Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 april 2019
In uw brieven van 3 en 24 april 2019 (Kamerstuk 34 293, nrs. 70 en 71) wijst u op het belang van vertrouwen vanuit de gebruiker in de architecten die werken
aan de renovatie van het Binnenhof. Ik deel uw opvatting dat een ontwerpproces alleen
dan goede resultaten kan opleveren als gebruiker en opdrachtgever constructief samenwerken
met architecten en adviseurs. Ook over de uitgangspunten vanuit de kabinetsreactie
2015 voor de renovatie hebben wij dezelfde opvatting. De renovatie moet sober en doelmatig
worden uitgevoerd, en binnen afgesproken tijd en financiële kaders. Dit hebben wij
ook gewisseld in ons gesprek van 16 april jl.
In het AO van 17 april jl. en het VAO van 23 april jl. (Handelingen II 2018/19, nr.
78, VAO Renovatie Binnenhof) heb ik nog eens onderstreept dat sober en doelmatig exact
is zoals ik het renovatieproject beschouw. Tegelijk heb ik ook aangegeven dat de urgentie
groot is door onveilige situaties die niet te tolereren zijn. Kortom, er is alle reden
om alles op alles te zetten om conform planning de noodzakelijke stappen te zetten.
Binnen dit kader ben ik uiteraard ook ingegaan op de architectenkwestie en op de zorg
van u als gebruiker over de stuurbaarheid van het renovatieproject en de diep gevoelde
wens om het karakter van het gebouw in stand te laten.
Daarbij spelen twee kwesties.
Allereerst is OMA gecontracteerd en is de opdracht om binnenkort het VO voor dat deel
waar OMA verantwoordelijk voor is voor toetsing op te leveren. Het moet dan zijn aangepast
op basis van het herziene Programma van Eisen waarna een toets door u als Tweede Kamer
en het Rijksvastgoedbedrijf moet plaatsvinden. Ik heb tijdens het AO van 17 april
jl. naar de Kamer aangegeven dat er vanuit kosten en tijd niets wordt overgedaan wat
reeds goed is. Bovendien heb ik tijdens dit AO aangegeven dat verbreking van een contract
juridische gevolgen heeft, tot ernstige vertraging leidt en oplopende kosten veroorzaakt.
Ten tweede heb ik duidelijk gemaakt dat ik vanwege de signalen van u als gebruikers
heb ingegrepen in de VO fase door de rol van de heer De Bruijn groter te maken. In
mijn brief van 17 april 2019 (Aanhangsel Handelingen II 2018/19, nr. 2382) is mijn voornemen gemeld om de heer De Bruijn opdracht te verlenen voor werkzaamheden
voor grote delen van gebouwdeel N, waarvoor hij ook in 1992 architect was. Dit mede
gelet op zijn kennis over dit gebouwdeel en de nadrukkelijke wens van de gebruikers.
De bedoeling is dat de heer De Bruijn eindverantwoordelijk architect wordt voor zijn
deel van gebouw N.
Het werken met meerdere architecten in grote projecten is zowel in de publieke als
ook in de private sector niet ongebruikelijk. Toch begrijp ik uw zorg over de stuurbaarheid.
Daarom heb ik aangegeven dat het aankomt op een exacte begrenzing en normale samenwerkingsbereidheid
en dat taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden goed moeten kunnen worden vastgelegd.
Ik voer gesprekken met alle betrokkenen om te onderzoeken of dit mogelijk is. Met
de heer De Bruijn bespreek ik de mogelijkheden voor zijn aandeel. Met de mede op uw
verzoek door hem uitgevoerde review op het Voorontwerp heeft hij reeds een visie op
dit werk kunnen ontwikkelen. De rol die ik nu voor hem beoog wordt een andere, namelijk
om in korte tijd ontwerpwerk uit te voeren. In de fase van Definitief Ontwerp, volgend
op het Voorontwerp, wordt dit nog bepalender.
Het is mijn vaste voornemen om in nauwe samenspraak met u voor 1 juli as. een governance-structuur
vast te kunnen stellen die werkbaar en uitvoerbaar is en die tegemoet komt aan uw
geuite zorgen. Gelet op de wens van een overgrote meerderheid van de Kamer om meer
openbaarheid te betrachten, zal ik op korte termijn bezien hoe ik aan deze wens kan
voldoen. In het licht van de hiervoor genoemde noodzaak om alles op alles te zetten
om conform planning de noodzakelijke stappen te zetten, ga ik ervan uit dat de stemmingen
over de op 23 april 2019 in het VAO renovatie Binnenhof (Aanhangsel Handelingen II
2018/19, nr. 78, VAO Renovatie Binnenhof) ingediende moties nog voor het meireces plaatsvinden.
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
R.W. Knops