32 317 JBZ-Raad

Nr. 244 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 4 juli 2014

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Ministers van Veiligheid en Justitie en van Buitenlandse Zaken en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over de brief van 16 mei 2014 inzake de mededeling actiekader Hyogo na 2015 (Kamerstuk 22 112, nr. 1851), de brief van 23 juni 2014 inzake het verslag van de bijeenkomst van het Gemengd Comité en de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken op 5 en 6 juni 2014 (Kamerstuk 32 317, nr. 240) en de brief van 25 juni 2014 inzake de geannoteerde agenda van de informele JBZ-Raad van 8 en 9 juli 2014 (Kamerstuk 32 317, nr. 241).

Bij brief van 3 juli 2014 hebben de Minister en Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, deze vragen beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

Voorzitter van de commissie voor Veiligheid en Justitie, Jadnanansing

Adjunct-griffer van de commissie, Tielens-Tripels

Inhoudsopgave

I.

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

     

1.

Binnenlandse Zaken, Immigratie en asiel

2

1.1

Taskforce Middellandse Zeegebied

2

1.2.

Toekomstige ontwikkeling van de JBZ-ruimte

4

1.3

Post-Stockholm discussie

5

     

2.

Veiligheid en Justitie, Grondrechten en Burgerschap

5

2.1

Gegevensbescherming

5

2.2

Het Europees Openbaar Ministerie (EOM)

6

2.3

Detentierichtlijn

7

2.4

Verordening openbare akten

8

2.5

Europol/Cepol

8

2.6

Geweld tegen vrouwen

8

2.7

En marge van de Raad: ministeriële bijeenkomst over «foreign fighters»

8

     

3.

Gezamenlijke bijeenkomst met derde landen over het rampenrisicobeheer

9

     

II.

Reactie van de bewindspersonen

9

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

1. Binnenlandse Zaken, Immigratie en asiel

De leden van de VVD- fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geagendeerde agenda van de informele JBZ-raad van 8 en 9 juli 2014 te Milaan. De aan het woord zijnde leden zullen eerst hun reacties en op- en aanmerkingen uiteenzetten bij het verslag van de vorige JBZ-raad van 5 en 6 juni 2014. Daarna zal worden ingegaan op het overgelegde BNC-fiche «Actiekader Hyogo na 2015».

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de informele bijeenkomst van de Raad van Justitie en van Binnenlandse Zaken op 8-9 juli 2014 te Milaan. Aangezien bij meerdere agendapunten nog geen discussiedocumenten door het Italiaanse voorzitterschap zijn verstrekt is het voor de aan het woord zijnde leden op dit moment moeilijk in te schatten in welke richting de discussies bij die onderwerpen zullen gaan. Op dit moment willen deze leden het bij enkele opmerkingen laten.

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de informele JBZ-Raad van 8 en 9 juli 2014 en het verslag van de bijeenkomst van het Gemengd Comité en de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken op 5 en 6 juni 2014. Zij hebben hierbij nog enkele vragen.

1.1 Taskforce Middellandse Zeegebied

De leden van de PvdA-fractie kunnen zich goed vinden in de grote prioriteit die het Italiaanse voorzitterschap geeft aan immigratie. Dit schept een podium voor het komende half jaar op Europees niveau een aantal grote problemen op het terrein van immigratie met urgentie aan te pakken. Hoe schat de regering dit in? Liggen die kansen er daadwerkelijk en welke rol vervult de regering in dit proces?

Deze leden vragen al langere tijd aandacht voor drie essentiële punten.

Ten eerste vragen zij de regering het voortouw te nemen in de EU teneinde te bevorderen dat de EU- lidstaten gezamenlijk verantwoordelijkheid nemen voor de immigratieproblemen. Er moet een einde komen aan het wijzen naar elkaar en wij moeten komen tot solidaire oplossingen. Het initiatief van de JBZ-raad van 5 en 6 juni 2014 om tot een gezamenlijke JBZ-BZ-OS aanpak te komen ondersteunen deze leden in dit kader van harte en zij hebben de voorkeur dat dit snel wordt opgepakt.

