33 750 VII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2014

Nr. 8 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 oktober 2013

Tijdens de procedurevergadering van de Vaste Kamercommissie Binnenlandse Zaken van 19 september jl. heeft uw Kamer, in relatie tot de rapportage van het Centraal Planbureau (CPB) inzake de decentralisaties in het sociaal domein, verzocht om een stand-van-zaken-brief waarin wordt ingegaan op het overleg dat hierover met de VNG is gevoerd. Hieronder wordt ingegaan op het gehele traject dat gezamenlijk met de VNG en het CPB is doorlopen en op het vervolg daarvan. Daarmee wordt tevens uitvoering gegeven aan de toezegging die de Minister-President tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen van 25 en 26 september jl. (Handelingen II 2013/14, nrs. 5 en 6) heeft gedaan om helderheid op dit punt te bieden.

In de brief aan uw Kamer van 26 april jl. over de uitvoering van de motie Schouw (Kamerstuk 33 400 B, nr. 16), in de kabinetsreactie op het CPB rapport (Kamerstuk 33 400 B, nr. 22) en in de brief over het CPB rapport naar aanleiding van uw regeling van werkzaamheden d.d. 12 september jl. (Kamerstuk 33 750 B nr. 5) werd reeds vermeld dat het Rijk en de VNG in het kader van de uitvoering van de motie Schouw gezamenlijk de opdracht hebben geformuleerd op basis waarvan het CPB het onderzoek naar de kansen en risico’s van decentralisaties in het sociaal domein heeft verricht. Daarbij kwamen de VNG en het Rijk overeen dat de budgettaire kaders van het regeerakkoord, het zorgakkoord en het sociaal akkoord als het gegeven financiële kader zouden moeten worden beschouwd en werd gezamenlijk besloten de CPB rapportages te laten gaan over de drie decentralisaties als geheel om recht te doen aan het feit dat er juist in de integrale benadering van het sociaal domein kansen liggen. Ten behoeve van het onderzoek hebben de betrokken departementen en de VNG vervolgens samen alle relevante beschikbare informatie bij het CPB aangeleverd. Tot slot is er in het kader van het verloop van het onderzoek en de oplevering van de rapportage verschillende malen overleg gevoerd tussen het CPB, de departementen en de VNG, waarbij nog openstaande vragen van de zijde van het CPB en de stand van zaken van het CPB onderzoek werden besproken.

De VNG heeft in reactie op de CPB rapportage kenbaar gemaakt dat zij het onderzoek ziet als een eerste stap die vraagt om een vervolgonderzoek waarin een concrete doorvertaling wordt gemaakt per wet in volgorde van de behandeling in de Tweede Kamer. Gemeenten willen, zo stelt de VNG, antwoord hebben op de vraag of zij voldoende mogelijkheden in handen krijgen om de decentralisaties tot een succes te maken. Daarbij heeft de VNG een aantal specifieke vervolgvragen over onder andere frictiekosten en uitvoeringskosten geformuleerd die zij bij voorkeur voor afronding van de wetgeving door het CPB beantwoord zou willen zien.

De behandeling van de Jeugdwet is reeds op zeer korte termijn voorzien en de Minister-President heeft tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen benadrukt dat het in ieders belang is dat de wetsbehandelingen nu niet worden vertraagd; er wordt aldus naar gestreefd om datgene te doen wat mogelijk is zonder dat vertraging optreedt. In dit kader is besproken dat specifieke vragen die de VNG nu nog heeft, waar mogelijk beantwoord zullen worden in het regulier overleg tussen de VNG en de verschillende departementen en in het wetgevingsoverleg tussen de Kamer en de vakministeries. Voorts is overlegd dat een vervolgrapportage inderdaad aan de orde is en dat, in lijn met de wensen van de VNG, in deze rapportage meer en detail zou moeten worden ingegaan op de (beleids)instrumenten waarmee de risico’s van de decentralisaties in de uitvoering kunnen worden beperkt of weggenomen en de kansen kunnen worden gemaximaliseerd. De eerder genoemde specifieke vragen van de VNG zijn in dit kader ook aan het CPB voorgelegd. Het CPB heeft gesteld dat de door het kabinet en de VNG gevraagde analyse, gegeven de noodzakelijke informatie daarvoor, op zijn vroegst in het voorjaar kan worden opgeleverd. Een vervolgrapportage van het CPB komt uw Kamer aldus in het voorjaar van 2014 toe. Daarnaast zal ik de Kamer voor het Algemeen Overleg decentralisaties van 30 oktober aanstaande een totaalbeeld geven van hetgeen er op het terrein van de ondersteuning en de monitoring van de decentralisaties vanuit BZK plaatsvindt en zal ik uiteenzetten op welke manier en wanneer de Kamer ook in de komende periode regulier over de voortgang van de decentralisaties zal worden geïnformeerd.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk

Naar boven