Besluit van 4 juli 2013 tot wijziging van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft, het Besluit markttoegang financiële ondernemingen, het Besluit prudentiële regels Wft en enige andere besluiten in verband met implementatie van richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) Nr. 1060/2009 en (EU) Nr. 1095/2010 (PbEU 2011, L 174)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 19 februari 2013, nr.FM/2013/310 M, Generale Thesaurie, Directie Financiële Markten;

Gelet op de artikelen 2:66, eerste lid, 2:67b, eerste, tweede en negende lid, 2:69a, vierde en achtste lid, 2:121c, negende lid, 2:121d, negende lid, 2:121e, eerste lid, 2:121g, eerste lid, artikel 3:17, tweede lid, aanhef en onderdeel c, 3:53, derde lid, 3:57, tweede en zesde lid, 3:57, 3:63, tweede lid, 3:67, vierde lid, onderdeel a, 3:72, vijfde lid, 3:74c, 4:11, derde en vierde lid, 4:14, tweede lid, 4:16, derde lid, 4:25, eerste lid, 4:26, negende lid, 4:37c, negende lid, 4:37e, derde lid, 4:37f, derde lid, 4:37g, tweede lid, 4:37h, tweede lid, 4:37i, derde lid, 4:37k, tweede, derde en zesde lid, 4:37l, vierde lid, 4:37m, tweede lid, 4:37n, 4:37o, zesde lid, 4:37p, 4:37t, eerste lid, 5:19a en 5:25c van de Wet op het financieel toezicht;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 10 april 2013, no. W06.13.0042/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën van 1 juli 2013, BR FM 2013-1075 M;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de alfabetische volgorde wordt een definitie ingevoegd, luidende:

prime broker:

een entiteit als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel af, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen;.

2. In subonderdeel 2 van de definitie van complex product wordt na «beleggingsinstelling» ingevoegd: of icbe.

3. De definitie van essentiële beleggersinformatie komt te luiden:

essentiële beleggersinformatie:

een kort document waarin informatie over de in artikel 66a, eerste lid, genoemde onderwerpen is weergegeven met betrekking tot rechten van deelneming in een beleggingsinstelling of icbe.

4. In de definitie van financiële bijsluiter wordt na «beleggingsinstelling» ingevoegd: of icbe.

5. In de definitie van gelieerde partij wordt «beheerder, beleggingsmaatschappij of bewaarder» telkens vervangen door: beheerder van een icbe, maatschappij voor collectieve belegging in effecten of bewaarder van een icbe.

6. In de definitie van op- en afslagen wordt «beleggingsinstelling» vervangen door: icbe.

7. In de definitie van retourprovisie wordt «beleggingsinstelling» vervangen door: icbe.

B

Het opschrift van paragraaf 4.1. komt te luiden:

§ 4.1. Beleggingsinstellingen, icbe’s, hun beheerders, hun bewaarders, en pensioenbewaarders

Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 4:11, derde en vierde lid, en 4:14, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van de wet

C

In de artikelen 17, 18 en 19 wordt de zinsnede «beheerder, beleggingsinstelling, bewaarder» telkens vervangen door: beheerder van een icbe, bewaarder van een icbe, icbe.

D

In artikel 20 wordt de zinsnede «beheerder, beleggingsmaatschappij, bewaarder» vervangen door: beheerder van een icbe, bewaarder van een icbe, maatschappij voor collectieve belegging in effecten.

E

In de artikelen 21 en 22 wordt «beleggingsinstelling» telkens vervangen door: beleggingsinstelling of icbe.

F

In artikel 30, eerste lid, aanhef, wordt «beheerder, beleggingsinstelling, beleggingsonderneming, bewaarder of pensioenbewaarder» vervangen door: beheerder van een icbe, icbe, beleggingsonderneming, bewaarder van een icbe of pensioenbewaarder.

G

In paragraaf 5.1 wordt voor artikel 30 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 29a

De bedrijfsvoering van een Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling voldoet aan de ingevolge artikel 18 van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen gestelde eisen.

H

Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «beheerder of een beleggingsonderneming» vervangen door «beleggingsonderneming of beheerder van een icbe» en wordt «beleggingsinstellingen» vervangen door: icbe’s.

2. In het tweede lid wordt «instelling voor collectieve belegging in effecten» vervangen door: icbe.

I

Artikel 31c wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «beheerder van een instelling voor collectieve belegging in effecten» vervangen door: beleggingsonderneming of beheerder van een icbe.

2. In het tweede lid, onderdeel b, wordt «instellingen voor collectieve belegging in effecten» vervangen door: icbe’s.

J

In artikel 31d, eerste lid, wordt «instelling voor collectieve belegging in effecten» telkens vervangen door: icbe.

K

Na artikel 33 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 33a

  • 1. Een Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling voert met betrekking tot de beleggingsinstellingen die hij beheert, beleid gericht op het beheersen van risico’s die de in artikel 4:14, tweede lid, onderdeel c, aanhef, van de wet bedoelde belangen kunnen schaden.

  • 2. De beheerder beschikt over procedures en maatregelen die waarborgen dat wordt voldaan aan de ingevolge artikel 15, eerste, tweede, derde en vijfde lid, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen gestelde voorwaarden die met het oog op de in het eerste lid bedoelde belangen worden gesteld.

L

Artikel 34 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, wordt «beheerder» telkens vervangen door «beheerder van een icbe», «beleggingsinstelling» telkens vervangen door «icbe», wordt «bewaarder» vervangen door «bewaarder van een icbe» en wordt «beleggingsmaatschappij» vervangen door: maatschappij voor collectieve belegging in effecten.

2. In het derde lid wordt «instelling voor collectieve belegging in effecten» vervangen door: icbe.

3. In het vierde lid wordt «beheerder» vervangen door «beheerder van een icbe» en wordt «beleggingsinstelling» vervangen door: icbe.

M

In de artikelen 34a tot en met 34d, 35a, 35c en 35d wordt «instelling voor collectieve belegging in effecten» telkens vervangen door: icbe.

N

In artikel 35b wordt «instelling voor collectieve belegging in effecten» telkens vervangen door «icbe» en wordt in het tweede lid «instellingen voor collectieve belegging in effecten» vervangen door: icbe’s.

O

In artikel 35e wordt «beheerder of beleggingsonderneming» telkens vervangen door: beleggingsonderneming of beheerder van een icbe.

P

In artikel 35f, onderdeel b, wordt «instellingen voor collectieve belegging in effecten» vervangen door: icbe’s.

Q

In artikel 36, onderdeel a, wordt «beheerders van instellingen voor collectieve belegging in effecten» vervangen door «beheerders van icbe’s» en «instellingen voor collectieve belegging in effecten met zetel in een andere lidstaat» vervangen door: icbe’s met zetel in een andere lidstaat. Verder wordt na «bewaarders» ingevoegd: van icbe’s.

R

Na artikel 37 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 37a

  • 1. Uitbesteding van werkzaamheden in een door een Nederlandse beheerder beheerde beleggingsinstelling door een beheerder of een derde is slechts toegestaan, indien wordt voldaan aan de ingevolge artikel 20 van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen gestelde eisen.

  • 2. Een bewaarder neemt bij de uitbesteding aan een derde van taken die hij ten behoeve van een beleggingsinstelling verricht de ingevolge artikel 21, elfde en zeventiende lid, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen gestelde regels in acht.

S

Artikel 38 komt te luiden:

Artikel 38

  • 1. Indien een beheerder van een icbe of bewaarder van een icbe in het kader van het beheer van een icbe onderscheidenlijk in het kader van de bewaring van de activa van een icbe een of meer werkzaamheden uitbesteedt:

    • a. is de derde op ieder door de beheerder van de icbe, de door de beheerder beheerde maatschappij voor collectieve belegging in effecten of de bewaarder van de icbe gewenst moment in staat verantwoording af te leggen over de door hem uitgevoerde werkzaamheden en de beheerder van de icbe, de door de beheerder beheerde maatschappij voor collectieve belegging in effecten of de bewaarder van de icbe daar inzicht in te bieden;

    • b. kan de beheerder van de icbe of de bewaarder van de icbe te allen tijde instructies omtrent de uitvoering van de werkzaamheden geven aan de derde en kan hij de uitbesteding met onmiddellijke ingang beëindigen indien dit in het belang van de beleggers is; en

    • c. is de derde, gelet op de aard van de opdracht, aantoonbaar in staat om de opdracht in overeenstemming met de wet te vervullen.

  • 2. Een beheerder van een icbe besteedt het bepalen van het beleggingsbeleid van een icbe niet uit.

  • 3. Iedere overeenkomst die een beheerder van een icbe of een bewaarder van een icbe aangaat in het kader van het uitbesteden van het beheer van een icbe onderscheidenlijk in het kader van de bewaring van de activa van een icbe, wordt schriftelijk vastgelegd.

T

Artikel 38a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «beheerder van een instelling voor collectieve belegging in effecten» telkens vervangen door «beheerder van een icbe» en wordt «instelling voor collectieve belegging in effecten» telkens vervangen door: icbe.

2. De aanhef van het tweede lid komt te luiden: Een beheerder van een icbe die het beheer van een icbe uitbesteedt draagt er zorg voor dat: . Voorts wordt «beheerder van een instelling voor collectieve belegging in effecten» telkens vervangen door «beheerder van een icbe» en wordt «instelling voor collectieve belegging in effecten» telkens vervangen door: icbe.

U

Artikel 50 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «beheerder» telkens vervangen door «beheerder van een icbe» en wordt «beleggingsinstellingen» telkens vervangen door: icbe’s.

2. In het tweede lid wordt «beheerder» telkens vervangen door «beheerder van een icbe», wordt «beleggingsinstelling» telkens vervangen door «icbe» en wordt «bewaarder» vervangen door: bewaarder van een icbe. Voorts vervalt de zinsnede «voor zover het betreft een beleggingsinstelling waarvan de rechten van deelneming op verzoek van de deelnemers ten laste van de activa direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald:».

4. In het vierde lid wordt «beheerders van instellingen voor collectieve belegging in effecten» vervangen door: beheerders van icbe’s.

V

Artikel 52 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het negende lid wordt na «beleggingsinstelling» ingevoegd: of icbe.

2. In het tiende lid wordt na «beleggingsinstellingen» ingevoegd: of icbe’s.

W

Artikel 55 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «beheerder of beleggingsinstelling» telkens vervangen door «beheerder van een beleggingsinstelling, beleggingsinstelling, beheerder van een icbe of icbe», wordt «beheerder of de beleggingsinstelling» vervangen door «beheerder van een beleggingsinstelling, wordt beheerder van een icbe, beleggingsinstelling, of icbe», en wordt «instelling voor collectieve belegging in effecten» vervangen door: icbe.

2. In het derde lid wordt «instelling voor collectieve belegging in effecten» telkens vervangen door: icbe.

X

In de artikelen 58c, zesde lid, en 58e, tweede lid, wordt «beleggingsinstelling» telkens vervangen door: icbe.

Y

Artikel 59a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdeel d, wordt «de beheerder van de beleggingsinstelling» vervangen door «de beheerder van een beleggingsinstelling of beheerder van een icbe» en wordt «die beleggingsinstelling» vervangen door: die beleggingsinstelling of icbe.

2. In het vierde en vijfde lid wordt na «beleggingsinstelling» ingevoegd: of icbe.

Z

Artikel 60, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel f wordt na «beleggingsinstelling» ingevoegd: of icbe.

2. In onderdeel l wordt «een beleggingstelling» vervangen door «een beleggingsinstelling of icbe», wordt «de beheerder van de beleggingsinstelling» vervangen door «de beheerder van een beleggingsinstelling of beheerder van een icbe» en wordt «die beleggingsinstelling» vervangen door «die beleggingsinstelling of icbe».

AA

Artikel 65 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste en vierde lid wordt na «beleggingsinstelling» telkens ingevoegd: of icbe.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Een aanbieder van rechten van deelneming in een icbe, stelt voor elke icbe waarin door hem rechten van deelneming worden aangeboden essentiële beleggersinformatie op.

BB

Artikel 65a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede, derde en vijfde lid wordt na «beleggingsinstelling» telkens ingevoegd: of icbe.

2. In het vierde lid wordt «beleggingsinstelling» telkens vervangen door: icbe.

CC

Artikel 66a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «beleggingsinstelling» telkens vervangen door: icbe.

2. In het derde lid wordt «beleggingsinstelling» vervangen door: icbe.

3. Het zesde lid vervalt.

DD

In artikel 69, vierde lid, wordt na «beleggingsinstelling» ingevoegd: of icbe.

EE

In artikel 73, eerste en tweede lid, wordt na «beleggingsinstelling» telkens ingevoegd: of icbe.

FF

Artikel 82 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «beheerder, beleggingsmaatschappij of beleggingsonderneming» vervangen door «maatschappij voor collectieve belegging in effecten, beleggingsonderneming of beheerder van een icbe» en wordt «beleggingsinstelling» vervangen door: icbe.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op beheerders van icbe’s met zetel in een andere lidstaat, icbe’s met zetel in een andere lidstaat en de eventueel aan die instellingen verbonden bewaarders.

GG

Artikel 83 komt te luiden:

Artikel 83

  • 1. Een beheerder van een icbe, maatschappij voor collectieve belegging in effecten of bewaarder van een icbe handelt in het belang van de deelnemers in de icbe.

  • 2. Een beheerder van een icbe of maatschappij voor collectieve belegging in effecten behandelt deelnemers onder vergelijkbare omstandigheden op gelijke wijze.

  • 3. Door of namens een icbe worden geen transacties uitgevoerd voor haar rekening met een zodanige frequentie of van een zodanige omvang dat dit gezien de omstandigheden kennelijk slechts strekt tot bevoordeling van de beheerder van de icbe, de icbe of met de beheerder van de icbe, maatschappij voor collectieve belegging in effecten of bewaarder van de icbe gelieerde partijen.

  • 4. Het eerste tot en met derde lid is niet van toepassing op beheerders van icbe’s met zetel in een andere lidstaat die geen icbe’s met zetel in Nederland beheren, icbe’s met zetel in een andere lidstaat en de eventueel aan die instellingen verbonden bewaarders.

HH

Na artikel 83 worden drie artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 83a

  • 1. Een Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling neemt jegens de deelnemers in de beleggingsinstelling de in artikel 12, eerste lid, onderdelen b, d, e, f, alsmede de laatste volzin van het eerste lid, en tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen gestelde regels in acht.

  • 2. De Autoriteit Financiële Markten neemt bij het toezicht op de naleving van regels, bedoeld in het eerste lid, de ingevolge artikel 12, derde lid, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen gestelde criteria in acht.

Artikel 83b

  • 1. Een Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling treedt niet op als bewaarder van die beleggingsinstelling.

  • 2. Een Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling kan een prime broker aanstellen als bewaarder, indien wordt voldaan aan de in artikel 21, vierde lid, onderdeel b, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen gestelde voorwaarden.

Artikel 83c

Bij de vervulling van de taken van de bewaarder neemt de bewaarder de in artikel 21, tiende lid, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen gestelde regels in acht.

II

Het opschrift van paragraaf 9.1.1 komt te luiden:

§ 9.1.1 Beheerders van beleggingsinstellingen en beheerders van icbe’s

Bepalingen ter uitvoering van artikel 4:26, negende lid, en 4:37c, negende lid, van de wet

JJ

In artikel 87 wordt «instellingen voor collectieve belegging in effecten» vervangen door: icbe’s. Voorts wordt na «beleggingsinstellingen» ingevoegd: of icbe’s.

KK

In artikel 88 wordt «beheerder» telkens vervangen door «beheerder van een icbe», wordt «beleggingsmaatschappij» telkens vervangen door «maatschappij voor collectieve belegging in effecten» en wordt «beleggingsinstelling» telkens vervangen door: icbe.

LL

Na artikel 88 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 88a

  • 1. Een Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling meldt de Autoriteit Financiële Markten het voornemen tot een belangrijke wijziging van de in het kader van de aanvraag verstrekte informatie.

  • 2. De procedure inzake de in het eerste lid bedoelde wijzigingen voldoet aan de in artikel 10, tweede lid, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen gestelde eisen.

Artikel 88b

  • 1. Een Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling meldt voorgenomen wijzigingen van de gegevens, bedoeld in artikel 4:37c, zesde lid, van de wet ten minste een maand voorafgaand aan de wijziging schriftelijk aan de Autoriteit Financiële Markten.

  • 2. In afwijking van het eerste lid meldt de beheerder wijzigingen die hij niet heeft kunnen voorzien onverwijld nadat de wijziging is doorgevoerd aan de Autoriteit Financiële Markten.

  • 3. Indien de beheerder als gevolg van de voorgenomen wijziging niet meer aan de ingevolge de wet gestelde regels zou voldoen, deelt de Autoriteit Financiële Markten hem mede dat de voorgenomen wijziging niet doorgevoerd kan worden.

  • 4. De melding, bedoeld in het eerste lid, voldoet aan de ingevolge artikel 31, vijfde lid, onderdeel b, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen gestelde eisen.

MM

In artikel 89, eerste lid, wordt «Een beheerder» vervangen door «Een beheerder van een icbe», wordt «beleggingsinstellingen» vervangen door «icbe’s», wordt «beleggingsinstelling» telkens vervangen door «icbe» en wordt «bijlage D» telkens vervangen door: bijlage H.

NN

In artikel 90 wordt «beheerder» vervangen door «beheerder van een icbe» en wordt «bewaarder» telkens vervangen door: bewaarder van een icbe.

OO

Artikel 91 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te vervallen onder vernummering van het tweede tot en met het vijfde lid tot het eerste tot en met het vierde lid.

2. In het eerste en tweede lid (nieuw) wordt «Een beheerder» telkens vervangen door «Een beheerder van een icbe» en wordt «instelling voor collectieve belegging in effecten» telkens vervangen door: icbe.

3. In het derde lid (nieuw) wordt «instelling voor een collectieve belegging in effecten» telkens vervangen door: icbe.

PP

In artikel 92 en 92a wordt «beheerder» telkens vervangen door « beheerder van een icbe», wordt «instelling voor collectieve belegging in effecten» telkens vervangen door «icbe» en wordt «instellingen voor collectieve belegging in effecten» telkens vervangen door: icbe’s.

QQ

In het opschrift van de paragrafen 9.1.2, 9.1.3 en 9.1.4 wordt «artikel 4:26, zesde lid» telkens vervangen door: artikel 4:26, negende lid.

RR

In artikel 102, derde lid, wordt «beheerder of beleggingsonderneming» vervangen door: beleggingsonderneming, beheerder van een beleggingsinstelling of beheerder van een icbe.

SS

In artikel 107, tweede lid, wordt «beheerder en een beleggingsinstelling» vervangen door: icbe en een beheerder van een icbe.

TT

Het opschrift van afdeling 10.3 komt te luiden:

AFDELING 10.3

Rechten van deelneming in een beleggingsinstelling of icbe

UU

Het opschrift van paragraaf 10.3.1. komt te luiden:

§ 10.3.1. Regels voor beheerders van beleggingsinstellingen, beleggingsinstellingen en bewaarders van beleggingsinstellingen

Bepalingen ter uitvoering van 4:37c, negende lid, 4:37e, derde lid, 4:37f, derde lid, 4:37g, tweede lid, 4:37h, tweede lid, 4:37i, derde lid, 4:37k, zesde lid, 4:37l, vierde lid, 4:37m, tweede lid, 4:37n, 4:37o, zesde lid, 4:37t, eerste lid

VV

Na het opschrift van paragraaf 10.3.1. worden veertien artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 115b

De informatie, bedoeld in artikel 4:37c, zesde lid, van de wet, die voorafgaand aan het aanbieden van rechten van deelneming aan de Autoriteit Financiële Markten dient te worden verstrekt, voldoet aan de ingevolge artikel 31 van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen vastgestelde normen.

Artikel 115c

  • 1. Een Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling beschikt over procedures en maatregelen die waarborgen dat wordt voldaan aan de ingevolge artikel 14 van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen gestelde regels aangaande het voorkomen van en omgaan met belangenconflicten.

  • 2. Indien aan een beheerder van een beleggingsinstelling diensten worden verleend door een prime broker neemt de beheerder de in artikel 14, derde lid, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen gestelde regels in acht.

Artikel 115d

De taken van de bewaarder van een beleggingsinstelling, bedoeld in artikel 4:37f, derde lid, van de wet, omvatten in ieder geval de uitvoering van de ingevolge artikel 21, zevende, achtste, negende en zeventiende lid, onderdeel c, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen bedoelde taken.

Artikel 115e

  • 1. Een overeenkomst inzake beheer en bewaring als bedoeld in artikel 4:37f van de wet voldoet aan de ingevolge artikel 21, tweede, twaalfde, dertiende, veertiende, vijftiende en zeventiende lid, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen gestelde eisen.

  • 2. In de overeenkomst inzake beheer en bewaring wordt een beding opgenomen op grond waarvan de beleggingsinstelling of de deelnemers in de beleggingsinstelling rechtstreeks een beroep kunnen doen op de bepalingen die in de overeenkomst zijn opgenomen ingevolge de in artikel 21, twaalfde, dertiende, veertiende, vijftiende en zeventiende lid, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen gestelde eisen.

Artikel 115f

  • 1. Indien de bewaarder aansprakelijkheid geheel of gedeeltelijk uitsluit als bedoeld in artikel 4:37g, eerste lid, van de wet, worden door de bewaarder de ingevolge artikel 21, zeventiende lid, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen gestelde regels, in acht genomen.

  • 2. Indien financiële instrumenten als bedoeld in artikel 1:1 van de wet in bewaring worden genomen in een staat die geen lidstaat is als bedoeld in artikel 4:37g, tweede lid, onderdeel a, van de wet, is de bewaarder niet aansprakelijk voor verlies van de financiële instrumenten, indien wordt voldaan aan de in artikel 21, veertiende en zeventiende lid, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen, gestelde voorwaarden.

Artikel 115g

Een entiteit die niet voldoet aan het bepaalde in artikel 4:37h, eerste lid, van de wet kan slechts als bewaarder van de beleggingsinstellingen, bedoeld in artikel 4:37h, tweede lid, van de wet optreden indien die entiteit:

  • a. de taken als bewaarder verricht in het kader van haar beroeps- of bedrijfsuitoefening; en

  • b. in het kader van de in onderdeel a bedoelde beroeps- of bedrijfsuitoefening verplicht is zich in te schrijven in een wettelijk erkend beroepsregister of moet voldoen aan regelgeving inzake de beroepsmoraal.

Artikel 115h

Een Nederlandse beheerder van een niet-Europese beleggingsinstelling kan een bewaarder aanstellen die is gevestigd in een staat die geen lidstaat is, indien wordt voldaan aan de ingevolge artikel 21, zesde en zeventiende lid, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen gestelde voorwaarden.

Artikel 115i

De waardering van de activa en de berekening van de intrinsieke waarde per recht van deelneming van een Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling voldoet aan de ingevolge artikel 19 van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen gestelde eisen.

Artikel 115j

Het prospectus, bedoeld in artikel 4:37l, eerste lid, van de wet, bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 23, eerste en tweede lid, eerste volzin, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen.

Artikel 115k

  • 1. De informatie, bedoeld in artikel 4:37m, eerste lid, van de wet omvat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 23, tweede lid, tweede volzin, vierde en vijfde lid, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen.

  • 2. De beheerder van een beleggingsinstelling neemt bij het verstrekken van de gegevens, bedoeld in het eerste lid de ingevolge artikel 23, zesde lid, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen door de Europese Commissie gestelde regels in acht.

Artikel 115l

  • 1. De beheerder van een beleggingsinstelling verstrekt de gegevens genoemd in artikel 24, eerste, tweede en vierde lid, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen, voor zover op hem van toepassing. De beheerder van een beleggingsinstelling verstrekt daarnaast, voor zover de Autoriteit Financiële Markten hierom verzoekt, alle gegevens genoemd in artikel 24, derde en vijfde lid, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen. Deze gegevens voldoen aan de ingevolge artikel 24, zesde lid, van deze richtlijn door de Europese Commissie gestelde eisen.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, eerste volzin, worden de in die volzin genoemde gegevens die reeds aan de Nederlandsche Bank zijn verstrekt, niet aan de Autoriteit Financiële Markten verstrekt, tenzij de Autoriteit Financiële Markten hierom verzoekt.

Artikel 115m

  • 1. Het jaarverslag, bedoeld in artikel 4:37o, eerste en tweede lid, van de wet, bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 22, tweede lid, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en de in artikel 29, tweede lid, van deze richtlijn genoemde informatie.

  • 2. Het jaarverslag voldoet aan de ingevolge artikel 22, vierde lid, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen gestelde eisen.

Artikel 115n

De kennisgeving, bedoeld in artikel 4:37t, eerste lid, van de wet, bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 27, derde lid, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen.

Artikel 115o

Het jaarverslag, bedoeld in artikel 4:37u, eerste lid, onderdeel a, van de wet, bevat de gegevens, bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen.

WW

Na artikel 115o (nieuw) wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 10.3.1.1 Aanvullende regels voor beheerders van beleggingsinstellingen inzake het aanbieden van rechten van deelneming aan niet-professionele beleggers

Bepalingen ter uitvoering van artikel 4:37p van de wet

Artikel 115p

Deze paragraaf is van toepassing voor zover een beheerder van een beleggingsinstelling rechten van deelneming aanbiedt aan niet-professionele beleggers in Nederland.

Artikel 115q
  • 1. Een beheerder voert een adequaat beleid dat een integere uitoefening van zijn bedrijf waarborgt. Hieronder wordt verstaan dat:

    • a. belangenverstrengeling wordt tegengegaan;

    • b. wordt tegengegaan dat de beheerder of haar werknemers strafbare feiten of andere wetsovertredingen begaan die het vertrouwen in de beheerder of in de financiële markten kunnen schaden;

    • c. wordt tegengegaan dat wegens haar cliënten het vertrouwen in de beheerder of in de financiële markten kan worden geschaad; en

    • d. wordt tegengegaan dat andere handelingen door de beheerder of haar werknemers worden verricht die op een dusdanige wijze ingaan tegen hetgeen volgens het ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, dat hierdoor het vertrouwen in de beheerder of in de financiële markten ernstig kan worden geschaad.

  • 2. Artikel 4:11, vierde lid, van de wet en de artikelen 17, 19 en 20 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 115r
  • 1. Werknemers van een beheerder en andere personen die door de desbetreffende beheerder zijn belast met het beheren van beleggingsinstellingen, beschikken over de nodige vakbekwaamheid en deskundigheid om de hun toevertrouwde verantwoordelijkheid uit te oefenen.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt rekening gehouden met de aard, omvang en risico’s van de beheerder en zijn werkzaamheden.

Artikel 115s
  • 1. De bedrijfsvoering van een beheerder omvat ten minste procedures en maatregelen die waarborgen dat:

    • a. een functiescheiding bestaat tussen het verrichten van rechtshandelingen met betrekking tot het vermogen van de beleggingsinstelling en het controleren en administreren van deze handelingen;

    • b. de berekening van de intrinsieke waarde van de beleggingsinstelling aansluit bij de financiële administratie;

    • c. er, voor zover mogelijk, een systematische, toegankelijke en actuele administratie van deelnemers in de beleggingsinstelling is waarin, voor zover van toepassing, de met de deelnemers gemaakte afspraken inzichtelijk worden gemaakt.

