32 471 Subsidieregeling tweede graden HBO en WO

Nr. 2 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 16 november 2010

Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mw. Van Bijsterveldt-Vliegenthart, d.d. 30 augustus 2010 inzake de voorhangprocedure van de subsidieregeling tweede graden hbo en wo. (Kamerstuk 32 471, A/nr. 1). Bij brief van 16 november 2010 heeft de staatssecretaris deze beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

Voorzitter van de commissie,

Van Bochove

Adjunct-griffier van de commissie,

Boeve

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de onderhavige subsidieregeling. Zijn zien studies in het hoger onderwijs als investeringen van de samenleving in studenten en als investeringen van studenten in zichzelf. De kosten van een opleiding in het hoger onderwijs liggen aanmerkelijk hoger dan het bedrag dat studenten in rekening wordt gebracht in de vorm van hel wettelijk beschermde collegegeld en daarom vinden zij het met vanzelfsprekend dat studenten, die ervoor kiezen nog een tweede graad te behalen, dit opnieuw tegen het wettelijk beschermde collegegeld kunnen doen. Dat er op dit punt uitzonderingen gelden voor lerarenopleidingen en de gezondheidszorg vinden zij een goede zaak gezien de tekorten op de arbeidsmarkt. Zij vinden het ook een goede zaak dat het met de onderhavige subsidieregeling de komende driejaar mogelijk wordt gemaakt om studenten die al tijdens hun eerste opleiding begonnen met een tweede studie, nog in aanmerking te laten komen voor een instellingscollegegeld gelijk aan het wettelijk beschermde collegegeld. Zij vragen de staatssecretaris echter of deze niet-geoormerkte subsidie ook door de instellingen kan worden aangewend voor geheel andere doelen, zoals bijvoorbeeld een (nog) betere dienstauto voor de voorzitter van het College van Bestuur. In hoeverre kunnen instellingen worden gehouden aan hun toezegging dat zij in ieder geval voor de duur van de subsidieregeling de studenten die tijdens hun eerste opleiding een tweede opleiding zijn gestart een instellingscollegegeld zullen vragen gelijk aan het wettelijk beschermde collegegeld? Kunnen betrokken individuele studenten bezwaar maken als instellingen toch een hoger instellingscollegegeld vragen? Wordt ook dit aspect betrokken in de evaluatie van de subsidieregeling, zo vragen de leden.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de subsidieregeling tweede graden hbo en wo. De leden onderstrepen het doel van de nieuwe bekostiging voor het hoger onderwijs waarbij de financiële verantwoordelijkheid van de overheid wordt beperkt tot één bachelor en één master. Willen studenten na afronding van hun eerste studie nog een studie doen, dan dienen zij het instellingscollegegeld te betalen. Veelal gaat het hierbij immers om afgestudeerden die in het kader van hun werk een tweede studie volgen en de werkgever (deels) bijdraagt in de kosten van de studie. Het is terecht dat de overheid hieraan niet hoeft mee te betalen. Bovendien is in het kader van een leven lang leren de zogenaamde 30-jaarregeling afgeschaft waarbij studenten vanaf 30 jaar instellingscollegegeld waren verschuldigd.

Tijdens de behandeling van de maatregelen is door de staatssecretaris ook steeds aangegeven dat de verwachting was dat instellingen slechts voor een beperkt aantal specialistische studies met een goed salarisvtioruitzicht en bètastudies die de instelling veel kosten, een substantieel hoger instellingscollegegeld zouden vragen. Dit zou niet gelden voor de alfa- en gammastudies, die relatief goedkoop zijn voor de instellingen. De leden van deze fractie ontvangen echter de afgelopen tijd meerdere signalen over instellingen die ook voor de alfa en gammastudies fors hoger instellingscollegegeld vragen, bijvoorbeeld € 14 000 voor een master orthopedagogiek die een afgestudeerde PABO-student wilde gaan volgen. Kan de staatssecretaris bevestigen dat instellingen inderdaad een fors hoger instellingscollegegeld zijn gaan vragen, zo vragen de leden. Kan de staatssecretaris aangeven of dit instellingscollegegeld hoger is dan het instellingscollegegeld dat van 30-jarigen werd gevraagd? Welke redenen voeren instellingen aan voor dit hogere collegegeld? Zijn zij niet bevreesd hiermee de studenten de instelling uit te jagen, zo willen de leden weten. Voorts vragen de leden of de staatssecretaris kan aangeven in hoeverre het instellingscollegegeld voor dezelfde studie bij de ene instelling hoger is dan bij de andere instelling. Ook vernemen de leden graag welke redenen instellingen hiervoor aanvoeren.

