Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2013-2014 | 32824 nr. 45 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2013-2014 | 32824 nr. 45 |
Vastgesteld 25 november 2013
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft op 17 oktober 2013 overleg gevoerd met Minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over:
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 28 mei 2013 met beantwoording vragen commissie over onderzoek naar parallelle gemeenschappen in Nederland (Kamerstuk 32 824, nr. 25);
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 27 mei 2013 over internaten (Kamerstuk 33 400 XV, nr. 105);
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 6 juni 2013 over de aanpak van huwelijksdwang en achterlating (Kamerstuk 32 175, nr. 50);
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 20 juni 2013 over de Schilderswijk (Kamerstuk 29 614, nr. 34);
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 20 juni 2013 met afschrift van de brief aan het Inspraakorgaan Turken (IOT) over onderzoek naar een parallelle gemeenschappen;
– de brief van de Minister van Veiligheid en Justitied.d. 11 juli 2007 betreffende reactie op het rapport «De aanpak van multi-probleemgezinnen met een Roma-achtergrond» (Kamerstuk 32 824, nr. 30)
– de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 30 augustus 2013 inzake Fiche: Mededeling en Aanbeveling Roma (Kamerstuk 22 112. nr. 1675);
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 9 september 2013 met diverse onderwerpen op het gebied van inburgering (Kamerstuk 32 824, nr. 34).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Van der Burg
De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Post
Voorzitter: Potters
Griffier: Post
Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Jasper van Dijk, Azmani, Van Weyenberg, Yücel, Van Klaveren, Heerma en Potters,
en Minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.
Aanvang 14.00 uur
De voorzitter: Welkom bij deze vergadering van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid. We spreken vandaag over het integratiebeleid. We hebben geen heel uitgebreide agenda. Het moet dus lukken om deze agenda af te werken binnen de drie uur die we daarvoor hebben staan. Ik wil met de leden afspreken dat we een spreektijd hanteren van vijf minuten en interrupties in twee keer. Mevrouw Yücel kijkt mij aan. Iets langer?
Mevrouw Yücel (PvdA): Ik had gerekend op zes minuten. Ik voeg me naar de meerderheid, maar als het kan, zou ik zes minuten fijner vinden.
De voorzitter: We zullen na vijf minuten een waarschuwing geven. Dan kunt u gaan werken aan een afronding.
Ik geef als eerste het woord aan de heer Heerma van het CDA.
De heer Heerma (CDA): Voorzitter. Dit is de tweede keer dat de Minister en de commissie elkaar treffen vandaag. Wat mij persoonlijk betreft, moet ik mij excuseren dat het maar een kort treffen zal zijn. Ik moet zo naar de heropening van een plenair debat die ik zelf heb aangevraagd. Ik zal dus mijn vragen stellen en niet lang daarna vertrekken. Dat is niet omdat ik geen interesse heb in de antwoorden. Ik zal later kennis nemen daarvan. Ik neem overigens aan dat dit ook geldt voor de woordvoerder van de SP, die naast mij zit. Ik dank de commissie dat wij eerst het woord mogen voeren.
In het integratiedebat wordt veelal gesproken over de kennis van taal, over meedoen op de arbeidsmarkt en over de kansen die daaruit voortkomen, dus over sociaaleconomische integratie. Minder wordt in beleidstermen gesproken over sociaal-culturele integratie. Gisteren stond in de Volkskrant een artikel van FORUM, dat de focus juist legt op de sociaal-culturele integratie. Ik voelde bij het lezen van dat artikel een spanningsveld. Het artikel legt op tal van punten de vinger op de zere plek bij de sociaal-culturele integratie, in lijn met Ad Verbrugge, die dat in het verleden veelvuldig heeft gedaan. In het artikel wordt ook gevraagd om beleid op dit punt. Dat vind ik ingewikkeld, want geslaagde sociaal-culturele integratie is altijd een proces van onderop geweest. Emancipatie in eigen kring is lastig om van bovenaf op te leggen via de Staat. Ik zie integratie ook als een schaakspel. Je kunt de spelregels leren, je kunt daarmee geholpen worden, maar voor het doel van de zetten in het schaakspel ben je zelf verantwoordelijk. Dat kan niet iemand anders voor je doen. Ik ben benieuwd hoe de Minister hiertegen aankijkt. Vindt hij ook dat dit niet door de Staat van bovenaf opgelegd moet worden?
Wel is het zo dat de overheid aandacht kan geven aan de rechtsstaat en aan kernwaarden in de inburgering. Volgens mij staat deze Minister daar ook voor. Je kunt ook waarde hechten aan de symbolen eromheen, de waarde daarvan benadrukken. Ik denk hierbij aan de burgerschapsceremonie na de inburgering. Zijn er op dit vlak nog stappen te zetten? Wat kan hier bereikt worden zonder dat je uit het oog verliest dat sociaal-culturele integratie goed werkt als het van onderop gebeurt?
Ik zie ook een spanningsveld met de terminologie van de parallelle samenleving. De parallelle samenleving, waar steeds over gepraat wordt, kan het beeld oproepen dat zelforganisatie an sich het verkeerde antwoord is. Maar ik vind dat niet. Sterker nog, het is vaak het goede antwoord. Hoe differentieer je in de discussie over de parallelle samenleving tussen zelforganisatie, die een bijdrage levert aan sociaal-culturele integratie, en de gevallen waarin dat niet zo is? Dat moet je niet over één kam scheren, want dan gooi je veel weg.
In dat kader vraag ik de Minister iets over een artikel in de NRC van vandaag over de Islamitische Universiteit Rotterdam (IUR), want volgens mij is dat in het kader van deze discussie interessant. In het artikel staan tal van zorgelijke teksten – uitspraken die zijn gedaan door de rector van de universiteit en teksten die rondgaan en die mogelijk in het curriculum zitten – die ingaan tegen de kernwaarden van onze samenleving. Het gaat bijvoorbeeld over stenigen, over het bestempelen van de betogers op het Tahrirplein als goddeloos en als afvalligen die gestraft moeten worden. Ik ben benieuwd naar de reactie van de Minister. Wat gaat hij doen in reactie hierop? Ik ben ook benieuwd of deze universiteit geaccrediteerd is en overheidsgeld krijgt en welke mogelijkheden dat biedt om in te grijpen of aan te spreken. In het artikel wordt ook gemeld dat de universiteit bezig is om de imamopleiding van Inholland over te nemen en daarmee de grootste imamopleiding van Nederland zou worden. Ik heb daar zorgen over na het lezen van de inhoud van het artikel. Deze zorgelijke berichten doen voor mij niet af aan het belang van sociaal-culturele integratie van onderop, maar bevestigen juist de noodzaak ervan. Ze bevestigen ook de noodzaak van echte, in Nederland gewortelde imamopleidingen die opleiden tot wat we hier in de discussies vaak «polderimams» noemen. Ik weet dat mevrouw Yücel van de PvdA zich hier ook altijd druk over heeft gemaakt.
In de stukken wordt gesproken over huwelijksdwang en de maatregelen daartegen. Er wordt duidelijk gesteld dat huwelijksdwang onaanvaardbaar is. De maatregelen die ik lees komen neer op signalering, één meldpunt, betere communicatie in het buitenland. Als je met elkaar afspreekt dat het onaanvaardbaar is, vraag ik me af of er niet meer mogelijk is. Is er niet meer mogelijk dan wat er staat?
Ik ben benieuwd naar het participatiecontract van de Minister. We hebben daar eerder met elkaar over gesproken. In mijn beleving zouden we daar dit najaar een nieuwe uitwerking van krijgen. Wanneer kunnen we iets tegemoetzien?
VluchtelingenWerk spreekt in zijn brief zijn zorgen uit over het overgangsrecht van gemeenten. Dat gaat dan over de handhaving van de inburgeringsplicht voor nieuwkomers van voor 1 januari 2013. We hebben daar met de Minister eerder discussies over gehad. Ik maak me zorgen dat de onzekerheid en het hieraan geen gevolg geven door gemeenten, zoals VluchtelingenWerk signaleert, samenhangt met de onzekerheid over de financiële dekking waarover we discussie hebben gehad. Destijds bij de behandeling van de wet is toegezegd dat hierover met de gemeenten gepraat gaat worden. Ik ben benieuwd hoe het daarmee staat.
De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter, net als de heer Heerma moet ik mij helaas verontschuldigen vanwege een plenair debat dat plotseling is gepland. Maar mijn medewerker zit wel in de zaal, dus alles wordt genoteerd, en we lezen het uiteraard ook terug!
Voorzitter. Nederland doet het niet goed op het gebied van bestrijding van discriminatie, konden we deze week vernemen in een rapport van de Raad van Europa. Een gitzwart beeld van ons land wordt daarin geschetst. Ik som de aanklacht op: discriminatie van joden, moslims, Roma; onbestrafte spreekkoren bij voetbalwedstrijden; uitbuiting van Polen en andere Oost-Europeanen; vreemdelingen worden geïsoleerd in aparte wijken en op zwarte scholen; inburgering is moeizaam; kosten van verblijfsvergunningen zijn te hoog. En dan hebben we het nog niet eens over Zwarte Piet; een discussie die tegenwoordig ook hoog oploopt. Het zijn ernstige beschuldigingen. De regering, zo lees ik in het Algemeen Dagblad, heeft er ook geen weerwoord op gegeven. De regering had daar gelegenheid toe, maar heeft die kans niet gegrepen. Is dat juist? Waarom heeft de regering dat niet gedaan? Kan de regering wel op het rapport reageren tegenover de Kamer? Volgens mij is die vraag ook al procedureel voorgelegd. Dus ongetwijfeld is het mogelijk om dat per brief te doen, maar wellicht wil de Minister er ook in dit debat al wat over zeggen.
De segregatie is al jaren een zorgpunt van de SP – en wordt dus ook door de Raad van Europa benoemd – zeker in combinatie met de enorme jeugdwerkloosheid onder migranten. Die bedraagt maar liefst 30%! De regering wil nauwelijks iets doen aan segregatie, moet ik vaststellen. De SP heeft daar voorstellen voor gedaan, ook voorstellen voor gemengde scholen. We hebben daar al eerder over gedebatteerd. Ook andere partijen willen dat, zoals de Partij van de Arbeid. Er is best draagvlak voor. Als de Minister zegt dat hij daar geen trek in heeft – in die trant heeft hij geantwoord in een eerder plenair debat dat wij hebben gevoerd – dan wil ik hem een minimumvoorstel doen. Voelt hij ervoor om de gemeentes, de VNG, de PO-Raad – dat zijn de basisscholen – en FORUM gezamenlijk een opdracht te geven om scholen te ondersteunen indien zij plannen hebben om scholen gemengder te maken, om segregatie te bestrijden? Uiteraard kan de Minister zeggen dat dit een zaak is van Onderwijs. Daar zal ik het ook aan de orde stellen, kan ik hem zeggen. Maar het lijkt me toch iets waar de Minister van integratie iets over kan zeggen.
Wat vindt de Minister in dit verband van het plan in Rotterdam om een geheel Turkse wijk op te richten? Dat is al een tijdje terug geweest, in juli, maar ik vraag hem alsnog zijn reactie daarop, want dat is natuurlijk wel het summum van segregatie.
De Minister heeft zojuist een rapport in ontvangst genomen, «Verborgen vrouwen: een vergeten groep», van FFF, Femmes for Freedom. Wat is zijn reactie op het pleidooi van FFF? Zij willen meer aandacht voor culturele delicten. Zie ook het artikel in de Volkskrant van de week over Sarah, die op een geheime plek in Londen zit vanwege een gedwongen huwelijk in Somalië. De vrouwen zeggen dat de hulpverlening bij huwelijksdwang en gevangenschap ontoereikend is. Vrouwen zouden ook in het land van herkomst meer bescherming kunnen gebruiken. Graag krijg ik een reactie. Heel specifiek vraag ik de Minister hoe hij ertegen aankijkt dat gevangen vrouwen niet en criminelen wel op consulaire hulp kunnen rekenen. Dat lijkt me toch een evidente ongelijkheid. Ik kan mij niet voorstellen dat de Minister dat juist vindt.
Tot slot sluit ik me aan bij het punt dat ook de heer Heerma maakte, namelijk dat de inburgering sinds de nieuwe wetgeving van kracht is, is verschraald. Er is minder aanbod van gemeentes. Daar heeft VluchtelingenWerk ook een brief over geschreven.
De heer Azmani (VVD): Voorzitter. De VVD-fractie staat voor een samenleving waarin iedereen meedoet, ongeacht geloof, ras of achtergrond. De VVD sluit niemand uit. Bij ons staat niet je afkomst centraal, maar je toekomst, niet het geloof, maar het gedrag, en niet de groep, maar het individu. Wij accepteren dan ook niet dat mensen in een hoek worden gezet, maar ook niet dat mensen zichzelf in een hoek plaatsen. We hebben niet alleen gelijke rechten, maar ook gelijke plichten. Voorwaarde voor integratie is dat je de Nederlandse samenleving, met al haar verworvenheden, vrijheden maar ook plichten, respecteert.
