haar statuten haar zetel heeft».
In artikel 54, derde lid, onderdeel f, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen wordt «de Kamers van Koophandel» vervangen door: de Kamer van Koophandel.
Artikel 33, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme komt te luiden:
1° de rechtsvorm, de statutaire naam, de handelsnaam, het adres met huisnummer, de postcode, de plaats van vestiging, het land van statutaire zetel en, indien de rechtspersoon bij de Kamer van Koophandel is geregistreerd, het registratienummer bij de Kamer van Koophandel en de wijze waarop de identiteit is geverifieerd;
In de opsomming van de bijlage bij de Wet toezicht accountantsorganisaties vervalt «artikel 48 van de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997;».
In artikel 7, tweede lid, onderdeel c, van de Wet toezicht trustkantoren vervalt de zinsnede «en Fabrieken».
In artikel 64, eerste lid, onderdeel f, van de Wet werk en bijstand, wordt «de Kamers van Koophandel» vervangen door: de Kamer van Koophandel.
In artikel 70g, eerste lid, van de Woningwet vervalt de zinsnede «en Fabrieken binnen welker gebied de toegelaten instelling gevestigd is».
1. Binnen acht dagen na inwerkingtreding van artikel 2 zorgt de Kamer voor doorhaling van de inschrijving van de kamers van koophandel en fabrieken in het handelsregister.
2. Binnen acht dagen na inwerkingtreding van artikel 69 of 70 zorgt de Kamer voor doorhaling van de inschrijving van de vereniging Kamer van Koophandel Nederland onderscheidenlijk de inschrijving van de stichting Syntens in het handelsregister.
1. Op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2 van deze wet zijn de personeelsleden van de kamers van koophandel en fabrieken van rechtswege ontslagen en aangesteld in dienst van de Kamer.
2. De rechtspositie met inbegrip van aanspraken op pensioen van de personeelsleden die op grond van het eerste lid zijn aangesteld in dienst van de Kamer en direct voor die aanstelling in dienst waren bij een kamer van koophandel en fabrieken is in totaliteit ten minste gelijkwaardig aan die welke voor elk van hen gold bij de desbetreffende kamer.
3. Bij toepassing van het tweede lid worden personeelsleden die op grond van een tijdelijk dienstverband werkzaam zijn bij de kamers van koophandel en fabrieken aangesteld in dienst van de Kamer voor de resterende duur van dat dienstverband.
1. De vermogensbestanddelen van de Kamers van koophandel en fabrieken, van de vereniging Kamer van Koophandel Nederland en van de stichting Syntens gaan op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2, artikel 69 onderscheidenlijk artikel 70 van deze wet onder algemene titel over op de Kamer.
2. Ingeval krachtens het eerste lid registergoederen overgaan, doet de Kamer de overgang van die registergoederen onverwijld inschrijven in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. Artikel 24, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek is niet van toepassing.
3. Ter zake van de overgang van vermogensbestanddelen blijft heffing van overdrachtsbelasting achterwege.
1. Alle rechten en verplichtingen van de kamers van koophandel en fabrieken, van de vereniging Kamer van Koophandel Nederland en van stichting Syntens, van welke aard ook, gaan op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2, artikel 69 onderscheidenlijk artikel 70 van deze wet, over op de Kamer.
2. Aanvragen en bezwaarschriften, ingediend bij een kamer van koophandel en fabrieken, worden na inwerkingtreding van deze wet aangemerkt als aanvragen en bezwaarschriften, ingediend bij de Kamer. De vorige volzin is van overeenkomstige toepassing op het doen van opgaven als bedoeld in de Handelsregisterwet 2007.
3. Een besluit dat door een kamer van koophandel en fabrieken is genomen, geldt als een besluit van de Kamer.
4. In wettelijke procedures en rechtsgedingen, waarbij een kamer van koophandel en fabrieken, de vereniging Kamer van Koophandel Nederland of stichting Syntens is betrokken, treedt op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2, artikel 69 en artikel 70 van deze wet de Kamer in de plaats van die kamer van koophandel en fabrieken, van de vereniging Kamer van Koophandel Nederland respectievelijk van stichting Syntens.
5. Op bezwaarschriften en wettelijke procedures en rechtsgedingen als bedoeld in het tweede en vierde lid is het recht van toepassing zoals dat gold voorafgaand aan het toepasselijke tijdstip van inwerkingtreding, bedoeld in het vierde lid.
6. Termijnen die voor inwerkingtreding van deze wet zijn aangevangen voor het aanhangig maken van wettelijke procedures en rechtsgedingen waarbij een kamer van koophandel en fabrieken, de vereniging Kamers van Koophandel Nederland of stichting Syntens is betrokken, staan open gedurende het resterende deel van die termijnen.
7. In zaken waarin voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet aan de Nationale ombudsman is verzocht een onderzoek te doen dan wel de Nationale ombudsman een onderzoek heeft ingesteld naar een gedraging die kan worden toegerekend aan een kamer van koophandel en fabrieken, treedt de Kamer op dat tijdstip als bestuursorgaan in de zin van de Wet Nationale ombudsman in de plaats van die kamer van koophandel en fabrieken.