Vervolgens vragen de leden van voornoemde fractie een nadere toelichting van de staatssecretaris op de effecten van de nieuwe bekostiging voor studenten die vanwege een «numerus fixus» op hun eerste studie van voorkeur zijn uitgeloot en daarom een andere studie zijn begonnen. Dit treft veelal studenten die geneeskunde willen studeren. Zij kiezen er vaak voor om medische biologie te studeren, om dan via een bachelor medische biologie en een aansluitend schakeljaar in te stromen in de master geneeskunde. Kan de staatssecretaris bevestigen dat studenten die in deze situatie zitten ook instellingscollegegeld moeten betalen voor hun master geneeskunde? Hoe zit het met de kosten voor het schakeljaar?

Verder vragen de leden aandacht voor de leerkrachten die via de Lerarenbeurs ook aan een tweede studie beginnen en worden geconfronteerd met het hoge instellingscollegegeld. Kan de staatssecretaris aangeven of hier een oplossing voor mogelijk is binnen de financiële kaders?

In de subsidieregeling die voorligt, wordt aangegeven dat besloten is een overgangstermijn in te lassen waarbij tweede bachelor- en mastergraden hbo en tweede mastergraden wo onder bepaalde voorwaarden nog gedurende drie jaar door het rijk worden bekostigd. Kan de staatssecretaris nader toelichten om welke voorwaarden het gaat. Waarom staat in artikel 2 van de regeling dat de tweede graden deels gelijktijdig moeten zijn gevolgd met de eerste graad en in artikel 3 dat tussen het behalen van de eerste graad en de tweedegraad minimaal vijf hele maanden moeten liggen. Wat is de achterliggende redenering dat de subsidie niet wordt verleend indien de eerste en tweede graad niet gelijktijdig wordt gevolgd maar na elkaar, zo vragen de leden van deze fractie.

De leden van de SP-fractie hebben met zorg kennisgenomen van de voorhang van de subsidieregeling tweede graden. De leden zijn het er niet mee eens dat de financiële verantwoordelijkheid,van de overheid beperkt wordt tot slechts de eerste graad bachelor en master. Ambitieuze studenten worden hierdoor ontmoedigd om meer te leren. De leden denken dat het de kenniseconomie niet ten goede komt als de drempel voor een tweede studie te hoog wordt. Veel studenten zijn dit collegejaar verrast doordat zij ineens veel meer geld voor hun tweede studie moesten betalen. Sommigen moeten zelfs in de tienduizenden euro's betalen aan collegegeld. Vindt de staatssecretaris dit acceptabel en zou de subsidieregeling dit niet moeten voorkomen? De leden hebben nog enkele vragen. Deze subsidieregeling geldt voor drie jaar. Wat gebeurt er na deze drie jaar? Voor welk deel van de kosten wordt de tweede graad gesubsidieerd, zo vragen de leden van deze fractie.