In het VVD-verkiezingsprogramma staat een aantal passages dat heel erg van toepassing is op de onderwerpen die we vandaag behandelen. Mijn eerste vraag, naar aanleiding van de brief van 28 mei die op de agenda staat, is wanneer de Minister meent het onderzoek naar de parallelle gemeenschap te kunnen afronden. Wanneer kunnen we het verwachten? Weet de Minister wanneer het uitgebreide onderzoek naar de Turkse Gülenbeweging van FORUM klaar is? We moeten niet naïef zijn. Hoe geïntegreerd sommige stromingen naar de buitenwereld ook mogen lijken, integratie is niet alleen verzorgingsstaat maar ook rechtsstaat. Dat heeft ook de heer El Madkouri van FORUM gisteren heel goed beschreven in de Volkskrant. Wanneer uit de genoemde onderzoeken zal blijken dat mensen onze fundamentele waarden niet onderschrijven of er van buitenaf druk wordt uitgeoefend op de leden om onze waarden niet te accepteren, dan kan dit niet zonder consequenties zijn, zeg ik tegen deze Minister. Zij die niet kiezen voor onze samenleving, horen hier niet thuis.
In dat licht wijs ik op recente berichtgeving in de NRC. Mijn collega-woordvoerder op onderwijs, Pieter Duisenberg, heeft zich daarover uitgelaten in de krant. Het gaat om uitspraken van de rector van de Islamitische Universiteit Rotterdam. Ik hoorde de heer Heerma er ook over. Het ging over «goddelozen», «moskeevijandige architecten» en «aanhangers van Assad», dat zijn zij die demonstreren tegen Erdogan. Het zijn ongelovige dronkenlappen, woekeraars en «mensen met een westerse levensstijl». Als dat de rector is van een universiteit in dit land, maakt de VVD zich zorgen over wat daar gedoceerd wordt binnen de muren. Daarom mijn verzoek aan de Minister of hij samen met zijn collega, de Minister van Onderwijs, onderzoek wil doen naar deze uitspraken en hoe die in relatie staan tot de accreditatie van deze onderwijsinstelling.
Naar aanleiding van de brief over de internaten en de moties die ik samen met collega Yücel heb ingediend, vraag ik mij af hoe het staat met het beoogde tijdpad. Is inmiddels een toetsingskader vastgesteld en, zo ja, kan de Kamer dit ook krijgen? Wanneer wordt het wettelijke traject in voorbereiding genomen en kan de Kamer in dat kader iets verwachten?
Ik kom te spreken over huwelijksdwang en achterlating. Femmes for Freedom is hier aanwezig voor dit onderwerp. Het staat ook op de agenda. Heeft de Minister het gevoel dat we de problemen daadwerkelijk tegengaan met het pakket dat er ligt? Hoe kunnen we de honderden slachtoffers die er jaarlijks zijn, zoals de Minister zelf schrijft in zijn brief, uiteindelijk reduceren tot nul? Het kan toch niet zo zijn dat ouders die ervoor kiezen om in Nederland hun kind op te voeden, dat kind uiteindelijk onder dwang uithuwelijken of zelfs in het buitenland achterlaten. Dat moet wat de VVD betreft grote consequenties hebben. We vragen ons af of dit pakket daarvoor voldoende is.
Dan het moeilijke vraagstuk van de Roma. Er staat een uitgebreid onderzoeksrapport op de agenda. Uit het onderzoek volgt dat een deel van de Roma – ik wil niet stigmatiseren, maar het is duidelijk aangegeven in het onderzoek – in Nederland de plichten in dit land aan hun laars lappen, en dan zeg ik het nog netjes. Ik ben zelf geschrokken van het rapport, van de dilemma's die geschetst zijn en van het niet ingrijpen of het niet durven ingrijpen, want daar komt het volgens mij op neer. Er worden in het onderzoekrapport termen gebezigd als «doorgeschoten uitzonderingsbeleid», «handelingsverlegenheid» of «ontwijkingsgedrag». Maar volgens mij heeft het te maken met de vraag of men durft in te grijpen en of men deze groep hetzelfde durft te behandelen als alle andere Nederlanders. Ik heb het dan bijvoorbeeld over de plicht tot onderwijs van een kind en over hoe om te gaan met ouders die hun kinderen dwingen, het criminele pad op te gaan. We mogen niet accepteren dat we hen anders behandelen. Met alle respect, uit de beleidsreactie op de aanbeveling heb ik niet het idee dat we de problemen volledig te lijf gaan. Welke steun is van het Rijk nodig zodat de hulpverleners, de bestuurders in het veld daadwerkelijk durven in te grijpen en kunnen ingrijpen?
Dan wil ik nog even naar de brief van 9 september over een onderzoek van Regioplan waaruit blijkt dat inburgering daadwerkelijk bijdraagt aan de beheersing van de Nederlandse taal, grote kennis van de samenleving en participatie naar betaald werk. Een groot deel van de migranten blijft overigens nog steeds in een uitkering hangen. De VVD heeft in een vorig AO al gepleit voor een participatiemodule in het inburgeringsbeleid, dat nu alleen gericht is op kennis en taalvaardigheid. Ik heb de Minister horen zeggen en heb ook gelezen dat hij bezig is met het ontwikkelen van een arbeidsmarktmodule. Ik vraag mij af of dit enkel uit een sollicitatietraining zal bestaan of dat de Minister bereid is om verder te gaan. Een wens van de VVD is dat mensen in de praktijk laten zien dat ze daadwerkelijk kiezen voor de Nederlandse samenleving doordat ze ook deelnemen aan die samenleving voordat zij hun inburgering hebben afgerond.
De heer Van Weyenberg (D66): Voorzitter. De Minister haalt in zijn beantwoording op vragen over parallelle gemeenschappen in Nederland nogmaals het fundamentele uitgangspunt aan van het integratiebeleid van het kabinet. Dat uitgangspunt is dat iedereen deelneemt aan onze samenleving en dat we daar alle mogelijkheden toe geven. Dat principe is wat D66 betreft het uitgangspunt van het integratiebeleid. Ik ben het echter met de heer Heerma eens. Het is heel lastig om te bepalen wanneer zelforganisatie iets is wat bijdraagt en wanneer het in de weg kan staan. Dat eerste is hartstikke goed en dat moeten we alleen maar aanmoedigen. Bij het tweede kan een probleem ontstaan. In die zin vind ik het prima dat de Minister onderzoek gaat doen.
Wat me wel zorgen baart, als het specifiek gaat om de Turkse gemeenschap, is dat het Inspraakorgaan Turken in Nederland (IOT) graag met de Minister over het onderzoek in gesprek wil. Ik begrijp dat zo'n onderzoek de gemeenschap stevig raakt. Het orgaan geeft aan dat het aanbod nog niet is aanvaard. Graag krijg ik een reactie van de Minister. Ik vind dat extra van belang omdat het orgaan zegt juist graag met de Minister over echt trend doorbrekende zaken op integratiegebied te willen spreken. Het lijkt me dat de Minister die handschoen moet oppakken.
In datzelfde verband was ik het erg eens met de brief die ik las van het Landelijk Overleg Minderheden (LOM), dat juist zegt dat Nederlanders met een migrantenachtergrond zelf een belangrijke rol hebben als het gaat om het aan de orde stellen in hun eigen gemeenschap van moderne opvattingen over seksuele diversiteit, vrijheid van godsdienst en gelijkheid van man en vrouw. In hoeverre helpt de Minister hen daarbij? Ik doel dan niet op subsidies. Dat debat hebben we gehad. Hoe probeert de Minister om met hen samen stappen voorwaarts te zetten om wat ik dan toch maar noem de moderne, echte waarden die wij in Nederland hebben, hoog te houden?
Ik sluit mij aan bij de vragen van een aantal eerdere sprekers over huwelijksdwang en achterlating, die volgens mij één kernvraag opwerpen: is dit nu genoeg? Is het genoeg als je kijkt naar de schrijnende voorbeelden? Het rapport van Femmes for Freedom – ik hoop dat ik het goed uitspreek; vrouwen voor vrijheid, dat is in ieder geval goed vertaald – laat nog weer eens zien hoe groot die vergeten groep kan zijn, welke problemen zij ervaren, en dat, bijvoorbeeld op het gebied van het in het land van herkomst bieden van bescherming, nog veel te winnen valt. De heer Van Dijk had het onder meer over consulaire bijstand. Graag hoor ik van de Minister hoe hij zijn rol daarin ziet. Ook Vluchtelingen-Organisaties Nederland heeft gevraagd of we eigenlijk wel genoeg doen aan het vergroten van de zelfredzaamheid. Dit is nou een probleem achter de voordeur dat mensen ongelooflijk raakt. Ik weet dat ik daar niet met de Minister over van mening verschil. Maar als je al die procesafspraken leest, bekruipt je toch het gevoel: aan de intentie ligt het niet, maar gaan we de oorlog hier nu echt mee winnen?
Over het aanpakken van de problemen met de Roma heb ik een dubbel gevoel. Aan de ene kant begrijp ik dat je een stevige aanpak kiest voor multi-probleemgezinnen en criminaliteit. Maar er is ook een andere kant. Doen we wel genoeg om achterstanden weg te werken? Dat is niet vrijblijvend, maar als je optreedt tegen uitwassen, en die zijn er en moeten niet worden getolereerd, doe dan ook genoeg om ook de integratie van Roma goed vorm te geven.
In die zin, als we in Europa best practices voor de aanpak van multi-probleemgezinnen gaan inbrengen, hoop ik en verwacht ik ook dat de Minister gelijk de kans te baat neemt om met klem afstand te nemen van de wijze waarop deze minderheid in sommige landen van de EU wordt behandeld, en dat het feit dat wij ook komen met voorbeelden van problemen die wij hebben, en die zijn er, niet moet worden gezien als halve instemming met de echte discriminatie die Roma in sommige landen op grote schaal ervaren. Ik hoop dat de Minister, wanneer hij zegt wat hij zelf doet, dat punt met kracht blijft maken en ook bijvoorbeeld aangeeft dat wij niets zien in een apart Roma-register zoals dat in Zweden bestaat.
Ik heb, alle brieven over de Roma lezend, ook de indruk dat wij heel veel over Roma praten maar zo weinig mét. Klopt dat beeld? Of klopt dat beeld niet en staat het alleen niet opgeschreven? Mocht het beeld dat ik uit de stukken haal, kloppen, dan is mijn vraag in hoeverre de Minister ruimte ziet om juist met de groep samen stappen voorwaarts te zetten. Want, zoals ik hiervoor al zei over de Turkse gemeenschap, samen optrekken om criminaliteit of andere vormen van gedrag dat we niet mogen tolereren, aan te pakken, gaat toch het beste samen met de groep zelf, waarvan velen wel van goede wil zijn. Ik sluit mij aan bij de opmerking van een aantal dat we natuurlijk nooit de goeden onder de kwaden mogen laten lijden.
Tot slot heb ik een heel specifieke vraag over de toetskennis van de Nederlandse samenleving. De Minister gaat bekijken hoe daarin de normen en de waarden van Nederland voldoende aandacht kan worden geboden. Ik heb het dan over principes zoals seksegelijkheid, non-discriminatie, vrijheid van meningsuiting en scheiding van kerk en staat. Een motie van de heren Dibi en Van Dam die hierover ging, is niet aangenomen, maar ik begrijp dat de Minister er wel mee bezig is. Zou hij nog wat concreter kunnen maken hoe dit nou echt met kracht in de toets terugkomt? Ik vind dit buitengewoon belangrijk. Er zijn afspraken gemaakt voor het onderwijs, waarin kerndoelen als acceptatie en kennis van seksuele diversiteit, homoseksualiteit, nu een grote rol krijgen, mede op aandringen van een aantal partijgenoten van mij in het verleden. Heel specifiek wil ik de Minister vragen om te borgen dat soortgelijke kerndoelen straks ook terug te vinden zijn in de toetskennis van de Nederlandse gemeenschap. Graag krijg ik op dat punt een concrete toezegging van de Minister, want ik vind het buitengewoon belangrijk dat wij dit belangrijke kernprincipe ook in de inburgering een grote rol geven.
Mevrouw Yücel (PvdA): Voorzitter. Ik wil mijn bijdrage beginnen met het uitspreken van mijn grote waardering voor Shirin Musa van Femmes for Freedom voor haar gepassioneerde en onvermoeibare inzet voor vrouwen in onvrijheid. Ik heb dat ook mogen ervaren tijdens mijn stage bij haar organisatie, in de gezamenlijke gesprekken met verborgen vrouwen en vele instanties. Ik dank haar hartelijk voor het rapport «Verborgen vrouwen: een vergeten groep» dat ze ons heeft aangeboden. Niemand kent ze, ziet ze, hoort ze. Niemand weet iets van ze. Ze zijn niet in beeld gebracht. Je voelt de rilling in je lijf als je de titel alleen al leest. Zij en de jonge meiden en vrouwen in onvrijheid verdienen onze politieke steun. Mijn steun hadden ze en hebben ze. Ik vraag de Minister om nu of later met een brief aan de Kamer te reageren op het rapport en de twaalf aanbevelingen. Maar dat heeft hij ook al toegezegd bij het in ontvangst nemen van het rapport. Daar ben ik blij mee. Welke rol ziet de Minister voor zichzelf in het versterken van de aanpak op lokaal niveau? Het is van groot belang dat iedereen in Nederland in vrijheid en gelijkwaardigheid haar of zijn leven vorm kan geven.