  • 2. De maatregelen en procedures, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel b, voorzien er in ieder geval in dat de voor de intrinsieke waardebepaling gebruikte subadministraties ten minste een keer per maand worden aangesloten met de saldibalans en dat de daaruit voortvloeiende verschillen worden geanalyseerd en gecorrigeerd.

  • 3. Een beheerder richt voor iedere beleggingsinstelling die hij beheert afzonderlijk een bedrijfsvoering als bedoeld in het eerste lid in.

Artikel 115t
  • 1. Een beheerder draagt zorg voor een adequate behandeling van klachten van niet-professionele beleggers over zijn financiële diensten of financiële producten. Hiertoe:

    • a. beschikt de beheerder over een interne klachtenprocedure, gericht op een spoedige en zorgvuldige behandeling van klachten; en

    • b. is de beheerder aangesloten bij een door Onze Minister erkende geschilleninstantie die geschillen behandelt met betrekking tot zijn financiële diensten of financiële producten, tenzij er geen zodanige geschilleninstantie is.

  • 2. De artikelen 40 tot en met 44 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 115u

Een beheerder behandelt deelnemers onder vergelijkbare omstandigheden op gelijke wijze.

Artikel 115v
  • 1. Een beheerder beschikt over een website.

  • 2. De beheerder vermeldt het adres van de website in het prospectus, bedoeld in artikel 4:37l van de wet, in de halfjaarcijfers, bedoeld in artikel 115y, in zijn jaarverslag en in de jaarverslagen van de door hem beheerde beleggingsinstellingen, bedoeld in artikel 4:37o, eerste lid, van de wet.

  • 3. Telkens wanneer een beleggingsinstelling rechten van deelneming aanbiedt, verkoopt, inkoopt of daarop terugbetaalt, publiceert de beheerder de intrinsieke waarde van de rechten van deelneming onverwijld op zijn website, onder vermelding van het moment waarop de bepaling van de intrinsieke waarde plaatsvond.

  • 4. De artikelen 4:46, tweede en vierde lid, 4:46a, tweede lid, en 4:49, eerste lid, van de wet en artikel 50, eerste en tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 115w
  • 1. Een beheerder heeft op zijn website de voorwaarden die gelden tussen een door hem beheerde beleggingsinstelling en de deelnemers beschikbaar.

  • 2. Artikel 4:47, tweede, derde en zesde lid, van de wet en artikel 116b zijn van toepassing, met dien verstande dat de informatie alleen op de website van de beheerder gepubliceerd dient te worden.

  • 3. Artikel 4:47, vierde en vijfde lid, van de wet is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 115x
  • 1. Onverminderd artikel 4:37l, eerste tot en met derde lid, van de wet en artikel 115j bevat het prospectus tevens:

    • a. de gegevens, genoemd in bijlage I, met uitzondering van de onderdelen 1.3, 1.5, 1.6, 1.8, 3.1, 3.2, 3.3, 3.5, 4.7, 5.1, 5.3, 5.12, 5.15–5.18, 5.20, 7.1, 7.4, en 11.1.

    • b. de gegevens, genoemd in bijlage I, onderdelen 3.2, 4.7 en 5.12, met dien verstande dat publicatie alleen geschiedt op de website van de beheerder.

    • c. de gegevens die voor beleggers noodzakelijk zijn om zich een oordeel te vormen over de beleggingsinstelling en de daaraan verbonden kosten en risico’s;

    • d. een verklaring van de beheerder dat hijzelf, de beleggingsinstelling en de eventueel daaraan verbonden bewaarder voldoen aan de bij of krachtens de wet gestelde regels en dat het prospectus voldoet aan de bij of krachtens de wet gestelde regels;

    • e. een mededeling van een accountant, onder vermelding van zijn naam en kantooradres, dat het prospectus de ingevolge de wet voorgeschreven gegevens bevat.

  • 2. De Autoriteit Financiële Markten kan verlangen dat het prospectus, bedoeld in artikel 4:37l van de wet, van een beheerder, in een of meer door haar te bepalen talen beschikbaar wordt gesteld indien dit, gelet op de voorgenomen verspreiding van het prospectus, noodzakelijk is voor een adequate informatieverschaffing aan het publiek.

  • 3. Artikel 118, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 115y
  • 1. Een beheerder en een bewaarder verstrekken binnen zes maanden na afloop van het boekjaar aan de Autoriteit Financiële Markten de jaarrekening, het jaarverslag en de overige gegevens, bedoeld in de artikelen 361, eerste lid, 391, eerste lid, onderscheidenlijk 392, eerste lid, onderdelen a tot en met h, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 2. De beheerder en de bewaarder verstrekken de jaarrekening, het jaarverslag en de overige gegevens, bedoeld in het eerste lid, wat de indeling en inhoud betreft onverminderd de artikelen 122 tot en met 124, in de vorm waarin deze zijn opgemaakt krachtens of de internationale jaarrekeningstandaarden of Titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, met uitzondering van artikel 396, zevende lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, voor zover het de vrijstelling van de verplichting, bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, betreft en artikel 403 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek voor zover het een beheerder betreft.

  • 3. De beheerder maakt binnen zes maanden na afloop van het boekjaar de jaarrekening, het jaarverslag en de overige gegevens, bedoeld in het eerste lid, openbaar door publicatie op de website van de beheerder.

  • 4. De beheerder maakt binnen zes maanden na afloop van het boekjaar een jaarrekening en een jaarverslag van de door hem beheerde beleggingsinstellingen, bedoeld in artikel 4:37o, eerste lid, van de wet, openbaar door publicatie op zijn website.

  • 5. Het jaarverslag van een beleggingsinstelling, bedoeld in artikel 4:37o, van de wet, bevat een verklaring van de beheerder dat hij voor de beleggingsinstelling beschikt over een beschrijving van de inrichting van de bedrijfsvoering die voldoet aan het bepaalde ingevolge de artikelen 3:17, tweede lid, onderdeel c, en 4:14, eerste lid, van de wet, en dat de bedrijfsvoering van de beleggingsinstelling effectief en overeenkomstig de beschrijving functioneert.

  • 6. De beheerder verstrekt binnen negen weken na afloop van de eerste helft van het boekjaar zijn halfjaarcijfers en de halfjaarcijfers van de door hem beheerde beleggingsinstellingen aan de Autoriteit Financiële Markten.

  • 7. De beheerder maakt binnen negen weken na afloop van de eerste helft van het boekjaar de halfjaarcijfers, bedoeld in het vijfde lid, openbaar door publicatie op de website van de beheerder.

  • 8. De beheerder houdt de informatie, bedoeld in het tweede, derde en zesde lid, gedurende ten minste drie jaar beschikbaar op zijn website.

  • 9. De artikelen 122 tot en met 125 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 10. Het eerste tot en met het negende lid is niet van toepassing op beheerders die beleggingsinstellingen beheren waarvan de rechten van deelneming zijn toegelaten tot de handel op een in Nederland gelegen of functionerende gereglementeerde markt en niet op verzoek van de deelnemers ten laste van de activa direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald.

  • 11. Onverminderd het bepaalde in Titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek kan de Autoriteit Financiële Markten op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het eerste tot en met het negende lid, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.

Artikel 115z

Indien van de in Nederland gevoerde of te voeren naam van een beheerder of een door hem beheerde beleggingsinstelling gevaar voor verwarring of misleiding is te duchten, kan de Autoriteit Financiële Markten verlangen dat de beheerder onderscheidenlijk de beleggingsinstelling:

  • a. de naam wijzigt; of

  • b. een verklarende vermelding aan de naam toevoegt.

Artikel 115aa

Indien een beheerder de inkoop of terugbetaling van rechten van deelneming in een door hem beheerde beleggingsinstelling opschort, stelt hij de Autoriteit Financiële Markten, onverwijld daarvan op de hoogte.

Artikel 115bb
  • 1. Een beheerder stelt voor elke beleggingsinstelling, met rechten van deelneming die niet verhandelbaar zijn of die op verzoek van de deelnemers ten laste van de activa direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald, waarvan door hem rechten van deelneming worden aangeboden een document met de essentiële beleggersinformatie op.

  • 2. Een beheerder houdt een bijgewerkte versie van de essentiële beleggingsinformatie beschikbaar op zijn website.

  • 3. Een beheerder of degene die beleggingsdiensten verleend als bedoeld in artikel 1, onderdelen a, b, of d, van de wet, met betrekking tot rechten van deelneming in een beleggingstelling verstrekt geruime tijd voorafgaand aan een inschrijving op de rechten van deelneming in een beleggingsinstelling kosteloos de essentiële beleggersinformatie aan de cliënt. De essentiële beleggersinformatie wordt schriftelijk, op een duurzame drager of via een website verstrekt. Op verzoek wordt de essentiële beleggersinformatie kosteloos schriftelijk aan de cliënt verstrekt.

  • 4. De essentiële beleggersinformatie wordt in de Nederlandse taal verstrekt. De informatie kan in een andere taal worden verstrekt indien het gebruik van de desbetreffende taal door de Autoriteit Financiële Markten is goedgekeurd.

  • 5. De artikelen 58c, zesde lid, en 58e, tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 6. Artikel 66a is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de verordening, bedoeld in artikel 66a, vijfde lid, van overeenkomstige toepassing is voor zover de aard van de beleggingsinstelling zich hiertegen niet verzet.

Artikel 115cc

Een beheerder benadert personen die geen professionele belegger zijn, of die geen deelnemer zijn in de beleggingsinstelling, direct noch indirect in persoon, anders dan door middel van een techniek voor communicatie op afstand als bedoeld in artikel 81, tenzij:

  • a. de betrokkene daarmee vooraf uitdrukkelijk schriftelijk dan wel elektronisch mee heeft ingestemd; of

  • b. de betrokkene in het contact slechts informatiemateriaal wordt aangeboden.

Artikel 115dd

Door of namens een beleggingsinstelling worden geen transacties uitgevoerd voor haar rekening met een zodanige frequentie of van een zodanige omvang dat dit gezien de omstandigheden kennelijk slechts strekt tot bevoordeling van de beheerder, de beleggingsinstelling of met de beheerder, of bewaarder gelieerde partijen.

XX

Na artikel 115ff wordt een opschrift ingevoegd, luidende

§ 10.3.2 Regels voor beheerders van icbe’s, icbe’s en bewaarders van icbe’s

Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 4:43, tweede lid, 4:47, tweede lid, 4:48, tweede lid, 4:49, tweede lid, aanhef en onderdeel e, 4:51, vijfde lid, en 4:52, derde lid, 4:56, eerste lid, 4:59a, derde lid, 4:59e, tweede lid, 4:60, eerste lid en 4:61, van de wet

YY

1. In artikel 116 wordt «beheerder» telkens vervangen door «beheerder van een icbe», wordt bewaarder telkens vervangen door «bewaarder van een icbe», wordt «instelling voor collectieve belegging in effecten» vervangen door «icbe» en wordt «beleggingsinstelling» telkens vervangen door: icbe.

2. Onder vernummering van de onderdelen c, d, en e tot b, c, en d, vervalt onderdeel b.

3. Onder vernummering van de onderdeel g tot onderdeel e, vervalt onderdeel f.

ZZ

In artikel 116a wordt «instelling voor collectieve belegging in effecten» telkens vervangen door «icbe», wordt «de beheerder» vervangen door «de beheerder van een icbe» en «bewaarder» telkens vervangen door: bewaarder van een icbe.

AAA

In artikel 116b wordt «beheerder» vervangen door: beheerder van een icbe.

BBB

In artikel 118, tweede en derde lid, wordt «beleggingsinstelling» telkens vervangen door: icbe.

CCC

In artikel 119 wordt »beheerder, belegginginstelling of bewaarder» vervangen door: beheerder van een icbe, icbe of bewaarder van een icbe.

DDD

Artikel 120 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «beheerder» vervangen door «beheerder van een icbe» en »beleggingsinstelling» vervangen door: icbe.

2. In het tweede lid wordt «website van de beheerder» vervangen door «website van de beheerder van de icbe», wordt «bewaarder» vervangen door «bewaarder van een icbe» en wordt »beleggingsinstelling» telkens vervangen door: icbe.

3. In het vierde lid wordt «beheerder» vervangen door: beheerder van een icbe.

EEE

Artikel 121 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt »beleggingsinstelling» telkens vervangen door «icbe» en «beheerder» vervangen door: beheerder van een icbe.

2. Het tweede lid vervalt.

FFF

Artikel 122 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt »een beleggingsinstelling» vervangen door «een icbe» en wordt «de beleggingsinstelling telkens vervangen door «de icbe». Voorts wordt na «andere beleggingsinstelling» telkens ingevoegd: of icbe.

2. In het tweede lid wordt «vermeldt de beleggingsinstelling» vervangen door «vermeldt de beheerder van een icbe, wordt «beheerder» vervangen door «beheerder van een icbe», wordt «beleggingsmaatschappij» vervangen door «maatschappij voor collectieve belegging in effecten» en. wordt « belegging van de beleggingsinstelling» vervangen door: belegging van de icbe.

GGG

Artikel 123 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, aanhef en in onderdelen b tot en met e, g, i en n, wordt »beleggingsinstelling» telkens vervangen door: icbe.

2. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «beleggingsinstelling» telkens vervangen door «icbe» en «beheerder, de bewaarder, de bestuurders van de beheerder, beleggingsmaatschappij of bewaarder, of aan met de beheerder, beleggingsmaatschappij of bewaarder gelieerde partijen» vervangen door: beheerder van een icbe, de bewaarder van een icbe, de bestuurders van de beheerder van een icbe, maatschappij voor collectieve belegging in effecten of bewaarder van een icbe, of aan met de beheerder van een icbe, maatschappij voor collectieve belegging in effecten of bewaarder van een icbe gelieerde partijen.

3. In het eerste lid, onderdeel f, wordt »beleggingsinstelling» telkens vervangen door «icbe» en wordt «de beheerder, beleggingsmaatschappij of bewaarder» vervangen door: de maatschappij voor collectieve belegging in effecten, de beheerder van een icbe of de bewaarder van een icbe.

4. In het eerste lid, onderdeel k, na «belegginginstellingen» toegevoegd: of icbe’s.

5. In het eerste lid, onderdeel l, wordt na «andere belegginginstellingen» telkens toegevoegd «of icbe’s» en na «andere beleggingsinstelling» telkens toegevoegd: of icbe. Voorts wordt «de beleggingsinstelling» telkens vervangen door: de icbe.

6. In het eerste lid, onderdeel m, wordt «de beleggingsinstelling» vervangen door: de icbe. Voorts wordt na «andere beleggingsinstelling» telkens toegevoegd: of icbe.

7. In het eerste lid, onderdeel o, wordt «beheerder, de bestuurders van de beheerder, beleggingsmaatschappij of bewaarder, de bewaarder, de met de beheerder, beleggingsmaatschappij of bewaarder gelieerde partijen» vervangen door «beheerder van een icbe, de bestuurders van de beleggingsmaatschappij, de beheerder van een icbe of de bewaarden van de icbe, de bewaarder van de icbe, de met de beheerder van de icbe, maatschappij voor collectieve belegging in effecten of bewaarder van de icbe gelieerde partijen» en wordt «de beleggingsinstelling» vervangen door: icbe.

7. In het tweede lid wordt «beleggingsinstellingen» vervangen door: icbe’s.

8. In het derde lid wordt »beleggingsinstelling» vervangen door: icbe.

9. In het vierde lid wordt «beheerder» telkens vervangen door: beheerder van een icbe. Voorts wordt na «beleggingsinstellingen» ingevoegd: of icbe’s.

10. In het zesde lid wordt »beleggingsinstelling» vervangen door «icbe» en wordt «beheerder» vervangen door: beheerder van een icbe.

HHH

Artikel 124, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef en in onderdeel h, wordt «beleggingsinstelling» telkens vervangen door: icbe.

2. In onderdeel a tot en met d wordt »beheerder, beleggingsmaatschappij of bewaarder» vervangen door: maatschappij voor collectieve belegging in effecten, de beheerder van een icbe of de bewaarder van een icbe.

3. In onderdeel e wordt «beleggingsinstelling»vervangen door «icbe», wordt «andere beleggingsmaatschappij» vervangen door «andere maatschappij voor collectieve belegging in effecten of beleggingsmaatschappij», wordt «de beheerder, beleggingsmaatschappij of bewaarder» telkens vervangen door «de beheerder van de icbe, maatschappij voor collectieve belegging in effecten, of bewaarder van de icbe» en wordt «andere beleggingsinstelling» vervangen door: andere icbe of beleggingsinstelling.

4. In onderdeel f wordt «beheerder, beleggingsmaatschappij of bewaarder» vervangen door «maatschappij voor collectieve belegging in effecten, beheerder van een icbe of bewaarder van een icbe», wordt «beleggingsinstellingen» vervangen door «beleggingsinstellingen of icbe’s en wordt «beleggingsinstelling» vervangen door: icbe.

5. In onderdeel g «beleggingsinstelling» telkens vervangen door «icbe», wordt «beheerder» telkens vervangen door «beheerder van een icbe», en wordt «bewaarder» vervangen door: bewaarder van een icbe.

6. In de onderdelen i en j wordt «de beleggingsinstelling» telkens vervangen door: de icbe. Voorts wordt na «andere beleggingsinstelling» telkens ingevoegd: of icbe.

III

In artikel 125 wordt «beleggingsinstelling» telkens vervangen door «icbe», wordt «beleggingsmaatschappij» vervangen door «maatschappij voor collectieve belegging in effecten», wordt «beleggingsfonds» vervangen door »fonds voor collectieve belegging in effecten» en wordt «beheerder» vervangen: beheerder van een icbe.

JJJ

Het opschrift van paragraaf 10.3.2 (oud) vervalt.

KKK

In artikel 126 wordt «instelling voor collectieve belegging in effecten» telkens vervangen door «icbe», wordt «instellingen voor collectieve belegging in effecten» telkens vervangen door «icbe’s» en wordt beleggingsmaatschappij telkens vervangen door: maatschappij voor collectieve belegging in effecten.

LLL

In de artikelen 126a tot en met 126d, 126h tot en met 126j, 128, 129, 132, 134 tot en met 138, 142 tot en met 147 wordt «instelling voor collectieve belegging in effecten» telkens vervangen door «icbe» en wordt «instellingen voor collectieve belegging in effecten» telkens vervangen door: icbe’s.

MMM

In de artikelen 126e, 126f en 126g wordt «beheerder» telkens vervangen door «beheerder van een icbe», wordt «instelling voor collectieve belegging in effecten» telkens vervangen door «icbe» en wordt «instellingen voor collectieve belegging in effecten» telkens vervangen door: icbe’s.

NNN

In artikel 127 wordt «instelling voor collectieve belegging in effecten» telkens vervangen door «icbe» en wordt «beleggingsmaatschappij» vervangen door: maatschappij voor collectieve belegging in effecten.

OOO

Artikel 130 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het artikel wordt «instelling voor collectieve belegging in effecten» telkens vervangen door «icbe» en wordt «instellingen voor collectieve belegging in effecten» telkens vervangen door: icbe’s.

2. In onderdeel d wordt «herziene richtlijn beleggingsinstellingen» vervangen door: richtlijn instellingen voor collectieve belegging in effecten.

3. Onderdeel e komt te luiden:

  • e. rechten van deelneming in beleggingsinstellingen met zetel in een aangewezen staat of in icbe’s waarop het toezicht naar het oordeel van de toezichthoudende instanties in andere lidstaten gelijkwaardig is aan de richtlijn instellingen voor collectieve belegging in effecten en ten aanzien waarvan de samenwerking tussen de toezichthouders en de toezichthoudende instanties genoegzaam is gewaarborgd, indien:

    • 1°. de rechten van deelneming in de beleggingsinstellingen of icbe’s op verzoek van de deelnemers ten laste van de activa direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald;

    • 2°. het reglementaire of statutaire doel van de beleggingsinstellingen of icbe’s uitsluitend is het beleggen in effecten, geldmarktinstrumenten, deposito’s of financiële derivaten met toepassing van het beginsel van risicospreiding;

    • 3°. de op de beleggingsinstellingen of icbe’s toepasselijke regels inzake scheiding van het vermogen, opnemen en verstrekken van leningen en verkopen van effecten en geldmarktinstrumenten vanuit een ongedekte positie gelijkwaardig zijn aan de voorschriften van de richtlijn instellingen voor collectieve belegging in effecten; en

    • 4°. de beleggingsinstellingen of icbe’s volgens hun statuten of fondsreglementen niet meer dan tien procent van hun beheerde vermogen beleggen in rechten van deelneming in andere beleggingsinstellingen of icbe’s;

PPP

In artikel 131 wordt «instelling voor collectieve belegging in effecten» vervangen door «icbe», wordt «beleggingsmaatschappij» vervangen door «maatschappij voor collectieve belegging in effecten» en wordt «feeder-instelling voor collectieve belegging in effecten» vervangen door: feeder-icbe.

QQQ

In artikel 133 wordt «instelling voor collectieve belegging in effecten» telkens vervangen door «icbe», wordt «feeder-instelling voor collectieve belegging in effecten» telkens vervangen door «feeder-icbe» en wordt «master-instelling voor collectieve belegging in effecten» telkens vervangen door: master-icbe.

RRR

In artikel 139 wordt «instelling voor collectieve belegging in effecten» telkens vervangen door «icbe». Voorts wordt na «beleggingsinstellingen» telkens ingevoegd: of icbe’s.

SSS

In artikel 140 wordt «beheerder» vervangen door «beheerder van een icbe, wordt «instellingen voor collectieve belegging in effecten» vervangen door «icbe’s» en wordt «instelling voor collectieve belegging in effecten» vervangen door: icbe. Voorts wordt na «beleggingsinstelling» telkens ingevoegd: of icbe’s.

TTT

In artikel 141 wordt «instelling voor collectieve belegging in effecten» vervangen door «icbe» en wordt «beleggingsmaatschappij» telkens vervangen door: maatschappij voor collectieve belegging in effecten.

UUU

In artikel 146 wordt «instelling voor collectieve belegging in effecten» vervangen door «icbe», wordt «beleggingsmaatschappij» telkens vervangen door «maatschappij voor collectieve belegging in effecten» en wordt «beleggingsfonds» vervangen door: fonds voor collectieve belegging in effecten.

VVV

In het opschrift van subparagraaf 10.3.2.1. en in de artikelen 147a tot en met 147s wordt «instelling voor collectieve belegging in effecten» telkens vervangen door «icbe», wordt «feeder-instelling voor collectieve belegging in effecten» telkens vervangen door «feeder-icbe» en wordt «master-instelling voor collectieve belegging in effecten» telkens vervangen door: master-icbe.

WWW

In het opschrift van de subparagraaf 10.3.2.2 en in de artikelen 147t tot en met 147y, 147aa tot en met 147dd wordt «instelling voor collectieve belegging in effecten» telkens vervangen door «icbe» en wordt «instellingen voor collectieve belegging in effecten» telkens vervangen door «icbe’s».

XXX

In artikel 147z, het tweede lid, wordt «beleggingsmaatschappij» vervangen door: maatschappij voor collectieve belegging in effecten.

YYY

In artikel 166 wordt «instelling voor collectieve belegging in effecten» vervangen door «icbe». Voorts wordt na «beleggingsinstellingen» ingevoegd: of icbe’s.

ZZZ

Artikel 173 vervalt.

AAAA

In bijlage G, onderdelen 1, 2 en 5 wordt «instelling voor collectieve belegging in effecten» telkens vervangen door «icbe» en wordt «instellingen voor collectieve belegging in effecten» vervangen door: icbe’s.

BBBB

Bijlage H wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel 1 wordt na «beheerder» telkens ingevoegd «van een icbe» en wordt na «beleggingsinstellingen» telkens ingevoegd: of icbe’s.

2. In de onderdelen 2 tot en met 6 wordt «beheerder» telkens vervangen door «beheerder van een icbe», wordt «bewaarder» telkens vervangen door «bewaarder van een icbe», wordt «beleggingsinstellingen» vervangen door «icbe’s en wordt «icbe» vervangen door: beleggingsinstelling.

CCCC

Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:

1. De zinsnede «behorend bij artikel 118, eerste lid» wordt vervangen door: behorende bij de artikelen 118, eerste lid en 115X, eerste lid.

2. In de tekst van de bijlage wordt «de beleggingsinstelling» telkens vervangen door «de icbe. Voorts wordt, na «andere beleggingsinstellingen» telkens ingevoegd «of icbe’s» en na «andere beleggingsinstelling» telkens ingevoegd: of icbe.

3. In onderdeel 1.4 vervalt de zinsnede «Indien het een instelling voor collectieve belegging in effecten betreft:» en wordt «de werkzaamheden van de adviseurs» vervangen door: De werkzaamheden van de adviseurs.

4. In onderdeel 1.9 wordt «beleggingsmaatschappij» vervangen door: maatschappij voor collectieve belegging in effecten.

5. In onderdeel 2 wordt «beleggingsmaatschappij» telkens vervangen door: maatschappij voor collectieve belegging in effecten.

6. In onderdeel 4.6 wordt «door hem beheerder beleggingsinstelling» vervangen door: door hem beheerde icbe.

7. In de onderdelen 5.6 en 5.7 wordt «beheerder» vervangen door «beheerder van een icbe, de» en wordt «bewaarder» vervangen door: de bewaarder van een icbe.

8. In onderdeel 5.10 wordt na «andere beleggingsmaatschappij» ingevoegd: of maatschappij voor collectieve belegging in effecten en wordt «beleggingsmaatschappij of» telkens vervangen door: beleggingsmaatschappij of maatschappij voor collectieve belegging in effecten.

9. In onderdeel 5.14 wordt «beleggingsmaatschappij» vervangen door: maatschappij voor collectieve belegging in effecten.

10. In onderdeel 5.15 vervalt de zinsnede «Indien het een instelling voor collectieve belegging in effecten betreft:» en wordt «het profiel» vervangen door: Het profiel.

11. In onderdeel 5.16 vervalt de zinsnede»Indien het een instelling voor collectieve belegging in effecten betreft en» en wordt «indien van toepassing» vervangen door: Indien van toepassing.

12. In onderdeel 5.17 vervalt de zinsnede «Indien het een instelling voor collectieve belegging in effecten betreft:» en wordt «de categorieën» vervangen door: De categorieën.

13. In onderdeel 5.18 vervalt de zinsnede»Indien het een instelling voor collectieve belegging in effecten betreft en» en wordt «indien van toepassing» vervangen door: Indien van toepassing.

14. In onderdeel 5.19 vervalt de zinsnede»Indien het een instelling voor collectieve belegging in effecten betreft en» en wordt «indien van toepassing» vervangen door: Indien van toepassing.

15. In onderdeel 5.20 wordt «feeder-instelling voor collectieve belegging in effecten» telkens vervangen door «feeder-icbe» en wordt «master instelling voor collectieve belegging in effecten» telkens vervangen door: master-icbe.

16. In onderdeel 6.1. wordt «beleggingsmaatschappij» telkens vervangen door: maatschappij voor collectieve belegging in effecten.

17. In onderdeel 6.12. wordt «beleggingsmaatschappij» telkens vervangen door: maatschappij voor collectieve belegging in effecten.

18. In onderdeel 7.5 wordt «beleggingsinstellingen» vervangen door «icbe’s» en beleggingsmaatschappijen door: maatschappijen voor collectieve belegging in effecten.