De leden van de D66-fractie zijn geen voorstanders van het stopzetten van de bekostiging van tweede graden in het hbo en wo. Uit «Trends in Beeld 2010'» blijkt opnieuw dat Nederland internationaal achterloopt voor wat betreft het percentage 25- 64-jarigen dat deelneemt aan scholing. Het vragen van een instellingscollegegeld voor de tweede bachelor of master zal niet bijdragen aan het terugdringen van deze achterstand. De leden verwijzen naar de schriftelijke vragen van het lid Van der Ham (D66)2. Kan de staatssecretaris aangeven om hoeveel studenten het gaat en wat de kosten zijn voor het bekostigen van de tweede studie? Kan de staatssecretaris ervoor zorgen dat deze vragen niet later dan de repliek in dit schriftelijk overleg worden toegestuurd, zodat deze samen kunnen worden beoordeeld?

De staatssecretaris stelt voor over twee jaar een evaluatie te houden. De evaluatie beperkt zich echter tot een technische uitvoering. De leden van deze fractie pleiten ervoor ook inhoudelijke gevolgen van de wet te evalueren. Daarbij kunnen vragen aan de orde komen als: «welke studenten volgen twee studies?», «wat is hun achtergrond en motivatie?», «wat is het rendement van tweede studies?» en «welke invloed heeft het instellingscollegegeld op al deze zaken?».

Studenten die een tweede studie tegen het wettelijk collegegeld willen volgen, kunnen dit nu doen door deze gelijktijdig met de eerste studie te volgen. Kan de staatssecretaris aangeven wat de gevolgen van deze constructie zijn voor het rendement van opleidingen? Wat zijn de administratieve lasten voor universiteiten die deze regeling met zich brengt?

De subsidieregeling geldt voor drie jaar. Kunnen studenten die onder bepaalde voorwaarden aan een studie beginnen ervan uitgaan dat zij deze ook tegen die voorwaarden mogen afronden? Wat betekent deze regeling voor studenten die beginnen aan een tweede vierjarige hbo-bachelor? Krijgen zij gedurende hun studie te maken met een overgang naar het instellingscollegegeld, zo vragen deze leden.

II Reactie van de staatssecretaris

Het is mij een genoegen u hierbij de reactie te kunnen aanbieden op de vragen en opmerkingen van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief van 30 augustus 2010 inzake de voorhangprocedure van de subsidieregeling tweede graden hbo en wo (Kamerstuk 32 471, A/nr 1).

Algemeen

De leden van de D66-fractie verwijzen naar aanleiding van deze voorhangprocedure naar de schriftelijke vragen van het lid Van der Ham (D66, ingezonden 10 september 2010, 2010Z12655). Zij zouden deze vragen graag samen met de reactie op de subsidieregeling tweede graden hbo en wo willen beoordelen.

Ik kan u meedelen dat het antwoord op de vragen van het Kamerlid Van der Ham inzake de hoogte van de collegegelden tweede studies u is toegestuurd op 11 oktober 2010, kenmerk 237452.

Subsidieregeling tweede graden hbo en wo

De leden van de PvdA-fractie vinden het een goede zaak dat met de subsidieregeling tweede graden hbo en wo het de komende drie jaar mogelijk wordt gemaakt om studenten die al tijdens hun eerste opleiding zijn begonnen met een tweede studie, nog in aanmerking te laten komen voor een instellingscollegegeld gelijk aan het wettelijk beschermde collegegeld. Zij vragen of deze niet-geoormerkte subsidie van de subsidieregeling ook door de instellingen kan worden aangewend voor heel andere doelen, zoals bijvoorbeeld een (nog) betere dienstauto voor de voorzitter van het College van Bestuur.

Het is zo dat de instellingen de subsidie krijgen als een lumpsumbedrag. De besteding is conform de reguliere bekostiging hoger onderwijs dus door de instellingen zelf te bepalen. De grondslag voor de subsidie is het aantal tweede graden dat onder de definitie van de regeling valt. In de regeling is – om de uitvoeringslasten voor de instellingen te beperken – aangesloten bij de reguliere bekostigingssystematiek.

De leden van de D66-fractie vragen wat de kosten zijn voor het bekostigen van de tweede studie. In aanvulling daarop vragen de leden van de SP-fractie voor welk deel van de kosten de tweede graad wordt gesubsidieerd.