Ik groeide op in een wijk waarin mijn vader moest verantwoorden waarom zijn dochters naar school mochten. Die wijken zijn er nog steeds. De problemen worden groter in plaats van kleiner. Wij moeten ons dat aantrekken. Parallelle gemeenschappen waarin de vrijheid en de gelijkwaardigheid van individuen niet erkend worden, moeten we ontmoedigen. De PvdA staat voor emancipatie en verheffing. Emancipatie en verheffing kunnen niet zonder vrijheid en gelijkwaardigheid. De PvdA vraagt daarom om meer urgentie bij de aanpak van de grote problemen van deze jonge meiden. Die leiden te vaak tot onderdrukking, eerkwesties, huwelijksdwang, huwelijkse gevangenschap en achterlating.
De heer Jasper van Dijk (SP): Hartstikke goed deze woorden van de PvdA. Ik denk dat wij het eens zijn. Mijn vraag is de volgende. Wij weten eigenlijk al heel veel. Er ligt een brief van 25 september met een kritische kijk op het bestaande beleid rond deze problemen. Daarin staat dat de maatregelen zijn beperkt tot het versterken van de bestaande institutionele structuren. Er staan voorstellen om die te verbeteren. Ook in de krant staat dat de hulpverlening rond huwelijksdwang en gevangenschap ontoereikend is. Ik heb specifiek gevraagd aan de Minister hoe het komt dat gevangen vrouwen niet en criminelen wel op consulaire hulp kunnen rekenen. Kan ik ook rekenen op de steun van de PvdA als ik vraag om die ongelijkheid weg te halen?
Mevrouw Yücel (PvdA): Volledige steun. Van de PvdA-fractie mag er wel een tandje bij. Het voorstel van de heer Jasper van Dijk is een prima extra versterking van de aanpak. Deze vrouwen verdienen consulaire hulp. Ook bij minderjarigen moeten we echt naar de verstrekking van de paspoorten kijken. Achtergelaten minderjarige meisjes moeten ook een paspoort kunnen krijgen, anders hebben ze geen enkele mogelijkheid om zich te onttrekken aan achterlating en ontvoering.
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik wil nog een ding zeggen en dan moet ik helaas de zaal verlaten. Ik ben heel blij met het antwoord van mevrouw Yücel en ga ervan uit dat het goed wordt opgepikt door de Minister. Mocht dat niet zo zijn – ik spreek mevrouw Yücel nog wel even na afloop van het debat – dan moeten we misschien even bekijken of de Kamer zelf initiatieven moet nemen. Deelt zij die mening ook?
Mevrouw Yücel (PvdA): Ik ga dit zeker met u bespreken. Ik denk dat het voorstel dat u doet, niet haaks staat op wat de Minister wil. Alleen in de uitvoering gaat het niet altijd goed. Ik weet niet beter dan dat het beleid zo is dat door de consulaire hulp deze vrouwen gesteund moeten worden in het vinden van hun weg terug. Alleen in de praktijk, zo heb ik me laten vertellen, ligt de bewijslast nog te veel bij de vrouw of bij het meisje, terwijl het heel gemakkelijk is om even naar Nederland te bellen, naar de school of naar de gemeente. Dan kun je al heel snel informatie ophalen. De oplossing is volgens mij dus heel eenvoudig. We gaan hier zeker over verder praten.
De heer Van Klaveren (PVV): Ik hoor mijn collega van de Partij van de Arbeid zeggen dat er een tandje bij kan. We zien in de brief van het kabinet dat gesteld wordt dat huwelijksdwang, achterlating, dat soort zaken, stevig aangepakt gaat worden. De PVV heeft vorig jaar een amendement ingediend om de strafbepaling voor huwelijksdwang en achterlating gelijk te trekken met straffen in het kader van mensenhandel. We hebben toen gesteld dat die opgetrokken moeten worden naar twaalf jaar. De Partij van de Arbeid was toen tegen. Waarom?
Mevrouw Yücel (PvdA): Ik weet dat er toen strafverzwaring naar aanleiding van het debat is gekomen. De vraag is alleen of de straffen zwaar genoeg zijn en of ze gelijk moeten worden getrokken met andere delicten. Ik hoor graag van de Minister welke overwegingen precies een rol hebben gespeeld bij het niet nog zwaarder maken van de straffen. Ik ga er dan heel serieus naar kijken.
De heer Van Klaveren (PVV): Ik vind het ook interessant om te horen wat het kabinet vindt, maar mijn vraag is gericht aan de fractie van de Partij van de Arbeid. Ik hoor graag wat zij ervan vindt, zonder dat zij eerst moet horen wat de Minister ervan vindt.
Mevrouw Yücel (PvdA): Bij de strafbepaling moet goed gekeken worden of de straf in verhouding is met het delict. Daarover is een debat geweest. Daar hebben, als het goed is, deskundigen over mee kunnen denken. De uitkomst was strafverzwaring tot een bepaald niveau. Ik weet ook dat Femmes for Freedom het signaal heeft afgegeven dat zij de straffen niet zwaar genoeg vindt. Over de vraag op welk niveau de straffen moeten komen, kunnen we best discussiëren, maar ik wil graag even de zienswijze van de Minister hierop horen.
De voorzitter: Vervolgt u uw betoog.
Mevrouw Yücel (PvdA): Ook het instellen van vrouwenrechtenambassadeurs op lokaal niveau om deze vrouwen te ondersteunen bij hun emancipatie is een goed instrument. Daar heeft de Minister zich ook al eerder positief over uitgelaten. Mijn vraag aan de Minister is nu concreet of we in een aantal wijken met pilots kunnen starten om deze vrouwen een uitgestoken hand te bieden wanneer ze in vrijheid en gelijkwaardigheid hun leven vorm willen geven. Ik wil de Minister hierbij ook de suggestie meegeven om te bekijken of convenanten afgesloten kunnen worden met landen van herkomst, waarin wordt afgesproken dat het burgerlijk recht in Nederland erkend wordt, ook door de imams die via die weg invloed hebben op de gemeenschap en waardoor vrouwen gevangen blijven volgens het recht van de landen van herkomst. Nederlandse burgers, van welke afkomst dan ook, hebben te maken met het rechtssysteem hier en mogen nooit gevangen gehouden worden volgens een rechtssysteem van de landen van herkomst of van waar dan ook.
Over de problematiek van de eergerelateerde kwesties heeft de Minister in de brief mooie woorden opgenomen. Wij delen volledig de zin in de brief: «Cruciaal voor de preventie is een mentaliteits- en gedragsverandering in de gemeenschappen waarin het zelfbeschikkingsrecht niet erkend wordt.» Die slaat de spijker op zijn kop. De Minister kondigt campagnes aan. Ik ben benieuwd naar de stand van zaken. Zijn de campagnes al in uitvoering? Wat zijn de eerste ervaringen? Is de Minister voornemens hier een structureel karakter aan te geven? Ik wijs ook op de democratische burgerschapsvorming in het onderwijs. Ik heb eerder een motie daarover ingediend. Het moet concreter en minder vrijblijvend en echt een onderdeel van het curriculum zijn. De Minister zou ernaar kijken, samen met de Minister van Onderwijs. Ik ben benieuwd naar de stand van zaken.
Democratische burgerschapsvorming kan ook heel veel betekenis hebben in specifieke wijken. Volwassenen gaan niet meer naar school, maar ik denk aan specifieke wijkprogramma's, educatieprogramma's voor deze wijken om de status quo de goede kant op te duwen. Ik hoor graag de zienswijze van de Minister hierop.
De heer Van Klaveren (PVV): Mevrouw Yücel gaf net aan dat zij interessant vindt wat de Minister schreef over eergerelateerd geweld. Uit de nieuwste cijfers blijkt dat er meer dan 500 eergerelateerde geweldszaken per jaar zijn, met gemiddeld bijna één dode per maand. Uit dezelfde cijfers blijkt ook dat meer dan 95% van de betrokkenen een islamitische achtergrond heeft. Ziet mevrouw Yücel de relatie tussen eergerelateerd geweld in Nederland en de massa-immigratie uit islamitische landen hiernaartoe?
Mevrouw Yücel (PvdA): U hebt het over 500 zaken. Dat kan kloppen. Maar ik heb ook gehoord dat alleen al bij Politie Haaglanden 500 meldingen binnen zijn gekomen met eergerelateerde oorzaken. Dat is dus alleen al in een regio. Het is een groot probleem. Volgens mij delen we die zorg. Wat betreft de link met de islam, constateer ik dat vrouwen of mannen, jongeren soms, in onvrijheid of ongelijkwaardigheid leven. Soms door sociale omstandigheden, soms door culturele omstandigheden, maar soms ook door religieuze onderdrukking. Dat is waar. We constateren met z'n allen dat interpretaties die soms gegeven worden aan de islam vaak leiden tot onderdrukking. Maar ik leg geen link met wat voor massa-immigratie dan ook.
De heer Van Klaveren (PVV): De cijfers zijn helder. 95% van de betrokkenen bij eergerelateerde geweldszaken, dat is vrijwel iedereen, heeft een islamitische achtergrond. Mijn vraag blijft staan. Ziet u dat verband?
Mevrouw Yücel (PvdA): Wij weten dat we met de komst van vele migranten in afgelopen decennia er nieuwe uitdagingen bij hebben gekregen. Wij gaan ervan uit dat alle mensen die in Nederland wonen en werken, Nederlander zijn, ongeacht hun achtergrond.
Voorzitter. Ik maak de overstap naar de parallelle gemeenschap. Wij zijn blij met het onderzoek dat de Minister heeft aangekondigd, want het is belangrijk dat wij meer inzicht krijgen om te kunnen bekijken hoe we de vorming van gesloten parallelle gemeenschappen kunnen ontmoedigen als dat leidt tot onvrijheid, ongelijkwaardigheid en gebrek aan ontmoeting met de Nederlandse samenleving. Wij zijn benieuwd naar de stand van zaken. Is de Minister met de opzet van het onderzoek voldoende verzekerd van het feit dat we echt informatie boven tafel krijgen? Een karakteristiek van een gesloten gemeenschap is dat deze informatie niet vanzelf zichtbaar wordt. Als wij na een uitgebreid onderzoek onvoldoende inzicht blijken te hebben, moeten wij ook geen conclusies trekken, maar dan moet dat de conclusie zijn.
De voorzitter: Wilt u afronden?
Mevrouw Yücel (PvdA): Dan nog even kort over het berichtje van de NRC over de uitspraken van de rector van de Islamitische Universiteit Rotterdam. Ik maak me zorgen dat we zo geen polderimams krijgen maar imams met antiwesterse waarden en vijandbeelden. Ik wil graag een reactie van de Minister. Wil hij bekijken hoe de inhoud van het onderwijs daar vorm is gegeven?
De problematiek van de Roma is voldoende aan de orde geweest. Ik sla die over, maar ik sluit mij aan bij wat eerder daarover gezegd is. Het moet meer aandacht krijgen. We kunnen niet wegkijken.
Wij zijn blij dat er afspraken gemaakt worden over een kwaliteitskader moskee-internaten. Wij zijn nog blijer dat de Minister bezig is met een juridisch kader daarvoor, zodat het afdwingbaar wordt.
De voorzitter: Wilt u echt gaan afronden?
Mevrouw Yücel (PvdA): Dan tot slot vind ik het belangrijk om het volgende te zeggen. De aandacht ligt terecht op sociaal-culturele problemen. Daar zullen we ook over door moeten spreken, waarbij ik ook aandacht vraag voor de werking van instituten zoals onderwijs en de arbeidsmarkt. Als die onvoldoende toegankelijk zijn voor de nieuwe migranten en allochtone jongeren, moeten we ons dat aantrekken. Is de Minister bereid om te bekijken of het handelen en de effectiviteit van alle instanties rondom integratie en het opgroeien van deze jeugd, voldoende is?
De heer Van Klaveren (PVV): Voorzitter. Er staan vandaag verschillende onderwerpen op de agenda, zoals we al gemerkt hebben. We spreken onder andere over moskee-internaten, over huwelijksdwang en achterlating, en over sharia in de Schilderswijk. Al deze zaken hangen natuurlijk samen met dat ene enorme probleem: de islamisering van Nederland. In plaats van het dichtgooien van de bijna 30 poldermadrassas in dit land, gaat dit kabinet de moskee-internaten reguleren. Honderden kinderen worden dag en nacht blootgesteld aan een ideologie die intrinsiek antisemitisch, homofoob, vrouwonvriendelijk en gewelddadig is. De PVV wil deze madrassas zo snel mogelijk dicht. Dit kabinet kiest er helaas voor om deze vijandige ideologie te faciliteren. Dat is een onbegrijpelijke keuze.