19. In onderdeel 7.9 vervalt de zinsnede «Indien het een instelling voor collectieve belegging in effecten betreft:». Verder wordt «een verklaring» vervangen door «Een Verklaring» en wordt «beleggingsmaatschappij» vervangen door: maatschappij voor collectieve belegging in effecten.

20. In onderdeel 7.10 vervalt de zinsnede «Indien het een instelling voor collectieve belegging in effecten betreft:» en wordt «de plaatsen» vervangen door: De plaatsen.

21. In onderdeel 7.11 wordt «instelling voor collectieve belegging in effecten» vervangen door: icbe.

22. In de onderdelen 7.12 en 7.13 wordt «beleggingsinstelling» vervangen door: icbe.

23. In onderdeel 7.14 wordt «beleggingsmaatschappij» telkens vervangen door: maatschappij voor collectieve belegging in effecten.

ARTIKEL II

Artikel 10 van het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector wordt als volgt gewijzigd:

1. In de opsomming van artikelen uit de Wet op het financieel toezicht onder Algemeen deel vervalt artikelnummer «1:12, vierde en vijfde lid» met bijbehorende boetecategorie 2.

2. In de opsomming van artikelen uit de Wet op het financieel toezicht onder Deel Markttoegang financiële ondernemingen wordt «2:65, eerste en tweede lid» met bijbehorende boetecategorie 3 vervangen door «2:65» met bijbehorende boetecategorie 3.

3. In de opsomming van artikelen uit de Wet op het financieel toezicht onder Deel Markttoegang financiële ondernemingen worden in de numerieke volgorde de volgende artikelnummers met bijbehorende boetecategorienummers ingevoegd:

2:66a, derde lid

3

2:66a, zesde lid

2:67b, derde lid

2:69b, eerste en tweede lid

2

1

3

2:70

3

2:70a, derde lid

2:121c, eerste, vijfde en zesde lid

2:121d, eerste, vijfde en zesde lid

2:121e

2:121f

2:121g

2:121h

3

2

2

3

2

3

3

4. In de opsomming van artikelen uit de Wet op het financieel toezicht onder Deel Prudentieel toezicht worden in de numerieke volgorde de volgende artikelnummers met bijbehorende boetecategorienummers ingevoegd:

3:18b, eerste lid

3

3:74c

2

5. In de opsomming van artikelen uit de Wet op het financieel toezicht onder Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen vervalt artikelnummer «4:41» met bijbehorende boetecategorie 2, wordt «4:26, eerste tot en met zevende lid» met bijbehorende boetecategorie 2 vervangen door «4:26, eerste en derde tot en met achtste lid» met bijbehorende boetecategorie 2 en wordt «4:56, eerste lid» met bijbehorende boetecategorie 2 vervangen door «4:56, eerste en tweede lid» met bijbehorende boetecategorie 2.

6. In de opsomming van artikelen uit de Wet op het financieel toezicht onder Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen worden in de numerieke volgorde de volgende artikelnummers met bijbehorende boetecategorienummers ingevoegd:

4:37c

4:37d, eerste en derde lid

2

2

4:37e, eerste en tweede lid

4:37f, eerste en tweede lid

2

2

4:37h, eerste lid

4:37i

4:37j

4:37k, eerste tot en met vierde lid

4:37l, eerste tot en met derde lid

4:37m, eerste lid

4:37n

4:37o, eerste tot en met vierde lid

4:37s, eerste lid

4:37t

4:37u

4:37v, eerste, derde en vierde lid

4:37y

4:37z, eerste, derde en vierde lid

4:100f

2

2

2

2

3

2

1

1

2

2

2

2

2

2

3

7. In de opsomming van artikelen uit de Wet op het financieel toezicht onder Deel Markttoegang financiële ondernemingen worden in de numerieke volgorde de volgende artikelnummers met bijbehorende boetecategorienummers ingevoegd:

5:19a

2

5:25c, zesde lid

2

8. In de opsomming van artikelen uit het Besluit prudentiële regels Wft worden in de numerieke volgorde de volgende artikelnummers met bijbehorende boetecategorieën ingevoegd:

26.1, eerste en tweede lid

2

63b, eerste en tweede lid

135a, eerste lid

2

1

9. In de tabel met betrekking tot het Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft wordt «91, eerste tot en met vijfde lid» met boetecategorie 1 vervangen door «91» en wordt «121, eerste en tweede lid» met bijbehorende boetecategorie 2 vervangen door: 121.

10. In de opsomming van artikelen uit het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft worden in de numerieke volgorde de volgende artikelnummers met bijbehorende boetecategorienummers ingevoegd:

29a

2

33a, eerste en tweede lid

2

37a

83a, eerste lid

2

2

83b, eerste en tweede lid

83c

3

2

88a

2

88b, eerste, tweede en vierde lid

2

115b

1

115c

2

115d

2

115e

1

115i, eerste en tweede lid

2

115j

1

115k, eerste en derde lid

1

115l

1

115m

1

115n

1

115o

1

115q

2

115r, eerste lid

2

115s

2

115t

2

115u

2

115v

2

115w

1

115x

2

115y, eerste tot en met negende lid

1

115bb

1

115cc

2

115dd

2

115ee

2

115ff

2

ARTIKEL III

Het Besluit prudentiële regels Wft wordt als volgt gewijzigd:

A

In de artikelen 23, eerste lid, 23g, eerste lid, aanhef, 23g, tweede lid, aanhef, 23g, derde lid, aanhef, 24, 24b, eerste lid, aanhef, 24b, eerste lid, onderdeel a, 24b, eerste lid, onderdeel b, 24b, derde lid, aanhef, 24b, vierde lid, aanhef, 24b, vijfde lid, 26, tweede lid, aanhef, 26, vierde lid, 26, vijfde lid en 91, derde lid, onderdeel e, aanhef wordt «beheerder van een instelling voor collectieve belegging in effecten» telkens vervangen door: beheerder van een icbe.

B

In artikel 23g, eerste lid, onderdeel c, wordt «beheerder van de instelling voor collectieve belegging in effecten» vervangen door: beheerder van de icbe.

C

Artikel 26 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «Een beheerder, bewaarder» wordt vervangen door «Een beheerder van een icbe, bewaarder, bewaarder van een icbe» en «of 3:25» vervangen door: 3:22.

2. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Met het oog op de bewaking en beheersing van liquiditeitsrisico’s voorziet de bedrijfsvoering van een beheerder van een icbe voor elke icbe die hij beheert onder meer in autorisatieprocedures, limietstellingen, limietbewaking en procedures en maatregelen voor noodsituaties met betrekking tot de liquiditeitspositie van de icbe.

D

Na artikel 26.0 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 26.1

  • 1. Een beheerder van een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 3:17, derde lid, van de wet voert met betrekking tot de beleggingsinstellingen die hij beheert beleid gericht op het beheersen van risico’s die de soliditeit van die instellingen kunnen aantasten.

  • 2. De beheerder beschikt over procedures en maatregelen die waarborgen dat wordt voldaan aan de ingevolge artikel 15 en 16 van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen gestelde voorwaarden die met het oog op de in het eerste lid bedoelde belangen worden gesteld.

E

Artikel 48, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. De onderdelen c tot en met e, komen te luiden:

  • c. € 125.000 voor een beheerder van een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 3:53, eerste lid van de wet;

  • d. € 125.000 voor een beheerder van een icbe als bedoeld in artikel 3:53, eerste lid, van de wet;

  • e. € 300.000 voor een beleggingsmaatschappij of een maatschappij voor collectieve belegging in effecten als bedoeld in artikel 3:53, eerste lid, van de wet die geen aparte beheerder hebben;

2. Onderdeel o, komt te luiden:

  • o. € 112.500 voor een bewaarder of bewaarder van een icbe als bedoeld in artikel 3:53, eerste lid, van de wet;.

F

In artikel 50, eerste lid, wordt «van een beheerder van een instelling voor collectieve beleggingen in effecten als bedoeld in artikel 3:53, eerste lid, van de wet, van een beheerder als bedoeld in artikel 3:53, eerste lid, of 3:55, eerste lid, van de wet die geen beheerder van een instelling voor collectieve belegging in effecten is en die een vermogen van minder dan € 250 miljoen beheert, van een beleggingsmaatschappij als bedoeld in artikel 3:53, eerste lid, van de wet» vervangen door: van een beheerder van een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 3:53, eerste lid, van de wet, van een beheerder van een icbe als bedoeld in artikel 3:53, eerste lid, van de wet.

G

Artikel 51, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Het minimumbedrag aan eigen vermogen van een bewaarder, bewaarder van een icbe of pensioenbewaarder als bedoeld in artikel 3:53, eerste lid, van de wet wordt gevormd door de waarde van het kernkapitaal, bedoeld in artikel 91, en het aanvullend kapitaal, bedoeld in artikel 92.

H

Artikel 63 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «van een beheerder van een instelling voor collectieve belegging in effecten als bedoeld in artikel 3:57, eerste lid, van de wet» vervangen door: van een beheerder van een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 3:57, eerste lid, van de wet, of van een beheerder van een icbe als bedoeld in artikel 3:57, eerste lid, van de wet.

2. In het tweede lid wordt na «van de beleggingsinstellingen» ingevoegd: of van de icbe’s.

I

Na artikel 63a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 63b

  • 1. In aanvulling op het op grond van de artikelen 48, eerste lid, onderdelen c en e, vereiste minimumbedrag aan eigen vermogen en het op grond van artikel 63 vereiste toetsingsvermogen, beschikt een beleggingsmaatschappij die geen aparte beheerder heeft, of een beheerder van een beleggingsinstelling, over een bijkomend eigen vermogen of een beroepsaansprakelijkheidsverzekering ter dekking van mogelijke beroepsaansprakelijkheidsrisico’s in overeenstemming met artikel 9, zevende en negende lid, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen.

  • 2. Het eigen vermogen, toetsingsvermogen en het bijkomend eigen vermogen als bedoeld in het eerste lid wordt belegd in overeenstemming met artikel 9, achtste lid, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen.

J

In artikel 64b, tweede lid, wordt «beleggingsfondsen» vervangen door: beleggingsfondsen of fondsen voor collectieve belegging in effecten.

K

In artikel 90, derde lid, wordt «van een beheerder van een instelling voor collectieve belegging in effecten als bedoeld in artikel 3:57, eerste lid, van de wet» vervangen door: van een beheerder van een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 3:57, eerste lid, van de wet of van een beheerder van een icbe als bedoeld in artikel 3:57, eerste lid, van de wet.

L

In artikel 104, eerste lid, wordt «Een beheerder van een instelling voor collectieve belegging in effecten, instelling voor collectieve belegging in effecten die een beleggingsmaatschappij is, of bewaarder die is verbonden aan een instelling voor collectieve belegging in effecten» vervangen door: Een beheerder van een icbe, maatschappij voor collectieve belegging in effecten, of bewaarder van een icbe.

M

In de artikelen 109, eerste lid, en 112, aanhef, wordt «beleggingsinstelling» telkens vervangen door: icbe.

N

Artikel 122b, eerste lid, onderdeel a, onder 4°, komt te luiden:

  • 4°. Rechten van deelneming in beleggingsfondsen en icbe’s;.

O

In de artikelen 123, eerste lid, onderdeel a, en 123, tweede lid, onderdeel b, wordt «beleggingsinstelling» telkens vervangen door: beleggingsinstelling of icbe.

P

Artikel 124, onderdeel b, komt te luiden:

  • b. deelnemingen in een beleggingsinstelling;.

Q

Aan artikel 130 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. De door een beheerder als bedoeld in artikel 3:72, eerste lid, van de wet te verstrekken staten bevatten uitsluitend balans- en resultaatgegevens ten behoeve van het toezicht op de naleving van de regels met betrekking tot het bedrag aan eigen vermogen ingevolge artikel 3:53 en de solvabiliteit ingevolge artikel 3:57, van de wet.

R

Aan artikel 131, tweede lid, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • g. twee maal per jaar voor de in artikel 130, zesde lid, genoemde staten.

S

In artikel 133 wordt na «welke staten door de accountant in zijn onderzoek worden betrokken» wordt toegevoegd: , met dien verstande dat een beheerder die een maal per jaar een door een accountant gewaarmerkte jaarrekening verstrekt daarmee voldoet aan de verplichting als bedoeld in artikel 3:72, zevende lid, van de wet.

T

Na artikel 135 wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 13.4. Verstrekking gegevens door beheerders van beleggingsinstellingen

Bepalingen ter uitvoering van 3:74c van de wet

Artikel 135a
  • 1. De gegevens, bedoeld artikel 3:74c van de wet, omvatten de informatie, genoemd in artikel 24, eerste, tweede, vierde en zesde lid, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen.

  • 2. De Nederlandsche Bank kan in aanvulling op de gegevens, bedoeld in het eerste lid, al dan niet periodiek, andere gegevens van beheerders, bedoeld in artikel 3:74c, verlangen, indien dit nodig wordt geacht om de stabiliteit van het financiële stelsel te waarborgen.

  • 3. De Nederlandsche Bank kan de in het tweede lid bedoelde gegevens alleen verlangen indien de Europese Autoriteit van effecten en markten hiervan in kennis is gesteld of de Europese Autoriteit van effecten en markten de Nederlandsche Bank hierom heeft verzocht.

ARTIKEL IV

Het Besluit Markttoegang financiële ondernemingen Wft wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2, eerste lid, wordt «2:65, derde lid, 2:67, eerste en tweede lid, 2:68, eerste lid, 2:69, eerste lid, 2:69a, eerste lid» vervangen door: 2:67, eerste lid, 2:67b, eerste en vierde lid, 2:68, eerste lid, 2:69c, eerste tot en met derde lid.

B

Het opschrift van paragraaf 2.7. komt te luiden:

§ 2.7. Beheren van beleggingsinstellingen en het aanbieden van rechten van deelneming in beleggingsinstellingen

Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 2:66, eerste lid, 2:67, derde lid, 2:68, tweede lid, van de wet

C

Artikel 34 komt te luiden:

Artikel 34

  • 1. Onze Minister kan, ter uitvoering van artikel 2:66, eerste lid, van de wet, een staat aanwijzen als staat waar het toezicht in voldoende mate waarborgen biedt ten aanzien van de belangen die de wet beoogt te beschermen indien:

    • a. de in die staat geldende regels voor het aanbieden van rechten van deelneming in een beleggingsinstelling en het toezicht op de naleving daarvan gelijkwaardig zijn aan het ingevolge de wet bepaalde met betrekking tot:

      • 1°. geschiktheid en betrouwbaarheid;

      • 2°. financiële waarborgen;

      • 3°. bedrijfsvoering;

      • 4°. aan de deelnemers in de beleggingsinstelling en de toezichthouder te verstrekken informatie; en

      • 5°. waarborgen voor een adequaat toezicht op de naleving van de in die staat gestelde regels;

    • b. de staat waar de beleggingsinstelling is gevestigd niet op de lijst van niet-coöperatieve landen en gebieden van de Financial Action Task Force of diens opvolger staat;

    • c. de staat waar de beheerder zijn zetel heeft, met Nederland een overeenkomst heeft gesloten die informatie-uitwisseling waarborgt overeenkomstig de normen van artikel 26 van het OESO-Modelverdrag inzake belasting;

    • d. de samenwerking tussen de toezichthouder en het bevoegde gezag in die staat is gewaarborgd door middel van een samenwerkingsovereenkomst die ten minste een efficiënte informatie-uitwisseling waarborgt en die de toezichthouder in staat stelt haar toezichthoudende taken op grond van de wet uit te voeren; en

    • e. voor het bevoegde gezag in die staat regels gelden die gelijkwaardig zijn aan de bepalingen van hoofdstuk 1.4 van de wet.

  • 2. De samenwerkingsovereenkomst tussen de toezichthouder en het bevoegde gezag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, voldoet aan de ingevolge artikel 36 van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen gestelde eisen.

D

Na artikel 34 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 34a

  • 1. De gegevens die noodzakelijk zijn voor het doen van een volledige aanvraag als bedoeld in artikel 2:67, derde lid, en artikel 2:68, tweede lid, van de wet, zijn de gegevens, bedoeld in:

    • a. artikel 7, tweede lid, onderdelen a tot en met d, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen;

    • b. artikel 7, derde lid, onderdelen a en b, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen.

  • 2. De gegevens die op een later tijdstip kunnen worden verstrekt, bedoeld in artikel 2:67, derde lid, en artikel 2:68, tweede lid ,van de wet, zijn de gegevens als bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel e, en derde lid, onderdeel c tot en met e, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen.

E

Na artikel 34a wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 2.7a Beheren van icbe’s en aanbieden van rechten van deelneming in icbe’s

Bepalingen ter uitvoering van de artikel 2:69c, vierde lid, van de wet

F

Artikel 35, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «artikelen 2:67, vierde lid, 2:68, derde lid en artikel 2:69, tweede lid» vervangen door: artikel 2:69c, vierde lid.

2. In de onderdelen b, g en j wordt na «beheerder»telkens ingevoegd: «van de icbe» en wordt na bewaarders telkens ingevoegd: van de icbe’s.

G

Artikel 35a vervalt.

H

Na paragraaf 3.4 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 3.4a Beheren van beleggingsinstellingen en aanbieden van rechten van deelneming in beleggingsinstellingen

Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 1:13b, tweede lid, 2:67b, eerste, tweede en negende lid, 2:69a, vierde en achtste lid, 2:121c, negende lid, 2:121d, negende lid, 2:121e, eerste lid, 2:121g, eerste lid

Artikel 56a

Samenwerkingsovereenkomsten tussen toezichthoudende instanties voldoen aan de navolgende eisen:

  • a. indien het samenwerkingsovereenkomsten tussen toezichthoudende instanties als bedoeld in artikel 1:13b, eerste lid, onderdeel c, betreft: de ingevolge artikel 42 van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen gestelde eisen;

  • b. indien het samenwerkingsovereenkomsten tussen toezichthoudende instanties als bedoeld in artikel 2:67b, eerste lid, onderdeel d, betreft: de ingevolge artikel 37, vijftiende lid, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen vastgestelde eisen;

  • c. indien het samenwerkingsovereenkomsten tussen toezichthoudende instanties als bedoeld in artikel 2:212e, betreft: de ingevolge artikel 34 van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen gestelde eisen.

Artikel 56b
  • 1. Om als gelijkwaardig te worden aangemerkt, voldoet het recht, bedoeld in artikel 2:67b, vierde lid, onderdeel b, aan de eisen ingevolge artikel 37, drieëntwintigste lid, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen.

  • 2. De in artikel 34, eerste lid, onderdeel b, bedoelde informatie mag worden beperkt tot de beleggingsinstellingen die de buitenlandse beheerder van een beleggingsinstelling met zetel in een staat die geen lidstaat is, wil beheren en tot de door deze beheerder beheerde beleggingsinstellingen die hij wil verhandelen in de Europese Unie.

Artikel 56c
  • 1. De Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling verstrekt de informatie en meldingen, bedoeld in artikel 2:121c, negende lid, van de wet, overeenkomstig artikel 32, achtste lid, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen.

  • 2. De Autoriteit Financiële Markten neemt bij het sturen van de gegevens, bedoeld in artikel 2:121c, tweede lid, van de wet, de ingevolge artikelen 32, achtste lid, 35, zestiende lid, en 39, tiende lid, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen gestelde regels met betrekking tot de vorm van de kennisgeving in acht.

  • 3. De informatie over de wijze waarop rechten van deelneming worden aangeboden en informatie over de wijze waarop wordt voorkomen dat rechten van deelneming worden aangeboden aan niet-professionele beleggers, bedoeld in artikel 2:121c, eerste lid, onderdeel h, is onderworpen aan Nederlands recht.

Artikel 56d

De ingevolge artikel 2:121d, eerste en tweede lid, van de wet te verstrekken informatie voldoet aan de ingevolge artikel 33 van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen gestelde eisen.

ARTIKEL V

Het Besluit Markttoegang financiële ondernemingen Wft wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 56a wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • d. indien het samenwerkingsovereenkomsten tussen toezichthoudende instanties als bedoeld in artikel 2:212g, betreft: de ingevolge artikel 35, elfde, twaalfde en dertiende lid, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen gestelde eisen.

B

In artikel 56c wordt, onder vernummering van het tweede en derde lid tot vierde en vijfde lid, twee leden ingevoegd, luidende:

  • 2. De Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling verstrekt de informatie en meldingen bedoeld in artikel 2:121c, negende lid en artikel 2:121g van de wet, overeenkomstig artikel 35, zestiende lid, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen.

  • 3. De Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling als bedoeld in onderdeel c van de definitie van Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling in artikel 1:1 van de wet, verstrekt de informatie en meldingen bedoeld in artikel 2:121c, negende lid en artikel 2:121f van de wet, overeenkomstig artikel 39, tiende lid, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen.

C

Voor de tekst van artikel 56d wordt de aanduiding «1.» geplaatst, vervolgens wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

  • 2. De ingevolge artikel 2:121h van de wet te verstrekken informatie voldoet aan de ingevolge artikel 41, zevende en achtste lid, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen gestelde eisen.

D

Na artikel 56d wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 56e

De vaststelling of Nederland als referentielidstaat, bedoeld in artikel 2:69a van de wet, moet worden aangemerkt, geschiedt overeenkomstig de ingevolge artikel 37 van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen, gestelde regels.

ARTIKEL VI

Het Besluit bijzondere prudentiële maatregelen, beleggerscompensatie en depositogarantie Wft wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 8, eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:

  • b. financiële ondernemingen die een vergunning hebben als bedoeld in artikel 2:69b, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de wet, voor zover het betreft het beheren van individuele vermogens, financiële ondernemingen die een vergunning hebben als bedoeld in artikel 2:65, aanhef en onderdeel a, van de wet, voor zover het betreft het verrichten van de activiteiten of het verlenen van de diensten, bedoeld in artikel 2:67a, tweede lid, of financiële ondernemingen die een vergunning hebben als bedoeld in artikel 2:96 van de wet voor zover het betreft het verlenen van beleggingsdiensten;.

B

In artikel 9, onderdeel c, wordt na «een beleggingsinstelling» ingevoegd: of een icbe.

C

In artikel 29h, eerste lid, wordt na «beleggingsmaatschappij» ingevoegd: , maatschappij voor collectieve belegging in effecten.

D

In bijlage B, onderdeel 11, wordt «instellingen voor collectieve belegging in effecten» vervangen door: icbe’s.

ARTIKEL VII

Het Besluit marktmisbruik Wft wordt als volgt gewijzigd:

In artikel 24, tweede lid, onderdeel b wordt na »beheerders van beleggingsinstellingen,» ingevoegd »beheerders van icbe’s,» en na «financiele instellingen die een verklaring van ondertoezichtstelling hebben verkregen,» ingevoegd: maatschappij voor collectieve belegging in effecten,.

ARTIKEL VIII

In bijlage 5a, onderdeel i, van het Besluit gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens wordt voor «, bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht » ingevoegd: of icbe’s.

ARTIKEL IX

In artikel 3, onderdeel c, van het besluit van 26 juli 2008 tot uitvoering van artikel 41 van Richtlijn nr. 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen, tot wijziging van de Richtlijnen nr. 78/660/EEG en nr. 83/349/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen en houdende intrekking van Richtlijn nr. 84/253/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen (Stb. 2008, 323) wordt na «beleggingsinstelling» ingevoegd: of icbe.

ARTIKEL X

In artikel 1, onderdeel c, onder 3°, van het Besluit melding transacties financiering terrorisme wordt na «beleggingsinstelling» ingevoegd: of icbe.

ARTIKEL XI

In artikel 1, derde lid, van het Besluit artikel 10 overnamerichtlijn wordt na «beleggingsmaatschappij» telkens ingevoegd: of maatschappij voor collectieve belegging in effecten.

ARTIKEL XII

In artikel 1 van het Vaststellingsbesluit nadere voorschriften inhoud jaarverslag wordt «een beleggingsmaatschappij, bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht» vervangen door: een beleggingsmaatschappij of maatschappij voor collectieve belegging in effecten als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht.

ARTIKEL XIII

Artikel 6, tweede lid, van het Besluit prudentieel toezicht financiële groepen Wft wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt «instellingen voor collectieve belegging in effecten» vervangen door «icbe’s» en wordt «2:65» vervangen door: 2:69b.

2. In onderdeel b wordt»instelling voor collectieve belegging in effecten» vervangen door «icbe» en wordt «2:65» vervangen door: 2:69b.

ARTIKEL XIV

Artikel 16b van het Besluit modellen jaarrekening wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «beleggingsmaatschappijen» vervangen door: beleggingsmaatschappijen of maatschappijen voor collectieve belegging in effecten als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht,.

2. In het tweede tot en met vierde lid wordt na «beleggingsmaatschappij» telkens ingevoegd: of maatschappij voor collectieve belegging in effecten.

ARTIKEL XV

Het Besluit uitvoeringsrichtlijn transparantie uitgevende instellingen Wft wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1a

Dit besluit berust mede op de artikelen 5:19a en 5:25c van de wet.

B

Hoofdstuk VI komt te luiden:

HOOFDSTUK VI. Bepalingen voor beleggingsinstellingen

Artikel 13

Het prospectus, bedoeld in artikel 5:19a van de wet, bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 23, eerste en tweede lid, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen.

Artikel 14

De jaarlijkse financiële verslaggeving, bedoeld in artikel 5:25c van de wet, bevat ten minste de gegevens bedoeld in artikel 22, tweede lid, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen.

C

In artikel 19 wordt «Besluit uitvoeringsrichtlijn transparantie uitgevende instellingen Wft» vervangen door: Besluit transparantie uitgevende instellingen Wft.

ARTIKEL XVI

Het eerste lid van artikel 2 van het Besluit aangewezen staten Wft komt als volgt te luiden:

  • 1. Als staat in de zin van artikel 2:66, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht worden aangewezen:

    • a. Guernsey;

    • b. Jersey;

    • c. de Verenigde Staten van Amerika, voor zover het betreft het toezicht op beleggingsinstellingen die bij de Securities and Exchange Commission zijn geregistreerd.