8. In afwijking van het eerste lid en artikel 75, eerste lid, gaan op het tijdstip, bedoeld in die leden, de rechten en verplichtingen die de vereniging Kamer van Koophandel Nederland heeft onderscheidenlijk is aangegaan met het oog op de zorg van Onze Minister voor inrichting, instandhouding, werking en beveiliging van het digitaal ondernemersplein, bedoeld in artikel 5 van deze wet, over op de Staat.
1. In afwijking van artikel 7 benoemt Onze Minister voor de eerste maal de leden van de Kamer ambtshalve, gehoord de naar zijn oordeel algemeen erkende centrale algemene werkgeversorganisaties en de naar zijn oordeel algemeen erkende centrale algemene werknemersorganisaties. Gehoord voor inwerkingtreding van deze wet geldt als gehoord in de zin van de eerste volzin.
2. De leden van de Centrale Raad en de leden van de regionale raden worden binnen een jaar na inwerkingtreding van deze wet benoemd. Zo lang de leden niet zijn benoemd vinden voorschriften van deze wet die strekken tot advies of betrokkenheid van de Centrale Raad of een regionale raad in zoverre geen toepassing.
1. Artikel 18, eerste lid, eerste volzin, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen en artikel 34, eerste lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen vinden ten aanzien van de Kamer voor de eerste maal toepassing in het jaar volgend op het jaar waarin artikel 2 van deze wet in werking treedt.
2. Indien artikel 2, artikel 69 onderscheidenlijk artikel 70 in werking treedt op 1 januari van enig jaar, stelt de Kamer voor 15 maart van dat jaar het jaarverslag over het voorafgaande jaar van de desbetreffende voormalige organisatie of organisaties op. Het jaarverslag wordt opgesteld in overeenstemming met de voor de desbetreffende voormalige organisatie geldende voorschriften voor de jaarverslaglegging.
3. Indien artikel 2, artikel 69 onderscheidenlijk artikel 70 op een ander tijdstip dan 1 januari van enig jaar in werking treedt, stelt de Kamer voor 15 maart van het jaar volgend op die inwerkingtreding een verslag op van de taakuitoefening en het gevoerde beleid door de desbetreffende voormalige organisatie in de periode tot inwerkingtreding van het desbetreffende artikel. Het verslag wordt zoveel mogelijk gedaan in overeenstemming met de in die periode voor die organisatie geldende voorschriften voor de jaarverslaglegging.
4. Het tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op de jaarrekening dan wel op het afleggen van rekening en verantwoording van het financieel beheer en van de geleverde prestaties door de desbetreffende voormalige organisatie in de periode tot aan inwerkingtreding van het desbetreffende artikel. Rekening en verantwoording worden zoveel mogelijk afgelegd in overeenstemming met de in die periode voor die organisatie geldende voorschriften voor de jaarrekening.
5. De Kamer doet voor 15 maart van het jaar volgend op het jaar waarin artikel 2 in werking treedt verslag van de taakuitoefening en het gevoerde beleid door de Kamer in de periode tussen inwerkingtreding van artikel 2 en het einde van dat jaar. Artikel 18, tweede lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen en artikel 19, derde lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen zijn van overeenkomstige toepassing.
6. De Kamer legt voor 15 maart van het jaar volgend op het jaar waarin artikel 2 in werking treedt rekening en verantwoording af van het financieel beheer en van de geleverde prestaties door de Kamer in de periode tussen inwerkingtreding van artikel 2 en het einde van dat jaar. Artikel 34, tweede en derde lid van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen en artikel 35 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen zijn van overeenkomstige toepassing.
In afwijking van artikel 26 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen stelt de Kamer de begroting voor de rest van het jaar waarin deze wet in werking treedt zo spoedig mogelijk vast en zendt deze zo spoedig mogelijk aan Onze Minister. Tot de begroting op de voet van artikel 29, eerste lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen door Onze Minister is goedgekeurd, is de Kamer gerechtigd uitgaven te doen tot ten hoogste een door Onze Minister vastgesteld bedrag.
In afwijking van artikel 41, eerste lid, van de Handelsregisterwet 2007 vindt de eerste keer dat de Kamer op grond van dat artikellid een controle door een accountant laat plaatsvinden binnen drie jaren na inwerkingtreding van deze wet plaats onder aftrek van de periode die is gelegen tussen de laatste accountantscontrole die de kamers hebben laten uitvoeren en het tijdstip van intrekking van de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997.
Na de inwerkingtreding van deze wet berust de Aanwijzingsregeling vestiging in de EU 2007 op artikel 30, tweede lid, van deze wet.
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de gevolgen van de inwerkingtreding van deze wet voor zover een goede overgang naar de Kamer dit vordert. Deze regels gelden uiterlijk tot en met 31 december van het kalenderjaar volgend op het jaar waarin zij in werking zijn getreden.
De Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997 wordt ingetrokken.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot
Gegeven te Wassenaar, 25 november 2013
Willem-Alexander
De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp
De Minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok
Uitgegeven de tiende december 2013
De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2013-507.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.