Ten tweede vragen de leden van de PvdA-fractie om zo snel mogelijk tot een waterdichte Europese aanpak te komen voor het begeleiden en redden van vreemdelingen met boten op de Middellandse Zee. De EU heeft een grote eigen verantwoordelijkheid teneinde te voorkomen dat mensen op zee omkomen.

Ten derde menen de aan het woord zijnde leden dat de asielprocedures en de asielopvang in alle EU-lidstaten van afdoende niveau moeten zijn en dat deze moeten voldoen aan de standaard zoals neergelegd in Europese richtlijnen. Gewijzigde Europese richtlijnen moeten worden geïmplementeerd. Hier geldt dat vergaande harmonisatie moet plaatsvinden en dat de EU- lidstaten elkaar, samen met de European Asylum Support Office (EASO), moeten helpen de voorzieningen geheel op orde te krijgen. Ondersteunt de regering de inzet op deze drie punten en op welke wijze wil de regering proberen dit te realiseren? Op het punt van levens redden in de Middellandse Zee zijn de leden van de PvdA-fractie enigszins bezorgd, nu in de conclusies van de Europese Raad niet gesproken wordt over het intensiveren van «search and rescue»(SAR)-operaties. Voor hen zijn dat juist belangrijke operaties en kan niet worden volstaan met doelstellingen als het tegengaan van illegale immigratie en het aanpakken van de oorzaken van migratiestromen. In dit verband willen deze leden ook aandacht vragen voor het rapport van de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa over de problematiek van vluchtelingen op de Middellandse Zee. Hoe kijkt de regering aan tegen de aanbevelingen in dit rapport? Op welke wijze kunnen deze aanbevelingen betrokken worden bij de invulling van de Taskforce Middellandse Zee? De leden van de PvdA-fractie delen de inzet van de regering om de doelstellingen van het Taskforce in zijn geheel te realiseren. Zij hopen dat ook de regering die handschoen oppakt en het voortouw neemt in het zoeken naar gezamenlijkheid en solidariteit.

De leden van de PVV-fractie zijn tegen elke vorm van EU-bemoeienis en in het bijzonder op het gebied van immigratie en asiel. Volgens deze leden is de bemoeienis van de EU mede debet aan de enorme instroom van migranten in Nederland. Zij roepen de regering op deze bemoeienis tegen te gaan. Voornoemde leden menen verder dat de problemen met de Europese buitengrenzen en de daarbij gepaard gaande verhoogde asielinstroom het herinvoeren van grenscontroles en het opzeggen van het Schengenverdrag noodzakelijk maken. Wat gaat de regering doen teneinde er voor te zorgen dat dit mogelijk wordt? De aan het woord zijnde leden maken zich voorts grote zorgen over de totstandkoming van het zogenaamde visapakket, onder meer omdat het vereiste van een ziektekostenverzekering hierbij dreigt te vervallen, de duur van verblijf wordt verlengd en de handhaving van regels problematisch zal worden. Derhalve roepen zij de regering op zich actief tegen de totstandkoming van genoemd pakket te verzetten.

Voornoemde leden is het zorgelijke bericht ten gehore gekomen dat Italië de EU de verantwoordelijkheid wil geven voor het redden van vluchtelingen op de Middellandse Zee. Is de regering bereid dit voorstel direct van de hand te doen aangezien een dergelijk plan ertoe leidt dat direct in heel Europa asiel kan worden aangevraagd en de Dublinverordening omzeild wordt? Zo nee, waarom niet?

Voorts lezen deze leden in het verslag van de JBZ-Raad van 5-6 juni 2014 dat Nederland met een aantal EU-lidstaten een brief heeft gestuurd over het thema Taskforce Middellandse Zee. Deze leden vragen de regering deze brief ter informatie aan de Kamer te sturen.