ARTIKEL XVII

Indien het bij koninklijke boodschap van 19 april 2012 ingediende voorstel van wet (Wijziging van de Wet op het financieel toezicht, het Burgerlijk Wetboek, de Wet op de economische delicten en enige fiscale wetten ter implementatie van richtlijn nr. 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) Nr. 1060/2009 en (EU) Nr. 1095/2010 (PbEU 2011, L 174), Kamerstukken 33 235) tot wet is of wordt verheven en die wet in werking treedt, treedt dit besluit op hetzelfde tijdstip in werking, met uitzondering van artikel V dat in werking treedt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor verschillende onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 4 juli 2013

Willem-Alexander

De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem

Uitgegeven de achttiende juli 2013

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

Deze algemene maatregel van bestuur strekt tot implementatie van de richtlijn nr. 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) Nr. 1060/2009 en (EU) Nr. 1095/2010 (PbEU 2011, L 174) (hierna: «de richtlijn»). De richtlijn biedt een regelgevend kader voor beheerders van beleggingsinstellingen, niet zijnde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s), die tot dusver niet onder een Europees kader vielen. Een deel van deze beheerders viel in Nederland wel onder het «nationale regime» voor beleggingsinstellingen. Beheerders van icbe’s vallen buiten het toepassingsbereik van deze richtlijn omdat deze beheerders reeds onder het toepassingsbereik van de richtlijn instellingen voor collectieve belegging in effecten vallen.1

2. Inhoud van het besluit

a. Algemeen

Het doel van de richtlijn is het introduceren van geharmoniseerde vereisten voor de vergunningverlening aan en het toezicht op beheerders van beleggingsinstellingen. Hiermee wordt beoogd de risico’s die samenhangen met collectief vermogensbeheer voor de beleggers en markten in de Europese Unie te adresseren. Om de doelstellingen te bereiken, bevat de richtlijn op uiteenlopende onderwerpen regels. Deze regels worden geïmplementeerd in het wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen (Kamerstukken I, 2012–2013, 33 235, nr. A), deze amvb en een ministeriële regeling. Deze amvb bevat inhoudelijke bepalingen ten aanzien van de bedrijfsvoering, het uitbesteden van werkzaamheden, de bewaarder van een beleggingsinstelling, informatieverplichtingen, belangenconflicten, liquiditeit en soliditeit van de beheerder van een beleggingsinstelling, aanvullende regels voor het aanbieden van rechten van deelneming in beleggingsinstellingen aan niet-professionele beleggers, derdelandenbeleid, vergunningverlening en bestuurlijke boetes.

b. Aanvullende regels voor aanbieden aan niet-professionele beleggers

De richtlijn betreft hoofdzakelijk maximumharmonisatie, maar heeft het karakter van minimumharmonisatie ten aanzien van regels aangaande beheerders van beleggingsinstellingen die rechten van deelneming in een beleggingsinstelling aanbieden aan niet-professionele beleggers (ook wel genoemd retail beleggers). Er is sprake van minimumharmonisatie, omdat artikel 43 van de richtlijn toestaat dat lidstaten strengere voorschriften op kunnen leggen inzake het aanbieden van rechten van deelneming in een beleggingsinstelling aan retail-beleggers, dan de voorschriften die op grond van de richtlijn gelden inzake het aanbieden van rechten van deelneming in een beleggingsinstelling aan professionele beleggers. Dit betekent dat lidstaten de ruimte hebben om aanvullende regels te stellen en een onderwerp uitgebreider te reguleren. Nederland heeft er voor gekozen van deze mogelijkheid gebruik te maken. In artikel 4:37p van de Wft is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aanvullende regels worden gesteld met betrekking tot de bedrijfsvoering, de informatie aan beleggers en deelnemers, de bewaarder, informatie aan toezichthoudende instanties, bevoegdheden van toezichthoudende instanties en adequate behandeling van deelnemers. Deze aanvullende regels zijn van toepassing voor zover een beheerder van een beleggingsinstelling rechten van deelneming aanbiedt aan niet-professionele beleggers in Nederland. De betreffende aanvullende voorwaarden worden opgenomen in een nieuwe paragraaf 10.3.1.1.

In figuur 1 wordt weergegeven voor welke categorieën beheerders Nederland aanvullende regels stelt. Het uitgangspunt bij de omzetting van de richtlijn is dat een gelijkwaardige beleggersbescherming als bij icbe’s wordt beoogd. Alleen de regels die van belang zijn voor beleggersbescherming zijn van toepassing, bijvoorbeeld de regels met betrekking tot het beleggingsbeleid niet. Ten eerste, omdat het bestaande regelgevend kader voor icbe’s nadrukkelijk is toegesneden op het beschermen van niet-professionele beleggers. Ten tweede wordt op deze manier zo veel mogelijk een level playing field geborgd tussen icbe’s en niet-icbe’s wanneer deze zich beide richten op niet-professionele beleggers. In figuur 2 wordt (niet uitputtend) zichtbaar aan welke soorten regels beheerders van beleggingsinstellingen die rechten van deelneming aanbieden aan niet-professionele beleggers in Nederland aanvullend dienen te voldoen.

Figuur 1. Regels met betrekking tot beheerders van beleggingsinstellingen (niet zijnde icbe’s)
 

Aanvullende nationale regels

Voor zover rechten van deelneming worden aangeboden aan niet-professionele beleggers in Nederland.

Gelijkwaardige beleggersbescherming als bij icbe’s.

Richtlijn als maximumharmonisatie

Voor zover rechten van deelneming worden aangeboden aan professionele beleggers.

Richtlijn als minimumharmonisatie

Voor zover (ook) rechten van deelneming worden aangeboden aan niet-professionele beleggers.

Figuur 2. Regels met betrekking tot beheerders van beleggingsinstellingen die rechten van deelneming aanbieden aan niet-professionele beleggers in Nederland

Richtlijn als minimumharmonisatie

Aanvullende nationale regels

• Vereisten met betrekking tot het kapitaal (zowel startkapitaal als eigen vermogen, zodat de continuïteit kan worden gewaarborgd) en hefboomfinanciering.

• Vereisten met betrekking tot liquiditeit en risicomanagement.

• Regels voor de portfoliowaardering.

• Verschillende gedragseisen (zoals zorgplicht richting beleggers en regels ten aanzien van het voorkomen van belangenconflicten).

• Regels met betrekking tot een prudent beloningsbeleid.

• Regels met betrekking tot de bewaarder

• Voorwaarden met betrekking tot uitbesteding van werkzaamheden door beheerder en bewaarder.

• Informatieverplichtingen richting toezichthouders, werknemers en beleggers (onder meer jaarverslag en informatieverplichtingen bij controle verwerving over niet-beursgenoteerde ondernemingen).

• Integere en beheerste bedrijfsuitoefening

• Interne klachtenprocedure en aansluiting bij erkende geschilleninstantie

• Verplichte website beheerder waarop de nodige informatie wordt gepubliceerd

• Bepaling intrinsieke waarde

• Voorwaarden wijziging, inlichten en uittreedmogelijkheid

• Prospectus

• Jaarverslag en halfjaarcijfers

• Naamsverwarring

• Meldplicht bij closed gaan open end beleggingsinstelling

• Betrouwbaarheid

• Vakbekwaamheid en deskundigheid medewerkers

• Essentiële beleggersinformatie

• Cold calling verbod

• Gelijke behandeling

• Churningverbod, voorbeeld van invulling algemene normen handelen in belang deelnemers.

• In control verklaring

3. Gebruik verwijzingen

Er is voor gekozen om waar mogelijk te verwijzen naar de richtlijn. Deze aanpak is gehanteerd met betrekking tot richtlijnbepalingen die voldoende concreet zijn en geen vertaling in nationale regelgeving meer nodig hebben. Op deze manier blijft de algemene maatregel van bestuur dichter bij de tekst van de richtlijn en kan betere aansluiting worden gewaarborgd bij de uitvoeringsverordening. De verwijzingen naar de richtlijn zijn dynamisch. Bij eventuele toekomstige wijzigingen van de richtlijn hoeft de algemene maatregel van bestuur derhalve niet meer te worden aangepast. Bepalingen in de onderhavige algemene maatregel van bestuur die een invulling zijn van nationale keuzeruimte kunnen uiteraard niet door middel van dynamische verwijzing geïmplementeerd worden.

4. Aanpassing begrippen

In verband met de implementatie van de richtlijn wijzigen een aantal begrippen en definities in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht (Wft) en moeten verschillende besluiten, waaronder met name het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (Bgfo Wft) en het Besluit prudentiële regels Wft (Bpr Wft), op diverse plaatsen worden aangepast. Veelvoorkomende wijzigingen hangen samen met de nieuwe inhoud die aan de begrippen beleggingsinstelling, beheerder, bewaarder, beleggingsfonds en beleggingsmaatschappij wordt gegeven. Vóór de inwerkingtreding van de bovengenoemde wijziging van artikel 1:1 van de Wft hadden deze begrippen zowel betrekking op niet-icbe-beleggingsinstellingen (hierna: beleggingsinstellingen) en icbe’s. Thans worden zij gesplitst in beleggingsinstelling – icbe, beheerder van een beleggingsinstelling – beheerder van een icbe, bewaarder- bewaarder van een icbe, beleggingsfonds – fonds voor collectieve belegging in effecten en beleggingsmaatschappij – maatschappij voor collectieve belegging in effecten. Indien een bepaling, waarin de desbetreffende begrippen worden gebruikt, op dezelfde categorie financiële ondernemingen betrekking blijft houden, worden thans dus twee begrippen genoemd, waar hiervoor kon worden volstaan met een enkel begrip.

Soms zal een bepaling, die vóór deze wijziging zowel betrekking had op (beheerders en bewaarders van) beleggingsinstellingen, als icbe’s (al dan niet specifiek als fonds of maatschappij) alleen nog van toepassing zijn op icbe’s (al dan niet specifiek als fonds of maatschappij). Reden hiervoor is het karakter van maximumharmonisatie van de richtlijn, waardoor bestaande bepalingen die verplichtingen bevatten die niet uit de richtlijn volgen, niet langer van toepassing kunnen zijn op beleggingsinstellingen waarvan de rechten van deelneming aan professionele beleggers worden aangeboden. In dat geval is de bepaling voortaan enkel nog van toepassing op een icbe, beheerder van een icbe of bewaarder van een icbe, fonds voor collectieve belegging in effecten of maatschappij voor collectieve belegging in effecten.

De term «instelling voor collectieve belegging in effecten» is in artikel 1:1 van de Wft overigens, in verband met de leesbaarheid, afgekort naar «icbe». Hierdoor worden ook de amvb’s in verband met het gebruik van dit nieuwe begrip aangepast.

5. Administratieve lasten en nalevingskosten

In de toelichting bij het wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen (Kamerstukken II, 2011–2012, 33 235, nr. 3) is in paragraaf 7 een schatting van de administratieve lasten en nalevingskosten voor het bedrijfsleven opgenomen die naar verwachting uit de implementatie van de richtlijn voortvloeien. Deze schatting haakt aan bij de eisen die in de richtlijn staan, ongeacht of deze normen nu op wetsniveau of besluitsniveau verwerkt worden.

Bij het maken van de schatting is, voor zover mogelijk, rekening gehouden met de nadere uitvoeringsmaatregelen die uit de richtlijn voortvloeien en die op Europees niveau in lagere regelgeving zal worden uitgewerkt. Daarbij is het voorbehoud gemaakt dat de administratieve lasten en nalevingskosten afhankelijk zijn van de uitkomst van de onderhandelingen over de lagere regelgeving. Inmiddels is bekend dat de nadere uitvoeringsmaatregelen door de Europese Commissie worden opgenomen in een verordening. Regeldruk die voortkomt uit EU-verordeningen, wordt niet meegenomen in de berekeningen van de administratieve lasten en wordt om die reden niet apart in kaart gebracht. Deze nadere regels vloeien direct voort uit de normen in de richtlijn, die wel zijn meegenomen in de schatting van de administratieve lasten.

6. Transponeringstabel

Implementatie van richtlijn nr. 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) Nr. 1060/2009 en (EU) Nr. 1095/2010 (PbEU 2011, L 174).

Richtlijn

Wet op het financieel toezicht (Wft), Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (Bgfo), Besluit markttoegang financiële ondernemingen Wft (Bmfo), Besluit prudentiele regels Wft (Bpr)

Artikel 1

Behoeft geen implementatie

Artikel 2, eerste lid

Definitie beleggingsinstelling in combinatie met paragraaf 2.2.7.1.a Wft

Artikel 2, tweede lid

Behoeft geen implementatie (geen onderscheid in definitie met betrekking tot juridische structuur en dergelijke)

Artikel 2, derde lid

1:13a Wft

Artikel 3, eerste lid

1:13a Wft

Artikel 3, tweede tot en met zesde lid

2:66a Wft

Artikel 4, eerste lid, definities

Definities zijn voor zover nodig geïmplementeerd bij de normen waarop ze van toepassing zijn.

Artikel 4, tweede lid

Behoeft geen implementatie (zie artikelen 3:53 en 3:57 Wft en Bpr)

Artikel 4, derde lid

Behoeft geen implementatie (betreft uitvoeringsmaatregelen van Commissie, indien nodig implementatie in Bpr op grond van artikel 3:17, derde lid, Wft)

Artikel 4, vierde lid

Behoeft geen implementatie (als technische normen nadere nationale regelgeving vergen kan later een grondslag worden toegevoegd)

Artikel 5, eerste lid

Behoeft geen implementatie (Wft heeft in 1:13 al mogelijkheid interne beheerder)

Artikel 5, tweede en derde lid

4:37d Wft

Artikel 6, eerste lid

2:65 Wft

Artikel 6, tweede tot en met vijfde lid

2:67a Wft en definitie «beheren van een beleggingsinstelling»

Artikel 6, vierde en zesde lid

2:97 Wft

Artikel 6, zevende lid

Behoeft geen implementatie (verplichting informatieverstrekking is reeds onderdeel paragraaf 2.2.7.1. Wft)

Artikel 6, achtste lid

4:100f Wft

Artikel 7

2:67 Wft, 34a Bmfo

Artikel 8, eerste lid

4:13, 4:37c Wft

Artikel 8, tweede lid

1:60, eerste lid, Wft

Artikel 8, derde en vierde lid

Behoeft geen implementatie (artikel 2:67 Wft in combinatie met 4:13 Wft biedt deze mogelijkheid reeds)

Artikel 8, vijfde lid

1:102 en 1:103 Wft

Artikel 8, zesde lid

Behoeft geen implementatie (delegatiegrondslag)

Artikel 9, eerste en tweede lid

Implementatie in Bpr op grond van 3:53, eerste en derde lid, Wft en 48, 50, 51, 90 en 91 Bpr

Artikel 9, derde lid

3:57, eerste, tweede en zesde lid, Wft en 63 Bpr

Artikel 9, vierde en vijfde lid

Behoeft geen implementatie (3:57, eerste en tweede lid, en 63 Bpr voorzien hier reeds in)

Artikel 9, zesde lid

Geen implementatie.

Artikel 9, zevende en achtste lid

3:57, eerste, tweede en zesde lid, Wft en 63b Bpr

Artikel 9, negende lid

3:57, tweede lid, Wft en 63b Bpr

Artikel 9, tiende lid

Behoeft geen implementatie (eisen gelden niet dubbel als de beheerder tevens icbe-beheerder is)

Artikel 10

4:26 Wft en 88a Bgfo

Artikel 11

Behoeft geen implementatie (1:104 Wft biedt deze mogelijkheid reeds)

Artikel 12, eerste lid, onderdeel a

4:9, 4:10 Wft

Artikel 12, eerste lid, onderdeel b

4:25 Wft en 83a, eerste lid, Bgfo

Artikel 12, eerste lid, onderdeel c

4:14 Wft

Artikel 12, eerste lid, onderdeel d

83a, eerste lid, Bgfo

Artikel 12, eerste lid, onderdelen e en f en slot

4:25 Wft en 83a, eerste lid, Bgfo

Artikel 12, tweede lid

4:25 Wft en 83a, eerste lid, Bgfo

Artikel 12, tweede lid, onderdeel b

3:258, eerste lid, Wft

Artikel 12, derde lid

4:14 Wft en 83a, tweede lid, Bgfo

Artikel 13

Behoeft geen implementatie (Bpr en Bgfo bieden grondslag voor een toezichthouderregeling beloningen)

Artikel 14

4:37e Wft en 115c Bgfo

Artikel 15

3:17 en 4:14 Wft, 33a Bgfo, art. 26.1 Bpr

Artikel 16

Implementatie in hoofdstuk 4.2 Bpr op grond van artikel 3:17, derde lid, Wft en 26.1 Bpr

Artikel 17

artikel 3:17, derde lid, Wft

Artikel 18

4:14 Wft en 29a Bgfo

Artikel 19, eerste tot en met negende en elfde lid

4:37k Wft en 115i Bgfo

Artikel 19, tiende lid

Behoeft geen implementatie (aansprakelijkheidsregime geldt al)

Artikel 20, eerste lid, aanhef

4:16 Wft en 37a Bgfo

Artikel 20, eerste lid, onderdeel a

Behoeft geen implementatie

Artikel 20, eerste lid, onderdelen b tot en met f en tweede lid

37a Bgfo

Artikel 20, derde en vierde lid

Behoeft geen implementatie (subdelegatie valt onder regels delegatie), 37a Bgfo

Artikel 20, vijfde en zevende lid

37a Bgfo

Artikel 21, eerste en tweede lid

4:37f Wft en 115e Bgfo

Artikel 21, derde en zesde lid

4:37h Wft en Bgfo

Artikel 21, vierde lid

4:11/4:14 Wft en 83b Bgfo

Artikel 21, vijfde en zesde lid

4:37i Wft en 115h Bgfo

Artikel 21, zevende tot en met negende lid

4:16 Wft en 115d Bgfo

Artikel 21, tiende lid

4:11/4:14 Wft en 83c Bgfo

Artikel 21, elfde tot en met vijftiende lid

4:16, 4:37g Wft en bestaand aansprakelijkheidsrecht BW (derdenbeding), 37a, tweede lid, 115e en 115f Bgfo

Artikel 21, zestiende lid

1:74 Wft in combinatie met artikel 5:16 Awb biedt deze mogelijkheid reeds

Artikel 21, zeventiende lid

Behoeft geen implementatie (delegatiegrondslagen), 37, tweede lid, 115d, 115e, 115f en 115h Bgfo

Artikel 22, eerste lid

4:37o, eerste lid, en 5:25c, zesde lid, Wft

Artikel 22, tweede lid

115m, eerste lid, Bgfo en 14 besluit transparantie uitgevende instellingen Wft

Artikel 22, derde lid

4:37o, derde lid, Wft en de bijlage van de Wet toezicht accountantsorganisaties

Artikel 22, vierde lid

115m, twee lid, BGfo

Artikel 23, eerste tot en met derde lid

4:37l en 5:19a Wft, 115j en 115k Bgfo en 13 besluit transparantie uitgevende instellingen Wft

Artikel 23, vierde tot en met zesde lid

4:37m Wft en 115k Bgfo

Artikel 24

4:37n en 3:74c Wft, 115l Bgfo, 135a Bpr

Artikel 25, eerste lid

Behoeft geen implementatie (zie artikel 1:24 Wft)

Artikel 25, tweede lid

1:51e Wft (wordt geïntroduceerd bij implementatie van Solvency II)

Artikel 25, derde lid

3:18b, eerste en tweede lid, Wft

Artikel 25, vierde lid

3:18b, tweede en derde lid, Wft

Artikel 25, vijfde tot en met zevende lid

Behoeft geen implementatie (rol van ESMA)

Artikel 25, achtste lid

3:18b, vijfde lid, Wft

Artikel 25, negende lid

3:18b, zesde lid, Wft

Artikel 26, eerste lid

4:37r, eerste lid en 4:37x, eerste lid, Wft

Artikel 26, tweede lid

4:37r, derde lid en 4:37x, tweede lid, Wft

Artikel 26, derde lid

4:37r, tweede lid, Wft

Artikel 26, vierde lid

4:37x, 4:37y en 4:37z Wft

Artikel 26, vijfde lid

4:37q, onderdeel e en 4:37w, onderdeel c, Wft

Artikel 26, zesde lid

Behoeft geen implementatie (vertrouwelijkheid bij verstrekken informatie aan werknemersvertegenwoordigers is in Nederland geïmplementeerd in de Wet op de ondernemingsraden, in andere lidstaten ook op basis van richtlijn)

Artikel 26, zevende lid

Behoeft geen implementatie

Artikel 27, eerste en vijfde lid

4:37s Wft

Artikel 27, tweede, derde en vijfde lid

4:37t, eerste lid, Wft en 115n Bgfo

Artikel 27, tweede lid, onderdeel b, artikel 28, eerste lid, onderdeel b en artikel 28, vierde lid, onderdeel b.

4:37q, onderdeel f en 4:37w, onderdeel d, Wft

Artikel 27, vierde lid

4:37t, vierde lid, Wft

Artikel 28, eerste en tweede lid

4:37t, tweede lid en 4:37y, eerste lid, Wft

Artikel 28, derde lid

4:37t, vierde lid en 4:37y, tweede lid, Wft

Artikel 28, vierde lid

4:37t, derde lid, Wft

Artikel 28, vijfde lid

4:37t, vijfde lid, Wft

Artikel 29

4:37u Wft, 115m en 115o Bgfo

Artikel 30

4:37v en 4:37z Wft

Artikel 31

§ 2.2.7.1. Wft, 88b en 115b Bgfo

Artikel 32

2:121c Wft en 56d Bmfo

Artikel 33

2:121d Wft en 56e Bmfo

Artikel 34

2:121e Wft en 56a en 56f Bmfo

Artikel 34, tweede lid

Behoeft geen implementatie (Commissie geeft aan wat toezichthouders in onderlinge samenwerkingsovereenkomsten moeten opnemen)

Artikel 34, derde lid

Behoeft geen implementatie (richtsnoeren worden opgesteld door ESMA)

Artikel 35

2:121g Wft, 56d en 56a Bmfo

Artikel 36

2:66, eerste lid, Wft en 34 Bmfo

Artikel 37, eerste, tweede, derde, zevende, tot en met negende lid

2:67b Wft en 56b Bmfo

Artikel 37, vierde lid

2:69a Wft

Artikel 37, vijfde en negende lid

1:103, derde lid en 2:69 Wft en 56c Bmfo

Artikel 37, zesde lid

Behoeft geen implementatie (mogelijkheid voor toezichthouder om voor te leggen aan ESMA)

Artikel 37, tiende lid

1:69 Wft

Artikel 37, elfde en twaalfde lid

2:69a Wft en 56c Bmfo

Artikel 37, dertiende lid

Behoeft geen implementatie (bij geschillen met de AFM is Nederlandse bestuursrechter bevoegd), 56c Bmfo

Artikel 37, veertiende tot en met drieëntwintigste lid

Behoeft geen implementatie (bevoegdheden Commissie of ESMA), 56a, 56b en 56c Bmfo

Artikel 38, eerste tot en met vierde lid

Behoeft geen implementatie (taken ESMA)

Artikel 38, vijfde en zesde lid

1:69 Wft (dit artikel wordt geïntroduceerd in de Wet implementatie omnibus I-richtlijn, kamerstukken 33 021)

Artikel 38, zevende tot en met tiende lid

Behoeft geen implementatie (taken ESMA en Commissie bestaan op basis van de richtlijn)

Artikel 39, eerste tot en met derde lid

2:67b Wft

Artikel 39, vierde tot en met negende lid

2:121f en 2:121c Wft

Artikel 39, tiende lid

56d Bmfo

Artikel 39, elfde lid

§ 2.2.7.1.a Wft

Artikel 40, eerste tot en met tiende lid

2:121g en 2:121c Wft

Artikel 40, elfde tot en met zestiende lid

Behoeft geen implementatie (bevoegdheden van ESMA of Commissie)

Artikel 41

2:121h Wft en 56e Bmfo

Artikel 42

1:13b, 4:37b Wft en 56a Bmfo

Artikel 43

4:37p Wft en § 10.3.1.1 Bgfo

Artikel 44

Behoeft geen implementatie (gelet op artikel 1:24 en 1:25 Wft, AFM en DNB zijn bestuursorgaan in de zin van de Awb)

Artikel 45, eerste lid

Behoeft geen implementatie (gelet op het bepaalde in 1:25 en 1:26 Wft)

Artikel 45, tweede lid

4:1, derde lid Wft

Artikel 45, derde lid

Behoeft geen implementatie (gelet op het bepaalde in artikel 1:74 Wft)

Artikel 45, vierde tot en met elfde lid

1:58 Wft

Artikel 46, eerste, tweede en vierde lid

Behoeft geen implementatie (1:52, 1:55, 1:56, 1:58 en 1:59 en hoofdstuk 1.4 Wft voorzien hier reeds in)

Artikel 46, derde lid

1:69, derde lid, Wft

Artikel 47, eerste lid tot en met derde lid, vijfde tot en met tiende lid

Behoeft geen implementatie (deze bepalingen betreffen de bevoegdheden van ESMA)

Artikel 47, vierde lid

1:77a Wft

Artikel 48, eerste en tweede lid

Behoeft geen implementatie (administratieve sanctie kunnen op grond van huidig 1:79, 1:80 en 1:81 Wft worden vastgesteld)

Artikel 48, derde lid

1:51e Wft (wordt geïntroduceerd bij implementatie Solvency II)

Artikel 49

Behoeft geen implementatie (bezwaar en beroep tegen maatregelen uit hoofde van deze bepalingen is al mogelijk)

Artikel 50, eerste lid

1:51, 1:51e (wordt geïntroduceerd bij Solvency II) en 1:69 Wft

Artikel 50, tweede lid

Behoeft geen implementatie (lidstaten bevorderen samenwerking toezichthouders met ESMA en ESRB)

Artikel 50, derde lid

Behoeft geen implementatie (samenwerking door toezichthouders)

Artikel 50, vierde lid

1:51 (wordt geïntroduceerd bij Solvency II) en 1:69 Wft

Artikel 50, vijfde lid, eerste volzin

1:51e (wordt geïntroduceerd bij Solvency II) en 1:69 Wft

Artikel 50, vijfde lid, tweede volzin

1:58 Wft

Artikel 50, zesde lid

Behoeft geen implementatie (bevoegdheid ESMA)

Artikel 51

Behoeft geen implementatie (1:90 Wft in combinatie met AMvB regelt overdracht en opslag persoonsgegevens)

Artikel 52, eerste lid, eerste en tweede volzin

1:65 Wft (wordt geïntroduceerd bij Solvency II)

Artikel 52, eerste lid, derde volzin en tweede lid

1:65 Wft (wordt geïntroduceerd bij Solvency II)

Artikel 53

1:51e en 1:69 Wft

Artikel 54, eerste en tweede lid

1:55 en 1:56 Wft

Artikel 54, derde lid, eerste volzin

1:51e Wft (wordt geïntroduceerd bij Solvency II)

Artikel 54, derde lid, tweede volzin

Behoeft geen implementatie (regelt 1:51, vierde lid, Wft)

Artikel 54, vierde lid

Behoeft geen implementatie (bevoegdheden ESMA)

Artikel 55

Behoeft geen implementatie (AFM kan op grond van verordening 1095/2010 verschil van mening met andere toezichthouder voorleggen aan ESMA)

Artikel 56

Behoeft geen implementatie (uitoefening bevoegdheidsdelegatie door Commissie)

Artikel 57

Behoeft geen implementatie (mogelijkheden intrekken bevoegdheidsdelegatie door Europees Parlement of Raad)

Artikel 58

Behoeft geen implementatie (bezwaar Europees Parlement of Raad tegen gedelegeerde handelingen)

Artikel 59

Behoeft geen implementatie (de Commissie wordt bijgestaan door het Comité voor het effectenbedrijf)

Artikel 60

Behoeft geen implementatie (lidstaten informeren Commissie over gebruik lidstaatopties)

Artikel 61, eerste en derde tot en met vijfde lid

Overgangsrecht, artikel IV

Artikel 61, tweede lid

Behoeft geen implementatie

Artikel 62

Aanpassing rl 2003/41/EG behoeft geen implementatie

Artikel 63

Behoeft geen implementatie (betreft aanpassing UCITS-richtlijn, bevoegdheden commissie)

Artikel 64

Behoeft geen implementatie (wijziging verordening)

Artikel 65

Behoeft geen implementatie (wijziging verordening)

Artikel 66

Inwerkingtredingsbepaling, artikel V

Artikel 67

Inwerkingtredingsbepaling, artikel V

Artikel 68

Niet geïmplementeerd. Afschaffing van het nationale derde landen beleid zal op dat moment in een separaat wetsvoorstel worden opgenomen

Artikel 69, eerste lid

Behoeft geen implementatie (evaluatie door Commissie)

Artikel 69, tweede lid

Behoeft geen implementatie (informatie van lidstaten naar Commissie ten behoeve evaluatie)

Artikel 70

Inwerkingtredingsbepaling, artikel V

Artikel 71

Behoeft geen implementatie (de richtlijn richt zich tot de lidstaten)

Bijlage I

1:1 Wft werkzaamheden «beheren van een beleggingsinstelling»

Bijlage II

Behoeft geen implementatie (Wft en AMvB bevatten reeds bevoegdheden voor vaststellen toezichthouderregeling)

Bijlage III

4:37c Wft

Bijlage IV

2:121c Wft

Artikelsgewijs

Artikel I (Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft)

A

In artikel 1 worden verschillende definities gewijzigd of toegevoegd. De definitie van «prime broker» is gebaseerd op artikel 4, eerste lid, onderdeel af, van de richtlijn. Deze term wordt onder andere gebruikt in artikel 14, derde lid (artikel 115c, derde lid, Bgfo Wft), en artikel 21, vierde lid, onderdeel b (artikel 83b, tweede lid, Bgfo Wft), van deze richtlijn en dient daarom gedefinieerd te worden. In de overige definities worden technische wijzigingen aangebracht in verband met de wijziging van enkele begrippen in de Wft.