De kosten bestaan uit het aantal tweede graden dat onder de definitie van de subsidieregeling valt. Voor de hoogte van de subsidie van de tweede graad is aangesloten bij de reguliere bekostigingssystematiek.

De leden van de PvdA-fractie informeren of de betrokken individuele studenten bezwaar kunnen maken als instellingen toch een hoger instellingscollegegeld vragen, en of dat deel zal uitmaken van de evaluatie van de subsidieregeling tweede graden hbo en wo.

ISO en LSVb hebben het convenant over het collegegeld tweede graden afgesloten met VSNU en HBO-raad. Als instellingen een hoger instellings-collegegeld vragen ligt het voor de hand dat studenten zich tot deze partijen wenden.

Gezien zijn afspraken met de koepels zal OCW de ontwikkelingen volgen en indien noodzakelijk de regelgeving hierop aanpassen.

De hoogte van het collegegeld voor tweede studies maakt onderdeel uit van de evaluatie van de subsidieregeling tweede graden hbo en wo.

De leden van de D66-fractie vragen wat de administratieve lasten van deze subsidieregeling zijn voor de universiteiten.

Ik kan u hierover meedelen dat voor de subsidieregeling is aangesloten bij de reguliere bekostigingssystematiek. Daardoor zijn er geen extra administratieve lasten voor de instellingen. DUO berekent jaarlijks het aantal tweede graden hbo en wo dat onder de definitie van de subsidieregeling valt en subsidieert deze tweede graden conform de berekening in artikel 5 van de subsidieregeling tweede graden hbo en wo.

De leden van de PvdA-fractie vragen zich af in hoeverre instellingen kunnen worden gehouden aan hun toezegging dat zij in ieder geval voor de duur van de subsidieregeling de studenten die tijdens hun eerste opleiding een tweede opleiding zijn gestart een instellingscollegegeld zullen vragen gelijk aan het wettelijk beschermde collegegeld.

In het convenant van VSNU en HBO-raad met de studentenorganisaties is afgesproken dat de instellingen voor de tweede studies, die onder de definitie van de subsidieregeling vallen, een collegegeld zullen vragen ter hoogte van het wettelijk collegegeld. Dit is besproken in het Bestuurlijk Overleg tussen OCW en de koepels. De koepels hebben aangegeven dat zij zich aan de afspraak zullen houden. OCW zal de naleving ervan de komende drie jaar nauwlettend volgen.

De leden van de D66-fractie constateren dat de subsidieregeling geldt voor drie jaar en vragen of studenten die onder bepaalde voorwaarden aan een studie beginnen ervan uit kunnen gaan dat zij deze ook tegen die voorwaarden mogen afronden. En meer specifiek vragen deze leden wat deze regeling betekent voor studenten die beginnen aan een tweede vierjarige hbo-bachelor: krijgen zij gedurende hun studie te maken met een overgang naar het instellingscollegegeld?

Het is zo dat VSNU en HBO-raad een convenant met ISO en LSVb hebben over een laag collegegeld voor tweede studies (onder de voorwaarden van de subsidieregeling) dat geldt gedurende de looptijd van de subsidieregeling, i.c. 2011–2013.

Ik ga ervan uit dat VSNU en HBO-raad bij de evaluatie in 2013 een uitspraak zullen doen over de situatie vanaf 2014 en daarbij ook de positie van studenten die vóór 2014 hun tweede opleiding zijn begonnen (en gestart vóór het behalen van het eerste diploma conform de subsidieregeling) in acht zullen nemen.

Subsidieregeling tweede graden hbo en wo: de voorwaarden

In de subsidieregeling die voorligt, wordt aangegeven dat besloten is een overgangstermijn in te lassen waarbij tweede bachelor- en mastergraden hbo en tweede mastergraden wo onder bepaalde voorwaarden nog gedurende drie jaar door het rijk worden bekostigd. De leden van de CDA-fractie vragen om welke voorwaarden het gaat.

De subsidieregeling tweede graden hbo en wo geldt niet voor alle tweede graden, maar voor die waarvan de opleiding gestart is tijdens een eerste opleiding en ononderbroken gevolgd is, en waarvan de graad ten minste zes maanden ná de eerste graad behaald is (artikel 2 en 3 van de subsidieregeling).

In aanvulling op de genoemde voorwaarden vragen de leden van de CDA-fractie waarom er in artikel 2 van de regeling staat dat de tweede graden deels gelijktijdig moeten zijn gevolgd met de eerste graad en in artikel 3 dat tussen het behalen van de eerste graad en de tweedegraad minimaal vijf hele maanden moeten liggen. Wat is de achterliggende redenering dat de subsidie niet wordt verleend indien de eerste en tweede graad niet gelijktijdig wordt gevolgd maar na elkaar.

In overleg met VSNU en HBO-raad is bepaald dat de subsidieregeling alleen geldt voor tweede graden waarvan de opleiding al gestart is tijdens een eerste opleiding en dat er minimaal vijf maanden tussen de eerste en tweede graad moeten liggen. Deze voorwaarden leiden ertoe dat de focus ligt op studenten die een substantiële inspanning leveren voor hun tweede graad en dat het niet gaat om tweede graden die in een kort tijdsbestek met vrijstellingen behaald zijn.

VSNU en HBO-raad onderschrijven de afbakening van de bekostiging op één bachelor en één master, maar wilden voor deze groep studenten een overgangsregeling, zodat de nieuwe bekostiging gefaseerd kan worden ingevoerd en de instellingen bij de interne allocatie van middelen rekening ermee kunnen houden.

Subsidieregeling tweede graden hbo en wo: de evaluatie

De leden van de D66-fractie verwijzen naar de schriftelijke vragen van het lid Van der Ham (D66, ingezonden 10 september 2010, 2010Z12655). Kan de staatssecretaris aangeven om hoeveel studenten het gaat die een tweede graad behalen?

Het totaal aantal studenten dat een tweede graad behaalt, met een specificatie naar CROHO-sectoren en opleidingen, zal deel uitmaken van de evaluatie en monitoring van de Wet Versterking besturing en de evaluatie van de subsidieregeling tweede graden (beide in 2013).

De subsidieregeling tweede graden hbo en wo treedt in het begrotingsjaar 2011 in werking. Het aantal tweede graden volgens de definitie van deze subsidieregeling wordt in 2011 berekend op basis van het aantal tweede graden in de periode 1 oktober 2008 tot en met 30 september 2009. Het aantal graden dat door DUO is geregistreerd volgens een eerste voorlopige opgave is 649. De verificatie van de gegevens is in april 2011 afgerond.

De leden van de SP-fractie constateren dat de subsidieregeling voor drie jaar geldt en vragen wat er na deze drie jaar gebeurt.

De subsidieregeling wordt jaarlijks gemonitord en in 2013 geëvalueerd. In overleg met VSNU en HBO-raad zal dan worden besloten over het al dan niet voortzetten van de subsidieregeling tweede graden.

De leden van de D66-fractie hebben ervan kennisgenomen dat de staatssecretaris voorstelt over twee jaar een evaluatie te houden. De evaluatie beperkt zich echter tot een technische uitvoering. De leden van deze fractie pleiten ervoor ook inhoudelijke gevolgen van de wet te evalueren. Daarbij kunnen vragen aan de orde komen als: «welke studenten volgen twee studies?», «wat is hun achtergrond en motivatie?», «wat is het rendement van tweede studies?» en «welke invloed heeft het instellingscollegegeld op al deze zaken?». Een voorbeeld: studenten die een tweede studie tegen het wettelijk collegegeld willen volgen, kunnen dit nu doen door deze gelijktijdig met de eerste studie te volgen. Wat zijn de gevolgen van deze constructie zijn voor het rendement van opleidingen?

In antwoord op deze vragen over de evaluatie kan ik u meedelen dat de evaluatie o.a. zal kijken naar eventuele strategische gedragseffecten op het aantal gelijktijdig gevolgde opleidingen en op de feitelijke studieduur. Hierbij zullen in ieder geval ook de studentenaantallen en soorten opleidingen (welke CROHO-onderdelen, welke opleidingen) van de behaalde tweede graden worden betrokken en worden bezien of bij deze tweede graden sprake is van excellente studenten, zoals beschreven in de toelichting van artikel 8 van de subsidieregeling.

Verder is bij de behandeling van het wetsvoorstel Versterking besturing in de Eerste Kamer toegezegd de invoering van de collegegeldsystematiek jaarlijks te monitoren en na drie jaar (in 2013) te evalueren (Kamerstukken EK, vergaderjaar 2009–2010, 31 821, E). De relatie tussen tweede studies en rendement zal hiervan deel uitmaken. Op dit moment heb ik geen informatie over de gevolgen voor het rendement van de opleidingen.

Hoger instellingscollegegeld

De leden van de CDA-fractie ontvangen de afgelopen tijd meerdere signalen over instellingen die ook voor de alfa- en gammastudies fors hoger instellings-collegegeld vragen. Ook is het instellingscollegegeld voor dezelfde studie hoger bij de ene instelling dan bij de andere instelling: leidt dit er niet toe dat instellingen de studenten de instelling uitjagen. De leden vernemen graag welke redenen instellingen hiervoor aanvoeren.

Het instellingscollegegeld kan per opleiding of groep van opleidingen of per groep of groepen studenten verschillen, uiteraard met gelijke behandeling van gelijke gevallen. Het is aan de instellingen om het beleid ten aanzien van het instellingscollegegeld vorm te geven en hun keuzes te motiveren. De medezeggenschap bij een instelling heeft op dit punt adviesrecht en is in de positie de motieven van de instelling te toetsen.

Ter aanvulling hierop vragen deze leden of dit instellingscollegegeld hoger is dan het instellingscollegegeld dat van 30-jarigen werd gevraagd?

OCW beschikt niet over een allesomvattend inzicht in het instellingscollegegeld. Om dit wel te verkrijgen is bij de behandeling van het wetsvoorstel Versterking besturing in de Eerste Kamer toegezegd de invoering van de collegegeldsystematiek jaarlijks te monitoren en na drie jaar (in 2013) te evalueren (Kamerstukken EK, vergaderjaar 2009–2010, 31 8231, E). Het beleid van de instellingen bij het bepalen van de hoogte van het collegegeld voor verschillende groepen is daarbij een bijzonder aandachtspunt.

Vervolgens vragen de leden van de CDA-fractie een nadere toelichting van de staatssecretaris op de effecten van de nieuwe bekostiging voor studenten die vanwege een «numerus fixus» op hun eerste studie van voorkeur zijn uitgeloot en daarom een andere studie zijn begonnen. Dit treft veelal studenten die geneeskunde willen studeren. Zij kiezen er vaak voor om medische biologie te studeren, om dan via een bachelor medische biologie en een aansluitend schakeljaar in te stromen in de master geneeskunde. Kan de staatssecretaris bevestigen dat studenten die in deze situatie zitten ook instellingscollegegeld moeten betalen voor hun master geneeskunde?

Als een student na een bachelor en een schakeljaar instroomt in een master, dan is deze master geen tweede studie en geldt het wettelijk collegegeld.

In antwoord op de vraag van leden van het CDA over de kosten voor het schakeljaar kan ik zeggen dat schakeljaren niet worden bekostigd. In het kader van de Strategische Agenda is met VSNU en HBO-raad de afspraak gemaakt dat een schakelprogramma als hoofdregel binnen een bacheloropleiding wordt vormgegeven. De student betaalt dan maximaal het wettelijk collegegeld en kan zijn studiefinanciering voor deze periode gebruiken.