Hetzelfde geldt overigens voor de Islamitische Universiteit Rotterdam, waaraan net al gerefereerd werd. De PVV pleitte er in mei al voor om deze nepuniversiteit dicht te gooien in verband met het uitnodigen van geweldsprediker Al-Mutawa. We weten dat de rector bij zijn aanstelling stelde dat vrouwen geslagen mogen worden. We weten dat deze universiteit aan de basis stond van de Yunusrellen; volgens deze club mogen homoseksuelen in Nederland geen gastgezin zijn. Nu weten we dat er boeken worden gebruikt waarin gesteld wordt dat ongelovigen gif zijn en een oneindige straf verdienen. Mijn vraag aan de Minister is dan ook wanneer hij nu eindelijk gehoor geeft aan de wens van de PVV en dit geweldsinstituut dichtgooit.
Wat huwelijksdwang en achterlating betreft, het kabinet geeft aan dat Nederland honderden gevallen van huwelijksdwang per jaar kent. In zijn analyse en aanpak noemt het echter de kern van het probleem, de islam, geen enkele keer. Gezien het feit dat Turken, Marokkanen, Somaliërs en Afghanen veruit de voornaamste groepen zijn die hiermee te maken hebben, toont dit eens te meer het wegkijkgedrag aan als het gaat om problemen die samenhangen met de islam. Waarom erkent dit kabinet niet gewoon dat het een geïmporteerd probleem is dat we in Nederland vrijwel alleen tegenkomen bij mensen met een islamitische achtergrond?
Verder geeft het kabinet aan het probleem stevig te gaan bestrijden. Ik wees daar al op. De PVV heeft enige tijd geleden al gesteld dat een verhoging naar twee jaar helemaal niets uitmaakt. Nogmaals, wij pleiten ervoor om huwelijksdwang en achterlating gelijk te trekken met mensenhandel en de straf te verhogen naar twaalf jaar. Wij krijgen graag een reactie van het kabinet op deze wens.
Dan de opzet en het doel van het onderzoek naar parallelle gemeenschappen. Uit de brief van de Minister kunnen we opmaken dat het inmiddels vaak genoemde onderzoek uiteindelijk niet echt veel om het lijf heeft. Er wordt niet gekeken naar buitenlandse financiering van moskeeën, in dit geval uit Turkije, en dat is vreemd omdat de Turkse staat moskeeën gebruikt en zelfs financiert. Er wordt niet gekeken naar andere groepen, zoals Marokkanen en Somaliërs. Er wordt geen specifiek onderzoek gedaan naar antisemitisme binnen de islamitische gemeenschap en er volgt geen onderzoek naar de algemene beïnvloeding door de Turkse staat van de Turkse gemeenschap in Nederland. Kortom, het stelt allemaal niet zoveel voor. Op welke manier gaat de Minister de bovengenoemde punten laten onderzoeken?
In de brief aan de Kamer over sharia in de Schilderswijk komt het woord «islam» niet een keer voor. Dat is natuurlijk belachelijk als het gaat over de sharia. Zoals ik in het dertigenledendebat hierover al stelde, is de sharia een ideologische plichtenleer. Het is islam in uitvoering. De islamitische ordedienst tijdens oud en nieuw, ronselaars voor de jihad, jihadisten die naar Syrië vertrekken vanuit Nederland, vrouwen die worden geïntimideerd vanwege hun kleding, hondeneigenaren die worden bedreigd; het is allemaal sharia. De enige manier waarop deze islamgerelateerde problemen structureel aangepakt kunnen worden, is door een stevige de-islamiseringspolitiek. Dat houdt wat ons betreft onder andere in een immigratiestop uit islamitische landen, geen nieuwe moskeeën, sluiting van moskeeën waarin geweld gepredikt wordt, het sluiten van alle moskee-internaten, een boerkaverbod, en het straffen, denaturaliseren en uitzetten van criminele vreemdelingen en criminelen met een dubbele nationaliteit.
Ten slotte, een ander punt, namelijk de problemen met zigeuners. Uit cijfers van de gemeente Nieuwegein bleek enige tijd geleden al dat liefst 75% van de Romazigeuners een strafblad heeft. In 2004 stelde de Arnhemse officier van justitie Van Elsdingen al dat bijna alle zigeuners crimineel zijn. Naast geweld zijn het vooral vermogens- en oplichtingsdelicten waar deze groep zich vaak in familieverband – in 2009 verwees het kabinet naar de term «commune criminaliteit» – schuldig aan maakt. Het is dus geen gezellige boel. Door de instroom van Oost-Europeanen, vanaf 1 januari vooral uit Bulgarije en Roemenië, verwacht men ook dat de Romagroep enorm zal groeien, en dus ook de daarmee samenhangende criminaliteit. De oplossingen zijn ook hiervoor niet al te moeilijk: handhaaf de tewerkstellingsvergunningen voor Roemenen en Bulgaren, handhaaf het inkomensvereiste, zorg dat deze landen nooit toetreden tot Schengen, en zet criminele vreemdelingen zo snel mogelijk ons land uit. Ook hier graag een reactie op.
De voorzitter: Dan hebben we de eerste inbreng van de Kamer gehad. Er zijn ontzettend veel vragen gesteld. We schorsen tien minuutjes.
Ik merk nog even het volgende op. Er worden foto's gemaakt. Daarvoor is vooraf toestemming gegeven door Voorlichting. Dat gebeurt dus met toestemming van de Kamer.
De vergadering wordt geschorst van 14.45 uur tot 14.55 uur.
De voorzitter: Het woord is aan de Minister.
Minister Asscher: Voorzitter. De Kamerleden hebben over dit zo ongelooflijk belangrijke onderwerp een veelheid van vragen gesteld. Dat had ik van tevoren niet voor mogelijk gehouden. Ik ga mijn best doen om alle Kamerleden en alle vragen recht te doen, maar het zou kunnen dat ik in tweede termijn nog een paar dingen moet goedmaken met de Kamer.
Het onderwerp is zo belangrijk omdat het het leven raakt van heel veel mensen in ons land, zowel van immigranten als van mensen die hier van oudsher leven. We hebben er allemaal een enorm belang bij dat integratie goed verloopt, en beter dan tot nu toe. Dat is in het belang van de manier waarop onze kinderen straks hier opgroeien. Dat is ook waarom de Kamer er veel aan hecht en waarom het kabinet het belangrijk vindt. Integratie gaat over meedoen, over eisen stellen, over verwachtingen naar elkaar uitspreken, en over mensen in staat te stellen om een bijdrage te leveren aan de samenleving.
Er zijn veel vragen gesteld over de sociaal-culturele integratie. Het CDA en D66 hadden het erover en vroegen in hoeverre het onderzoek naar parallelle gemeenschappen op gespannen voet staat met het recht dat mensen hebben om in eigen kring hun leven te organiseren, hun eigen identiteit te hebben et cetera. In mijn ogen zijn dat twee heel verschillende dingen. Het feit dat je meedoet aan de samenleving doet er niets aan af dat je je kunt verenigen in een politieke partij of in een bepaalde geloofsgemeenschap of voor mijn part in een bepaalde voetbalclub, zolang je maar deel uitmaakt van die samenleving. Zolang je de kernwaarden kent en deelt, zolang je meedoet aan het economisch proces, zolang je je aan de wet en regels houdt en die ook uitdraagt, is het vanzelfsprekend – gelukkig – de vrijheid van een ieder om daarin eigen keuzes te maken, eigen voorkeuren te hebben en eigen verbanden op te zoeken.
Iets anders is het als mensen zich georganiseerd van de maatschappij afkeren. Dat is de vrees die bestaat bij parallelle gemeenschappen. Daarom heb ik zorgen over internaten. Niet omdat ik meteen iedereen van verkeerde intenties verdenk, maar omdat ik denk dat het voor kinderen niet goed is om op te groeien in een wereld die helemaal is afgescheiden van de rest van de Nederlandse samenleving. Voor die kinderen en voor Nederland is het van belang dat men elkaar ontmoet, dat je meedoet, dat je kennis neemt van elkaars opvattingen en op die manier leert om samen in Nederland te leven.
Er gebeurt natuurlijk heel veel op dit punt. Het CDA vroeg wat we doen juist op het punt van de sociaal-culturele integratie, dus inzetten op het verinnerlijken van de kernwaarden, onder andere in het curriculum burgerschap in het primair onderwijs, het voortgezet onderwijs en het mbo. In samenwerking met de Staatssecretaris van OCW zal deze maand een brief naar de Kamer gaan met een gezamenlijke kabinetsreactie op het rapport van de Onderwijsraad over dit onderwerp. We hebben dat eerder aan de orde gehad in het vorige algemeen overleg over integratie. Er is expliciet aandacht voor sociaal-culturele integratie in wijken naar aanleiding van het debat over de Schilderswijk, zeg ik onder meer tegen de heer Van Klaveren.
Ook het nieuwe instrument participatiecontract, waarnaar gevraagd is, moet bijdragen aan het verinnerlijken van waarden die het mogelijk maken om op een succesvolle manier mee te doen in de Nederlandse samenleving. Dat moet sporen, ben ik met de heer Heerma eens, met de vereisten en de inhoud van het inburgeringsexamen, dat ziet op dezelfde waarden en dat op dezelfde manier moet bijdragen aan de mogelijkheid dat mensen, als ze hier eenmaal zijn, op succesvolle manieren deelnemen aan de Nederlandse samenleving.
Democratische burgerschapsvorming is daar een belangrijk onderdeel van en dat moet worden geconcretiseerd in de onderwerpen die worden aangesneden, onder andere in het curriculum bij het burgerschap.
In hoeverre werkt de regering samen met het LOM, of meer precies in het IOT, vraagt D66. Daar werken we duidelijk mee samen. Er is een rondetafelgesprek geweest over antisemitisme met de Minister van OCW, waarbij het IOT en verschillende andere organisaties aanwezig waren. Het IOT is aanwezig geweest bij een bijeenkomst over de acceptatie van homoseksualiteit. Er wordt op allerlei manieren doorgewerkt aan het makkelijker maken van het melden van discriminatie. We zoeken telkens de samenwerking op, maar doen dat niet meer in een wettelijk georkestreerd verband, zoals volgens de oude wet over het overleg met minderheden. Dat is een beetje uit de tijd. Aan de hand van het onderwerp en de kwestie die aan de orde is, wordt contact gezocht met de mensen en de organisaties waar het over gaat.
De heer Van Weyenberg (D66): Bij de behandeling van het wetsvoorstel dat daarover ging, hebben we daar uitgebreid over gesproken. Het gaat tegenwoordig om de inhoud en niet om een bij voorbaat afgesproken structuur. Mij heeft echter het signaal bereikt dat het IOT op het punt van parallelle gemeenschappen een dwingende gespreksbehoefte heeft en nog niet het gevoel heeft dat het daarmee bij departementen terechtkan. Uit het antwoord dat de Minister geeft, maak ik op dat dat gesprek op korte termijn alsnog kan plaatsvinden. Mijn informatie is dat dit nog niet is gebeurd.
Minister Asscher: Dat zou heel goed kunnen. Ik ben er niet om ieders dwingende gespreksbehoefte te bevredigen. Sterker nog, we zijn allemaal heel hard aan het werk en ik kan niet met iedereen praten die dat wil. Er is echter regelmatig overleg. Als men contact met mij zoekt, kan dat direct en zonder dat de Kamer daarvoor pleit. Wees ervan overtuigd dat we bij al ons integratiebeleid ervoor zorgen dat er contact is met de organisaties die het aangaat.
De heer Van Weyenberg (D66): Ik begrijp dat de Minister zegt dat hij aan het werk is en geen tijd heeft om op elk moment van de dag met jan en alleman te praten, maar bij een onderzoek naar parallelle gemeenschappen dat zich ook expliciet richt op de Turkse gemeenschap, wat ik begrijp, lijkt een gesprek met het IOT mij waardevol. Dat geef ik de Minister graag mee.
Minister Asscher: Dat ben ik ook geheel met de heer Van Weyenberg eens. Ik sloeg even aan op de omschrijving «dwingende gespreksbehoefte». Als dat het criterium is, kom ik enorm in de problemen. Ik zal ongetwijfeld met het IOT praten voordat het onderzoek is afgerond. Dat is ook fair, ben ik met de heer Van Weyenberg eens. Het IOT heeft zich ook goed opgesteld rond het incident in Arnhem. Ik heb dat zeer gewaardeerd. Er kwam meteen een scherpe, duidelijke brief om aan te geven dat het dat soort antisemitisme op geen enkele manier tolereert. Het IOT zit daar op een goede manier in.
Voorzitter. Ik kom bij de Islamitische Universiteit Rotterdam en de uitspraken van de rector van die instelling. Deze universiteit wordt geacht een brugfunctie te vervullen tussen de islamitische en de westerse cultuur en beschaving. De accreditatie daarvoor is door de commissie in 2007 verleend. Nu zijn er uitlatingen gedaan door de rector van die instelling die de Kamer, maar mij ook, zeer tegen de borst stuiten. Stenigen als een van de voorgeschreven straffen, mannen die vrouwen mogen slaan; dat zijn uitlatingen die op geen enkele manier stroken met de kernwaarden van de Nederlandse samenleving en onze democratische rechtsstaat, zoals de gelijkheid van man en vrouw. Daarbij hoort ook dat we geen andere rechtssystemen dulden in Nederland. Ik heb zeer onlangs nog met u allen een dertigledendebat gevoerd dat onder andere aan die kwestie raakte. Het is primair aan het college dat daartoe door het Ministerie van Onderwijs is ingesteld om over dat soort accreditaties te oordelen. Ik zeg wel dat er wat mij betreft nu een gesprek met de IUR dient plaats te vinden waarin men deze uitlatingen kan terugtrekken of anderszins kan duidelijk maken hoe ze hebben kunnen gebeuren, omdat anders de accreditatie op de tocht hoort komen te staan. Dat gebeurt via het college en de commissie die dat moeten doen. Ik ben het eens met de Kamerleden die zeggen: dit is toch niet wat je met een door de overheid geaccrediteerde instelling aan studenten in Nederland zou willen meegeven. Sterker nog, we doen met elkaar ons uiterste best om mensen een goede kans te geven om in Nederland mee te doen, met alle vrijheden die daarbij horen, inclusief de vrijheid van godsdienst. Daar hoort ook bij het respecteren van de rechten en de vrijheden van anderen, het respecteren van de rechtsstaat in Nederland, dus de gelijkheid van man en vrouw, het recht om niet te geloven en het recht om anders te denken. Op het moment dat een van overheidswege of via instelling van een door de overheid daartoe aangewezen commissie geaccrediteerde instelling dit soort uitspraken doet, hebben we een probleem. Wat mij betreft krijgt de instelling gelegenheid, dat probleem te verhelpen. Anders heeft die instelling zelf een probleem.
De heer Azmani (VVD): Blij dit van de Minister te horen. Ik had ook niet anders verwacht van deze Minister dan dat hij er hetzelfde in zou staan als misschien ook wel alle Kamerleden hier. Ik krijg nog graag van de Minister de toezegging dat hij samen met zijn collega van Onderwijs onderzoek doet via het college dat verantwoordelijkheid draagt voor accreditatie, en dat hij de Kamer informeert als het klaar is.
Minister Asscher: Dat zeg ik u toe.
Voorzitter. Er is veel aandacht geweest voor het rapport van Femmes for Freedom. Het is de combinatie van die twee talen waar we allemaal onze tong over breken.
De voorzitter: Mag ik u even onderbreken? Mevrouw Yücel wil over het vorige onderwerp nog wat vragen.
Mevrouw Yücel (PvdA):Ik ben ook heel blij met het duidelijke antwoord van de Minister. Het is in lijn met de wijze waarop we kijken naar integratie en de rechtsstaat en de vertaling naar de publieke voorzieningen. Ik heb nog wel een vraag. In het artikel stond dat de accreditatiecommissie tot nu zei «niets aan het handje». Nu is de rector met deze uitspraken gekomen. Ook als het niet in het lesprogramma zou zitten, ben ik van mening dat als een rector dit soort uitspraken doet, dat invloed heeft op de vorming van de studenten op de desbetreffende school.
Minister Asscher: Daar ga ik nu niet a l'improviste op reageren, want ik wil zeker weten dat we dat procedureel correct doen. Ik heb net geprobeerd om in heldere bewoordingen aan te geven hoe ik tegen deze kwestie en deze uitlatingen aankijk. Ik denk niet dat het helpt als ik nu ga filosoferen over de vrijheid van meningsuiting van de rector van een universiteit. Daar kun je een enorm end in verdwalen. Als de rector van de Universiteit van Amsterdam in zijn vrije tijd rare dingen zegt, wat betekent dat dan voor de UvA? Mijn gevoel is dat hier meer aan de hand is. Dat is ook het gevoel van de Kamer. Om het procedureel correct te doen, ga ik het met mijn collega opnemen via het college dat daarvoor is en zal ik, zoals ik net de heer Azmani toezegde, de Kamer daarover informeren.
Ik kom bij het onderwerp van de huwelijksdwang en Femmes for Freedom. Ik heb de eer en het genoegen gehad om al eerder wat uitgebreider met een aantal van de vrouwen te kunnen spreken, evenals met degenen achter die organisatie. Ik heb veel bewondering voor de vasthoudendheid waarmee ze dit onderwerp aan de kaak stellen. Het is ook helder dat het de Kamer zeer aan het hart gaat. Ik begrijp goed de vraag of er meer mogelijk is. Ik heb een brief gestuurd met een aantal maatregelen dat wij nemen. De Kamer zegt dat dit een beetje procedureel over komt. Voor een deel is dat een beetje ons lot. Het feit dat je, als er zo'n probleem is, moet organiseren dat het gesignaleerd kan worden en dan reageert, hoort gewoon bij ons dagelijks werk. Wat mij betreft moet nu eerst gekeken worden wat het effect is van de dingen die we doen. Een aantal dingen wil ik wel vast ophelderen.
Dat er consulaire hulp is voor dit soort vrouwen is juist een van de afspraken die we hebben gemaakt in het kader van onze aanpak. Dus niet alleen voor de crimineel, zoals de heer Van Dijk zei, maar juist ook voor vrouwen die slachtoffer zijn van huwelijksdwang en achterlating.
Ik heb ook gezegd tegen de opstellers van het rapport, dat ik zes minuten voor aanvang van dit debat ontving, dat ik mij erin ga verdiepen en zal kijken of dat aanleiding geeft om meer dingen te doen. Ik kan dat dus niet van tevoren uitsluiten. Ik heb het alleen nu nog niet paraat. Zo langzaam gaat het soms ook bij de overheid. We hebben die zes minuten daar nog niet voor kunnen gebruiken. Maar, juist redenerend vanuit de praktijk, van wat vrouwen zelf hebben meegemaakt en van wat ze ons daarover melden, vind ik het onze plicht om telkens open te staan voor de vraag of we meer kunnen doen. Kunnen we het beleid effectiever maken? Kunnen we succesvoller zijn om het tot nul te reduceren, zoals de heer Azmani vroeg.
Het is een combinatie van preventie, bescherming, hulpverlening en strafrecht. Al die elementen zijn belangrijk. Ze behoren niet allemaal tot mijn specifieke verantwoordelijkheid. Maar ik werk hierin vanzelfsprekend samen met de collega's van de verschillende departementen. Wat erbij hoort, is het faciliteren van een mentaliteitsverandering in eigen kring. Dat is terecht door sommigen van u aangestipt. Dat zal nodig zijn om het probleem op een structurele manier te beperken. Anders is het alleen reageren op onrecht dat plaatsvindt, terwijl je zou willen dat de prevalentie afneemt, dat het minder waarschijnlijk is dat het voorkomt. Dat vereist een langdurige inzet. Laten we daar alsjeblieft ook realistisch in zijn. Voor de zomer is het onderzoek naar de aard en omvang gereed. Dat lijkt me een goed moment om met elkaar na te gaan wat het beleid tot nu toe heeft opgeleverd, hoe effectief het is en wat je nog meer zou moeten doen om het probleem aan te pakken.
Dan vroeg mevrouw Yücel naar de vrouwenrechtenambassadeurs. Ik heb daar al eerder positief op gereageerd – volgens mij bij de begrotingsbehandeling van vorig jaar – en gezegd dat het een lokale verantwoordelijkheid is maar dat ik mij er van alles bij kan voorstellen. Ik heb dat herhaald naar aanleiding van het debat dat we over de Schilderswijk hebben gevoerd, omdat je juist daar een mogelijke behoefte ziet, en misschien ook wel de noodzaak, dat vrouwen gewezen worden op hun rechten en daarbij geholpen worden om die ook te verwezenlijken. Het is natuurlijk heel lokaal. Daarom ligt een landelijke aanpak niet voor de hand. Het is wel zo dat ik samen met de Minister van OCW, in dit geval vanuit haar emancipatieverantwoordelijkheid, een expertmeeting organiseer over zelfbeschikking, onder andere met gemeenten. Daarin zal ik het idee ook aan de orde stellen, zodat het misschien ook in die context door gemeenten kan worden opgepikt en verder kan worden gebracht.
Mevrouw Yücel (PvdA): Dank voor de uitlatingen eerder en voor het idee van de vrouwenrechtenambassadeurs. Ik snap dat het vooral lokaal uitgevoerd moet worden. Ik wil de Minister wel vragen of hij dit vanuit zijn rol stimuleert door bijvoorbeeld in gesprek te gaan met VNG en organisaties als Femmes for Freedom of FORUM, die er veel expertise in hebben, om met elkaar een soort blauwdruk te ontwikkelen voor hoe het lokaal vorm kan krijgen. Dat helpt lokale gemeenschappen. De Minister heeft zojuist de titel van het rapport gelezen. Het probleem is op dit moment juist dat deze vrouwen lokaal niet zichtbaar zijn. Ik geef dus graag de Minister het verzoek mee om actief te stimuleren.
Minister Asscher: De eerste halte is het gesprek met gemeenten zelf, zoals ik net beschreef. Ik denk wel dat het meer gaat om rolmodellen en minder om blauwdrukken, omdat wat nodig is erg kan verschillen per gemeenschap en per gemeente. Maar dat idee kan er zeer wel bij van dienst zijn. Ik wil dat dus eerst doen en kijken hoe dat vervolgens «Anklang» krijgt. Daarbij kan ik wel degelijk de expertise betrekken die aanwezig is bij Femmes for Freedom en FORUM, maar het is vervolgens aan de gemeenten om daar invulling aan te geven.
Ik wil nog iets uitgebreider ingaan op de vraag van mevrouw Yücel wat we doen aan de mentaliteitsverandering die nodig is om huwelijksdwang en achterlating te voorkomen. Juist in het kader van preventie heb ik recentelijk een aantal organisaties opdracht gegeven om daar landelijk aan te werken. Dat betekent dat vrijwillige trainers worden opgeleid om huwelijksdwang, eergerelateerd geweld, achterlating, huwelijkse gevangenschap en homoseksualiteit bespreekbaar te maken in de achterban. Organisaties zijn mede geselecteerd op kansrijkheid van hun voorstellen en duurzame inbedding van hun activiteiten na afloop van de opdracht. Ook wordt door middel van effectmeting zo goed mogelijk bijgehouden welke verandering die activiteiten teweegbrengen. Met andere woorden, we proberen de structurele preventie vorm te geven door het bespreekbaar maken van dit soort onderwerpen in eigen kring te bevorderen. Dat doe je door vrijwilligers andere vrijwilligers te laten trainen, van mond tot mond, maar dan wel op een professionele manier. Dat is niet iets waar je morgen meteen het effect van ziet, maar we houden wel bij wat voor verandering het teweegbrengt, omdat ik ervan overtuigd ben dat je op de langere termijn juist dat soort mentaliteitsverandering nodig hebt om deze problemen echt te bestrijden.
Dan is er gevraagd om convenanten te sluiten met landen van herkomst over erkenning van het burgerlijk recht. Het internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, het IVBPR, is een Verenigde Natiesverdrag gebaseerd op de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Ook de landen van herkomst hebben dat verdrag ondertekend. Wij zetten er dus op in om dat verdrag te doen naleven door andere landen ertoe aan te zetten, de bepalingen van dat verdrag vast te leggen in het nationale recht. Het doel dat daarmee wordt bereikt, is dat burgers in hun land ook op grond van eigen wetgeving een beroep kunnen doen op het verdrag. Uiteindelijk gaat het natuurlijk om het veranderen van cultureel bepaald gedrag, waarvoor meer nodig is dan alleen regelgeving. Maar de Universele Verklaring en de vrijheden die daarin zijn vastgelegd, die ook weer terecht zijn gekomen in het IVBPR, zijn een manier om ook in het nationale recht van landen van herkomst aangrijpingspunten te creëren voor vrouwen die hiermee geconfronteerd worden. Dat lijkt ons effectiever dan convenanten sluiten over erkenning van het Nederlands burgerlijk recht. Immers, net zoals wij hier Nederlands recht van toepassing verklaren op overeenkomsten hier gesloten, zullen andere landen dat daar doen. Als je dat anders zou willen, heeft dat reciproque effecten voor de toepasselijkheid van recht uit andere landen in ons land. Dat is volgens mij niet de weg. Waar het u allen om gaat en mij ook, is de toepasselijkheid van de universele vrijheden van de mens en dat die in nationale regelgeving terechtkomen.
Mevrouw Yücel (PvdA): De vrouwen die ik heb gesproken zeggen, bijvoorbeeld een Iraanse vrouw, dat als ze naar het consulaat gaan om het probleem aan te kaarten, een imam wordt aangewezen om hen te helpen, maar dat die hen vervolgens gevangen houden in het huwelijk. Ik weet van mijn collega's dat er afspraken zijn met Marokko. Is de Minister bereid om daarnaar te kijken en te bezien of dit toegevoegde waarde heeft. Het zou om een convenant gaan en dat kan helpen.