B tot en met F

Het opschrift van paragraaf 4.1. wijzigt in verband met de aanpassing van begrippen. De richtlijn kent eigen regels ten aanzien van de bedrijfsvoering van (beheerders van) beleggingsinstellingen. Deze regels zijn geimplementeerd in artikel 4:14 Wft en in de artikelen 29a en 33a. De bestaande artikelen 17, 18 en 19, 20 en 30 zijn daarom niet langer meer van toepassing op (beheerders van) beleggingsinstellingen en bewaarders. De artikelen blijven wel van toepassing op (beheerders van) icbe’s en bewaarders van icbe’s. Artikel 20 blijft daarnaast ook van toepassing op maatschappijen voor collectieve belegging in effecten.

De artikelen 21 en 22 worden aangepast in verband met de wijziging van het begrip «beleggingsinstelling» in de Wft. Deze artikelen houden verband met internationale wetgeving inzake het voorkomen van witwassen en terrorisme en blijven van toepassing op beleggingsinstellingen en icbe’s.

G

Artikel 29a implementeert artikel 18 van de richtlijn. Hierin worden eisen gesteld omtrent de bedrijfsvoering van de Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling. Zo dient de beheerder over adequate en voldoende personele en technische middelen te beschikken om het beheer van de beleggingsinstelling naar behoren te kunnen uitvoeren. De Europese Commissie stelt in dat kader ook gedelegeerde handelingen vast, waar de beheerder aan moet voldoen.

H

Omdat de richtlijn geen vergelijkbare bepaling kent, is artikel 31, eerste lid, niet meer van toepassing op (beheerders van) beleggingsinstellingen. Het lid blijft wel van toepassing op (beheerders van) icbe’s. De wijziging van het tweede lid houdt verband met het nieuwe begrip «icbe».

I en J

De wijziging van de artikelen 31c en 31d houdt verband met het nieuwe begrip «icbe».

K

Artikel 33a strekt tot implementatie van artikel 15 van de richtlijn. Artikel 15 in de richtlijn heeft betrekking op het risicobeheer dat een beheerder moet voeren ten aanzien van de beleggingsinstellingen die hij beheert. In artikel 15 van de richtlijn is geen strikte scheiding gemaakt tussen bepalingen die prudentiële belangen of gedragsmatige belangen beogen te beschermen. Het eerste tot en met derde en vijfde lid zijn zowel in het kader van het gedragstoezicht als in het kader van het prudentieel toezicht van belang. Met het oog hierop worden deze bepalingen zowel in het Bgfo geïmplementeerd (op basis van artikel 4:14, tweede lid, onderdeel c, van de wet), als in het Bpr (op basis van artikel 3:17, tweede lid, onderdeel c, van de wet). In het Bgfo-artikel gaat het om het beleid gericht op risico’s ter voorkoming van de in artikel 4:14, tweede lid, onderdeel c genoemde belangen:ordelijke en transparante financiële marktprocessen, zuivere verhoudingen tussen marktpartijen en zorgvuldige behandeling van cliënten en deelnemers. Deze formulering bakent het hier bedoelde beleid af tot het beleid dat van belang is met oog op de gedragsaspecten. Dit betekent dat op basis van artikel 1:25 van de wet de Autoriteit Financiële markten (AFM) als gedragstoezichthouder toezicht houdt op de naleving van deze bepalingen.

L

De richtlijn bevat eigen regels ten aanzien van de bedrijfsvoering, die zijn geïmplementeerd in de artikelen 4:14 Wft, 29a en 33a. Door deze wijziging is artikel 34 niet meer van toepassing op (beheerders van) beleggingsinstellingen en hun bewaarders en beleggingsmaatschappijen. Het artikel blijft wel van toepassing op (beheerders van) icbe’s en hun bewaarders en maatschappijen voor collectieve belegging in effecten. Overige wijzigingen houden verband met het nieuwe begrip «icbe».

M en N

De wijziging van de artikelen 34a tot en met 34d en 35a tot en met 35d houdt verband met de introductie van het nieuwe begrip «icbe».

O

De richtlijn bevat eigen regels ten aanzien van belangenconflicten in artikel 4:37o Wft en artikel 115c. Artikel 35e is voortaan alleen nog van toepassing op de beheerder van een icbe en de beleggingsonderneming.

P

Artikel 35f wordt aangepast in verband met de introductie van het nieuwe begrip «icbe».

Q

De wijziging van artikel 36, onderdeel a, houdt verband met de wijziging van het begrip «bewaarder» en het nieuwe begrip «icbe».

R

In artikel 37a worden delen van artikel 20 van de richtlijn geïmplementeerd. Artikel 37a vindt haar grondslag in artikel 4:16 van de wet. Het eerste lid regelt dat uitbesteding van werkzaamheden in een door een Nederlandse beheerder beheerde beleggingsinstelling door een beheerder of een derde is slechts is toegestaan, indien wordt voldaan aan de ingevolge artikel 20 van de richtlijn gestelde eisen. Dit betekent onder meer dat de beheerder vooraf de AFM op de hoogte stelt voordat de uitbestedingregeling van kracht wordt, hij zijn delegatiestructuur met objectieve argumenten moet kunnen verklaren en de uitbesteding van werkzaamheden doeltreffend toezicht op de beheerder niet in de weg mag staan. Indien een derde de werkzaamheden verder delegeert, moet de Nederlandse beheerder van de beleggingsinstelling waarvan werkzaamheden worden uitbesteed op voorhand ingestemd hebben met de uitbesteding en de AFM van de uitbesteding op de hoogte gesteld hebben, voordat de uitbestedingsovereenkomsten van kracht worden.

Artikel 4:16 van de wet bepaalt dat ook de bewaarder bij uitbesteding van taken aan derden regels in acht moet nemen. De hiervoor geldende voorwaarden worden in het tweede lid vastgelegd. In artikel 21, elfde lid, van de richtlijn is bepaald onder welke voorwaarden de bewaarder welke taken mag uitbesteden. Op grond van artikel 21, zeventiende lid, onderdelen d en e, stelt de Europese Commissie maatregelen vast ter precisering van de voorwaarden aan uitbesteding door de bewaarder.

S en T

De wijzigingen in artikel 38 en 38a houden verband met het nieuwe begrip beleggingsinstelling en de eigen set regels die ingevolge de richtlijn gelden inzake beleggingsinstellingen. Dit betekent dat de artikelen 38 en 38a alleen nog van toepassing zijn op icbe’s, de regels rond uitbesteding zijn voor beheerders van beleggingsinstellingen neergelegd in artikel 37a.

U

Door deze wijziging is artikel 50 niet meer van toepassing op (beheerders en bewaarders van) beleggingsinstellingen, omdat de richtlijn geen vergelijkbare bepaling bevat. Het artikel blijft wel van toepassing op (beheerders en bewaarders van) icbe’s. Ook wordt een vergelijkbare verplichting opgenomen in paragraaf 10.3.1.1 met de aanvullende voorwaarden voor het aanbieden van rechten van deelneming aan niet-professionele beleggers.

V

De wijzigingen in artikel 52 bewerkstelligen dat het negende en tiende lid van dit artikel ook van toepassing is op het verlenen van diensten met betrekking tot rechten van deelneming in een icbe. Het betreft een technische wijziging die vereist is, omdat icbe’s niet meer onder het begrip beleggingsinstelling vallen.

W

Artikel 55 wordt aangepast in verband met de wijziging van het begrip «beheerder» en «beleggingsinstelling» en het nieuwe begrip «icbe». Het artikel blijft van toepassing op (beheerders van) beleggingsinstellingen en icbe’s.

X

Door deze aanpassing zijn de artikelen 58c, zesde lid, en 58e, tweede lid, niet meer van toepassing op beleggingsinstellingen, aangezien de richtlijn geen verplichting bevat om essentiële beleggersinformatie te verstrekken. De artikelen blijven wel van toepassing op icbe’s.

Y en Z

De artikelen 59a en 60 worden aangepast in verband met het nieuwe begrip «beleggingsinstelling». De artikelen blijven van toepassing op beleggingsinstellingen en icbe’s.

AA, BB en CC

De richtlijn bevat geen verplichting tot het verstrekken van essentiële beleggersinformatie, waardoor deze verplichting niet meer geldt inzake beleggingsinstellingen, waarvan de rechten van deelneming worden aangeboden aan professionele beleggers. Het zesde lid, waarin was bepaald dat de verplichting tot het verstrekken van essentiële beleggersinformatie van overeenkomstige toepassing was voor beleggingsinstellingen, vervalt om deze reden. De aanpassingen van de artikelen 65, tweede lid, 65a, vierde lid, en 66a, eerste en derde lid bewerkstelligen dat verplichtingen rond het opnemen en verstrekken van essentiële beleggersinformatie voortaan alleen nog gelden voor icbe’s. Voor beheerders van beleggingsinstellingen die aan retail-beleggers aanbieden worden deze verplichtingen opgenomen in artikel 115bb.

De aanpassing van artikel 65, eerste en vierde lid en artikel 65a, tweede, derde en vijfde lid, hangen samen met de wijziging van het begrip «beleggingsinstelling».

DD en EE

Deze aanpassingen hangen samen met de wijziging van het begrip «beleggingsinstelling». De artikelen blijven van toepassing op beleggingsinstellingen en icbe’s.

FF

Door deze wijziging is artikel 82 niet meer van toepassing op (beheerders van) beleggingsinstellingen en beleggingsmaatschappijen, omdat de richtlijn geen vergelijkbare bepaling bevat. Het artikel blijft wel van toepassing op (beheerders van) icbe’s en maatschappijen voor collectieve belegging in effecten. Ook wordt een vergelijkbare verplichting als in het eerste lid opgenomen in paragraaf 10.3.1.1 met de aanvullende voorwaarden voor het aanbieden van rechten van deelneming aan niet-professionele beleggers.

GG

Het nieuwe artikel 83 hangt samen met de wijziging van het begrip «beleggingsinstelling». De behandeling van deelnemers in Nederlandse beleggingsinstellingen wordt geregeld in het artikel 83a van het Bgfo. Artikel 83 is niet meer van toepassing op beheerders van Nederlandse beleggingsinstellingen, maar alleen nog op beheerders van icbe’s. Ook wordt een vergelijkbare verplichting als in het derde lid opgenomen in paragraaf 10.3.1.1 met de aanvullende voorwaarden voor het aanbieden van rechten van deelneming aan niet-professionele beleggers.

HH

Artikel 83a is gebaseerd op artikel 4:25 van de Wft. Het nieuwe artikel 83a implementeert artikel 12, eerste lid, onderdelen b, d, e, f en de laatste volzin, van dit lid en tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de richtlijn. Daarin worden voorwaarden gesteld waaraan de beheerder moet voldoen bij de behandeling van de deelnemers in een beleggingsinstelling. Deze voorwaarden worden gesteld in het kader van de behartiging van de belangen van deze deelnemers en de belangen van de beleggingsinstelling zelf en in het verlengde daarvan de bevordering van de integriteit van de markt. Zo mag geen enkele belegger in de beleggingsinstelling een voorkeursbehandeling ten deel vallen, tenzij deze in de statuten van de beleggingsinstelling wordt vermeld.

Uit artikel 12, derde lid, van de richtlijn volgt dat de Europese Commissie maatregelen vaststelt tot precisering van de door de AFM te hanteren criteria om te beoordelen of een beheerder van een beleggingsinstelling aan de verplichtingen van dat artikel voldoet.

Artikel 83b strekt tot implementatie van artikel 21, vierde lid, van de richtlijn. In artikel 21, vierde lid, van de richtlijn wordt bepaald dat de beheerder onder geen enkele voorwaarde mag optreden als bewaarder van de beleggingsinstelling die hij beheert. Ook wordt bepaald dat een prime broker die optreedt als tegenpartij voor de beleggingsinstelling slechts onder strikte voorwaarden mag optreden als bewaarder. De voorwaarden betreffen bijvoorbeeld een functionele en hiërarchische scheiding om belangenconflicten te voorkomen.

Artikel 83c strekt tot implementatie van artikel 21, tiende lid, van de richtlijn. In artikel 21, tiende lid, van de richtlijn wordt bepaald hoe de bewaarder zich moet gedragen bij de vervulling van zijn functie. De bewaarder handelt in het belang van de beleggingsinstelling en de beleggers en gedraagt zich zo dat belangenconflicten zoveel mogelijk worden voorkomen.

II

De aanpassing in het opschrift van § 9.1.1. hangt samen met de wijziging van het begrip «beheerder». Daarnaast wordt een verwijzing naar de juiste grondslag in de Wft in het opschrift opgenomen.

JJ

De wijziging van artikel 87 hangt samen met het nieuwe begrip «icbe».

KK

Door deze wijziging is artikel 88 niet meer van toepassing op (beheerders en bewaarders van) beleggingsinstellingen en beleggingsmaatschappijen. De reden hiervoor is dat de richtlijn in artikel 10 een eigen bepaling kent omtrent het doorgeven van wijzigingen, die geïmplementeerd wordt in artikel 88a. Het artikel blijft wel van toepassing op (beheerders en bewaarders van) icbe’s en maatschappijen voor collectieve belegging in effecten.

LL

Het eerste lid van artikel 88a implementeert artikel 10, eerste lid, van de richtlijn. Een beheerder van een beleggingsinstelling dient de AFM vooraf te informeren over elke belangrijke wijziging in de voorwaarden waaronder de vergunning is verleend. Dit geldt met name voor belangrijke wijzigingen met betrekking tot de informatie bedoeld in artikel 7 van de richtlijn. Het tweede lid van artikel 88a verwijst naar de procedure neergelegd in het tweede lid van artikel 10 van de richtlijn. Nadat een beheerder aan de AFM het voornemen heeft gemeld om een belangrijke wijziging door te voeren, heeft de AFM een maand om de beheerder beperkingen op te leggen, de wijzigingen af te wijzen, of te besluiten deze termijn met maximaal een maand te verlengen. De beheerder kan de wijzigingen doorvoeren, indien de AFM de wijzigingen niet binnen de vastgestelde beoordelingstermijn afwijst.

Artikel 88b bepaalt hoe moet worden gehandeld indien er wijzigingen optreden in de informatie die voorafgaand aan het aanbieden van rechten van deelneming verstrekt dient te worden aan de AFM, welke informatieverplichting is neergelegd in artikel 4:37c, zesde lid, van de wet. De grondslag voor dit artikel is artikel 4:26, negende lid, van de wet. Het artikel vormt de implementatie van artikel 31, vierde lid, van de richtlijn. Op grond van het eerste lid meldt een beheerder een voornemen tot een wijziging in de informatie een maand voordat de wijziging wordt doorgevoerd, schriftelijk aan de AFM. Het moet dan gaan om een materiële wijziging van de gegevens. Het kan echter voorkomen dat de beheerder een wijziging moet doorvoeren die hij op voorhand niet heeft kunnen voorzien. Ongeplande wijzigingen zullen zich met name voordoen bij zeer uitzonderlijke marktomstandigheden. In dat geval is het niet mogelijk om het voornemen tot een wijziging in de informatie te melden aan de AFM. De beheerder kan dan op grond van het tweede lid volstaan met het onverwijld melden van de wijziging aan de AFM, nadat deze is doorgevoerd. Hoewel het hier in principe slechts om een melding gaat zit er toch een zeker element van goedkeuring van de voorgenomen wijziging in. Immers, als een beheerder door de voorgenomen wijziging niet meer zou voldoen aan hetgeen bij of krachtens de wet gesteld is, dan moet de AFM de beheerder op grond van het derde lid laten weten dat hij de voorgenomen wijziging niet door kan voeren. Als de beheerder de wijziging dan toch doorvoert dan kan de AFM hiertegen optreden. Datzelfde geldt overigens voor een ongeplande wijziging die aan de AFM wordt gemeld nadat deze is doorgevoerd indien de wijziging tot gevolg heeft dat de beheerder niet meer aan de bij of krachtens de wet gestelde regels voldoet. Ook tegen deze wijzigingen kan de AFM optreden.

Het vierde lid vormt de implementatie van artikel 31, vijfde lid, onderdeel b, van de richtlijn. Hierin is bepaald dat de Europese Commissie technische uitvoeringsnormen vast kan stellen ten aanzien van de vorm van de kennisgeving van wijzigingen. De kennisgeving aan de AFM dient aan deze normen te voldoen.

MM

Artikel 89 is niet meer van toepassing op (beheerders van) beleggingsinstellingen, omdat de richtlijn geen verplicht registratiedocument kent. Het artikel blijft wel van toepassing op (beheerders van) icbe’s.

NN

Door deze wijziging is artikel 90 niet meer van toepassing op beheerders van beleggingsinstellingen. Het artikel blijft wel van toepassing op beheerders van icbe’s.

In artikel 88a worden voor de beheerder van een beleggingsinstelling regels gesteld omtrent het melden van het voornemen tot een belangrijke wijziging in de voorwaarden waaronder de vergunning is verleend. De overeenkomst met de bewaarder en wijzigingen daarvan kunnen daar ook onder vallen, daarom is artikel 90 niet meer als afzonderlijk artikel van toepassing op de beheerder van een beleggingsinstelling. Het blijft nog wel afzonderlijk van toepassing op een beheerder van een icbe.

OO

In artikel 88a worden regels gesteld omtrent het melden van het voornemen tot een belangrijke wijziging in de voorwaarden waaronder de vergunning is verleend. Artikel 91, eerste lid, dat iets soortgelijks regelt, kan daarom komen te vervallen voor beleggingsinstellingen. Voorts wordt artikel 91 aangepast in verband met het nieuwe begrip «icbe».

PP

Deze aanpassingen hangen samen met het nieuwe begrip «icbe».

QQ

Met aanpassingen van de opschriften van de paragrafen 9.1.2, 9.1.3 en 9.1.4 wordt een verwijzing naar de juiste grondslag in de wet opgenomen in het opschrift.

RR

Artikel 102 wordt aangepast in verband met de wijziging van het begrip «beheerder». Het artikel blijft van toepassing op beleggingsinstellingen en icbe’s.

SS

Artikel 107, tweede lid, is niet meer van toepassing op een (beheerder van) een beleggingsinstelling, omdat de richtlijn geen vergelijkbare bepaling kent. Het artikel blijft wel van toepassing op (een beheerder van) een icbe.

TT

Het opschrift van afdeling 10.3 wordt aangepast in verband met het nieuwe begrip «beleggingsinstelling».

UU

In de paragraaf 10.3.1. worden bepalingen opgenomen die uitsluitend van toepassing zijn op beleggingsinstellingen en hun beheerders en bewaarders. Deze bepalingen dienen ter implementatie van de richtlijn.

VV
Artikel 115b

Dit artikel vormt de implementatie van artikel 31, vijfde lid, onderdeel a, van de richtlijn. In dit artikel is bepaald dat de Europese Commissie technische uitvoeringsnormen vast kan stellen ten aanzien van de vorm en inhoud van een model van de informatie die voorafgaand aan het aanbieden van rechten van deelneming verstrekt dient te worden. Welke informatie verstrekt dient te worden is geïmplementeerd in artikel 4:37c, zesde lid, van de wet. De betreffende informatie dient te voldoen aan de normen die op grond van artikel 31 van de richtlijn worden vastgesteld.

Artikel 115c

Het eerste lid van artikel 115c regelt dat een Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling beschikt over procedures en maatregelen die waarborgen dat wordt voldaan aan de ingevolge artikel 14 van de richtlijn gestelde regels aangaande het voorkomen van en omgaan met belangenconflicten. Zo moet de beheerder belangenconflicten voorkomen tussen de in dat artikel genoemde partijen en stelt de beheerder de beleggers in kennis van omstandigheden in de bedrijfsuitoefening die tot belangrijke belangenconflicten kunnen leiden.

Het tweede lid van artikel 115c implementeert artikel 14, derde lid, van de richtlijn en ziet op de situatie dat de beheerder gebruik maakt van de diensten van een «prime broker». Bij de definities in artikel 1 van het Bgfo wordt de definitie van «prime broker» ingevoegd.

Artikel 115d

In artikel 4:37f van de wet is bepaald dat de beheerder per beleggingsinstelling een bewaarder aanstelt. Welke taken de bewaarder verricht wordt vastgelegd in dit artikel 115d door middel van verwijzing naar artikel 21, zevende tot en met negende en zeventiende lid, onderdeel c, van de richtlijn. De bewaarder zorgt onder andere voor controle van de kasstromen en bewaring van de activa van de beleggingsinstelling. Ook zorgt de bewaarder er bijvoorbeeld voor dat de toepassing van het nationale recht, de reglementen en de statuten wordt gewaarborgd.

Artikel 115e

In artikel 4:37f van de wet is bepaald dat de beheerder van een beleggingstelling met de bewaarder (van de door de beheerder beheerde beleggingsinstelling) een overeenkomst inzake beheer en bewaring aangaat. Artikel 115e van het BGfo bepaalt dat deze overeenkomst voldoet aan de eisen gesteld ingevolge artikel 21, tweede, twaalfde, dertiende, veertiende, vijftiende en zeventiende lid, van de richtlijn. Hieruit volgt dat in de overeenkomst inzake beheer en bewaring in ieder geval de verplichting tot uitwisseling van de informatie moet worden opgenomen die noodzakelijk wordt geacht om de bewaarder in staat te stellen zijn taken uit te voeren. De taken van de bewaarder zijn in artikel 21, zevende tot en met negende lid, van de richtlijn omschreven. De aansprakelijkheid van de bewaarder als bedoeld in artikel 21, tweede, twaalfde, dertiende, veertiende, vijftiende en zeventiende lid van de richtlijn dient te worden overeengekomen met de bewaarder.

In artikel 4:37f, tweede lid, van de wet is bepaald dat de overeenkomst door de beheerder van een beleggingsinstelling mede ten behoeve van de beleggingsinstelling en de deelnemers wordt aangegaan. In de overeenkomst met de bewaarder dient tevens te worden vastgelegd dat de overeenkomst met de bewaarder ook wordt gesloten namens de deelnemers dan wel de beleggingsinstelling. Hierdoor kunnen de deelnemers en/of de beleggingsinstelling rechten ontlenen aan de overeenkomst en de bewaarder aansprakelijk stellen. Dit is uiteraard niet van toepassing wanneer sprake is van een interne beheerder en de beleggingsinstelling dus zelf de overeenkomst met de bewaarder sluit. Hoe in de overeenkomst recht wordt gedaan aan de aansprakelijkheidsbepalingen uit de richtlijn is mede afhankelijk van het recht dat van toepassing is op de overeenkomst. Een dergelijke aansprakelijkheid jegens de beleggingsinstelling en de deelnemers wordt bijvoorbeeld gecreëerd door een onherroepelijk derdenbeding om niet, waarvan de beleggingsinstelling en de deelnemers in kennis zijn gesteld. Met betrekking tot de aansprakelijkheidsbepalingen uit de richtlijn wordt in het tweede lid van artikel 115e bepaald dat een beding moet worden opgenomen in de overeenkomst op grond waarvan zowel de deelnemers als de beleggingsinstelling de bewaarder aansprakelijk kunnen stellen zonder tussenkomst van de beheerder van de beleggingsinstelling. De precieze vormgeving van het beding is afhankelijk van het toepasselijke recht. In geval de bewaarder werkzaamheden kan uitbesteden aan een derde en de derde de aansprakelijkheid kan overnemen zoals bedoeld in artikel 21, dertiende, of veertiende lid, wordt in de overeenkomst ook vastgelegd dat ook de derde rechtstreeks jegens de beleggingsinstelling en de deelnemers aansprakelijk is.

Artikel 115f

In artikel 4:37g, eerste lid, van de wet is bepaald onder welke voorwaarden de bewaarder aansprakelijkheid bij verlies van financiële instrumenten kan uitsluiten als taken worden uitbesteed aan een derde. Artikel 4:37g, tweede lid, van de wet bevat de mogelijkheid om nadere regels te stellen met betrekking tot de aansprakelijkheid van de bewaarder voor verlies van in bewaring gegeven financiële instrumenten indien op grond van wetgeving van een staat die geen lidstaat is bepaalde financiële instrumenten door een entiteit in die staat in bewaring moeten worden genomen. Daarnaast bevat de grondslag de mogelijkheid nadere regels te stellen met betrekking tot de in het eerste lid van artikel 4:37g van de wet bedoelde objectieve redenen reden voor uitsluiting van aansprakelijkheid van de bewaarder. Deze delegatiegrondslagen wordt benut in artikel 115f.

Het eerste lid van artikel 115f ziet op één van de voorwaarden voor uitsluiting van de aansprakelijkheid, te weten een objectieve reden voor de uitsluiting van aansprakelijkheid. Op grond van artikel 21, zeventiende lid, onderdeel h, van de richtlijn wordt bepaald wanneer sprake is van een objectieve reden.

Het tweede lid van artikel 115f ziet op de situatie waarin financiële instrumenten op grond van wetgeving van een staat die geen lidstaat is lokaal in bewaring gegeven moeten worden. In deze situatie is er sprake van aanvullende voorwaarden voor de uitsluiting van de aansprakelijkheid. De aanvullende voorwaarden voor uitsluiting van aansprakelijkheid in de genoemde situaties zijn opgenomen in artikel 21, veertiende lid, van de richtlijn.

Artikel 115g

In artikel 4:37h, tweede lid, van de wet is een delegatiegrondslag opgenomen om een alternatieve bewaarder aan te stellen bij beleggingsinstellingen waarvan door de deelnemers gedurende een periode van vijf jaar vanaf het tijdstip waarop de rechten van deelneming zijn verworven geen recht tot inkoop of terugbetaling van rechten van deelneming kan worden uitgeoefend en die:

  • a. overeenkomstig hun beleggingsbeleid over het algemeen niet beleggen in activa die in bewaring moeten worden gegeven (artikel 21, achtste lid, onderdeel b, van de richtlijn); of

  • b. over het algemeen beleggen in uitgevende instellingen en niet-beursgenoteerde uitgevende instellingen om controle in deze instellingen te verkrijgen (artikelen 26 tot en met 29 van de richtlijn).