De leden van de D66-fractie lezen in het verslag van de JBZ-raad van 5-6 juni 2014 dat er steun was voor een brief die Nederland, samen met Denemarken, Duitsland, Oostenrijk en Zweden, over het thema Taskforce Middellandse Zee heeft verstuurd. Kan de regering inzicht bieden in de totstandkoming van deze brief en de inhoud van deze brief op korte termijn met de Kamer delen?

De aan het woord zijnde leden kijken uit naar het Italiaanse voorzitterschap, waarbij de problematiek rond immigratie naar Europa hoog op de agenda geplaatst zal worden. Zij vragen hoe de regering van plan is hiermee om te gaan, mede vanwege haar kritische houding jegens de Italiaanse problematiek. Heeft de regering al informatie over eventuele plannen van het Italiaans voorzitterschap op het gebied van asiel en immigratie? Zo ja, hoe staat zij tegenover die plannen? Welke onderwerpen acht de regering voor de komende zes maanden prioritair op het asieldossier en hoe wordt dat onder de aandacht van het voorzitterschap gebracht?

Voornoemde leden lezen in de geannoteerde agenda dat eventuele verdergaande EU-solidariteit voor Nederland pas aan de orde is na de volledige implementatie van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel. Deze leden vragen de regering wat de concrete doelstellingen zijn om dit gemeenschappelijk Europees asielstelsel te bereiken? Op welke termijn wil de regering welke concrete doelen bereiken? Is de regering bereid de inzet daarop te verhogen?

De leden van de D66-fractie willen graag weten wat de inzet van de Nederlandse regering is omtrent SAR-operaties. Steunt de regering een verzoek om de Italiaanse reddingsactie Mare Nostrum naar Europees niveau over te hevelen? Is de Nederlandse regering bereid te pleiten voor meer capaciteit voor deze reddingsoperaties? Zo nee, wat voor andere oplossingen ziet de Nederlandse regering?

1.2. Toekomstige ontwikkeling van de JBZ-ruimte

De leden van de SP-fractie hebben de regering al eerder opgeroepen in Europees verband bij justitiecollega’s ervoor te pleiten eerst uit te werken wat reeds is afgesproken, te evalueren hoe dit werkt en niet steeds weer nieuwe regels voor te stellen op verschillende JBZ-onderwerpen. Tot nu toe is van de Nederlandse inzet en nadruk op consolidatie, implementatie, evaluatie en kostenbesparing in de praktijk nog niet veel te merken, zo menen deze leden. Wat betekent het nu concreet dat deze Nederlandse uitgangspunten zijn geborgd in de ontwerpconclusies? Welke concrete effecten zal dit hebben in de praktijk en op welke termijn?

De leden van de PVV-fractie lezen onder het kopje «Toekomstige ontwikkeling van de JBZ-ruimte» dat Nederland de mededelingen van de Europese Commissie inzake de toekomstige ontwikkeling van de JBZ-samenwerking proactief heeft beïnvloed. Kan de regering een specifiekere uitleg geven aan deze proactieve beïnvloeding van Nederland?

De leden van de D66-fractie zijn benieuwd naar de inzet die van het recent aangetreden Italiaanse voorzitterschap kan worden verwacht op het privacydossier, meer in het bijzonder om dit najaar beweging te krijgen in de onderhandelingen over de verordening en de EU-richtlijn ter zake. Welke signalen heeft de regering daarover? Welke onderdelen zouden wat de regering betreft de komende zes maanden met extra inzet geagendeerd moeten worden? Is de regering voornemens ten minste bij het Italiaanse voorzitterschap aan te dringen op top prioritaire agendering op de JBZ-agenda zodat enige vaart herwonnen kan worden? Welke EU-lidstaten delen de opvatting van Nederland dat de instrumentkeuze van een verordening de juiste is en blijft, ook voor de publieke sector? Hoeveel vrije ruimte voor de overheid wil de regering teneinde gegevens te verwerken? Is een harde afbakening geformuleerd en hoe verhoudt zich dat tot de regels die straks gaan gelden voor gegevensverwerking door bedrijven?

De aan het woord zijnde leden zien met het aantreden van een nieuw Europees Parlement en een nieuwe Europese Commissie hernieuwde mogelijkheden de zorgen over de biometrische gegevens in paspoorten onder de aandacht te brengen. Zorgen die, blijkens de brief van de vaste commissie van Binnenlandse Zaken aan Eurocommissaris Malmstrom van 2 juni 2014, breed in de Tweede Kamer gedeeld worden. Er zijn nieuwe verhoudingen in het Europees Parlement en het onderhandelingsproces rondom de invulling van de Europese Commissie biedt vaak ruimte voor het beïnvloeden van de opeenvolgende werkprogramma’s en prioriteiten van Europese Commissie. Is de regering bereid hernieuwde pogingen te doen de biometrische gegevens in paspoorten op de Europese agenda te zetten? Zij verzoeken de regering tevens de Kamer op de hoogte te stellen van mogelijke windows of opportunity teneinde zelf, al dan niet tezamen met andere parlementen, wederom haar geluid in de Europese Unie te laten horen.

1.3 Post-Stockholm discussie

De leden van de VVD-fractie hebben in hun bijdrage voorafgaand aan de JBZ-raad van 5 en 6 juni 2014 opheldering gevraagd over de gehanteerde uitgangspunten bij de Post-Stockholm agenda. Zij vragen wat de visies van de andere lidstaten zijn geweest ten aanzien van de gewenste nieuwe ontwikkelingen op JBZ-gebied. Kwamen deze overeen met de Nederlandse visie?

2. Veiligheid en Justitie, Grondrechten en Burgerschap

2.1 Gegevensbescherming

De leden van de VVD-fractie merken ten aanzien van de laatste ontwikkelingen met betrekking tot de toekomstige Verordening gegevensbescherming op dat het met artikel 44 lid 5a mogelijk wordt op basis van Europees en/of nationaal recht een internationale overdracht vanuit een nationale databank te kunnen blokkeren. Het Italiaans voorzitterschap heeft tijdens de Europese Raad de EU-lidstaten een reactie gevraagd op drie vragen. Waren deze vragen voorafgaand aan de Europese Raad al aan de EU- lidstaten voorgelegd of werden deze vragen ter plekke gesteld? Kan een toelichting worden gegeven op zowel de vraag als het positieve antwoord van de regering op de vraag of de lidstaten kunnen instemmen met het bepaalde in artikel 44 lid 1 sub h op basis waarvan een internationale overdracht kan worden gedaan op basis van het gerechtvaardigd belang van de verantwoordelijke?

De leden van de SP-fractie constateren dat er nog geen discussiedocument is verschenen ten aanzien van de horizontale aspecten van de algemene verordening gegevensbescherming. De regering wil dat de verordening voldoende ruimte biedt voor de overheid om ten behoeve van haar doeleinden gegevens te kunnen verwerken. Aan welke mate van vrijheid denkt de regering dan? Onder welke voorwaarden zal zij akkoord gaan en onder welke voorwaarden niet? Op welke manier denkt de regering dat de verordening goed afgegrendeld kan worden van de richtlijn gegevensbescherming opsporing en vervolging?

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het feit dat de Oostenrijkse Hoge Raad onlangs de bewaarplicht van telecomgegevens heeft opgeheven. Heeft de regering zicht op welke Europese lidstaten nog meer zijn overgegaan tot opvolging van de uitspraak van het Europees hof van justitie? Op welke termijn kan de Kamer de beslissing van de regering tegemoet zien inclusief het door de Kamer verzochte advies van de Afdeling advisering van de Raad van State en het College bescherming persoonsgegevens?