Minister Asscher: Dat is echt een zaak die primair bij Buitenlandse Zaken ligt, maar het is helder dat onze verhouding met Iran anders is dan die met Marokko. Met alle mitsen en maren die daarbij te plaatsen zijn, is de relatie met Marokko vriendschappelijk en zijn er dus meer overeenkomsten. Met Iran is dat veel complexer. Ook als ik een dergelijk convenant zou willen, weet ik niet hoe waarschijnlijk het is. Primair moet het antwoord zijn dat dit een verantwoordelijkheid is voor Buitenlandse Zaken. Ik hecht er wel aan, te benadrukken dat Buitenlandse Zaken zich namens ons allemaal zeer bekommert om vrouwen die dit soort zaken overkomt. Het beeld dat de heer Van Dijk hier schetste, herken ik dus absoluut niet. Consulaten en ambassades zijn zeer gemotiveerd om te proberen vrouwen in zo'n netelige situatie te helpen, wat niet altijd wil zeggen dat dit ook lukt.
Ik kom bij de vraag van de heer van Klaveren waarom niet erkend wordt dat zaken als huwelijksdwang veel te maken hebben met de islam en vaak geïmporteerd zijn. Ik denk dat de heer Van Klaveren gelijk heeft dat het heel vaak gaat om mensen met een islamitische achtergrond. Niet uitsluitend, maar wel heel vaak; wel degelijk veel onder moslims, maar niet uitsluitend. De aanpak moet gericht zijn op het aanpakken van het probleem door preventie, signalering, vervolging en mentaliteitsverandering. Ik geloof dat de oplossingen die de heer Van Klaveren voorstelt niet die van de regering zijn, maar dat er een probleem is, daarover verschillen wij niet van mening.
Dan is de vraag of huwelijksdwang niet een vorm van mensenhandel is. Het is niet hetzelfde. Weliswaar is het allebei ontoelaatbaar en zijn het beide misdrijven, maar bij huwelijksdwang gaat het om het op ontoelaatbare wijze dwingen van een persoon om tegen diens wil een huwelijk aan te gaan. Bij mensenhandel is het kernbegrip «uitbuiting» en gaat het om situaties waarin het slachtoffer door de dader wordt uitgebuit, in seksuele zin of bijvoorbeeld in de huishouding. Het feit dat die twee misdrijven van elkaar moeten worden onderscheiden, laat op zichzelf onverlet dat het mogelijk is dat er in sommige gevallen sprake is van samenloop, dat mensenhandel en huwelijksdwang samengaan, met alle gevolgen voor de straftoemeting van dien. In dat geval zal het Openbaar Ministerie niet alleen voor huwelijksdwang maar ook voor mensenhandel kunnen vervolgen.
Waarom is er dan voor een strafbedreiging van twee jaar gekozen in plaats van twaalf jaar? Het wettelijke strafmaximum geeft een algemene indicatie van de ernst van een delict. In het wetsvoorstel wordt voorgesteld om de strafbedreiging te verhogen van negen maanden naar twee jaar. Dat is een substantiële verhoging. Die wordt gerechtvaardigd door de ernst van vormen van dwang die een aanzienlijke inbreuk kunnen vormen op de persoonlijke vrijheid van het individu. Huwelijksdwang moet worden aangemerkt als een dusdanig ernstige vorm van dwang dat een zwaardere straf gerechtvaardigd is. Ook andere vormen van dwang kunnen naar mijn oordeel een hogere straf vragen dan de huidige negen maanden. Denk bijvoorbeeld aan strafbare dwang uitgevoerd binnen het kader van een sekte of iets dergelijks. Bij de bepaling van de voorgestelde twee jaar is gekeken naar strafbepalingen die min of meer vergelijkbaar zijn. Misdrijven zoals bedreiging, waarop eveneens twee jaar gevangenisstraf is gesteld, zijn daarbij een referentiepunt geweest. Overigens ben ik het met de Kamer eens dat je altijd van mening kunt verschillen over wat de gepaste maximumstraf is voor een delict. Dat het een ernstig delict is, ben ik met de geachte afgevaardigden eens.
Dan vroeg de heer Heerma nog naar de rol van zelforganisaties. Ik heb net al aangegeven dat ik vind dat zelforganisaties een belangrijk rol spelen. Vraag blijft of zij zich richten op de Nederlandse samenleving in plaats van dat zij heel andere, met de Nederlandse samenleving strijdige normen en waarden overdragen. Dat is een ander soort organisatie in eigen kring dan het CDA traditioneel daarmee bedoelt. Dat gaat gewoon over manieren van organisatie, samen sterk, maar wel gericht op de Nederlandse samenleving in plaats van je juist daarvan afwenden.
Het onderzoek naar de parallelle gemeenschappen is intussen gestart. De eerste resultaten worden in januari 2014 verwacht. Het FORUM-onderzoek naar de Gülenbeweging zit in de reviewfase. Wanneer die fase is afgerond, wordt tot publicatie overgegaan. De inschatting is dat dit komend voorjaar is.
De heer Azmani vroeg naar het onderzoek rond de internaten en de voortgang van het vormgeven van het wettelijk kader en alles wat daarmee samenhangt; een onderwerp waar hij al regelmatig aandacht voor heeft gevraagd. De aanpak ligt op schema. Het toetsingskader is in ontwikkeling door GGD Nederland en is vrijwel afgerond. Vanaf 1 januari moet daar ook gebruik van worden gemaakt door de ggd's. Wat het wetgevingstraject betreft, het richtpunt is inwerkingtreding in 2015. Ik wil het wetsvoorstel februari 2014 naar de Raad van State sturen. Ik realiseer me dat dit langzamer is dan we hadden gehoopt. Ik zeg er wel bij dat ik daar van begin af aan voor heb gewaarschuwd. Het is best lastig om dit op een goede manier in wetgeving te vatten, maar we werken daar hard aan. Ik hoop dat de Kamer dat van mij wil aannemen.
De heer Azmani (VVD): Alle begrip dat het een lastig wetsvoorstel is. Ik kan me daar alles bij voorstellen. De enige vraag die ik heb is of de Minister kan toezeggen, dat het toetsingskader naar de Kamer kan komen als het gereed is.
Minister Asscher: Zeker. Die toezegging is al binnen.
Dan vroeg de heer Van Klaveren nog naar verbreding van het onderzoek naar parallelle gemeenschappen. Het is goed om te zien dat er inmiddels een aardige serie van onderzoeken op de rol staat als gevolg van de verschillende dertigledendebatten die wij de afgelopen tijd met elkaar hebben gevoerd. Dat zijn onderzoeken naar de parallelle gemeenschappen, naar vergelijkbare wijken zoals de Schilderwijk, naar buitenlandse financiering van moskeeën, ook vanuit Turkije – dat is het onderzoek waar collega Opstelten zich over ontfermt – en in het verlengde daarvan naar additionele mogelijkheden om buitenlandse financiering te ontmoedigen. Ik wil me, met uw welnemen, hier even toe beperken op dit moment, ook omdat het voor de kwaliteit van de beleidsnormen goed eens is om eerst de resultaten van deze onderzoeken met elkaar te kunnen delen en te bespreken, voordat we ons bord nog veel voller tasten. Ik hoop dat dit op enig begrip van de Kamer kan rekenen.
Dan vroeg het CDA naar de uitvoeringskosten inburgering van gemeenten. Gemeenten ontvangen uit de begroting een bedrag voor de uitvoering van de Wet inburgering tot en met 2013. Gemeenten hebben verzocht om een bijdrage voor de jaren 2014 en verder. Mijn ambtsvoorganger heeft in deze Kamer en in de Eerste Kamer toegezegd, daarnaar te kijken, en ik heb toegezegd om met gemeenten te spreken. Zo'n toezegging wordt van de zijde van de gemeenten natuurlijk al gauw als een financiële toezegging geduid. Vandaar dat ik eraan hecht om «kijken» en «spreken» hier met nadruk te benoemen. Dat is ook gebeurd en op korte termijn zal ik de Kamer en de gemeenten laten weten of en zo ja, wat we nog met dit onderwerp van plan zijn te gaan doen.
De heer Van Dijk zegt dat de inburgering is verschraald en dat gemeenten minder doen. Dat klopt, in die zin dat er geen gemeentelijk aanbod meer is. Eigen verantwoordelijkheid staat centraal. Er is voor asielgerechtigden, vluchtelingen, wel degelijk maatschappelijke begeleiding. Een onderdeel daarvan kan ook zijn het begeleiden van vluchtelingen naar hun inburgeringsexamen. Voor de rest is de constatering juist en is dat het gevolg van door de Kamer gesanctioneerd beleid.
Dan vraagt de heer Azmani wat er in de module arbeidsmarktperspectief terechtkomt; niet alleen sollicitatietrainingen, maar ook echte deelname. Ik ben het met hem eens dat integratie juist moet betekenen dat je echt meedoet. De module wordt een onderdeel van de verplichte inburgering en dus niet een apart programma. Dat moet binnen drie jaar kunnen. Er zal voor een deel sollicitatietraining komen, maar ook stageaanbeveling op het moment dat die zin hebben voor de inburgeraar bij zijn tocht naar werk. Zeker als hij bijvoorbeeld al een beroep of een vak beheerst, lijkt dat een heel logisch onderdeel. In november komen de eerste resultaten van een onderzoek naar hoe die module eruit zou kunnen zien. Die module zal in mijn ogen gaan bijdragen aan de participatie van nieuwkomers op de arbeidsmarkt en dat is wat wij willen. Ik zal de Kamer aan het eind van dit jaar informeren over de stand van zaken.
De heer Van Weyenberg vraagt om de kracht van de Nederlandse samenleving, de kernwaarden en de acceptatie van seksuele diversiteit te borgen in de kennis van de Nederlandse samenleving. Ik ben het volstrekt met hem eens. Ik heb zelf onlangs het inburgeringsexamen afgelegd en heb gezien dat dit onderwerp, net als de andere onderwerpen, een plaats heeft in het examen. Er zijn vragen over. Zo goed als er geëxamineerd over andere waarden en normen, zoals gelijkheid tussen de seksen, vrijheid van godsdienst en vrijheid van meningsuiting, wordt er ook geëxamineerd over dit onderwerp, net als over werk en inkomen, wonen, gezondheidszorg, geschiedenis en geografie, instanties, staatsinrichting, en onderwijs en opvoeding. Ik heb wel moeten vaststellen dat in het examen dat ik heb afgelegd, nog geen rekening is gehouden met de troonswisseling, maar ik heb begrepen dat dit inmiddels ook is opgelost. Ik nodig ook de leden van de Kamer van harte uit om dat examen af te leggen, omdat het in mijn ogen – laat ik maar gewoon voor mijzelf spreken – het begrip vergroot voor de enorme inzet om die examens vorm te geven en voor het nut dat het doen van zo'n examen heeft voor mensen die hier naartoe komen.
Dan kom ik bij de vragen die gesteld zijn over de Roma. Welke steun van het Rijk is nodig om ervoor te zorgen dat de instanties die daarmee te maken hebben, niet handelingsverlegen raken maar ook durven ingrijpen als daar aanleiding toe is? Het rapport zelf is bedoeld als een kennisfundament om instellingen die te maken hebben met de problematiek, te helpen. Ik ben het met de heer Azmani eens dat er, bijvoorbeeld met de leerplicht, geen enkele reden kan zijn om anders om te gaan met Romakinderen dan met andere kinderen in onze samenleving. Dat is niet in het belang van die kinderen en niet in het belang van onze samenleving. Dat vergt dus, voor sommige leerplichtambtenaren, doorzetten, desnoods met hulp van andere collega's. Als dat lastig is, moet de overheid zich breed maken en zich verenigen in plaats van zich terug te trekken, want dat is een volstrekt verkeerd signaal. In Europees verband is ook door Nederland het initiatief genomen om uitbuiting van Romakinderen aan de orde te stellen, zodat de handhaving van de rechten van kinderen niet gehinderd wordt door Europese grenzen.
Wat dat betreft ben ik het eens met de heer Van Weyenberg dat het ook op z'n plaats is om te waarschuwen voor racisme en discriminatie van Romakinderen en -volwassenen. Ja, er zijn zeer grote problemen met leden van die gemeenschap: verkeerde statistieken, verkeerde cijfers, gebrekkige culturele integratie. Dat alles mag echter geen vrijbrief zijn voor racisme en discriminatie. Zo versta ik de Kamer en zo stel ik mij ook op. Zeker wordt dit extra urgent nu per 1 januari de grenzen met Roemenië en Bulgarije verder worden opengesteld. Overigens hebben we bij de recente top over de arbeidsmigratie gezien dat de toename van het aantal mensen uit Bulgarije en Roemenië al enige tijd aan de gang is en dat er niet per definitie een schok valt te verwachten na het opengaan van de grenzen per 1 januari. Toch is het wel degelijk van belang om, met het oog op die datum, hier oog voor te hebben.