De eisen die de richtlijn stelt aan de alternatieve bewaarder in artikel 21, derde lid, laatste alinea, van de richtlijn worden hoofdzakelijk geïmplementeerd in artikel 115f Bgfo. De richtlijn eist naast de in artikel 115f Bgfo opgenomen eisen ook dat de alternatieve bewaarder voldoende financiële en professionele waarborgen biedt met betrekking tot het uitoefenen van de taken van een bewaarder. Voor deze twee eisen wordt aangesloten bij de algemene eisen die gelden voor bewaarders van beleggingsinstellingen. De deskundigheid van degenen die het dagelijks beleid bij de bewaarder verrichten wordt ingevolge de bij en krachtens artikel 4:9 van de wet gestelde regels getoetst. Deze bepaling geldt ook voor de alternatieve bewaarder, derhalve zijn aanvullende bepalingen niet nodig. Met betrekking tot financiële waarborgen geldt voor een alternatieve bewaarder, net als voor andere bewaarders, de eigen vermogenseis ingevolge artikel 3:53 van de wet.

In de overwegingen bij de richtlijn worden als voorbeelden van mogelijke alternatieve bewaarders genoemd: notaris, advocaat, administrateur of een andere entiteit. Deze entiteiten moeten uiteraard wel aan de voorwaarden voldoen zoals opgenomen in de laatste alinea van artikel 21, derde lid, van de richtlijn. Deze voorwaarden houden in dat de bewaarderstaken onderdeel moeten zijn van de beroeps- of bedrijfsuitoefening en in het kader van de beroeps- of bedrijfsuitoefening moet er een wettelijk erkend beroepsregister met verplichte inschrijving zijn of regelgeving met betrekking tot de beroepsmoraal. Of in een bepaalde lidstaat de in de overwegingen genoemde voorbeelden daadwerkelijk kunnen optreden als alternatieve bewaarder is afhankelijk van de vraag of deze categorie in de lidstaat aan de in de richtlijn genoemde voorwaarden voldoet. In het Bgfo wordt geen lijst opgenomen met categorieën van entiteiten die mogelijk kunnen optreden als alternatieve bewaarders. Op deze wijze kunnen ook andere categorieën van entiteiten die voldoen aan de genoemde voorwaarden optreden als alternatieve bewaarder, zonder dat aanpassing van de regelgeving vereist is. Overigens is er nooit een verplichting om als alternatieve bewaarder op te treden. Het is aan ieder lid van de beroepsgroep om zelf de keuze te maken om (ook) als alternatieve bewaarder op te treden. De regels voor de alternatieve bewaarder zijn voor het overige gelijk aan de regels voor de andere bewaarders (bank, beleggingsonderneming of bewaarder van een icbe).

Artikel 115h

In artikel 4:37i, derde lid, van de wet is een delegatiegrondslag opgenomen op basis waarvan, naast de voorwaarden in dat lid, aanvullende voorwaarden gesteld kunnen worden als een niet-Europese beleggingsinstelling gebruik maakt van de mogelijkheid om een bewaarder aan te stellen die is gevestigd in een staat die geen lidstaat is. Op een bewaarder die is gevestigd in een staat die geen lidstaat is moeten vergelijkbare normen van toepassing zijn als op bewaarders die in een lidstaat zijn gevestigd. De aanvullende voorwaarden met betrekking tot onder andere het toezicht in de staat waar de bewaarder is gevestigd, een samenwerkingsovereenkomst tussen de toezichthouder uit de lidstaat van herkomst van de beheerder en de bewaarder en het contractueel regelen van de aansprakelijkheid zoals vastgelegd in de richtlijn, waarborgen dat sprake is van vergelijkbare normen. Deze aanvullende voorwaarden zijn opgenomen in artikel 21, zesde lid, van de richtlijn en worden vastgesteld op basis van artikel 21, zeventiende lid, onderdeel b, van de richtlijn. Het betreft bijvoorbeeld voorwaarden met betrekking tot samenwerkingsovereenkomsten tussen de bewaarder en de lidstaat van herkomst van de beheerder.

Artikel 115i

Dit artikel regelt dat de waardering van de activa en de berekening van de intrinsieke waarde per recht van deelneming van een Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling voldoet aan de ingevolge artikel 19 van de richtlijn gestelde eisen. Dit artikel stelt voorwaarden waaraan de beheerder van een Nederlandse beleggingsinstelling moet voldoen bij de waardering van activa en de berekening van de intrinsieke waarde per recht van deelneming ineen Nederlandse beleggingsinstelling. De beheerder mag de waardering alleen zelf uitvoeren als de waarderingstaak functioneel onafhankelijk is, onder andere door functionele scheiding van het portefeuillebeheer en beloningsbeleid. Daarnaast stelt artikel 19 van de richtlijn eisen als de beheerder een externe taxateur gebruikt en in het specifieke geval dat de beheerder de bewaarder als externe taxateur aanstelt.

Artikel 115j

Artikel 115j is gebaseerd op artikel 4:37l, vierde lid, van de wet en implementeert artikel 23, eerste lid en tweede lid, eerste volzin, van de richtlijn. Artikel 115j bepaalt welke informatie de beheerder van een beleggingsinstelling aan beleggers moet verstrekken voordat zij rechten van deelneming in die beleggingsinstelling verwerven.

Artikel 115k

Artikel 115k, eerste lid, geeft uitvoering aan artikel 4:37m, tweede lid, van de wet en implementeert artikel 23, tweede tot en met vijfde lid, van de richtlijn. Het betreft de informatie die door de beheerder van een beleggingsinstelling waarvan de rechten van deelneming in Nederland worden aangeboden, moet worden verstrekt aan deelnemers in die beleggingsinstelling. Op grond van artikel 23, derde lid, van de richtlijn behoeven beheerders die reeds op basis van het deel Gedragstoezicht Financiële Markten van de Wft een prospectus algemeen verkrijgbaar hebben gesteld niet aan de informatieverplichting, bedoeld in artikel 23, eerste en tweede lid, van de richtlijn te voldoen, voor zover die informatie reeds in het prospectus is opgenomen. Artikel 5:19a van de Wft bevat een delegatiegrondslag op basis waarvan bij dit prospectus dezelfde aanvullende gegevens moeten worden verstrekt.

Het tweede lid van artikel 115k bepaalt dat uitvoeringsmaatregelen met betrekking tot de inhoud van de informatie en de frequentie van de informatieverstrekking door de beheerder in acht dienen te worden genomen. Deze voorschriften zullen door de Europese Commissie middels gedelegeerde handelingen worden vastgesteld op basis van artikel 23, zesde lid, van de richtlijn. De uitvoeringsmaatregelen hebben betrekking op de informatie bedoeld in artikel 23, vierde en vijfde lid, van de richtlijn.

Artikel 115l

Artikel 115l, eerste lid, is gebaseerd op artikel 4:37n van de Wft en implementeert, tezamen met artikel 135a van het Bpr Wft, artikel 24 van de richtlijn. Op grond van dit artikel wordt de informatie vastgesteld die Nederlandse beheerders van beleggingsinstellingen moeten verstrekken aan de AFM met betrekking tot de door hem beheerde beleggingsinstellingen, hun beleggingen, de markten waarop zij actief zijn en de wijze waarop zij worden beheerd. De beheerder van een beleggingsinstelling dient de gegevens genoemd in artikel 24, eerste, tweede en vierde lid, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen, voor zover die leden op hem van toepassing zijn, aan de AFM te verstrekken. De beheerder van een beleggingsinstelling verstrekt bovendien, voor zover de Autoriteit Financiële Markten hierom verzoekt, alle gegevens genoemd in artikel 24, derde en vijfde lid, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen. Uit artikel 115l, tweede lid, volgt dat indien de in het eerste lid bedoelde gegevens reeds aan DNB zijn aangeleverd deze niet ook aan de AFM hoeven te worden verstrekt, tenzij de AFM hierom verzoekt. In dat geval zal DNB de in artikel 24 genoemde gegevens aan de AFM verstrekken op grond van artikel 1:90 Wft.

Artikel 115m

Artikel 115m, eerste lid, is gebaseerd op artikel 4:37o van de wet en implementeert artikel 22, tweede lid, van de richtlijn. Op grond van dit artikel wordt de informatie vastgesteld die Nederlandse beheerders van beleggingsinstellingen ten minste moeten opnemen in de jaarrekening en het jaarverslag. Hieronder valt ook informatie over de niet-beursgenoteerde onderneming waarover de beheerder zeggenschap heeft. Deze informatie wordt genoemd in artikel 29, tweede lid, van de richtlijn. Artikel 115m laat verslagleggingsverplichtingen in andere wet- of regelgeving onverlet.

De informatie, genoemd in artikel 22, tweede lid, van de richtlijn is tevens de informatie die op grond van artikel 5:25c, zesde lid, van de wet door uitgevende instellingen beschikbaar moet worden gesteld, met dien verstande dat uitgevende instellingen op grond van artikel 5:25c, zesde lid, van de wet de mogelijkheid hebben de informatie in een gelijktijdig met de financiële verslaggeving algemeen verkrijgbaar te stellen document beschikbaar te stellen.

Artikel 115n

Artikel 115n is gebaseerd op artikel 4:37t, eerste lid, van de wet en implementeert artikel 27, derde lid, van de richtlijn. Het betreft de informatie die door de beheerder moeten worden verstrekt aan een niet-beursgenoteerde uitgevende instelling, de aandeelhouders van die instelling en de AFM, indien een door hem beheerder beleggingsinstelling controle verkrijgt over die instelling.

Artikel 115o

Artikel 115o is gebaseerd op artikel 4:37u, eerste lid, van de wet en implementeert artikel 29, tweede lid, van de richtlijn. Het betreft informatie die moet worden opgenomen in het jaarverslag van een niet-beursgenoteerde uitgevende instelling indien een belegginginstelling controle over die uitgevende instelling verkrijgt. Op grond van onderdeel a van artikel 4:37u, eerste lid, dient de beheerder van die beleggingsinstelling de desbetreffende uitgevende instelling daartoe te verzoeken.

WW
Artikel 115p

In artikel 115p wordt de reikwijdte bepaald van deze paragraaf. De regels in deze paragraaf zijn van toepassing op alle beheerders van beleggingsinstellingen voor zover zij rechten van deelneming aanbieden aan niet-professionele beleggers in Nederland.

Artikel 115q

Iedere beheerder dient een beheerste en integere bedrijfsvoering te hebben ingevolge artikel 4:14 van de wet. Aanvullend wordt in het eerste lid van dit artikel geregeld dat een beheerder van een beleggingsinstelling die rechten van deelneming aanbiedt aan niet-professionele beleggers tevens dient te beschikken over een adequaat beleid dat een integere uitoefening van zijn bedrijf waarborgt. Dit artikel is ontleend aan artikel 4:11 van de wet. Het beleid van de beheerder zal moeten voorzien in de bewustwording, de bevordering en de handhaving van integer handelen binnen alle lagen van de onderneming. De beheerder zal aan de hand van analyse van de voor haar relevante integriteitsrisico’s het beleid op moeten stellen en vervolgens uitvoeren. Een belangrijk criterium bij het voorkomen van strafbare feiten en wetsovertredingen is of daardoor het vertrouwen in de beheerder of de financiële markten kan worden geschaad.

Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 4:11 van de wet.

De integere bedrijfsvoering wordt verder uitgewerkt in de artikelen 17, 19 en 20 van het Bgfo, welke artikelen in het tweede lid van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

In artikel 17 worden de stappen bepaald (risico’s analyseren, beleid maken, beleid toetsen en eventueel bijstellen) die een beheerder moet «doorlopen» om de omstandigheden en gebeurtenissen die gevolgen kunnen hebben voor de integere uitoefening van het bedrijf van de financiële onderneming te herkennen en te beheersen. Ingevolge artikel 19 maakt de behandeling en vastlegging van incidenten die een gevaar vormen voor de integere uitoefening van het bedrijf deel uit van het beleid met betrekking tot integriteit. Door het van overeenkomstige toepassing verklaren van artikel 20 Bgfo wordt geregeld dat een beheerder een onderbouwde beoordeling dient te maken van de betrouwbaarheid van alle personen die hij wil benoemen in een integriteitgevoelige functie. De beheerder dient ook de betrouwbaarheid van personen te beoordelen die werkzaamheden in een integriteitsgevoelige functie verrichten, anders dan op grond van een arbeidsovereenkomst.

Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij de artikelen 17, 19 en 20 Bgfo.

Artikel 115r

Als aanvullende voorwaarde worden in dit artikel eisen gesteld aan de vakbekwaamheid en deskundigheid van personen die belast zijn met het beheren van beleggingsinstellingen, waarvan de rechten van deelneming worden aangeboden aan niet-professionele beleggers. Vergelijkbare eisen worden in artikel 31 Bgfo gesteld in het kader van icbe’s. De betreffende personen dienen ingevolge het eerste lid over de nodige vakbekwaamheid en deskundigheid te beschikken om de hun toevertrouwde verantwoordelijkheid uit te oefenen. Dit betekent dat niet alleen klantmedewerkers maar ook medewerkers van zogenaamde back-offices deskundig dienen te zijn. Er hoeft geen arbeidsrelatie te bestaan tussen de desbetreffende onderneming en de medewerker. De organisatorische eis geldt ook indien medewerkers op basis van een uitzend- of detacheringsrelatie of een overeenkomst tot het verrichten van diensten voor de beheerder diensten verrichten. De invulling van de vakbekwaamheid, kennis en deskundigheid wordt overgelaten aan de beheerder.

Op grond van het tweede lid wordt in dit verband rekening gehouden met de aard, omvang en risico’s van de beheerder en zijn werkzaamheden. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 31 Bgfo.

Artikel 115s

In dit artikel worden aanvullende eisen opgenomen aan de bedrijfsvoering van een beheerder. Artikel 4:14 van de wet is reeds van toepassing op beheerders van beleggingsinstellingen. De uitwerking van dit artikel in artikel 34 Bgfo geldt alleen voor icbe’s, maar een aantal relevante eisen worden in dit artikel van overeenkomstige toepassing verklaard op beheerders van beleggingsinstellingen die rechten van deelneming aanbieden aan niet-professionele beleggers.

De in onderdeel a bedoelde functiescheidingen zien op:

  • een scheiding tussen het commerciële gedeelte waarin de contacten met de beleggers in de beleggingsinstelling zijn ondergebracht (front office) en het administratieve gedeelte (back office) van de beheerder;

  • een scheiding binnen de administratieve organisatie tussen het gedeelte dat de transacties afwikkelt en verwerkt en het gedeelte dat de controle daarop uitvoert; en

  • een scheiding tussen het administratieve gedeelte van de beheerder en de procuratie.

Indien het aantal medewerkers niet toereikend is om functiescheiding te realiseren kan gedacht worden aan het inschakelen van een raad van commissarissen, de externe accountant, het uitbesteden van taken of, bij een beleggingsmaatschappij, het benoemen van een bewaarder met de functie en de taken zoals de wet die voorschrijft voor beleggingsfondsen.

De onderdeel b ziet op de bepaling van de intrinsieke waarde van de beleggingsinstelling. Daarbij is op grond van de richtlijn onder andere van belang dat er een functiescheiding bestaat; degene(n) die zich met de bepaling van de intrinsieke waarde bezig houdt (houden) dient (dienen) zich niet met het beleggingsbeleid, de uitvoering van het beleggingsbeleid en de controle daarop bezig te houden. Op grond van onderdeel c zal voor zover mogelijk een deugdelijke administratie van de deelnemers moeten worden gevoerd. Het zal niet altijd mogelijk zijn een dergelijke administratie te voeren, vooral niet indien sprake is van een aan een gereglementeerde markt genoteerde beleggingsinstelling.

Het tweede lid geeft nadere invulling aan onderdeel b van het eerste lid. De subadministraties dienen minimaal een maal per maand aan te worden gesloten met de saldibalans. Hierdoor wordt het risico van verschillen tussen de gebruikte subsystemen en de grootboekadministraties verkleind. Onder subadministraties wordt verstaan: administraties waarbij veelal op dagbasis mutaties worden doorgevoerd. Daarbij kan gedacht worden aan de effectenadministratie, de derivatenadministratie en de deelnemersadministratie.

Het derde lid bevat het vereiste dat de beheerder ook wat de gedragsaspecten betreft moet voorzien in een afzonderlijke inrichting van de bedrijfsvoering voor iedere door hem beheerde beleggingsinstelling. In de bedrijfsvoering van de beheerder moet een scheiding worden aangebracht tussen de administratie van de beheerder zelf en van de diverse beleggingsinstellingen die hij beheert. Hiermee wordt voorkomen dat de administraties van de verschillende beleggingsinstellingen ondoorzichtig worden.

Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 34 Bgfo.

Artikel 115t

Een beheerder die rechten van deelneming aanbiedt aan niet-professionele beleggers, dient deze beleggers adequaat te behandelen. Onderdeel van een adequate behandeling van deze beleggers is een goede behandeling van hun eventuele klachten. Een beheerder dient zorg te dragen voor een adequate behandeling van klachten van niet-professionele beleggers. In dit kader dient een beheerder te beschikken over een interne klachtenprocedure, gericht op een spoedige en zorgvuldige behandeling van klachten. Bovendien dient de beheerder aangesloten te zijn bij een door de Minister van Financiën erkende geschilleninstantie die geschillen behandelt met betrekking tot zijn financiële diensten of financiële producten, tenzij er geen zodanige geschilleninstantie is. Deze verplichting is ontleend aan artikel 4:17 van de wet. Deze wettelijke bepaling is verder uitgewerkt in Hoofdstuk 7 van het Bgfo Wft. De interne klachtenprocedure dient aan dezelfde voorwaarden te voldoen als de klachtenprocedure van andere financiële ondernemingen die onder de reikwijdte van artikel 4:17 van de wet vallen. Daarom is in het tweede lid bepaald dat de artikelen 40 tot en met 44 van het Bgfo van overeenkomstige toepassing zijn. Voor een toelichting bij deze bepalingen wordt verwezen naar de toelichting bij de betreffende artikelen.

Artikel 115u

In artikel 12, eerste lid, laatste zin, van de richtlijn is bepaald dat geen enkele belegger een voorkeursbehandeling ten deel mag vallen, tenzij deze voorkeursbehandeling in het reglement of de statuten van de beleggingsinstelling in kwestie wordt vermeld. Artikel 83a van dit besluit ter implementatie van de richtlijn bepaalt dat een beheerder bij de behandeling van de deelnemers in de beleggingsinstelling onder meer de in artikel 12, eerste lid, laatste zin, van de richtlijn gestelde regels in acht neemt. De uitzondering dat een voorkeursbehandeling toelaatbaar is mits dit in het reglement of de statuten van de beleggingsinstelling in kwestie wordt vermeld, wordt niet toegestaan voor het aanbieden van rechten van deelneming aan niet-professionele beleggers. In artikel 115u wordt geregeld dat, in afwijking van artikel 83a, een beheerder deelnemers onder vergelijkbare omstandigheden op gelijke wijze dient te behandelen, zoals ook geldt voor icbe’s op grond van artikel 83, tweede lid.

Artikel 115v

Ingevolge de richtlijn dient een beheerder van een beleggingsinstelling te voldoen aan verschillende informatieverplichtingen. Aanvullend wordt in het eerste lid van artikel 115v geregeld dat een beheerder van een beleggingsinstelling die rechten van deelneming aanbiedt aan niet-professionele beleggers dient te beschikken over een website. Dit artikel is ontleend aan artikel 4:46 van de wet.

Ingevolge het tweede lid dient de beheerder bovendien te verwijzen naar deze website in zijn prospectus, in de halfjaarcijfers, het jaarverslag van de beheerder en het jaarverslag van de door hem beheerde beleggingsinstellingen. Dit draagt er aan bij dat de website gemakkelijk te vinden is voor niet-professionele beleggers.

Het derde lid is ontleend aan artikel 4:46a van de wet. Dit lid verplicht de beheerder om de intrinsieke waarde van de rechten van deelneming te bepalen wanneer de beleggingsinstelling deelnemingsrechten aanbiedt, in- of verkoopt of de waarde terugbetaalt. Deze intrinsieke waarde moet hij vervolgens onverwijld op zijn website publiceren, onder vermelding van het moment waarop de bepaling van de intrinsieke waarde plaatsvond. Zo wordt voorkomen dat niet-professionele beleggers op basis van verouderde financiële informatie deelnemingsrechten (ver)kopen.

In het vierde lid worden de artikelen 4:46, tweede en vierde lid, 4:49, eerste lid, van de wet en artikel 50, eerste en tweede lid, van het Bgfo van overeenkomstige toepassing verklaard. De beheerder dient over alle door hem beheerde beleggingsinstellingen een prospectus op zijn website beschikbaar te houden. De beheerder dient de informatie op de website, voor zover relevant, te rangschikken per afzonderlijke door hem beheerde beleggingsinstelling. Daarnaast dient de beheerder op de website te vermelden dat van de daar gepubliceerde informatie desgewenst een afschrift wordt verstrekt aan de niet-professionele belegger en, indien van toepassing, welke kosten daaraan verbonden zijn. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de memorie van toelichting bij de artikelen 4:46, tweede en vierde lid, en 4:49, eerste lid, van de wet.

Op zijn website dient de beheerder verschillende informatie beschikbaar te houden. De betreffende informatie is opgenomen in artikel 50, eerste en tweede lid, van het Bgfo. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 50, eerste tot en met derde lid, van het Bgfo.

Artikel 115w

In het eerste lid is geregeld dat een beheerder op zijn website de voorwaarden beschikbaar houdt die gelden tussen een door hem beheerde beleggingsinstelling en de deelnemers.

Het tweede lid bepaalt dat artikel 4:47, tweede en derde lid, van de wet en artikel 116b van overeenkomstige toepassing zijn, met dien verstande dat de informatie alleen op de website van de beheerder gepubliceerd dient te worden. Het is niet verplicht om de informatie te verspreiden via een advertentie in een landelijk dagblad of aan het adres van iedere deelnemer.

Hieruit volgt dat de beheerder een (voorstel tot) wijziging altijd bekend dient te maken en dient toe te lichten op zijn website. Toezending van (het voorstel tot) de wijziging aan de toezichthouder geschiedt ter informatie; de toezichthouder heeft geen instemmingsrecht. Uiteraard kan de toezichthouder in het kader van zijn toezichthoudende taak nagaan of de wijziging in lijn is met de wet en het besluit en zo nodig optreden tegen een strijdige wijziging door het geven van een aanwijzing of een last onder dwangsom.

In het van overeenkomstige toepassing verklaarde artikel 116b is bepaald welke informatie in ieder geval in de mededeling op de website moet worden opgenomen. Op deze manier wordt gewaarborgd dat de deelnemers adequaat worden geïnformeerd.

In het derde lid wordt artikel 4:47, vierde en vijfde lid, van de wet van overeenkomstige toepassing verklaard. Indien door de wijziging van de voorwaarden rechten of zekerheden van de deelnemers worden verminderd, lasten aan de deelnemers worden opgelegd of door de wijziging het beleggingsbeleid van de beleggingsinstelling wijzigt, mag de wijziging tegenover de deelnemers niet ingeroepen worden voordat één maand is verstreken na de bekendmaking van die wijziging, en kunnen de deelnemers binnen deze periode onder de gebruikelijke voorwaarden uittreden.

Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 47 van de wet en artikel 116b van het Bgfo.

Artikel 115x

De voorwaarden waaraan het prospectus ingevolge de richtlijn dient te voldoen zijn opgenomen in artikel 4:37l van de wet en artikel 115j van dit besluit. Daarenboven dient het prospectus voor niet-professionele beleggers bovendien aan een aantal aanvullende eisen te voldoen, die zijn ontleend aan artikel 4:49, tweede lid, onderdelen b en c, van de wet. Op grond van artikel 4:37l, vijfde lid, zijn het eerste tot en met vierde lid van artikel 4:37l, van de wet en de artikelen 115j en 115x van dit besluit niet van toepassing op beheerders van beleggingsinstellingen die beleggingsinstellingen beheren waarvan de rechten van deelneming verhandelbaar zijn en niet op verzoek van de deelnemers ten laste van de activa direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald, voor zover de beleggingsinstelling ingevolge het deel Gedragstoezicht financiële markten van de wet een prospectus dient op te stellen.

In het eerste lid is in onderdeel a bepaald dat de prospectus verschillende gegevens dient te bevatten. Dit onderdeel is ontleend aan artikel 118 Bgfo en bijlage I. De prospectus dient de gegevens uit bijlage I te bevatten, met uitzondering van de onderdelen waarvoor de richtlijn al een informatieverplichting bevat en de onderdelen die zien op het beleggingsbeleid van icbe’s. Ook bevat de bijlage I in de onderdelen 3.2, 4.7 en 5.12 verplichtingen om informatie aan de deelnemers toe te zenden of te publiceren in een landelijk dagblad en de informatie op de website te publiceren. In de aanvullende voorwaarden wordt alleen geregeld dat informatie op de website gepubliceerd dient te worden. Dit laatste is dan ook het enige dat vermeld hoeft te worden in het prospectus ingevolge onderdeel b.

In onderdeel c is opgenomen dat het prospectus de gegevens dient te bevatten die voor beleggers noodzakelijk zijn om zich een oordeel te vormen over de beleggingsinstelling en de daaraan verbonden kosten en risico’s. Dit betekent dat de beheerder verantwoordelijk is voor de inhoud van het prospectus en daarop kan worden aangesproken.

In onderdeel d is opgenomen dat het prospectus een verklaring van de beheerder dient te bevatten dat hijzelf, de beleggingsinstelling en de eventueel daaraan verbonden bewaarder voldoen aan de bij of krachtens deze wet gestelde regels en dat het prospectus voldoet aan de bij of krachtens deze wet gestelde regels.

In onderdeel e is bepaald dat in het prospectus daarnaast een mededeling van een accountant, onder vermelding van zijn naam en kantooradres, is opgenomen dat het prospectus de ingevolge deze wet voorgeschreven gegevens bevat.

Het tweede lid bepaalt dat de AFM kan verlangen dat het prospectus in één of meer door haar te bepalen talen beschikbaar wordt gesteld indien dit, gelet op de voorgenomen verspreiding van het prospectus, noodzakelijk is voor een adequate informatieverschaffing aan het publiek.

Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 49 van de wet.

In het derde lid wordt artikel 118, tweede en derde lid van overeenkomstige toepassing verklaard. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 118 van het Bgfo.

Artikel 115y

In artikel 4:37o van de wet is bepaald dat een beheerder ingevolge de richtlijn binnen zes maanden na afloop van het boekjaar aan de Autoriteit Financiële Markten een jaarrekening en een jaarverslag dienen te verstrekken van de door hem beheerde beleggingsinstellingen. Als aanvullende voorwaarde inzake het aanbieden van rechten van deelneming aan niet-professionele beleggers, is in het eerste lid bepaald dat ook de beheerder en bewaarder een jaarverslag en jaarrekening dienen te verstrekken aan de AFM. Een beheerder of bewaarder verstrekt binnen zes maanden na afloop van het boekjaar aan de AFM een jaarrekening, een jaarverslag en overige gegevens als bedoeld in de artikelen 361, eerste lid, 391, eerste lid, onderscheidenlijk 392, eerste lid, onderdelen a tot en met h, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

Het tweede lid is ontleend aan artikel 120, vierde lid, van het Bgfo. De beheerder verstrekt de jaarrekening, het jaarverslag en de overige gegevens, bedoeld in het eerste lid wat de indeling en inhoud betreft, in de vorm waarin deze zijn opgemaakt krachtens Titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of de internationale jaarrekeningstandaarden. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 120, vierde lid, Bgfo.