2.2 Europees Openbaar Ministerie (EOM)

De leden van de VVD-fractie merken op dat de door een meerderheid van de Tweede Kamer opgestelde position paper in Europa onder de aandacht is gebracht. Helaas heeft dat, gelet op het verslag, niet geleid tot een meer terughoudende houding van de andere EU-lidstaten noch van de Europese Commissie ten aanzien van het voorstel tot oprichting van een EOM. Er is onder andere gesproken over een «right of evocation», hetgeen wil zeggen dat er weliswaar een gedeelde bevoegdheid zou bestaan tussen nationale openbare ministeries, maar dat het EOM een voorrangsrecht heeft. Hoe is de opstelling van de regering geweest in deze discussie? Hoe kijkt zij aan tegen een dergelijk «right of evocation»? Welke criteria zouden volgens haar hieraan gesteld moeten worden? Deze leden ondersteunen de voorgenomen vooruitgang in de onderhandelingen rond het EOM. Deelt de regering de mening dat het uitgangspunt moet zijn dat zoveel mogelijk EU-lidstaten het voorstel uiteindelijk ondersteunen? Dat betekent dat er nog veel onderhandeld moet worden. Deelt de regering voorts de opvatting van de Bundestag over de democratische controle? De voornoemde leden zijn net als de regering tegen het opnemen van een lijst met opsporingsmaatregelen. Voorts staat in het verslag te lezen dat commissaris Reding een Europese justitieruimte nastreeft «die even ver gaat als bij de bankenunie het geval is geweest.» Wat is de reactie van de regering en die van andere EU-lidstaten hierop geweest?

De leden van de PvdA-fractie hebben zoals bekend sterke voorbehouden bij de bestaande voorstellen ten aanzien van een EOM. Deze leden verwijzen graag naar eerdere gedachtewisselingen over dit onderwerp. Ten tijde van dit schriftelijk overleg is niet duidelijk met welke voorstellen het Italiaanse voorzitterschap gaat komen. Mocht die informatie niet meer voor de informele JBZ-Raad beschikbaar komen, is dat voor de aan het woord zijnde leden een bijkomende reden voor terughoudendheid.

De leden van de SP-fractie constateren met grote zorg dat het Italiaanse voorzitterschap het dossier EOM als prioritair heeft aangemerkt en de ambitie heeft uitgesproken belangrijke voortgang op dit dossier te boeken. De regering neemt een afwachtende houding aan en laat zich wederom niet uit over de vraag of de oprichting van een EOM überhaupt wenselijk is. Wat deze leden betreft zijn nut en noodzaak van de oprichting van een EOM niet aangetoond en kan en moet er op allerlei andere manieren effectiever fraude met Europees geld worden bestreden. Zo kan een betere controle van de besteding van EU-gelden worden geëist. Het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) zou versterkt moeten worden. In hoeverre wordt OLAF meegenomen in de discussie over het EOM en is bekend welke positie het voorstel tot wijziging van OLAF heeft bij de eventuele oprichting van een EOM? De strafrechtelijke samenwerking tussen de EU-lidstaten zou kunnen verbeteren. Als ultimum remedium zouden EU-subsidies aan EU-lidstaten kunnen worden ingetrokken als zij herhaaldelijk weigeren signalen van fraude te onderzoeken. Kan de regering op deze suggesties reageren? Waarom is een EOM de enige en noodzakelijke oplossing teneinde fraude met EU-geld beter te bestrijden?

De aan het woord zijnde leden dringen er bij de regering op aan de principiële vraag, of de oprichting van het EOM nuttig en noodzakelijk is, aan de orde te stellen. Voorts vragen zij te benadrukken dat dit voor de regering nog geen uitgemaakte zaak is. Kan de regering erop wijzen dat iedere EU-lidstaat zelf kan beslissen of men hier aan mee wil doen of niet (veto)? Eenparigheid van stemmen is immers vereist. In ieder geval vragen deze leden de regering de zorgen en ernstige bedenkingen van het Nederlandse Parlement over te brengen en geen onomkeerbare stappen te nemen tot hierover uitdrukkelijk met de Tweede Kamer is overlegd.

De leden van de PPV-fractie lezen in de geannoteerde agenda onder het kopje «Europees Openbaar Ministerie» dat de regering een nadere toelichting van het Voorzitterschap nader afwacht. Zij zien hierin een afwachtende houding. Is de regering bereid tijdens de informele JBZ-Raad op 8 en 9 juli 2014 nogmaals kenbaar te maken dat zij een EOM in iedere vorm onwenselijk acht?Hoe denkt de regering over een raadgevend referendum inzake het EOM?

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het feit dat het Italiaanse voorzitterschap het EOM als prioritair heeft aangemerkt en de ambitie heeft uitgesproken belangrijke voortgang op dit dossier te boeken. Deelt de regering die ambitie en welke inzet van het Italiaans voorzitterschap acht zij op dit moment wenselijk? In hoeverre steunt de regering het alternatieve plan van Tweede Kamerrapporteur Van der Steur dat onlangs nog breed door hem is gedeeld met ambassadeurs tijdens een bijeenkomst in de Tweede Kamer?

2.3 Detentierichtlijn

De leden van de VVD-fractie merken op dat is gesproken over de gevolgen van de uitspraak van het Hof van Justitie over de dataretentie-richtlijn. De Juridische Dienst van de Raad (JDR) merkte op dat het eventueel ongeldig verklaren van nationale regels aan de nationale rechter is. De JDR wees er echter op dat als de nationale regels worden gezien als implementatie van een richtlijn, het Handvest hierop van toepassing is en het Hof van Justitie dan weer in beeld is. Deelt de regering dit standpunt? Zo ja, heeft dit gevolgen gehad voor haar eigen standpuntbepaling en zo ja, op welke punten denkt de regering nu anders en waarom?

De leden van de D66-fractie vragen of het klopt dat de regering is benaderd door de Europese Commissie teneinde aan te geven of er wel/geen obstakels zijn in nationale wetgeving die aan succesvolle implementatie van Passenger Name Records (PNR) in de weg staan en of PNR wel of geen regeling in nationale wetgeving behoeft? Wat heeft de regering daarop geantwoord en kan de Kamer daarvan een afschrift ontvangen? Klopt het dat de rechtsgrondslag doorslaggevend is voor cofinanciering door de Europese Commissie van een PNR-database? Welke waarborgen en garanties zijn er dat de rechtsgrondslag die nu wordt vastgesteld straks nog houdbaar is als nieuwe nationale en Europese wetgeving inzake een PNR-richtlijn in werking treedt?

Deelt de regering de opvatting van deze leden dat het juridisch verstandiger is te wachten met nieuwe PNR-databases totdat de Europese richtlijn rond is? In welke fase verkeert het plan van de regering te komen tot een PNR-database ofwel een reisregister? Is het door de Europese Commissie toegezegde bedrag van ruim 5,7 miljoen euro voor het opzetten van «een dergelijke database nog steeds bevroren totdat een wetsvoorstel aan de Kamer is voorgelegd, zoals de regering de Kamer bij de begrotingsbehandeling vorig jaar en dit voorjaar heeft beloofd? Kan de regering garanderen dat hierin, zonder wetsvoorstel en parlementaire instemming, geen onomkeerbare stappen worden gezet, ook niet in het kader van de aanpak van Europese jihadstrijders?

2.4 Verordening openbare akten

De leden van de PvdA-fractie delen de mening van de regering ten aanzien van de verordening openbare akten en de terughoudendheid ten aanzien van die verordening. Zij zijn er op dit moment allerminst van overtuigd dat met die verordening het vrije verkeer van burgers en bedrijven wordt bevorderd. Zo lang het niet duidelijk is of de voorgestelde alternatieve procedure voor de wederzijdse vereenvoudigde aanvaarding van akten wel voldoende bijdraagt aan het gestelde doel of zelfs tot hogere kosten voor de lidstaten leidt of de risico’s voor betrouwbaarheid van openbare akten met zich meebrengt, hebben deze leden geen behoefte aan een dergelijke verordening.