Er zijn in Europees verband afspraken gemaakt over het vrije verkeer van personen. Vandaar dat de tewerkstellingsvergunning die door SP en PVV altijd bepleit wordt, geen haalbare oplossing is. Wel heb ik aandacht gevraagd voor de schaduwkanten van arbeidsmigratie en pleit ik er in Europees verband voor om daar meer oog voor te hebben en daar ook adequater mee om te gaan. Het is in dit stadium nog te vroeg om te zeggen dat er, als gevolg van 1 januari, een trendbreuk komt ten opzichte van de afgelopen maanden waar het gaat om de problematiek met Roma. Maar het is wel iets waar we alert op zijn. Dat geldt zeker voor de gemeenten waar veel Bulgaren en Roemenen zich vestigen, zoals Rotterdam. Op 9 oktober jl. heeft mijn collega van Veiligheid en Justitie nog een brief gestuurd over de aanpak van mobiel banditisme en wat het kabinet daartegen doet. Ik zal niet schromen om de Kamer te informeren als hier nog meer over te zeggen valt of moet worden gezegd.
Dan vraagt de heer Heerma wanneer we iets horen over het participatiecontract. Ik had toegezegd dat ik de Kamer daarover in het najaar informeer.
De heer Van Weyenberg (D66): Ik kom nog even terug op het vorige onderwerp. Ik heb nog twee specifieke vragen. Mijn gevoel bij het lezen van de stukken was dat ik erg veel over Roma las en nergens iets terugvond over de interactie met de Romagemeenschap. Ik heb de reactie van de Minister daarop gemist. Misschien heeft hij dat abusievelijk overgeslagen, want ik zie hem nu bladeren. Mijn tweede vraag is de volgende. Wanneer in Europa wordt gesproken over best practices en de aanpak van multi-probleemgezinnen – ik vind het goed dat de Minister draadkrachtiger optreedt, maar hij benadrukt zelf de balans – kan ik er dan van uitgaan dat we die balans, ook als het gaat over landen met een track record dat zorgen baart, terugzien in de Nederlandse inbreng?
Minister Asscher: Dat laatste had ik al gezegd. Het eerste had ik inderdaad overgeslagen. Dat gaat over de kritiek dat er wel over maar niet met Roma wordt gesproken. Ik deel die kritiek niet. In heel veel gemeenten worden op bestuurlijk en ambtelijk niveau gesprekken gevoerd met Roma-zelforganisaties of -sleutelfiguren. Het blijft een zoektocht, voor beide kanten, om vertegenwoordigers te vinden die ook daadwerkelijk de gemeenschap vertegenwoordigen en ook als zodanig erkend worden door de eigen gemeenschap. Er bestaat niet zoiets als een uniforme Romagemeenschap in Nederland met woordvoerders die namens iedereen kunnen spreken. Het is te prijzen dat ondanks de versplintering van die gemeenschappen er initiatieven zijn om tot een gespreksplatform te komen, zodat het wel zo goed mogelijk geordend kan worden. Daar worden dus wel degelijk pogingen toe gedaan. Er is geen garantie, zeker niet dat iedereen zich gehoord voelt.
Ik had aangegeven de Kamer in het najaar te informeren over de ontwikkelingen rond het participatiecontract. Over een aantal weken spreek ik met de wethouders van gemeenten die geïnteresseerd zijn om daarmee aan de slag te gaan. Kort daarna hoop ik de Kamer een brief te sturen waarin ik haar nader informeer. Dat is dus conform de afspraken die we in het voorjaar met elkaar gemaakt hebben.
De voorzitter: Wanneer verwacht u die brief te sturen? Ik vond het nog redelijk vaag.
Minister Asscher: Kort daarna, over een paar weken. Laat ik zeggen in november.
Dan vroeg de heer Van Dijk hoe ik denk over het plan rond een Turkse wijk in Rotterdam. Ik heb daar samen met de Minister van Binnenlandse Zaken al antwoord op gegeven naar aanleiding van Kamervragen van de PVV. Het is op zichzelf een lokale kwestie, maar het dient integratie niet in de weg te staan. Zo hebben we daarnaar gekeken.
Het voorstel voor gemengde scholen van de SP is opmerkelijk gematigd. Van het verplicht mengen gaan we nu terug naar het verzoek om met VNG en PO-Raad te praten over het steunen van lokale initiatieven. Dat komt weer veel meer bij de inzet van het kabinet. Ik stel dus tevreden vast dat de SP opschuift. Het is een beetje vervelend, nu de heer Van Dijk even weg is, want dan lijkt het jij-bakkerig. Maar met dit verzoek wil ik welwillend omgaan.
Dan vroeg de heer Van Dijk ook naar een reactie op het rapport van de Europese Commissie tegen Racisme en Intolerantie (ECRI), dat is het rapport over racisme. We hebben een aantal feitelijke onjuistheden doorgegeven en we broeden op een kabinetsreactie op het rapport, die de Kamer binnenkort ook zal ontvangen.
Ben ik bereid om instellingen aan te spreken op hun rol in de integratie, vroeg mevrouw Yücel nog. Zeker. Alle instellingen in het onderwijs, zorg et cetera, dienen zich zo op te stellen dat ze alle Nederlanders, en dus ook nieuwkomers, kunnen bereiken. We streven daarin naar een inclusief beleid. Dat is een element dat mevrouw Yücel nog even benoemde.
Voorzitter, dat waren de eerste honderd antwoorden!
Mevrouw Yücel (PvdA): Mag ik op het laatste punt extra aandacht vragen van de Minister voor decentralisaties, bijvoorbeeld van de jeugdzorg. Dat geef ik mijn collega's hier ook mee. Ik wil ook graag meegeven dat daar kansen liggen. Hoe kun je met de decentralisatie, het maatwerk, één gezin, één plan, één regisseur, de culturele onbereikbaarheid van deze groepen tackelen? Graag speciaal aandacht daarvoor.
Minister Asscher: Ik denk dat de gemeenten daarin een beter track record hebben dan het Rijk en beter op de hoogte zijn van de lokale verschillen. Zij worden geconfronteerd met de problemen die er zijn met het bereiken van gemeenschappen waarin taboes zijn rond jeugdzorg en gehandicapten. Jeugdzorginstellingen zijn zich daarop ook al aan het instellen. Die realiseren zich dat er wat te overwinnen valt. Ik denk dat decentralisatie eerder eraan kan bijdragen dat er op een goede manier mee wordt omgegaan dat dan die dat zal bemoeilijken.
De voorzitter: Ik bedank de Minister voor de enorme hoeveelheid antwoorden die hij inmiddels heeft gegeven. We gaan door met de tweede termijn. De sprekers hebben maximaal twee minuten spreektijd. Als zij vragen hebben, moeten ze die binnen die twee minuten stellen. Dan kunnen we redelijk snel afronden.
De heer Azmani (VVD): Voorzitter. Ik wil de Minister danken voor zijn antwoorden, de verschillende toezeggingen en zijn inzet op dit belangrijke onderwerp.
Dank voor de toezegging om de Kamer te informeren over de samenwerking met de Minister van OCW rondom de uitspraken van de rector van de Islamitische Universiteit Rotterdam. Ik ben blij dat de Minister zegt dat de accreditatie mogelijk op de tocht komt te staan.
Ook dank voor de toezegging van het toetsingskader dat eerst aan de Kamer wordt toegestuurd voordat het in januari 2014 door het veld gaat worden gehanteerd.
Ik ben ook blij met de invulling die Minister wil geven aan de wens van de VVD om in het inburgeringstraject een praktijkmodule in te brengen, bijvoorbeeld in de vorm van een praktijkstage of arbeid.
Tot slot heb ik een vraag over de Roma. Ik wil de mensen die dit werk doen, niet kwalificeren, want het zal ontzettend moeilijk zijn, maar het pakket maatregelen lezend heb ik nog niet het gevoel dat we het dilemma gaan oplossen. Is de Minister het met mij eens? Wil hij er nog eens naar kijken, met name naar de weerbaarheid van de mensen die dit werk moeten doen?
De heer Van Weyenberg (D66): Voorzitter. Ik dank de Minister en zijn medewerkers voor de vele antwoorden op de inderdaad grote hoeveelheid vragen die de Kamer heeft gesteld.
Ik ben blij met de toezegging over het onderzoek naar parallelle gemeenschappen en contact met het IOT. Dat lijkt me waardevol. Over het exacte moment komen de Minister en het IOT er vast prima samen uit.
Ik ben ook blij met de verduidelijking over de consulaire bijstand. De medewerkers van Buitenlandse Zaken behandelen dit soort zaken met hoge prioriteit. Fijn dat eventuele misverstanden zijn weggenomen. Het is complex in de praktijk. De zorgen van mevrouw Yücel zijn wel terecht, want ondanks ieders inzet is het toch vaak zeer schrijnend en zijn de oplossingen nooit ideaal.
De mooie reactie van de Minister op het rapport «Verborgen vrouwen: een vergeten groep» is mij uit het hart gegrepen. Ik ben blij met zijn inzet om te bekijken of het nieuwe inzichten biedt waarmee de aanpak verder kan worden versterkt. We moeten proberen, de drempel maximaal te verlagen voor die groep om zichzelf te melden als zij in zo'n positie terechtkomen, hoe ongelooflijk moeilijk dat natuurlijk ook is.
Dan heb ik nog een specifieke vraag over de jeugdwerkloosheid. Eerder heb ik samen met mevrouw Hamer van de Partij van de Arbeid aandacht gevraagd voor de zeer grote werkloosheid onder jongeren met een migrantenachtergrond. Die is toch snel het dubbele van de toch al hoge jeugdwerkloosheid in dit land. We hebben toen het idee gehad voor een aparte ambassadeur. De Minister zei toen: laten we het samenvoegen met de rol van mevrouw Sterk, die de ambassadeur jeugdwerkloosheid is. Sinds dat moment is het op dat vlak stil gebleven. Dat kan aan mij liggen. Misschien heb ik het gemist. Kan de Minister aangeven op welke wijze deze groep door de ambassadeur wordt geholpen? Welke acties zijn concreet ondernomen? Met het begrotingsakkoord is in totaal een half miljard euro beschikbaar voor de jeugdwerkloosheid. De Minister weet hoe blij ik ben dat we bijvoorbeeld uit de sectorplannen jaarlijks 100 miljoen specifiek hiervoor hebben geoormerkt. De Minister en ik hebben het er regelmatig over gehad.
De voorzitter: Wilt u afronden?
De heer Van Weyenberg (D66): Mijn concrete vraag is hoe we gaan borgen dat het specifieke probleem van de hoge werkloosheid onder jongeren met een migrantenachtergrond uit die middelen en door de grote inzet van mevrouw Sterk en haar team voldoende aandacht krijgt, de aandacht die het verdient.
Mevrouw Yücel (PvdA): Voorzitter. Ik dank de Minister ook hartelijk voor zijn uitgebreide antwoorden op de vele vragen. Wij hebben nog meer vragen, maar we hebben te weinig tijd.
Ik haak meteen aan bij mijn buurman. Terecht memoreert hij de motie-Hamer/Van Weyenberg, of andersom. Als ik mij goed herinner, stond daarin ook dat ook het vinden van een stageplek een probleem is voor heel veel allochtone jongeren. Zo niet, dan wil ik toch hier even meegeven dat ook dat ontzettend moeilijk is voor deze groep. De allochtone jongeren kunnen alleen goed meedoen als ze hun onderwijs goed kunnen volgen en daar hoort stage bij. Ik vraag concrete aandacht daarvoor. Misschien kan de Minister de Kamer laten weten op welke manier mevrouw Sterk zich hiermee bezighoudt.
Ik heb goed geluisterd naar wat de Minister zei over vrouwenrechtenambassadeurs. Er komt een expertmeeting en daarna wordt gekeken hoe gemeenten gestimuleerd kunnen worden om het lokaal uit te voeren. Ook de kennis van relevante organisaties wordt dan meegenomen. Ik wil graag een motie indienen om te proberen om dit te onderstrepen als wens van de Kamer.
De voorzitter: Er komt dus een VAO.
Mevrouw Yücel (PvdA): Ja.
Over het participatiecontract stelt de Minister terecht dat daarin het delen van essentiële waarden en dat soort zaken aandacht zullen krijgen. Die zullen effect hebben op de nieuwkomers. Voor veel volwassen migranten die al langer in de wijk wonen, bestaat ook nog wel de behoefte dat kennis wordt genomen van de essentiële waarden van Nederland. Hoe gaan we om met gelijkheid? Hoe staan we tegenover homoseksualiteit? Hoe gaan we om met religiekritiek en vrijheid van godsdienst? Dat zijn allemaal belangrijke kernwaarden. Ik dring er dus toch op aan dat wordt gekeken of er mogelijkheden zijn om de vele educatiemiddelen in dit land de focus te geven voor buurt- en educatieprogramma's gericht hierop.
De voorzitter: Mevrouw Yücel, uw laatste vraag.