In het derde lid is geregeld dat binnen zes maanden na afloop van het boekjaar de jaarrekening, het jaarverslag en de overige gegevens, bedoeld in het eerste lid, openbaar worden gemaakt door publicatie op de website.

Ook de jaarrekeningen en jaarverslagen die op grond van artikel 4:37o worden opgesteld, dient de beheerder te publiceren op zijn website ingevolge het vierde lid.

In het vijfde lid is een aanvullende voorwaarde opgenomen ten aanzien van de inhoud van het jaarverslag, als bedoeld in artikel 4:37o. De jaarverslagen betreffende beleggingsinstellingen, waarvan de rechten van deelneming worden aangeboden aan niet-professionele beleggers, dienen een zogenaamde in control verklaring te bevatten. Deze voorwaarde is ontleend aan het bestaande artikel 121, eerste lid, Bgfo en verlangt dat de beheerder in het jaarverslag verantwoording aflegt over het functioneren van de bedrijfsvoering van de beleggingsinstelling. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 121 Bgfo.

Op grond van het zesde lid dient een beheerder binnen negen weken na afloop van de eerste helft van het boekjaar zijn halfjaarcijfers en de halfjaarcijfers van de door hem beheerde beleggingsinstellingen te verstrekken aan de AFM en openbaar te maken door publicatie op zijn website (zevende lid). Het zesde lid is ontleend aan artikel 4:51, tweede lid van de wet en het zevende lid is ontleend aan artikel 4:52, tweede lid, van de wet.

Verstrekking aan de AFM impliceert de verplichting deze halfjaarcijfers op te maken.

Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de memorie van toelichting bij de artikelen 4:51 en 4:52 van de wet.

De jaarstukken en halfjaarcijfers vervullen een belangrijke rol in de informatieverschaffing aan de (potentiële) deelnemers in een beleggingsinstelling. Op grond van deze gegevens kunnen zij zich een oordeel vormen over de ontwikkeling en resultaten van de beleggingsinstelling.

In het achtste lid is geregeld dat de informatie die op grond van dit artikel openbaar dient te worden gemaakt op de website van de beheerder, bovendien ten minste drie jaar beschikbaar gehouden dient te worden op deze website.

In het negende lid worden de artikelen 122 tot en met 125 van overeenkomstige toepassing verklaard. De toelichting op de balans en winst- en verliesrekeningen dient de gegevens te bevatten zoals bedoeld in de artikelen 122 tot en met 124 Bgfo. Hierdoor dienen de halfjaarcijfers, bedoeld in het vijfde lid, de gegevens te bevatten als bepaald in artikel 125 Bgfo. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij de betreffende artikelen.

In het tiende lid worden de beheerders van beleggingsinstellingen die beleggingsinstellingen beheren die onder de reikwijdte van de richtlijn transparantie vallen, uitgezonderd van het toepassingsbereik van dit artikel. Op beleggingsinstellingen waarvan de rechten van deelneming niet op verzoek van de deelnemers ten laste van de activa direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald (zogenoemde closed-end beleggingsinstellingen) en die zijn toegelaten tot de handel op een in Nederland gelegen of functionerende gereglementeerde markt, is hoofdstuk 5.1a van de Wft van toepassing.

Op grond van het elfde lid heeft de AFM de bevoegdheid om ontheffing te verlenen van één of meer verplichtingen in dit artikel.

Artikel 115z

Artikel 115z is ontleend aan artikel 4:53 van de weten biedt de AFM de mogelijkheid om op te treden wanneer verwarring of misleiding is te duchten in verband met de naam van een beheerder of de door hem beheerde beleggingsinstellingen. In dat geval kan de AFM verlangen dat de betreffende naam wordt gewijzigd of een verklarende vermelding aan de naam wordt toegevoegd. Dit ter bescherming van het publiek tegen misleiding omtrent de aard van het product. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 4:53 van de wet.

Artikel 115aa

Artikel 115aa is ontleend aan artikel 4:55 van de wet. Op grond van dit artikel dient de beheerder van een open end beleggingsinstelling onverwijld het opschorten van de inkoop of terugbetaling van deelnemingsrechten in die beleggingsinstelling te melden aan de AFM waar de rechten van deelneming in de beleggingsinstelling worden verhandeld. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 4:55 van de wet.

Artikel 115bb

Artikel 115bb en de daarmee samenhangende technische aanpassingen van artikel 65, 65a en 66a van het Bgfo hangen samen met de uitsplitsing van het begrip «beleggingsinstelling» naar de begrippen «beleggingsinstelling» en «icbe». De verplichtingen rond het opnemen en verstrekken van essentiële beleggersinformatie blijven specifiek voor icbe’s gehandhaafd in de artikelen 65, 65a en 66a van het Bgfo, maar wordt voor beheerders van beleggingsinstellingen die aan retail-beleggers aanbieden «overgeheveld» naar artikel 115bb. Inhoudelijk wijzigen de verplichtingen niet.

Artikel 115cc

Dit artikel breidt het zogenaamde cold-calling verbod uit naar beheerders van beleggingsinstellingen, die aanbieden aan niet-professionele beleggers. Dit artikel is ontleend aan artikel 82, waarin het betreffende verbod is opgenomen voor beheerders van icbe’s. Een beheerder benadert personen die geen professionele belegger zijn, die geen deelnemer zijn in de beleggingsinstelling, direct noch indirect in persoon, anders dan door middel van een techniek voor communicatie op afstand als bedoeld in artikel 81, tenzij de betrokkene daarmee vooraf uitdrukkelijk schriftelijk dan wel elektronisch mee heeft ingestemd; of de betrokkene in het contact slechts informatiemateriaal wordt aangeboden. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 82 Bgfo.

Artikel 115dd

In dit artikel wordt het zogenoemde churning-verbod in artikel 83, derde lid, Bgfo dat geldt voor beheerders van icbe’s, tevens van toepassing verklaard op beheerders van beleggingsinstellingen die rechten van deelneming aanbieden aan niet-professionele beleggers. Dit verbod houdt in dat door of namens een beleggingsinstelling geen transacties mogen worden uitgevoerd voor haar rekening met een zodanige frequentie of van een zodanige omvang dat dit gezien de omstandigheden kennelijk slechts strekt tot bevoordeling van de beheerder, de beleggingsinstelling of met de beheerder, of bewaarder gelieerde partijen.

XX

De nieuwe paragraaf 10.3.2. bevat het nieuwe opschrift voor de artikelen 116 tot en met 147dd, die allen betrekking hebben op icbe’s. In deze paragraaf zijn de bepalingen opgenomen die voorheen golden voor beleggingsinstellingen en icbe’s, maar niet langer gelden voor beleggingsinstellingen, omdat de richtlijn een eigen afwijkende regeling kent of geen vergelijkbare bepaling bevat. Deze bepalingen blijven wel van toepassing op icbe’s. Ook bevat de paragraaf de regels die reeds specifiek aanvullend golden voor icbe’s (die al waren opgenomen in paragraaf 10.3.2.).

YY

Artikel 116 is niet meer van toepassing op (beheerders en bewaarder van) beleggingsinstellingen, omdat de richtlijn een aparte bepaling bevat over de overeenkomst inzake beheer en bewaring, die is geïmplementeerd in artikel 4:37f van de wet en artikel 115e. Het artikel blijft wel van toepassing op (beheerders en bewaarders van) icbe’s.

ZZ

Deze wijziging houdt verband met het nieuwe begrip «icbe».

AAA en BBB

Door deze wijzigingen zijn de artikelen 116b en 118 niet meer van toepassing op (beheerders van) beleggingsinstellingen. De artikelen blijven wel van toepassing op (beheerders van) icbe’s. Artikel 116b is niet van toepassing op beleggingsinstellingen, omdat de richtlijn geen vergelijkbare bepaling bevat. De richtlijn kent daarnaast eigen regels ten aanzien van de prospectus, die zijn geïmplementeerd in artikel 4:37l van de wet en artikel 115j. Artikel 118 geldt daarom voortaan alleen nog inzake icbe’s.

CCC

Artikel 119 is niet meer van toepassing op (beheerders en bewaarder van) beleggingsinstellingen, omdat de richtlijn aparte eisen stelt aan jaarverslagen en jaarrekeningen, die zijn geïmplementeerd in de artikelen 4:37o en 4:37u van de wet, 115m en 115o. Het artikel blijft wel van toepassing op (beheerders en bewaarders van) icbe’s.

DDD en EEE

De artikelen 120 en 121 zijn niet meer van toepassing op (beheerders van) beleggingsinstellingen, omdat de richtlijn aparte eisen stelt aan jaarverslagen en jaarrekeningen, die zijn geïmplementeerd in de artikelen 4:37o en 4:37u van de wet, 115m en 115o. De artikelen blijven wel van toepassing op (beheerders van) icbe’s.

FFF

Artikel 122 is niet meer van toepassing op beleggingsinstellingen en beleggingsmaatschappijen, omdat de richtlijn aparte eisen stelt aan jaarverslagen en jaarrekeningen, die zijn geïmplementeerd in de artikelen 4:37o en 4:37u van de wet, 115m en 115o. Het artikel blijft wel van toepassing op icbe’s en maatchappijen voor collectieve belegging in effecten.

GGG en HHH

De artikelen 123 en 124 zijn niet meer van toepassing op (beheerders van) beleggingsinstellingen en beleggingsmaatschappijen, omdat de richtlijn aparte eisen stelt aan jaarverslagen en jaarrekeningen, die zijn geïmplementeerd in de artikelen 4:37o en 4:37u van de wet, 115m en 115o. De artikelen blijven wel van toepassing op icbe’s en maatchappijen voor collectieve belegging in effecten. In een aantal gevallen blijven de artikelen 123 en 124 van toepassing op beleggingsinstellingen en icbe’s. Het betreft dan niet een verplichting van die beleggingsinstellingen of icbe’s zelf, maar een verplichting van een icbe die in die beleggingsinstellingen of icbe’s belegt.

III

Artikel 125 is niet meer van toepassing op beleggingsinstellingen, beleggingsmaatschappijen en beleggingsfondsen, omdat de richtlijn geen vergelijkbare bepaling kent. Het artikel blijft wel van toepassing op icbe’s, maatchappijen voor collectieve belegging in effecten en fondsen voor collectieve belegging in effecten.

JJJ

Het opschrift van paragraaf 10.3.2 vervalt, omdat de artikelen in deze paragraaf worden samengevoegd met een aantal bestaande artikelen uit paragraaf 10.3.1., die voortaan van toepassing zijn op icbe’s. De artikelen komen te staan in een nieuwe paragraaf 10.3.2.

KKK, LLL, MMM en NNN

Alle wijzigingen in de betreffende artikelen houden verband met het nieuwe begrip «icbe» en de wijziging van bepaalde begrippen (beleggingsmaatschappij naar maatschappij voor collectieve belegging in effecten en beheerder naar beheerder van een icbe).

OOO

De wijzigingen in artikel 130 houden verband met de wijziging van een aantal begrippen in de Wft en het nieuwe begrip icbe’s. Zo is de definitie van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen vervangen door de definitie van richtlijn instellingen voor collectieve belegging in effecten.

PPP, QQQ, RRR, SSS, TTT en UUU

Alle wijzigingen in de artikelen 131, 133, 139, 140, 141 en 146 houden verband met de nieuwe begrippen «icbe», «master-icbe» en «feeder-icbe» en de wijziging van de begrippen beleggingsinstelling, beleggingsmaatschappij, beleggingsfonds en beheerder.

VVV

Alle wijzigingen in het opschrift van subparagraaf 10.3.2.1 en de daarin opgenomen artikelen houden verband met de nieuwe begrippen «icbe», «master-icbe» en «feeder-icbe».

WWW

Alle wijzigingen in het opschrift van subparagraaf 10.3.2.2 en de daarin opgenomen artikelen houden verband met het nieuwe begrip «icbe».

XXX

De wijziging van artikel 147z houdt verband met de introductie van het nieuwe begrip «maatschappij voor collectieve belegging in effecten».

YYY

Artikel 166 wordt aangepast in verband met de wijziging van het begrip «beleggingsinstelling» en in verband met het nieuwe begrip «icbe».

ZZZ

Artikel 173 wordt ingetrokken, omdat deze overgangsbepaling thans geen relevantie meer heeft.

AAAA, BBBB en CCCC

Alle wijzigingen in de bijlagen G, H en I houden verband met de wijziging van bepaalde begrippen en het nieuwe begrip «icbe». Bepaalde onderdelen van bijlage I dienen tevens opgenomen te worden in de prospectus die wordt verstrekt bij het aanbieden van rechten van deelneming aan niet-professionele beleggers. Dit is geregeld in artikel 115x. Daarom behoort bijlage I voortaan tevens bij artikel 115x. Er vindt geen inhoudelijke aanpassing van de bijlagen plaats.

Artikel II (Besluit Bestuurlijke boetes)

De wijzigingen in dit onderdeel voorzien in een aanpassing van het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector naar aanleiding van het wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn voor beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen (Kamerstukken II, 2011/12, 33 235, nr. 2) en onderhavig besluit. Bij het vaststellen van de boetecategorie is de indeling aangehouden zoals deze is opgenomen in het algemeen deel van de memorie van toelichting op de Wet wijziging boetestelsel financiële wetgeving (Kamerstukken II, 2007/08, 31 458, nr. 3).

De wijzigingen hangen samen met de technische wijzigingen van de Wet financieel toezicht en onderliggende besluiten naar aanleiding van de implementatie van de richtlijn. Veel bestaande normen voor beheerders van icbe’s worden ondergebracht in afzonderlijke artikelen, die dus apart beboetbaar moeten worden gesteld. Uiteraard verandert de boetecategorie voor deze normen niet. Daarnaast zijn in een aparte paragraaf normen opgenomen voor beheerders van beleggingsinstellingen die aan retail-beleggers aanbieden. Deze normen zijn vergelijkbaar met de normen die gelden voor icbe’s en kennen dus per norm een boetecategorie vergelijkbaar met de boetecategorie voor de norm die voor een icbe geldt.

Overigens zijn delegatiegrondslagen die geen norm bevatten, niet beboetbaar. Daarnaast hoeft ook niet elke norm beboetbaar gesteld te worden. Zo is de consequentie voor een beheerder die niet alle benodigde gegevens aanlevert voor een vergunning, dat de vergunning niet verstrekt kan worden. Een geregistreerde beheerder die verzuimt te melden dat hij vergunningplichtig is geworden (artikel 2:66, vierde lid van het wetsvoorstel) is niet beboetbaar gesteld voor het nalaten van een melding, maar is op grond van artikel 2:65 van de wet beboetbaar voor het zonder vergunning beheren van een beleggingsinstelling.

Artikel III (Besluit prudentiële regels Wft)

A en B

Deze wijzigingen houden verband met het nieuwe begrip «icbe».

C

Het eerste lid van artikel 26 wordt aangepast in verband met de wijziging van het begrip «bewaarder». Voorts is dit lid door deze wijziging niet meer van toepassing op beheerders van een beleggingsinstelling. Het lid blijft wel van toepassing op beheerders van icbe’s. De eisen met betrekking tot het risicobeheer voor een beheerder van een beleggingsinstelling worden geregeld in artikel 26.1.

Het tweede lid betreft een technische wijziging in verband met de wijziging van de definitie van beleggingsinstelling. De eisen met betrekking tot liquiditeit in de artikelen 26, derde lid, 109, eerste lid, en 112 Bpr gaan echter niet gelden voor beleggingsinstellingen (nieuwe definitie), maar blijven alleen gelden voor icbe’s. Het specifieke regime m.b.t. liquiditeitsbeheer in de richtlijn wordt geïmplementeerd in artikel 26.1 Bpr.

Aangezien het nieuwe artikel 26, derde lid, alleen gaat gelden icbe’s is de toevoeging «waarvan de rechten van deelneming op verzoek van de deelnemers ten laste van de activa direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald» niet langer nodig. Dit vloeit namelijk direct voort uit de definitie van een icbe (zie artikel 1:1 van de wet).

D

Dit artikel implementeert de artikelen 15 en 16 van de richtlijn. Zoals reeds is aangegeven in de toelichting bij artikel 33a Bgfo bevat artikel 15 zowel bepalingen die prudentiële belangen als gedragsmatige belangen beogen te beschermen. Voor zover artikel 15 prudentiele belangen beoogt te beschermen zijn deze geïmplementeerd in het onderhavige artikel. Deze afbakening tot het beleid dat gericht is op de prudentiële aspecten van het risicobeheer blijkt uit de gekozen formulering. Het eerste lid hanteert de formulering «risico’s die de soliditeit van die instellingen kunnen aantasten». Deze formulering sluit aan op de formulering in artikel 3:17, tweede lid, onderdeel c, van de wet. Dit betekent dat op basis van artikel 1:24 De Nederlandsche Bank (DNB) als prudentieel toezichthouder toezicht houdt op de naleving van deze bepalingen.

In het onderhavige artikel is ook een verwijzing opgenomen naar artikel 16 van de richtlijn over liquiditeitsbeheer. Artikel 16 van de richtlijn stelt geen kwantitatieve normen ten aanzien van de minimale omvang van de liquiditeit van beleggingsinstellingen, maar verplicht de beheerder om t.a.v. de beleggingsinstellingen die hij beheert beleid te voeren dat er op gericht is om te waarborgen dat de beleggingsstrategie en het terugbetalingsbeleid in lijn zijn met het liquiditeitsprofiel van een beleggingsinstelling. Omdat het liquiditeitsbeheer als bedoeld in de richtlijn niet kwantitatief, maar kwalitatief van aard is, is ervoor gekozen om het liquiditeitsbeheer te scharen onder de beheerste bedrijfsvoering (artikel 3:17, tweede lid, onderdeel c, van de wet).

E

Met de implementatie van de richtlijn worden de kapitaaleisen in artikel 48 voor beheerders van belegginginstellingen, met uitzondering van de aanvullende vermogenseisen met betrekking tot beroepsaansprakelijkheidsrisico’s (zie ook artikel 63a), gelijk aan de kapitaalseisen voor beheerders van icbe’s. Dit betekent € 125.000 ongeacht het beheerd vermogen plus 0,02% van het beheerd vermogen boven de € 250 miljoen (zie artikel 63 Bpr). Hierbij geldt wel dat de totale kapitaalseis nooit groter is dan € 10 miljoen. Tot op heden geldt voor beheerders van een beleggingsinstelling een vermogenseis van € 225.000 indien het beheerde vermogen groter is dan € 250 miljoen (huidige onderdeel c) en € 125.000 indien het beheerde vermogen kleiner is dan € 250 miljoen (huidige onderdeel d). Met de implementatie van deze richtlijn wordt de kapitaalseis dus voor beheerders van een beleggingsinstelling € 125.000 net als voor beheerders van icbe’s. Daarom worden de onderdelen c en d aangepast. Het oude onderdeel c vervalt hierbij feitelijk en de eis voor de twee typen beheerders wordt in twee verschillende onderdelen opgenomen. Daarnaast wordt de aanvullende eis van 0,02% van het beheerd vermogen boven de € 250 miljoen in artikel 63 ook op niet-icbe-beheerders toegepast. Voor beleggingsmaatschappijen die geen aparte beheerder hebben wordt de vermogenseis net als bij vergelijkbare icbe’s € 300.000. Dit is geïmplementeerd in onderdeel e.

Het tweede lid wordt aangepast in verband met de wijziging van het begrip «bewaarder». Aan een bewaarder van een beleggingsinstelling en een bewaarder van een icbe worden dezelfde prudentiële eisen gesteld.

F

Met de implementatie van de richtlijn worden de kapitaalseisen voor beheerders van belegginginstellingen, met uitzondering van de aanvullende vermogenseisen met betrekking tot beroepsaansprakelijkheidsrisico’s (zie artikel 63a), gelijk aan de kapitaalseisen voor beheerders van icbe’s(zie ook de toelichting bij artikel 48). Met het oog hierop wordt artikel 50 aangepast. Daarnaast worden enkele wijzigingen doorgevoerd in verband met de wijziging van enkele begrippen.

Tot op heden stonden in artikel 50, eerste lid, de beleggingsmaatschappij afzonderlijk benoemd. Gelet op artikel 1:13, tweede lid, van de wet, was dit overbodig. Ook in de nieuwe situatie is dit gelet op (het nieuwe) artikel 1:13, tweede lid, van de wet niet nodig.

G

Met de implementatie van deze richtlijn worden de kapitaalseisen voor beheerders van belegginginstellingen, met uitzondering van de aanvullende vermogenseisen met betrekking tot beroepsaansprakelijkheidsrisico’s (zie artikel 63a), gelijk aan de kapitaalseisen voor beheerders van beleggingsinstellingen (zie ook de toelichting bij artikel 48). De zinsnede «beheerder, die geen beheerder is van een instelling voor collectieve belegging in effecten en die een vermogen van ten minste € 250 miljoen beheert» hoeft daarom niet langer in artikel 51 opgenomen te worden. Alle beheerders worden in de nieuwe situatie in artikel 50 opgenomen.

Voorts wordt dit artikel aangepast in verband met de wijziging van het begrip «bewaarder».

H

Met de implementatie van de richtlijn worden de kapitaalseisen voor beheerders van belegginginstellingen, met uitzondering van de aanvullende vermogenseisen met betrekking tot beroepsaansprakelijkheidsrisico’s, gelijk aan de kapitaalseisen voor beheerders van icbe’s. In dit verband wordt verder verwezen naar de toelichting bij artikel 48. De aanpassing in het tweede lid betreft een technische wijziging in verband met de wijziging van enkele definities.

I

Dit artikel strekt ter implementatie van artikel 9, zevende tot en met negende lid, van de richtlijn. Deze eisen gelden in aanvulling op de vermogenseisen geldend op grond van artikel 48, eerste lid, onderdelen c en e, en artikel 63. Op grond van de richtlijn moeten externe beheerders en interne beheerders ter dekking van beroepsaansprakelijkheidsrisico’s ofwel beschikken over aanvullend eigen vermogen, of beschikken over een beroepsaansprakelijkheidsverzekering. De eisen waaraan het vermogen of de verzekering moet voldoen zijn opgenomen in het zevende tot en met negende lid van artikel 9 van de richtlijn en zullen op basis van de gedelegeerde handelingen ingevolge het negende lid verder worden uitgewerkt.

De eisen gelden voor zowel een beheerder van beleggingsinstelling, als voor een beleggingsmaatschappij die geen aparte beheerder heeft. Deze eisen gelden op grond van de richtlijn instellingen voor collectieve beleggingen in effecten niet voor een beheerder van een icbe en maatschappijen voor collectieve belegging in effecten.

Het tiende lid van artikel 9 behoeft overigens geen implementatie, dit vloeit voort uit de wetssystematiek. De vermogenseisen voor een beheerder van een beleggingsinstelling en van een beheerder van een icbe zijn, met uitzondering van het eventueel vereist bijkomende vermogen vanwege beroepsaansprakelijkheidsrisico’s, gelijk. Indien een beheerder zowel een beheerder van een beleggingsinstelling is als een beheerder van een icbe, behoeft deze beheerder niet € 250.000 eigen vermogen te hebben in plaats van € 125.000. Het vereiste bijkomende vermogen vanwege beroepsaansprakelijkheidsrisico’s geldt uitsluitend voor beheerders van beleggingsinstellingen. Dit volgt uit de wijze waarop deze verplichting in dit artikel is geïmplementeerd.

J

Dit artikel wordt aangepast in verband met de wijziging van het begrip «beleggingsfonds».

K

Met de implementatie van de richtlijn worden de kapitaalseisen voor beheerders van belegginginstellingen, met uitzondering van de aanvullende vermogenseisen met betrekking tot beroepsaansprakelijkheidsrisico’s, gelijk aan de kapitaalseisen voor beheerders van icbe’s. In dit verband wordt verder verwezen naar de toelichting bij artikel 48.

L

Dit artikel wordt aangepast in verband met de wijziging van het begrip «icbe» en de wijziging van het begrip «beleggingsmaatschappij».

M

Door de wijzigingen zijn de artikelen 109, eerste lid, en 112, aanhef, niet meer van toepassing op beleggingsinstellingen. De artikelen blijven wel van toepassing op icbe’s. Het specifieke regime m.b.t. liquiditeitsbeheer in de richtlijn voor beheerders van beleggingsinstellingen wordt geïmplementeerd in artikel 26.1 Bpr.

N

Dit artikel wordt aangepast in verband met de wijziging van het begrip «icbe» en de wijziging van het begrip «beleggingsfonds».

O

Dit artikel wordt aangepast in verband met de wijziging van het begrip «beleggingsinstelling».

P

Dit artikel wordt aangepast in verband met de wijziging van het begrip «beleggingsinstelling». De nieuwe definities van beleggingsinstellingen en icbe, maken het niet langer nodig om de clausulering «voor zover de richtlijn beleggingsinstellingen niet van toepassing is» op te nemen.

Q, R en S

Beheerders moeten op grond van de artikel 3:72 staten verstrekken aan DNB. De staten omvatten alleen de meest elementaire balansgegevens en gegevens met betrekking tot de winst- en verliesrekening en dienen twee keer per jaar verstrekt te worden. De staten moeten één keer per jaar voorzien zijn van een accountantsverklaring. Beheerders kunnen aan deze verplichting voldoen door de door DNB opgestelde staten een maal per jaar te voorzien van een accountantsverklaring, maar ook door een maal per jaar een jaarrekening inclusief een accountantsverklaring aan DNB te verstrekken (zie ook Kamerstukken 33 235, nummer 3, toelichting op onderdeel BQ).

T

Artikel 135a implementeert artikel 24 van de richtlijn. In het eerste lid is geen verwijzing naar het derde lid van artikel 24 opgenomen. Deze informatie dient op grond van artikel 115i aan de AFM verstrekt te worden, omdat deze informatie primair van belang is in het kader van het gedragstoezicht van de AFM.

Het tweede en derde lid van artikel 135a, strekken ter implementatie van artikel 24, vijfde lid, van de richtlijn.

Artikel IV (Besluit markttoegang financiële ondernemingen Wft)

A en B

De wijzigingen in artikel 2 en het onderschrift van § 2.7. betreffen technische wijzigingen in verband met de vernummering van artikelen ingevolge het wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn.

C

Artikel 34 bevat het nationale derdelandenbeleid dat zijn grondslag heeft in artikel 2:66 van de wet. Artikel 42 van de richtlijn bepaalt dat voor beheerders van beleggingsinstellingen uit derde landen nog een nationaal derdelandenbeleid kan worden gehandhaafd. Het nationale derdelandenbeleid zal worden gehandhaafd, zolang dat geoorloofd is ingevolge de richtlijn.

