Wet van 1 december 2011 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de herziening van de regels inzake de processtukken, de verslaglegging door de opsporingsambtenaar en enkele andere onderwerpen (herziening regels betreffende de processtukken in strafzaken)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is te bevorderen dat de regels inzake de processtukken en de verslaglegging door de opsporingsambtenaar worden herzien en dat te dien einde ook overigens enkele wijzigingen worden aangebracht;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

Het Wetboek van Strafvordering wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 12f wordt twee leden toegevoegd, luidende:

  • 3. De voorzitter kan, ambtshalve of op vordering van de advocaat-generaal, bepalen dat in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, de opsporing en vervolging van strafbare feiten of op zwaarwichtige gronden aan het algemeen belang ontleend, van bepaalde stukken of gedeelten daarvan geen afschrift wordt verstrekt.

  • 4. De klager of de persoon wiens vervolging wordt verlangd wordt in het geval, bedoeld in het derde lid, schriftelijk medegedeeld dat hem van bepaalde stukken of gedeelten daarvan geen afschrift wordt verstrekt.

B

Artikel 27 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «eenig» vervangen door: een.

2. In het tweede lid wordt «wien» vervangen door: wie.

C

Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «den Derden» vervangen door: de Derde.

2. In het tweede lid wordt «zooveel» vervangen door «zoveel» en vervalt «of met zijne raadslieden».

D

De artikelen 30 tot en met 34 komen te luiden:

Artikel 30

  • 1. De kennisneming van de processtukken wordt de verdachte op diens verzoek tijdens het voorbereidende onderzoek verleend door de officier van justitie. De kennisneming wordt de verdachte in elk geval toegestaan vanaf het eerste verhoor na aanhouding.

  • 2. Indien de officier van justitie in gebreke blijft de kennisneming te verlenen, kan hem op verzoek van de verdachte door de rechter-commissaris een termijn worden gesteld binnen welke de kennisneming van processtukken wordt verleend. Alvorens op het verzoek te beslissen, hoort de rechter-commissaris de officier van justitie.

  • 3. Niettemin kan de officier van justitie, indien het belang van het onderzoek dit vordert, de verdachte de kennisneming van bepaalde processtukken onthouden.

  • 4. De verdachte wordt in het geval, bedoeld in het derde lid, schriftelijk medegedeeld dat de hem ter inzage gegeven stukken niet volledig zijn. De verdachte kan binnen veertien dagen na dagtekening van de mededeling, bedoeld in het derde lid, en daarna telkens na periodes van dertig dagen, een bezwaarschrift indienen bij de rechter-commissaris. Alvorens te beslissen, hoort de rechter-commissaris de officier van justitie en stelt hij de verdachte in de gelegenheid om opmerkingen te maken.

Artikel 31

Aan de verdachte mag niet worden onthouden de volledige kennisneming van:

  • a. de processen-verbaal van zijn verhoren;

  • b. de processen-verbaal betreffende verhoren of handelingen van onderzoek, waarbij hij of zijn raadsman de bevoegdheid heeft gehad tegenwoordig te zijn, tenzij en voor zover uit een proces-verbaal blijkt van een omstandigheid waarvan hij in het belang van het onderzoek tijdelijk onkundig moet blijven, en in verband daarmee een bevel als bedoeld in artikel 50, tweede lid, is gegeven;

  • c. de processen-verbaal van verhoren, waarvan hem de volledige inhoud mondeling is medegedeeld.

Artikel 32

  • 1. De verdachte kan van de stukken waarvan hem de kennisneming is toegestaan, ten parkette of ter griffie afschrift krijgen; doch het onderzoek mag daardoor niet worden opgehouden.

  • 2. In het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, de opsporing en vervolging van strafbare feiten of op zwaarwichtige gronden aan het algemeen belang ontleend, kan de officier van justitie bepalen dat van bepaalde stukken of gedeelten daarvan geen afschrift wordt verstrekt. Indien tijdens het onderzoek ter terechtzitting nog stukken bij de processtukken worden gevoegd, kan het gerecht in feitelijke aanleg waarvoor de zaak wordt vervolgd ambtshalve, op vordering van de officier van justitie, op verzoek van de verdachte of van de benadeelde partij overeenkomstig de voorgaande volzin beslissen.

  • 3. De verdachte wordt in het geval, bedoeld in het tweede lid, eerste volzin, schriftelijk medegedeeld dat hem van bepaalde stukken of gedeelten daarvan geen afschrift wordt verstrekt.

  • 4. De verdachte kan binnen veertien dagen na dagtekening van de mededeling, bedoeld in het derde lid, daartegen een bezwaarschrift indienen bij de rechter-commissaris. Alvorens te beslissen, hoort de rechter-commissaris de officier van justitie.

  • 5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over het verstrekken van afschriften en uittreksels en over de wijze waarop de kennisneming van processtukken plaatsvindt.

Artikel 33

De kennisneming van alle processtukken in het oorspronkelijk of in afschrift mag, behoudens het bepaalde in artikel 149b, de verdachte niet worden onthouden zodra de dagvaarding ter terechtzitting in eerste aanleg aan hem is betekend dan wel een strafbeschikking is uitgevaardigd.

Artikel 34

  • 1. De verdachte kan de officier van justitie verzoeken specifiek omschreven stukken die hij van belang acht voor de beoordeling van de zaak bij de processtukken te voegen. Het verzoek wordt schriftelijk gedaan en is met redenen omkleed.

  • 2. Met het oog op de onderbouwing van zijn verzoek kan de verdachte de officier van justitie toestemming verzoeken om kennis te nemen van de stukken, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Indien de officier van justitie in gebreke blijft te beslissen over het voegen van de stukken onderscheidenlijk de kennisneming daarvan, kan hem op verzoek van de verdachte door de rechter-commissaris een termijn worden gesteld binnen welke een beslissing wordt genomen. Alvorens op het verzoek te beslissen, hoort de rechter-commissaris de officier van justitie en de verdachte.

  • 4. De officier van justitie kan het voegen van de stukken onderscheidenlijk de kennisneming daarvan weigeren indien hij van oordeel is dat de stukken niet als processtukken kunnen worden aangemerkt dan wel indien hij dit onverenigbaar acht met een van de in artikel 187d, eerste lid, vermelde belangen. Hij behoeft daartoe een schriftelijke machtiging, op diens vordering te verlenen door de rechter-commissaris.

E

In artikel 51, tweede volzin, wordt na «raadsman» ingevoegd: , behoudens het bepaalde in artikel 32, tweede lid,.

F

Artikel 51b wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «documenten» vervangen door: stukken.

2. Het derde en vierde lid komen te luiden:

  • 3. De officier van justitie kan het voegen van stukken onderscheidenlijk de kennisneming daarvan weigeren indien hij van oordeel is dat de stukken niet als processtukken kunnen worden aangemerkt dan wel indien hij dit onverenigbaar acht met een van de in artikel 187d, eerste lid, vermelde belangen.

  • 4. Voor de toepassing van het derde lid behoeft de officier van justitie een schriftelijke machtiging, op diens vordering te verlenen door de rechter-commissaris. De officier van justitie doet schriftelijk mededeling van zijn beslissing aan het slachtoffer.

3. Aan het zesde lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Artikel 32, tweede tot met het vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

G

In artikel 53, vierde lid, wordt «de artikelen 156 en 157» vervangen door: artikel 156.

H

Artikel 137 komt te luiden:

Artikel 137

Onder de bevoegdheid tot kennisneming van processtukken wordt begrepen die tot kennisneming van stukken die op gegevensdragers zijn opgenomen en vastgelegd.

I

Na artikel 146 wordt een artikel ingevoegd, luidend:

Artikel 146a

Ter plaatse waar en binnen de grenzen binnen welke zij bevoegd zijn tot opsporing, zijn hulpofficier van justitie:

  • a. de door Onze Minister van Justitie aangewezen ambtenaren van politie, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, en de bijzondere ambtenaren van politie;

  • b. de officieren van de Koninklijke marechaussee;

  • c. de door Onze Minister van Justitie in overeenstemming met Onze Minister van Defensie aangewezen onderofficieren van de Koninklijke marechaussee;

  • d. de door Onze Minister van Justitie aangewezen opsporingsambtenaren van de bijzondere opsporingsdiensten, bedoeld in artikel 2 van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten en buitengewone opsporingsambtenaren.

J

Na artikel 149 worden de volgende artikelen ingevoegd:

Artikel 149a

  • 1. De officier van justitie is tijdens het opsporingsonderzoek verantwoordelijk voor de samenstelling van de processtukken.

  • 2. Tot de processtukken behoren alle stukken die voor de ter terechtzitting door de rechter te nemen beslissingen redelijkerwijs van belang kunnen zijn, behoudens het bepaalde in artikel 149b.

  • 3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gesteld over de wijze waarop de processtukken worden samengesteld en ingericht.

Artikel 149b

  • 1. De officier van justitie is bevoegd, indien hij dit met het oog op de in artikel 187d, eerste lid, vermelde belangen noodzakelijk acht, de voeging van bepaalde stukken of gedeelten daarvan bij de processtukken achterwege te laten. Hij behoeft daartoe een schriftelijke machtiging, op diens vordering te verlenen door de rechter-commissaris. De vordering en de beschikking worden bij de processtukken gevoegd.