Verder vragen de leden van de CDA-fractie aandacht voor de leerkrachten die via de Lerarenbeurs ook aan een tweede studie beginnen en worden geconfronteerd met het hoge instellingscollegegeld en of hier een oplossing voor mogelijk is binnen de financiële kaders.

Het is zo dat een student die een bacheloropleiding tot leraar heeft afgerond in het hbo tegen wettelijk collegegeld een masteropleiding tot leraar in het hbo of wo kan volgen.

Wanneer iemand een tweede bachelorlerarenopleiding of een tweede masterlerarenopleiding doet of gaat doen, geldt het instellingscollegegeld. Dit hoeft niet ertoe te leiden dat een student altijd op hoge kosten wordt gejaagd. Afgezien van de Lerarenbeurs kan hij/zij een beroep doen op fiscale voorzieningen zoals de scholingsaftrek, waardoor de financiële drempel wordt verlaagd. Verder kunnen werkgevers financieel bijdragen aan een dergelijke opleiding.

De leden van de SP-fractie constateren dat veel studenten dit collegejaar zijn verrast doordat zij ineens veel meer geld voor hun tweede studie moesten betalen. Zij vragen of dit acceptabel is en of de subsidieregeling dit niet zou moeten voorkomen.

Zoals bij de behandeling van de Wet Versterking besturing is uiteengezet, is vanuit het oogpunt van beperkte overheidsmiddelen ervoor gekozen de financiële verantwoordelijkheid van de overheid te beperken tot één bekostigde bachelor- en één bekostigde masteropleiding.

Omdat het tijdpad van de Wet Versterking besturing tot mei 2010 liep was de periode om studenten over de consequenties voor te lichten kort. Toen de wet was aangenomen is door OCW direct de juiste informatie beschikbaar gesteld op de website van de rijksoverheid, DUO/IB-Groep en aan VSNU en HBO-raad.

De subsidieregeling tweede graden hbo en wo is niet bedoeld om de invoering van het hogere collegegeld op te vangen, maar leidt, door het op de subsidieregeling aansluitende convenant van de koepels met ISO en LSVb, de facto voor de groep studenten die onder de voorwaarden van de regeling valt wel tot een lager collegegeld.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Bijleveld-Schouten, A.T.B. (CDA), Ham, B. van der (D66), Bochove, B.J. Van (CDA), voorzitter, Miltenburg, A. van (VVD), Bosma, M. (PVV), Voordewind, J.S. (CU), Dijk, J.J. van (SP), Ouwehand, E. (PvdD), Wolbert, A.G. (PvdA), ondervoorzitter, Biskop, J.J.G.M. (CDA), Smits, M. (SP), Elias, T.M.Ch. (VVD), Beertema, H.J. (PVV), Dijkstra, P.A. (D66), Braakhuis, B.A.M. (GL), Jadnanansing, T.M. (PvdA), Dekken, T.R. van (PvdA), Dijkgraaf, E. (SGP), Çelik, M. (PvdA), Lucas, A.W. (VVD), Klaveren, J.J. van (PVV), Klaver, J.F. (GL) en Liefde, B.C. de (VVD).

Plv. leden: Vacature, (CDA), Koşer Kaya, F. (D66), Ferrier, K.G. (CDA), Boer, B.G. de (VVD), Dille, W.R. (PVV), Rouvoet, A. (CU), Kooiman, C.J.E. (SP), Thieme, M.L. (PvdD), Dam, M.H.P. van (PvdA), Toorenburg, M.M. van (CDA), Wit, J.M.A.M. de (SP), Hennis-Plasschaert, J.A. (VVD), Mos, R. de (PVV), Pechtold, A. (D66), Gent, W. van (GL), Dijsselbloem, J.R.V.A. (PvdA), Klijnsma, J. (PvdA), Staaij, C.G. van der (SGP), Hamer, M.I. (PvdA), Harbers, M.G.J. (VVD), Gerbrands, K. (PVV), Peters, M. (GL) en Lodders, W.J.H. (VVD).

Naar boven