In het eerste lid zijn de criteria opgenomen waaraan een staat dient te voldoen om aangewezen te kunnen worden als staat waar het toezicht in voldoende mate waarborgen biedt ten aanzien van de belangen die de wet beoogt te beschermen. De bestaande voorwaarden van het aangewezen statenbeleid worden gehandhaafd in de onderdelen a en e (oude onderdeel c). De minimumvoorwaarden van de artikel 36 van de richtlijn worden toegevoegd als onderdelen b en c. Het oude onderdeel b wordt vernummerd tot onderdeel d en aangepast in overeenstemming met artikel 36, eerste lid, onderdeel b.

In onderdeel b is artikel 36, eerste lid, onderdeel c, van de richtlijn geïmplementeerd. Een staat komt alleen voor aanwijzen in aanmerking als deze niet op de lijst van niet-coöperatieve landen en gebieden van de Financial Action Task Force of diens opvolger staat.

Een volgende voorwaarde heeft betrekking op de uitwisseling van fiscale informatie. In onderdeel e is bepaald dat de staat waar de beheerder zijn zetel heeft met Nederland een overeenkomst dient te hebben gesloten die informatie-uitwisseling waarborgt overeenkomstig de normen van artikel 26 van het OESO-Modelverdrag inzake belasting. Deze eis sluit aan bij de voorwaarde in artikel 35, tweede lid, onderdeel c, van de richtlijn aangaande het Europese derdelandenbeleid.

Onderdeel f vormt de implementatie van artikel 36, onderdeel b. De samenwerking tussen de toezichthouder en het bevoegde gezag in die staat dient gewaarborgd te zijn door middel van een samenwerkingsovereenkomst die ten minste een efficiënte informatie-uitwisseling waarborgt en die de toezichthouder in staat stelt haar toezichthoudende taken op grond van de wet uit te voeren.

Het tweede lid vormt de implementatie van artikel 36, derde lid, van de richtlijn. In dit artikel is bepaald dat de Europese Commissie maatregelen vast kan stellen ten aanzien van de samenwerkingsregelingen tussen toezichthoudende instanties. De betreffende samenwerkingsovereenkomsten dienen in overeenstemming te zijn met de maatregelen die op grond van artikel 36 van de richtlijn worden vastgesteld.

D

Artikel 34a heeft haar grondslag in de artikelen 2:67, derde lid, en 2:68, tweede lid, van de wet, en implementeert artikel 8, vijfde lid, tweede en derde alinea, in samenhang met artikel 7, van de richtlijn. Hierin wordt een onderscheid gemaakt tussen gegevens die een beheerder van een beleggingsinstelling bij de vergunningsaanvraag dient te verstrekken om deze aanvraag als volledig te kunnen beschouwen, en gegevens die de beheerder op een later tijdstip kan verstrekken. Bij gegevens die de beheerder later kan verstrekken gaat het om de gegevens als bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel e, en derde lid, onderdeel c, van de richtlijn, zoals de statuten van de beleggingsinstelling die de beheerder van plan is te beheren. Uit de artikelen 2:67, vierde lid, en 2:68, derde lid, van de wet volgt dat, indien de beheerder gebruik maakt van de mogelijkheid deze gegevens op een later tijdstip te verstrekken, hij niet eerder dan een maand nadat de gegevens zijn verstrekt de beleggingsinstelling mag beheren.

E, F en G

Deze wijzigingen houden verband met de wijziging van het begrip «beleggingsinstelling» en het nieuwe begrip «icbe». Paragraaf 2.7. met de artikelen 34 en 34a ziet op beleggingsinstellingen, de nieuw ingevoegde paragraaf 2.7a. op icbe’s.

Artikel 35, waarin staat welke gegevens aangeleverd moeten worden voor een vergunningaanvraag, is nu alleen nog van toepassing op beheerders van icbe’s. Voor beheerders van beleggingsinstellingen wordt dit onderwerp geregeld in het nieuwe artikel 34a.

Artikel 35a komt te vervallen, dit artikel vulde regels in met betrekking tot de verklaring van onder toezichtstelling, waarvoor artikel 2:69a, zesde lid, van de wet de grondslag vormde. Deze grondslag is komen te vervallen.

H

Er wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd met de voorwaarden aangaande het grensoverschrijdend aanbieden van rechten van deelneming in beleggingsinstellingen.

In de richtlijn wordt gestreefd naar zo veel mogelijk harmonisatie van het derdelandenbeleid van de Europese lidstaten ten aanzien van enerzijds beheerders van beleggingsinstellingen uit andere lidstaten en anderzijds beheerders van beleggingsinstellingen buiten de Europese Unie. Dit komt op twee manieren tot uiting. Ten eerste wordt er de mogelijkheid geboden van een Europees paspoort voor beheerders van beleggingsinstellingen die aan professionele beleggers aanbieden. Dit betekent dat deze beheerders zodra zij aan de relevante eisen voldoen in heel Europa deelnemingsrechten kunnen aanbieden aan professionele beleggers. Ten tweede wordt er één geharmoniseerd EU-regime voor beheerders van beleggingsinstellingen van buiten de Europese Unie vastgesteld. Deze beheerders van beleggingsinstellingen hebben een volledige vergunning nodig om binnen de Europese Unie actief te mogen zijn.

Artikel 56a vormt de implementatie van de artikelen 34, tweede lid, 37, vijftiende lid, en 42, derde lid, van de richtlijn. In de betreffende artikelen is bepaald dat de Europese Commissie uitvoeringsmaatregelen vast kan stellen ten aanzien van samenwerkingsovereenkomsten die worden gesloten tussen toezichthoudende instanties.

In onderdeel a wordt artikel 42, derde lid geïmplementeerd. De samenwerkingsovereenkomsten tussen toezichthoudende instanties, bedoeld in artikel 1:13b, eerste lid, onderdeel c, dienen te voldoen aan de uitvoeringsmaatregelen die ingevolge artikel 42 van de richtlijn worden vastgesteld.

In onderdeel b wordt wordt artikel 37, vijftiende lid, van de richtlijn geïmplementeerd. De samenwerkingsovereenkomsten tussen toezichthoudende instanties, bedoeld in artikel 2:67b, eerste lid, onderdeel d, dienen te voldoen aan de uitvoeringsmaatregelen die ingevolge artikel 37, vijftiende lid, van de richtlijn worden vastgesteld.

Onderdeel c vormt de implementatie van artikel 34, tweede lid, van de richtlijn. De samenwerkingsovereenkomsten tussen toezichthoudende instanties,bedoeld in artikel 2:212e, dienen te voldoen aan de uitvoeringsmaatregelen die op grond van artikel 34, tweede lid, van de richtlijn worden vastgesteld.

In artikel 56b worden het achtste (onderdeel b) en drieëntwintigste lid van artikel 37 van de richtlijn geïmplementeerd. Artikel 37 is reeds grotendeels geïmplementeerd in artikel 2:67b van de wet. Dit artikel regelt aan welke voorwaarden moet zijn voldaan voor vergunningverlening door de AFM.

Het eerste lid vormt de implementatie van artikel 37, drieëntwintigste lid, van de richtlijn. In artikel 2:67b vierde lid is reeds artikel 37, tweede lid, geïmplementeerd. In dit artikel is geregeld dat een beheerder van een beleggingsinstelling niet aan alle bepalingen uit de richtlijn hoeft te voldoen als een bepaling onverenigbaar is met wetgeving die in zijn eigen land op hem van toepassing is en hij kan aantonen: dat het onmogelijk is om naleving van beide regelingen na te leven, dat de wetgeving in het derde land een equivalente bepaling kent die hetzelfde doel dient en die eenzelfde niveau van beleggerbescherming biedt en dat hij de equivalente regel ook daadwerkelijk naleeft. Ten aanzien van de tweede voorwaarde geldt dat om als gelijkwaardig te worden aangemerkt, het recht, als bedoeld in artikel 2:67b, vierde lid, onderdeel b, van de wet moet voldoen aan de uitvoeringsmaatregelen die op grond van artikel 37, drieëntwintigste lid, van de richtlijn worden vastgesteld.

In het tweede lid wordt artikel 37, achtste lid, onderdeel b, van de richtlijn geïmplementeerd. Daarin is geregeld dat de in artikel 7, lid 3, van de richtlijn bedoelde informatie mag worden beperkt tot de beleggingsinstellingen die de buitenlandse beheerder van een beleggingsinstelling met zetel in een staat die geen lidstaat is, wil beheren en tot de door deze beheerder beheerde beleggingsinstellingen die hij wil verhandelen in de Europese Unie.

In artikel 34a is bepaald dat de gegevens die noodzakelijk zijn voor het doen van een volledige aanvraag als bedoeld in artikel 2:67, derde lid, van de wet, de gegevens zijn, bedoeld in artikel 7, (a) tweede lid, onderdelen a tot en met d, en (b) derde lid, onderdelen a en b, van de richtlijn. In het tweede lid van het onderhavige artikel is daarom bepaald dat de in artikel 34a, eerste lid, onderdeel b, bedoelde informatie mag worden beperkt tot de beleggingsinstellingen die de buitenlandse beheerder van een beleggingsinstelling met zetel in een staat die geen lidstaat is, wil beheren en tot de door deze beheerder beheerde beleggingsinstellingen, waarvan hij de rechten van deelneming wil aanbieden in de Europese Unie.

Artikel 56c vormt de implementatie van de artikelen 32, vijfde en achtste lid, 35, achtste en zestiende lid, en 39, zevende en tiende lid, van de richtlijn.

In het eerste lid wordt artikel 32, achtste lid, van de richtlijn geïmplementeerd. In artikel 32, achtste lid, van de richtlijn is bepaald dat de Europese Commissie technische uitvoeringsnormen vast kan stellen ten aanzien van de vorm en de inhoud van een model voor de op grond van dit artikel te verstrekken gegevens. De informatie die aan de AFM overlegd dient te worden voorafgaand aan het aanbieden van rechten van deelneming, bedoeld in artikel 2:121c, eerste lid, van de wet, voldoet aan de normen die op grond van artikel 32, achtste lid, van de richtlijn worden vastgesteld. De meldingen inzake wijzigingen in de informatie, bedoeld in artikel 2:121c, van de wet, voldoen aan de normen die op grond van artikel 32, achtste lid, van de richtlijn worden vastgesteld.

In het tweede lid wordt artikel 32, achtste lid, van de richtlijn geïmplementeerd. Dit artikel bepaalt dat de Europese Commissie technische uitvoeringsnormen vast kan stellen ten aanzien van de vorm van de doorzending en vorm en inhoud van de bijbehorende verklaring, waarmee de AFM de door de beheerder verstrekte gegevens doorzendt aan andere toezichthoudende instanties. De melding en verklaring waarmee de AFMde ingevolge artikel 2:121c, eerste lid, verstrekte informatie doorzendt, bedoeld in artikel 2:121c tweede lid, moeten voldoen aan de normen die op grond van artikel 32, achtste lid, van de richtlijn worden vastgesteld.

Het derde lid vormt de implementatie van de artikelen 32, vijfde lid, 35, achtste lid, en 39, zevende lid, van de richtlijn. De informatie over de wijze waarop rechten van deelneming worden aangeboden en informatie over de wijze waarop wordt voorkomen dat rechten van deelneming worden aangeboden aan niet-professionele beleggers, bedoeld in artikel 2:121c, eerste lid, onderdeel h, is onderworpen aan Nederlands recht.

Artikel 56d vormt de implementatie van artikelen 33, zevende en achtste lid, van de richtlijn. Hierin is bepaald dat de Europese Commissie technische reguleringsnormen vast kan stellen om nader te bepalen welke informatie overeenkomstig de leden 2 en 3 van artikel 33 verstrekt dient te worden. Het betreft informatie die aan de AFM verstrekt dient te worden voorafgaand aan het beheren van een Europese beleggingsinstelling met zetel in een andere lidstaat. De ingevolge artikel 2:121d, eerste en tweede lid, van de wet te verstrekken informatie moet voldoen aan de normen die op grond van artikel 33, zevende en achtste lid, van de richtlijn worden vastgesteld.

Artikel V (Besluit markttoegang financiële ondernemingen Wft)

Het derdelandenbeleid wordt op grond van de richtlijn gefaseerd ingevoerd. Aan elke fase gaat een beslissing van de Europese Commissie vooraf. Wanneer beslissingen niet of later worden genomen, verandert het tijdpad van de introductie van het Europese derdelandenbeleid en/of het afschaffen van het nationale derdelandenbeleid. In het onderhavige artikel zijn de onderdelen opgenomen, die in ieder geval na 22 juli 2013 in werking zullen treden. De inwerkingtreding van deze wijzigingen geschiedt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

A

Aan artikel 56a wordt een onderdeel d toegevoegd, waarin artikel 35, elfde, twaalfde en dertiende lid, van de richtlijn geïmplementeerd wordt. Bij de totstandkoming van de samenwerkingsovereenkomsten tussen toezichthoudende instanties, bedoeld in artikel 2:212g, van de wet worden de uitvoeringsmaatregelen die op grond van artikel 35, elfde, twaalfde en dertiende lid, van de richtlijn worden vastgesteld, in acht genomen.

B

In artikel 56c worden twee leden ingevoegd, waarin de artikelen 35, zestiende lid, en 39, tiende lid, van de richtlijn, geïmplementeerd worden. Het tweede lid ziet op de situatie waarin een Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling rechten van deelneming in een door hem beheerde niet-Europese beleggingsinstelling wenst aan te bieden aan professionele beleggers in een andere lidstaat (artikel 35 van de richtlijn). Voor deze situatie zijn regels opgenomen in artikel 2:121g van de wet, waarin artikel 2:121c van de wet van overeenkomstige toepassing wordt verklaard voor wat betreft de te verstrekken informatie en meldingen. De betreffende informatie en meldingen dienen te voldoen aan artikel 35, zestiende lid, van de richtlijn.

In het derde lid van artikel 56c wordt artikel 39, tiende lid, van de richtlijn geimplementeerd. Dit lid ziet op de situatie waarin een Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling als bedoeld in onderdeel c van de definitie van Nederlandse beheerder van een belegginginstelling in artikel 1:1 van de wet, rechten van deelneming in een door hem beheerde Europese beleggingsinstelling wenst aan te bieden aan professionele beleggers in een andere lidstaat (artikel 39 van de richtlijn). Voor deze situatie zijn regels opgenomen in artikel 2:121f van de wet, waarin artikel 2:121c van de wet van overeenkomstige toepassing wordt verklaard voor wat betreft de te verstrekken informatie en meldingen. De betreffende informatie en meldingen dienen te voldoen aan artikel 39, tiende lid, van de richtlijn.

C

Aan artikel 56d wordt een tweede lid toegevoegd, waarin artikel 41, zevende en achtste lid, van de richtlijn wordt geïmplementeerd. Hierin is bepaald dat de Europese Commissie technische reguleringsnormen vast kan stellen om nader te bepalen welke informatie overeenkomstig de leden 2 en 3 van artikel 41 verstrekt dient te worden. In artikel 2:121h van de wet wordt artikel 2:121d van overeenkomstige toepassing verklaard. De informatie die ingevolge artikel 2:121h en 2:121d van de wet verstrekt dient te worden, moet voldoen aan de normen die op grond van artikel 41, zevende en achtste lid, van de richtlijn worden vastgesteld.

D

In artikel 56e wordt artikel 37, vijfde, elfde, dertiende, veertiende, zestiende tot met drieëntwintigste lid, van de richtlijn geïmplementeerd. In deze leden wordt bepaald welke procedures worden gehanteerd voor het bepalen van de referentielidstaat en wijziging daarvan. Daarnaast kunnen de Europese Commissie en de Europese Autoriteit voor effecten en markten, op grond van deze bepalingen, diverse maatregelen, richtsnoeren en maatregelen vaststellen met betrekking tot de procedure om te bepalen welke lidstaat de referentielidstaat zal zijn van een beheerder van een beleggingsinstelling. Artikel 2:69a van de wet bevat tevens regels met betrekking tot het bepalen van de referentielidstaat.

In artikel 2:69a, vierde lid, van de wet is bepaald dat de AFM in overleg met toezichthoudende instanties van de andere lidstaten die kunnen worden aangewezen als referentielidstaat besluit of Nederland de referentielidstaat is.

De AFM past hierbij de procedure zoals omgeschreven in artikel 37, vijfde lid, van de richtlijn, toe.

Indien de AFM in overleg met toezichthoudende instanties van de andere lidstaten die kunnen worden aangewezen als referentielidstaat, meent dat Nederland de referentielidstaat is, stelt zij de Europese Autoriteit voor effecten en markten hiervan in kennis en verzoekt zij de Europese Autoriteit voor effecten en markten een advies over deze beoordeling uit te brengen. In de kennisgeving verstrekt de AFM aan de Europese Autoriteit voor effecten en markten de motivering van de beheerder van zijn beoordeling wat de referentielidstaat betreft, alsmede informatie over de strategie voor de aanbieding van rechten van deelneming van de beheerder van een beleggingsinstelling.

Binnen een maand na ontvangst van de voornoemde kennisgeving brengt de Europese Autoriteit voor effecten en markten bij de bevoegde autoriteiten in kwestie een advies uit over hun beoordeling wat de referentielidstaat overeenkomstig de criteria van artikel 2:69a van de wet (afkomstig uit artikel 37, vierde lid van de richtlijn) betreft. De Europese Autoriteit voor effecten en markten brengt alleen een negatief advies uit, als het van mening is dat niet aan de criteria van artikel 2:69a van de wet is voldaan.

Als de AFM voorstelt een vergunning te verlenen ondanks het voornoemde advies van de Europese Autoriteit voor effecten en markten, stelt zij de Europese Autoriteit voor effecten en markten hiervan met redenen omkleed in kennis. Het feit dat de AFM haar advies naast zich neerlegt of voornemens is het naast zich neer te leggen, wordt door de Europese Autoriteit voor effecten en markten bekendgemaakt. De Europese Autoriteit voor effecten en markten kan eveneens per geval besluiten de redenen bekend te maken die AFM aanvoert om het advies naast zich neer te leggen. De AFM ontvangt vooraf een kennisgeving van deze bekendmaking.

Als de AFM voorstelt een vergunning te verlenen ondanks het voornoemde (negatieve) advies van de Europese Autoriteit voor effecten en markten, en de beheerder rechten van deelneming in beleggingsinstellingen die hij beheert, wil aanbiedenin andere lidstaten dan de referentielidstaat, informeert de AFM hierover ook de bevoegde autoriteiten van deze lidstaten, waarbij zij hun redenen opgeven. Indien van toepassing informeert de AFM hierover ook gemotiveerd de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van herkomst van de beleggingsinstellingen die door de beheerder worden beheerd.

Indien de AFM in overleg met toezichthoudende instanties van de andere lidstaten die kunnen worden aangewezen als referentielidstaat, meent dat Nederland niet de referentielidstaat is, wijst zij de vergunningaanvraag met redenen omkleed af.

Het artikel implementeert ook artikel 37, elfde lid, van de richtlijn. Bij een wijziging van de referentielidstaat als bedoeld in artikel 2:69a, zevende, negende en elfde lid, van de wet, dient de Autoriteit Financiële Markten de in artikel 37, elfde lid, van de richtlijn, opgenomen procedure in acht te nemen. De AFM beoordeelt of de bepaling van de referentielidstaat door de beheerder overeenkomstig de criteria van artikel 2:69a van de wet, correct is en stelt de Europese Autoriteit voor effecten en markten van haar beoordeling hiervan in kennis. De Europese Autoriteit voor effecten en markten brengt een advies uit over de beoordeling die door de AFM is gemaakt. In hun kennisgeving verstrekt de AFM aan de Europese Autoriteit voor effecten en markten de motivering van de beheerder van zijn beoordeling wat de referentielidstaat betreft, alsmede informatie over de strategie voor de aanbieding van rechten van deelneming van de beheerder.

Binnen een maand na ontvangst van de voornoemde kennisgeving brengt de Europese Autoriteit voor effecten en markten bij de bevoegde autoriteiten in kwestie een advies uit over de beoordeling. De Europese Autoriteit voor effecten en markten brengt alleen een negatief advies uit, als het van mening is dat niet aan de criteria van artikel 2:69a van de wet (afkomstig uit artikel 37, vierde lid, van de richtlijn) is voldaan.

Na ontvangst van het advies van de Europese Autoriteit voor effecten en markten informeert de AFM, de bevoegde autoriteiten van de oorspronkelijke referentielidstaat, de buitenlandse beheerder van een beleggingsinstelling met zetel in een staat die geen lidstaat is, diens wettelijk vertegenwoordiger en de Europese Autoriteit voor effecten en markten over haar besluit.

Als de AFM het eens is met de door de beheerder van een beleggingsinstelling gemaakte beoordeling, informeren zij ook de bevoegde autoriteiten van de nieuwe referentielidstaat over de wijziging. De AFM zendt de nieuwe referentielidstaat onverwijld een kopie van het vergunnings- en toezichtsdossier van de beheerder van een beleggingsinstelling toe. Vanaf de datum van toezending van het vergunnings- en toezichtsdossier zijn de bevoegde autoriteiten van de nieuwe referentielidstaat bevoegd voor de vergunningsprocedure en voor het toezicht op de beheerder.

Als de eindbeoordeling van de AFM strijdig is met het voornoemde advies van de Europese Autoriteit voor effecten en markten stelt de AFM de Europese Autoriteit voor effecten en markten hiervan in kennis, met opgave van haar redenen. Het feit dat de AFM haar advies naast zich neerlegt of voornemens is het naast zich neer te leggen, wordt door de Europese Autoriteit voor effecten en markten bekendgemaakt. De Europese Autoriteit voor effecten en markten kan eveneens per geval besluiten de redenen bekend te maken die de AFM aanvoeren om het advies naast zich neer te leggen. De AFM wordt vooraf van deze bekendmaking op de hoogte gebracht. In het geval de beheerder rechten van deelneming in beleggingsinstellingen die hij beheert, aanbiedt in andere lidstaten dan Nederland, informeert de AFM hierover ook de bevoegde autoriteiten van deze lidstaten, waarbij zij haar redenen opgeeft. Indien van toepassing informeert de AFM hierover de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van herkomst van de beleggingsinstellingen die door de beheerder worden beheerd, met opgave van de redenen.

De procedures voor de bepaling van de referentielidstaat en de wijziging van de referentielidstaat, bedoeld in artikel 2:69a, vierde, zevende, negende en elfde lid, moeten bovendien voldoen aan de handelingen, maatregelen en normen die op grond van artikel 37 van de richtlijn worden vastgesteld.

Artikel VI (Besluit bijzondere prudentiële maatregelen, beleggerscompensatie en depositogarantie Wft)

A

De vergunningverlening aan beheerders van beleggingsinstellingen en icbe’s vindt thans plaats op basis van de twee afzonderlijke artikelen 2:65, eerste lid, aanhef en onderdeel a, en 2:69b, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wft. Met deze wijziging wordt in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit bijzondere prudentiele maatregelen, beleggerscompensatie en depositogarantie Wft naar beide categorieën vergunninghouders verwezen. Hiermee blijft het toepassingbereik van het beleggerscompensatiestelsel hetzelfde. Voor het beheer van beleggingsinstellingen geldt als aanvullende voorwaarde dat deze beheerder ook dient te beschikken over de op basis van artikel 2:67a, tweede lid, van de Wft, door de AFM verleende toestemming voor het verrichten van de daargenoemde diensten of activiteiten.

B

Dit artikel wordt aangepast in verband met de wijziging van het begrip «beleggingsinstelling».

C en D

De aanpassingen van artikel 29h, eerste lid, en bijlage B, onderdeel 11 vinden plaats in verband met het nieuwe begrip «icbe».

Artikel VII (Besluit marktmisbruik Wft)

Dit besluit wordt aangepast in verband met de wijzigingen van het begrip «beleggingsinstelling» en «beleggingsmaatschappij».

Artikelen VIII, IX en X (Besluit gemeentelijke basisadministratie, besluit van 26 juli 2008, Besluit melding transacties financiering terrorisme)

De aanpassingen in de in deze artikelen genoemde besluiten vinden plaats in verband met de wijziging van het begrip «beleggingsinstelling».

Artikelen XI en XII (Besluit artikel 10 overnamerichtlijn, Vaststellingsbesluit nadere voorschriften inhoud jaarverslag)

De aanpassingen in de in deze artikelen genoemde besluiten vinden plaats in verband met de wijziging van het begrip «beleggingsmaatschappij».

Artikel XIII (Besluit prudentieel toezicht financiële groepen Wft)

Dit besluit wordt aangepast in verband met de introductie van het nieuwe begrip «icbe» en vanwege het feit dat de vergunningsvoorwaarden voor icbe’s voortaan zijn neergelegd in artikel 2:69b Wft.

Artikel XIV (Besluit modellen jaarrekening)

De aanpassingen de artikelen in dit besluit vinden plaats in verband met de wijziging van het begrip «beleggingsmaatschappij».

Artikel XV (Besluit transparantie uitgevende instellingen Wft)

In de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen worden ook regels gesteld ten aanzien van transparantieverplichtingen. Voor zover beleggingsinstellingen reeds onder de verplichtingen van deel 5 van de Wft vallen, hoeven gegevens niet nogmaals verstrekt te worden. Wel moeten op grond van de artikelen 22 en 23 van de richtlijn bepaalde gegevens aanvullend aan het prospectus of de jaarlijkse financiële verslaggeving worden verstrekt. Artikel 22 van de richtlijn bevat de eisen die worden gesteld aan de jaarverslaggeving. Artikel 23 van de richtlijn bevat de eisen die worden gesteld aan de informatie richtlijn beleggers en deelnemers. Deze artikelen worden gedeeltelijk geïmplementeerd door middel van de nieuwe artikelen 13 en 14 van het Besluit transparantie uitgevende instellingen Wft.

De citeertitel van het besluit was Besluit uitvoeringsrichtlijn transparantie uitgevende instellingen Wft. Aangezien door de toevoeging van de artikelen 13 en 14 deze citeertitel de lading niet meer volledig dekt, is de citeertitel aangepast (zie onderdeel C). Aan hoofdstuk I is bovendien een nieuw artikel 1a toegevoegd, waarin is bepaald dat het Besluit transparantie uitgevende instellingen Wft voortaan mede berust op de artikelen 5:19a en 5:25c van de wet (zie onderdeel A).

Artikel XVI (Besluit aangewezen staten)

Na de inwerkingtreding van het wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn en het onderhavige besluit is er een mogelijkheid van een Europees paspoort. Aangezien de

richtlijn nu juist het beheer van en de aanbieding van deelnemingsrechten in beleggingsinstellingen regelt, komt dit in de plaats van het aangewezen staten-beleid ten aanzien van EU-lidstaten. Dit betekent dat de aanwijzing onder het aangewezen staten-beleid van Frankrijk, Ierland, Luxemburg, Malta en het Verenigd Koninkrijk vervalt. De aanwijzing van Guernsey, Jersey en de Verenigde Staten, voor zover het SEC toezicht betreft, blijft bestaan.

Artikel XVII

Dit artikel betreft de inwerkingtreding. Het besluit dient tegelijkertijd met het wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn in werking te treden, behoudens een aantal bepalingen aangaande het derdelandenbeleid die zijn opgenomen in artikel V. Het derdelandenbeleid dient gefaseerd in werking te treden en inwerkingtreding van artikel V geschiedt daarom op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem


X Noot
1

Richtlijn nr. 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (herschikking) (PbEU 2009, L 302).

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven