De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het wetsvoorstel Herzieningswet toegelaten instellingen de vrijstellingsgrens
voor administratieve scheiding uit de Mededingingswet voor toegelaten instellingen
buiten werking stelt;
constaterende dat de beperking van administratieve lasten een van de speerpunten van
beleid is;
constaterende dat de verplichting tot administratieve scheiding voor kleinere corporaties
een onevenredige belasting vormt;
constaterende dat de verplichting tot administratieve scheiding voor corporaties verdere
kosten met zich meebrengt hetgeen ten koste gaat van de investeringscapaciteit voor
corporaties;
constaterende dat de regering als alternatief voor de 40 mln.-grens uit de Mededingingswet
overweegt een verlicht regime in te richten voor kleine corporaties die aan meerdere
criteria moeten voldoen;
van oordeel dat het gewenst is dat het verlichte regime materiële betekenis dient
te hebben zowel qua aard van de verplichtingen als het aantal corporaties dat zich
hiervoor kwalificeert;
verzoekt de regering, bij de nadere invulling van de administratieve scheiding de
kleinere toegelaten instellingen zo veel mogelijk te ontzien, waarbij «kleiner» in
dit verband wordt geoperationaliseerd in termen van het beschikken over minder dan
2000 woongelegenheden en een huuromzet van activiteiten niet behorend tot het DAEB-gebied
van maximaal 5%,
en gaat over tot de orde van de dag.
Ortega-Martijn