Mevrouw Yücel (PvdA): De laatste vraag. Ik ben blij dat het beleid is dat consulaire hulp actief moet zijn. Ik krijg toch heel veel signalen dat het niet voldoende is, onlangs weer bij een vrouwenopvang van een vrouw die het zelf heeft meegemaakt. Misschien dat een extra informatieronde naar de Nederlandse consulaten kan helpen om deze vrouwen zo goed mogelijk te helpen. Volgens mij is dat een kleine moeite.
De heer Van Klaveren (PVV): Ik hoor net het PvdA-pleidooi voor stages voor allochtone studenten. Natuurlijk moet iedereen gewoon stage kunnen lopen. Mijn vraag aan de PvdA is, of het ook iets te maken kan hebben met mentaliteit. We hebben onlangs in PowNews kunnen zien hoe een aantal allochtone studenten tekeerging tegen de school, tegen docenten, tegen het hoofd van de school en tegen rectoren. Het woord «kanker» werd ongeveer 50, 60 keer genoemd. Mensen moesten dood en er werden nog meer gekke dingen gezegd. Zou het dus ook wat te maken kunnen hebben met de mentaliteit van een hoop allochtone studenten, jongeren, scholieren?
Mevrouw Yücel (PvdA): De heer Van Klaveren doelt op het verschil tussen racistische discriminatie en statistische discriminatie. Die eerste kan niet en mogen we nooit accepteren. Die laatste ook niet, maar die heeft wel te maken met een beeld dat van een bepaalde groep ontstaat. Groepen worden weggezet in een hoek. Daar draagt de PVV overigens heel erg aan bij. Als de heer Van Klaveren iets aan de problematiek wil doen, kan hij daar misschien ook iets aan doen. Ik begrijp goed dat het delen van essentiële waarden maar ook van social skills door de groepen, de jongeren zelf, kan bijdragen aan minder uitgesloten worden. Dat neemt niet weg dat er ook sprake is van discriminatie op grond van huidskleur, ras, hoe je eruit ziet, en naam. Een open, vrije samenleving heeft daar altijd aandacht voor, probeert dat te voorkomen en op te lossen, en zal zich daar altijd druk om moeten maken. Dat is mijn pleidooi.
De heer Van Klaveren (PVV): Ik vind het volslagen belachelijk dat de PvdA stelt dat het gescheld en de bedreigingen van deze leerlingen gebeuren omdat zij slachtoffer zijn. We weten daarnaast uit verschillende onderzoeken dat bijvoorbeeld anoniem solliciteren helemaal nergens op slaat. Het blijkt dat het helemaal geen verschil maakt. Daarnaast is er een onderzoek geweest in Rotterdam waaruit bleek dat allochtone studenten die een baan aangeboden kregen in bijvoorbeeld de haven, die niet wilden, omdat het vies werk zou zijn, te weinig zou betalen en weinig status had. Erkent de PvdA dan werkelijk niet dat het ook te maken heeft met een mentaliteitskwestie?
Mevrouw Yücel (PvdA): Het slachtofferschap zal ongetwijfeld ook meespelen. Als iemand er kritisch op is, dan is het de PvdA. Dat helpt je eigen toekomst en het participeren in deze samenleving niet verder. Kom uit die slachtofferrol en zorg dat je mee kunt doen en je plek in de samenleving volwaardig invult. Dat neemt niet weg dat we met z'n allen weten en dat ook uit de rapporten blijkt, dat er ook echt sprake is van discriminatie op grond van afkomst. Zo heb ik de afgelopen tijd heel veel verhalen van jongeren gehoord die op school prima hun best doen, die de essentiële waarden delen en die hun geloofsovertuiging prima kunnen verenigen met de essentiële waarden van Nederland, maar die toch op grond van hun naam en uiterlijk niet aangenomen worden. Dat moeten we aan de kaak stellen en aanpakken.
De heer Van Klaveren (PVV): Voorzitter. Ik dank de Minister voor zijn antwoorden. De PVV moet eens te meer helaas constateren dat dit kabinet slechts toekijkt als het gaat om de islamgerelateerde ellende die blijft groeien in dit land. Dit kabinet gooit het geweldsinstituut dat de Islamitische Universiteit Rotterdam is, niet dicht. De kinderen in de poldermadrassas, de zogenaamde moskee-internaten, worden in de steek gelaten doordat deze instellingen niet worden gesloten. Het kabinet blijft angstig wegkijken van de relatie tussen islam en huwelijksdwang, achterlating en voornamelijk eerwraak. Men zegt het probleem tegen te gaan door onder andere de strafmaat te verhogen. Die staat nu op twee jaar, maar het pleidooi van de PVV om deze misdaad te zien als mensenhandel, wat het gewoon is, en de strafmaat dus te verhogen naar twaalf jaar, durft men blijkbaar niet te steunen. De aanpak van dit probleem door het kabinet is eigenlijk niet meer dan een wassen neus.
De PVV wacht ook nog steeds op een reactie op het enige tijd geleden aangeboden rapport Geweld tegen vrouwen binnen de islam. Krijgen we daar nog een reactie op en zo ja, wanneer?
Ten slotte, eind van dit jaar speelt ook de vraag of Roemenië en Bulgarije zullen toetreden tot Schengen. Mijn vraag aan de Minister is of dit kabinet er alles aan zal doen om te voorkomen dat deze twee landen toetreden tot Schengen, mede met het oog op de eventuele groei van Romaproblematiek door de verwachte toestroom van Romazigeuners naar ons land.
De voorzitter: Ik kan meteen het woord geven aan de Minister.
Minister Asscher: Voorzitter, dank u wel. Ik beperk mij tot de vragen die mij gesteld zijn.
De vraag van de VVD-fractie vind ik zeer relevant. Doen wij voldoende om mensen in staat te stellen om effectief op te treden en laten wij het niet te veel bij de mensen zelf liggen? Er is net een monitor over de Roma-problematiek afgerond, waarin het hele brede palet nog eens aan de orde komt. Ik zal die volgende maand aan de Kamer toesturen, inclusief een reactie daarop. Dan zal ik mijzelf de vraag nog eens stellen die de heer Azmani zojuist zo pregnant stelde: doen wij genoeg om onze mensen te steunen die in het veld soms die lastige beslissingen moeten nemen?
Dan de vraag over de jeugdwerkloosheid en de specifieke rol van de ambassadeur daarin. Ik ben het eens met de heer Van Weyenberg dat de percentages zorgelijk zijn. Wel is het zo dat allochtone jongeren het steeds beter doen in het onderwijs, maar dat vertaalt zich nog onvoldoende op de arbeidsmarkt. Er is een flink aantal afspraken en maatregelen opgenomen om de werking van de arbeidsmarkt te verbeteren. Dat zal ook met name die groep ten goede komen. Het veel beter laten aansluiten van studies op de vraag op de arbeidsmarkt voorkomt op termijn echt een enorme hoeveelheid jeugdwerkloosheid, juist ook onder deze groepen, die te vaak terechtkomen in studierichtingen die aardig klinken maar geen werk opleveren.
Ook in de aanpak jeugdwerkloosheid is bijzondere aandacht voor jongeren die hierdoor getroffen worden. Niet zozeer door specifiek doelgroepenbeleid, maar wel bijvoorbeeld met het School ex-programma, door de jongeren in de mbo-opleidingen, vaak migrantenjongeren, met een hand in de nek te begeleiden naar een studie die wel werk oplevert of naar doorleren naar een hoger niveau. Daarnaast worden afspraken gemaakt met uitzendbureaus, naast Randstad ook Tempo Team, StudentenWerk, Adecco en Manpower. Ook daar zie je dat allochtone jongeren twee keer zo vaak als autochtone jongeren via de uitzendbureaus aan het werk komen. Dat zal werken om het percentage te beperken. Daarnaast worden goede aanpakken, zoals die van JINC, KiX, en de Business Club bij het versterken en opschalen van hun aanpak ondersteund door de ambassadeur voor de jeugdwerkloosheid. Ten slotte zullen in het najaar de SER, VNO-NCW, de bonden en de gemeenten Amsterdam en Rotterdam een mentorproject opstarten dat jongeren met elkaar en met werkgevers verbindt, omdat we weten dat dit vaak effectiever is om mensen aan het werk te krijgen. Dat is een aantal voorbeelden. Ongetwijfeld zullen we er in een algemeen overleg over arbeidsmarktbeleid nog nader met elkaar over van gedachten kunnen wisselen.
Mevrouw Yücel vraagt naar de normen en waarden van mensen die niet-nieuwkomer zijn. Het onderwijs moet dus in ieder geval sporen via de nieuwe uitwerking van de kerndoelen van het burgerschap. Dat moeten dezelfde normen en waarden zijn. Voor die groepen die kennis willen nemen van normen en waarden en dat tot nu toe niet hebben gedaan, is een cascade van open bronnen beschikbaar. Als we verder zijn met het participatiecontract, zal dat niet stiekem maar moet dat voor iedereen open en vrij toegankelijk zijn. Het is je eigen verantwoordelijkheid om je te verdiepen in de normen en waarden van de samenleving waarin je leeft. Veel meer mogelijkheden zie ik op dit moment niet. Het doel en het belang ervan onderschrijf ik, evenals mevrouw Yücel, zeer.
Aan de orde kwam de vraag over extra informatie over huwelijksdwang aan consulaten. Dat gebeurt zeker. Het is ook al onderdeel van de plannen die we in de brief hebben beschreven.
Dat brengt mij op de discussie over stages en allochtone jongeren. Het is natuurlijk en-en-en. Je ziet dat een disproportioneel percentage verklaard wordt door jongeren die wat meer aan de onderkant van het onderwijs terechtkomen, waar het lastiger is om stages en banen te vinden. Vervolgens ben ik het ermee eens dat niet alleen het bijbrengen van kennis maar ook van de sociale vaardigheden die nodig zijn om succesvol toe te treden tot de arbeidsmarkt, meer aandacht behoeven in het onderwijs. Daar voert het kabinet ook beleid op. Je kunt het «mentaliteit» noemen. Dat is soms een onderdeel ervan. Voor een deel is het soms opvoeding. En voor een deel is het gewoon bijbrengen hoe je je moet presenteren als je een baan wilt. Dat hoort het onderwijs mee te nemen. Jongeren horen daar ook gebruik van te maken. Het vergroot hun kansen. Ten derde is het ook zo dat jongeren te maken hebben met discriminatie die soms helemaal niets te maken heeft met hun mentaliteit en/of inzet. Ook die voorbeelden ken ik. Ook die jongeren verdienen onze steun. Dat bestrijdt volgens mij niemand, ook de PVV niet.
Dan vroeg de heer van Klaveren nog naar een reactie op het rapport van de PVV over geweld in de islam. Die reactie komt er. Ik heb er zelf een concept van gezien waar ik nog niet helemaal enthousiast over ben. De reactie is dus onderweg. De precieze datum weet ik niet, maar het zal niet heel lang meer duren.
Ten slotte stel ik teleurgesteld maar niet verbaasd vast dat de heer Van Klaveren het beleid van het kabinet op dit punt niet steunt. Dat kan ik vandaag niet veranderen.
De heer Van Klaveren (PVV): Ik heb een vraag over Schengen. Eind dit jaar speelt de vraag of Roemenië en Bulgarije gaan toetreden tot Schengen. Wat is het standpunt van het kabinet? Helemaal met het oog op de verwachte toestroom van Roma, aangezien we al een groot probleem hebben met die groep.
Minister Asscher: Dat zal onder auspiciën van de Minister van Buitenlandse Zaken verder gaan. Die is primair de woordvoerder voor Europese zaken. U weet dat hij die portefeuille ook onder zijn hoede heeft. Dat is dus niet mijn prerogatief. Wij zijn wel zeer actief bij het in goede banen leiden van arbeidsmigratie, ook als gevolg van het wegvallen van de grenzen per 1 januari. Daarover hebben we vanmorgen nog een nuttig algemeen overleg gevoerd. Ongetwijfeld zal de griffier de heer Van Klaveren het verslag van dat overleg ter hand willen stellen, zodat hij daar kennis van kan nemen.
De voorzitter Dan komen we aan het einde van dit algemeen overleg. Er is een VAO aangevraagd. Er zijn vijf toezeggingen gedaan:
– De Minister van SZW zal samen met de collega van OCW onderzoek doen naar de Islamitische Universiteit Rotterdam naar aanleiding van de uitspraken van de rector en de Kamer hierover zo snel mogelijk informeren.
– De Minister van SZW zal het toetsingskader van GGD Nederland, zodra dit gereed is, naar de Tweede Kamer sturen.
– De Minister van SZW zal de Tweede Kamer in november informeren over de stand van zaken rond het participatiecontract.
– De Minister van SZW zal de kabinetsreactie ECRI-rapport doen toekomen aan de Tweede Kamer.
– De Minister van SZW komt nog met een reactie op het rapport over geweld tegen vrouwen binnen de islam, waarom de PVV heeft gevraagd.
Dat zijn de vijf toezeggingen en daarmee kom ik aan het einde van de vergadering.
Sluiting 15.55 uur.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32824-45.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.