De leden van de SP-fractie lezen met interesse dat het voor de regering een absolute voorwaarde voor een nieuwe procedure voor wederzijdse aanvaarding is dat er waarborgen zijn tegen fraude met en manipulatie van openbare akten. Betekent dit nu dat als de kans op fraude met deze akten toeneemt door deze procedure, de regering daarmee niet instemt? Hoe moet deze absolute voorwaarde worden gelezen?

2.5 Europol/Cepol

De leden van de VVD-fractie merken op dat in het verslag wordt gesproken over het aannemen van een algemene benadering over Europol/Cepol. Er zijn nog wel technische besprekingen voorzien. Deze leden vragen op welke onderdelen van de aangenomen algemene benadering deze technische besprekingen zullen zien. Wat zal de inzet van de regering zijn in deze besprekingen?

2.6 Geweld tegen vrouwen

De leden van de SP-fractie willen een toelichting van de regering op het uitgangspunt dat in het beleid en in de praktijk rekening wordt gehouden met de rol van «gender» bij het ontstaan en voortbestaan van geweld in huiselijke kring. Wanneer kan het discussiedocument van het Italiaanse voorzitterschap worden verwacht? Zullen de conclusies uit het rapport van het Agency for Fundamental Rights (FRA) meegenomen worden in de discussie over een Europese aanpak van geweld tegen vrouwen?

2.7 En marge van de Raad: ministeriële bijeenkomst over «foreign fighters»

De leden van de SP-fractie willen weten of er bij de aanpak van jihadgangers ook gesproken wordt over de rol van binnenlandse veiligheidsdiensten en de onderlinge samenwerking. Wordt eraan gedacht de Europese samenwerking op dit punt te versterken? Deelt de regering de mening dat een bezuiniging op de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) een slecht idee is deze dienst een actieve rol dient te vervullen bij de opsporing van jihadstrijders in Nederland? Zo nee, waarom niet?

De leden van de PVV-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat tijdens de laatste bijeenkomst van de EU-kopgroep over «Foreign Fighters» aanbevelingen zijn gedaan voor de aanpak van jihadgangers. Is de regering bereid tijdens de informele JBZ-raad aan te geven dat wie naar Syrië, Irak of elders vertrekt om voor de jihad te vechten, automatisch de Nederlandse nationaliteit moet verliezen en Nederland niet meer in mag komen? Zo nee, waarom niet? Is de regering voorts bereid tijdens de informele JBZ-Raad aan te geven dat de tegoeden van jihadreizigers en ronselaars voor Syriëgangers bevroren en ontnomen moeten worden?

3. Gezamenlijke bijeenkomst met derde landen over het rampenrisicobeheer

De leden van de VVD-fractie stellen zich ten aanzien van het BNC-fiche «Actiekader Hyogo na 2015» op het standpunt dat versterking van de samenwerking bij bestrijding van rampen zeer positief is te noemen. Zij zien in het voorstel geen proportionaliteits- of subsidiariteitsproblemen. Ook constateren zij geen toename van de financiële en administratieve lasten. Wel hebben zij nog enige vragen. Kan worden ingegaan op de communicatie bij grensoverschrijdende rampen? Hoe is de stand van zaken in de grensregio’s? Is het mogelijk NL Alert te gebruiken in grensregio’s bij een grensoverschrijdende ramp? Kennen buurlanden ook dergelijke systemen? Zo ja, sluiten deze systemen technisch gezien op elkaar aan?

II. Reactie van de bewindspersonen

I. Binnenlandse Zaken, Immigratie en asiel

1.1 Taskforce Middellandse Zeegebied

Het Italiaanse Voorzitterschap schept een podium voor het komende half jaar op Europees niveau een aantal grote problemen op het terrein van immigratie met urgentie aan te pakken. De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de regering dit inschat, of die kansen er daadwerkelijk liggen en welke rol de regering in dit proces vervult.

