Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 juni 2012
Op 29 mei 2009 bent u geïnformeerd over het in gang zetten van aanvullend onderzoek
met monitoring naar de feitelijke situatie van de bijenstand en de relevante factoren
(Kamerstuk 31 700 XIV, nr. 154), zodat we een mogelijke negatieve ontwikkeling konden identificeren, mogelijke oorzaken
konden analyseren en indien mogelijk, hierop konden anticiperen. Het betrof aanvullend
onderzoek op bestaand onderzoek naar de varroamijt, dat voor 50% door de EU-honing-richtlijn
gefinancierd wordt. Het aanvullende onderzoek is eind 2009 gestart door een consortium
van WUR-PRI (Plant Research International), NCB (Nederlands Centrum Bijenonderzoek),
WUR-Alterra en EIS (Stichting European Invertebrate Survey). Dit onderzoek wordt uitgevoerd
onder de noemer BIJ-1 en heeft een budget van 1 miljoen euro, te besteden in drie
jaar tijd.
Doel en opzet onderzoek WUR: BIJ-1
De oorzaak van de bijensterfte is niet één maar een complex aan factoren. Hieronder
zijn onder andere de volgende factoren:
-
– ziekten en parasieten, waaronder varroamijt en nosema;
-
– achteruitgang van foerageermogelijkheden, («dracht»);
-
– sterke vergrijzing en het hobbymatige karakter van de imkerij;
-
– gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, globalisering en klimaatveranderingen.
In 2011 is dit onderzoek aangevuld met een tweetal onderzoeken naar de effecten van
neonicotinoïden op bijenvolken.
Op 21 juni 2011 informeerde ik u over de resultaten van het eerste onderzoeksjaar
(Kamerstuk 32 372, nr. 53). Middels deze brief wil ik u informeren over het beschikbaar komen van het rapport
Monitoring Uitwintering Bijenvolken 2011 van het Nederlands Centrum Bijenonderzoek.
U kunt het rapport vinden op de website: www.bij1.info. Andere rapporten zullen daar ook te vinden zijn, zodra ze beschikbaar zijn.
Resultaat monitoring 2011
Aan de monitoring over wintersterfte 2010–2011 hebben 1 541 imkers deel genomen, zo’n
22% van de geschatte 7 000 imkers. De monitoring geeft een gemiddeld sterftepercentage
van 21,4%, dit is vergelijkbaar hoog als andere jaren. De 60% imkers die sterfte rapporteert,
heeft een sterftepercentage van 28,1%, de overige 40% rapporteert geen sterfte te
hebben gehad. Een aantal relaties uit het rapport wil ik hier noemen:
-
– Bij responderende imkers die de varroamijt bestrijden op het juiste moment, in juli
én augustus, verlaagt de gemiddelde sterfte naar 14%.
-
– Hoe hoger het aantal raten dat door imkers vernieuwd werd, hoe lager de sterfte.
-
– Grotere imkers hebben gemiddeld een lagere sterfte. Dat ligt niet aan de omvang, maar
aan het meer gestructureerd bestrijden van de varroamijt en het vaker vernieuwen van
raten.
-
– Van de responderende imkers bestrijdt 58% de varroamijt niet volgens het advies in
juli én augustus.
In 2012 worden verschillende onderzoeken nog voortgezet en/of herhaald.
Tevens stuur ik u met deze brief een kopie van mijn brief van eind februari aan alle
groenbeheerders, waarin ik zoals toegezegd, aandacht vraag voor bloemrijk groenbeheer1.
De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
H. Bleker