Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 oktober 2013
Tijdens de procedurevergadering van de Vaste Kamercommissie Binnenlandse Zaken van
19 september jl. heeft uw Kamer, in relatie tot de rapportage van het Centraal Planbureau
(CPB) inzake de decentralisaties in het sociaal domein, verzocht om een stand-van-zaken-brief
waarin wordt ingegaan op het overleg dat hierover met de VNG is gevoerd. Hieronder
wordt ingegaan op het gehele traject dat gezamenlijk met de VNG en het CPB is doorlopen
en op het vervolg daarvan. Daarmee wordt tevens uitvoering gegeven aan de toezegging
die de Minister-President tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen van 25 en 26 september
jl. (Handelingen II 2013/14, nrs. 5 en 6) heeft gedaan om helderheid op dit punt te
bieden.
In de brief aan uw Kamer van 26 april jl. over de uitvoering van de motie Schouw (Kamerstuk
33 400 B, nr. 16), in de kabinetsreactie op het CPB rapport (Kamerstuk 33 400 B, nr. 22) en in de brief over het CPB rapport naar aanleiding van uw regeling van werkzaamheden
d.d. 12 september jl. (Kamerstuk 33 750 B nr. 5) werd reeds vermeld dat het Rijk en de VNG in het kader van de uitvoering van de
motie Schouw gezamenlijk de opdracht hebben geformuleerd op basis waarvan het CPB
het onderzoek naar de kansen en risico’s van decentralisaties in het sociaal domein
heeft verricht. Daarbij kwamen de VNG en het Rijk overeen dat de budgettaire kaders
van het regeerakkoord, het zorgakkoord en het sociaal akkoord als het gegeven financiële
kader zouden moeten worden beschouwd en werd gezamenlijk besloten de CPB rapportages
te laten gaan over de drie decentralisaties als geheel om recht te doen aan het feit
dat er juist in de integrale benadering van het sociaal domein kansen liggen. Ten
behoeve van het onderzoek hebben de betrokken departementen en de VNG vervolgens samen
alle relevante beschikbare informatie bij het CPB aangeleverd. Tot slot is er in het
kader van het verloop van het onderzoek en de oplevering van de rapportage verschillende
malen overleg gevoerd tussen het CPB, de departementen en de VNG, waarbij nog openstaande
vragen van de zijde van het CPB en de stand van zaken van het CPB onderzoek werden
besproken.
De VNG heeft in reactie op de CPB rapportage kenbaar gemaakt dat zij het onderzoek
ziet als een eerste stap die vraagt om een vervolgonderzoek waarin een concrete doorvertaling
wordt gemaakt per wet in volgorde van de behandeling in de Tweede Kamer. Gemeenten
willen, zo stelt de VNG, antwoord hebben op de vraag of zij voldoende mogelijkheden
in handen krijgen om de decentralisaties tot een succes te maken. Daarbij heeft de
VNG een aantal specifieke vervolgvragen over onder andere frictiekosten en uitvoeringskosten
geformuleerd die zij bij voorkeur voor afronding van de wetgeving door het CPB beantwoord
zou willen zien.
De behandeling van de Jeugdwet is reeds op zeer korte termijn voorzien en de Minister-President
heeft tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen benadrukt dat het in ieders belang
is dat de wetsbehandelingen nu niet worden vertraagd; er wordt aldus naar gestreefd
om datgene te doen wat mogelijk is zonder dat vertraging optreedt. In dit kader is
besproken dat specifieke vragen die de VNG nu nog heeft, waar mogelijk beantwoord
zullen worden in het regulier overleg tussen de VNG en de verschillende departementen
en in het wetgevingsoverleg tussen de Kamer en de vakministeries. Voorts is overlegd
dat een vervolgrapportage inderdaad aan de orde is en dat, in lijn met de wensen van
de VNG, in deze rapportage meer en detail zou moeten worden ingegaan op de (beleids)instrumenten
waarmee de risico’s van de decentralisaties in de uitvoering kunnen worden beperkt
of weggenomen en de kansen kunnen worden gemaximaliseerd. De eerder genoemde specifieke
vragen van de VNG zijn in dit kader ook aan het CPB voorgelegd. Het CPB heeft gesteld
dat de door het kabinet en de VNG gevraagde analyse, gegeven de noodzakelijke informatie
daarvoor, op zijn vroegst in het voorjaar kan worden opgeleverd. Een vervolgrapportage
van het CPB komt uw Kamer aldus in het voorjaar van 2014 toe. Daarnaast zal ik de
Kamer voor het Algemeen Overleg decentralisaties van 30 oktober aanstaande een totaalbeeld
geven van hetgeen er op het terrein van de ondersteuning en de monitoring van de decentralisaties
vanuit BZK plaatsvindt en zal ik uiteenzetten op welke manier en wanneer de Kamer
ook in de komende periode regulier over de voortgang van de decentralisaties zal worden
geïnformeerd.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
R.H.A. Plasterk