  • 2. De officier van justitie doet van de toepassing van het eerste lid en, voor zover de in artikel 187d, eerste lid, vermelde belangen dat toelaten, de redenen waarom, proces-verbaal opmaken. Dit proces-verbaal wordt bij de processtukken gevoegd.

  • 3. Zolang de zaak niet is geëindigd, bewaart de officier van justitie de in het eerste lid bedoelde stukken.

K

Het opschrift van de derde afdeling van titel I van het Tweede Boek komt te luiden:

DERDE AFDELING. VERSLAGLEGGING DOOR OPSPORINGSAMBTENAREN

L

Artikel 152 komt te luiden:

Artikel 152

  • 1. De ambtenaren, met de opsporing van strafbare feiten belast, maken ten spoedigste proces-verbaal op van het door hen opgespoorde strafbare feit of van hetgeen door hen tot opsporing is verricht of bevonden.

  • 2. Het opmaken van proces-verbaal kan onder verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie achterwege worden gelaten.

M

De artikelen 154 en 155 vervallen.

N

Artikel 156 komt te luiden:

Artikel 156

  • 1. Ambtenaren, met de opsporing van strafbare feiten belast, die geen hulpofficier van justitie zijn, doen door hen opgemaakte processen-verbaal, alsmede bij hen binnengekomen aangiften of berichten ter zake van strafbare feiten, met de inbeslaggenomen voorwerpen, onverwijld toekomen aan de hulpofficier van justitie onder wiens rechtstreeks bevel of toezicht zij staan dan wel aan de officier van justitie, indien een richtlijn van het openbaar ministerie dat voorschrijft of de officier van justitie zulks beveelt.

  • 2. De hulpofficieren van justitie doen de processen-verbaal, bij hen binnengekomen of door hen opgemaakt, de aangiften, berichten en inbeslaggenomen voorwerpen onverwijld toekomen aan de officier van justitie.

  • 3. Toezending kan met instemming van de officier van justitie achterwege worden gelaten.

O

Artikel 157 vervalt.

P

In artikel 159, tweede volzin, wordt «de artikelen 155, 156 of 157» vervangen door: artikel 156.

Q

In de artikelen 163, zesde lid, 165, tweede lid, en 166, tweede lid, wordt «Artikel 155» telkens vervangen door: Artikel 156.

R

Aan het artikel 258, vijfde lid, laatste volzin, wordt «alsmede bescheiden of stukken van overtuiging te overleggen» vervangen door: alsmede gegevensdragers en stukken bij de processtukken te voegen dan wel stukken van overtuiging over te leggen.

S

In de artikelen 509l, tweede lid, laatste volzin, en 509cc, tweede lid, laatste volzin, worden «artikel 34» telkens vervangen door: artikel 32.

ARTIKEL II

In de artikelen 14h, vijfde lid, laatste volzin, en 15e, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafrecht wordt «artikel 34» telkens vervangen door: artikel 32.

ARTIKEL III

In artikel 23, derde lid, laatste volzin, van de Uitleveringswet wordt «artikel 34» vervangen door: artikel 32.

ARTIKEL IV

Artikel 21, derde lid, laatste volzin, van de Uitvoeringswet Internationaal Strafhof wordt «artikel 34» vervangen door: artikel 32.

ARTIKEL V

De Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 80, tweede lid, wordt «artikelen 155, 156 en 157» vervangen door: artikel 156.

2. In artikel 88, tweede lid, wordt «157» vervangen door: 156.

ARTIKEL VI

De Algemene douanewet wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 11:3, tweede lid, wordt «de artikelen 155, 156 en 157» vervangen door: artikel 156.

2. In artikel 11:11, tweede lid, wordt «157» vervangen door: 156.

ARTIKEL VII

Indien deze wet in werking treedt of is getreden voor het tijdstip waarop artikel I, onderdeel A, van de Wet van 15 september 2005 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering (elektronische aangiften en processen-verbaal) (Stb. 2005, 470) in werking treedt, worden in artikel I, onderdeel A van die wet de woorden «opgemaakt en verzonden» vervangen door: opgemaakt of omgezet.

ARTIKEL VIII

Indien artikel I, onderdeel A, van de Wet van 15 september 2005 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering (elektronische aangiften en processen-verbaal) (Stb. 2005, 470) in werking treedt of is getreden voor of op het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, worden in artikel 153, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering de woorden «opgemaakt en verzonden» vervangen door: opgemaakt of omgezet.

ARTIKEL IX

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot

Gegeven te ’s-Gravenhage, 1 december 2011

Beatrix

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten

Uitgegeven de tweeëntwintigste december 2011

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten


XHistnoot
histnoot

Kamerstuk 32 468

Naar boven