Het kabinet is blij dat het Italiaans voorzitterschap immigratie hoog op de agenda heeft staan. Dit is een belangrijk onderwerp dat op EU-niveau moet worden aangepakt. Voor dit kabinet is met name de aanpak van de illegale immigratie via het Middellandse Zeegebied van belang. Daarnaast blijft terugkeer een belangrijk onderwerp voor dit kabinet. Het Kabinet heeft alle vertrouwen dat onder het Italiaans voorzitterschap voortgang kan worden geboekt en zal zich hier in ieder geval pro-actief voor inzetten in alle EU-gremia.

De leden van de PvdA-fractie wijzen op drie punten: 1) Dat de regering in de EU het voortouw neemt teneinde te bevorderen dat de EU- lidstaten gezamenlijk verantwoordelijkheid nemen voor de immigratieproblemen, 2) Dat er zo snel mogelijk een waterdichte Europese aanpak komt voor het begeleiden en redden van vreemdelingen met boten op de Middellandse Zee en 3) De asielprocedures en de asielopvang moeten in alle EU-lidstaten van afdoende niveau zijn en voldoen aan de standaard van de Europese richtlijnen. Gewijzigde Europese richtlijnen moeten worden geïmplementeerd. De leden vragen of de regering de inzet op deze drie punten ondersteunt en op welke wijze de regering dit wil proberen te realiseren.

Het kabinet onderschrijft het uitgangspunt dat er een gezamenlijke verantwoordelijkheid moet worden genomen bij de aanpak van de immigratieproblemen. Gezien de omvang en aard van de illegale immigratie vraagt dit om een integrale aanpak op EU-niveau. Deze verantwoordelijkheid van de EU begint bij preventie. Op het gebied van grenscontrole, de aanpak van mensensmokkel en mensenhandel en de samenwerking met bron- en transitlanden zijn in het kader van de Task Force voor het Middellandse Zeegebied veel maatregelen geïdentificeerd. Een deel van deze maatregelen is al uitgevoerd. Het is nu zaak dat ook het overige deel van de maatregelen wordt uitgevoerd. Tijdens de JBZ-Raad van 5/6 juni is dit wederom onderstreept. Het kabinet heeft hierbij gepleit voor prioritering, monitoring van de voortgang en een integrale aanpak van mensensmokkel. Een gemeenschappelijke JBZ-BZ-OS-Raad is hierbij een instrument om een integrale benadering te bevorderen. De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie zal de komende maanden dit initiatief nader uitwerken in nauwe samenwerking met het Italiaans voorzitterschap.

Verder dragen het grensbewakingssysteem Eurosur en de recent aangenomen verordening voor maritieme operaties van Frontex bij aan het voorkomen van het verlies van mensenlevens op zee door de samenwerking tussen lidstaten te versterken. Het Eurosur-systeem zorgt voor een betere monitoring van de maritieme grenzen van de EU en draagt daarmee bij aan het redden van mensenlevens. In de verordening voor maritieme Frontex-operaties zijn duidelijke regels opgenomen ten aanzien van opsporing, redding en aan wal brengen van migranten die worden aangetroffen. Het kabinet heeft zich bij de onderhandelingen voor deze twee initiatieven steeds ingezet voor een goede borging van de fundamentele rechten van migranten.

Verder is het belangrijk dat wordt aangesloten bij lopende Frontex-operaties. Daar waar nodig kunnen deze operaties worden versterkt door materiële en personele bijdragen van lidstaten aan Frontex. Frontex kan hiervoor een verzoek doen bij de lidstaten. Nederland levert jaarlijks al een significante bijdrage aan Frontex-operaties door personeel en materieel aan het agentschap aan te bieden. Zo heeft Nederland in december 2013 een kustwachtvliegtuig ingezet in de Middellandse Zee. Hetzelfde vliegtuig zal ook in september 2014 worden ingezet ten zuiden van Sicilië.

Het overhevelen van een militaire operatie als Mare Nostrum naar EU-niveau is op dit moment niet aan de orde. Ook de recent verschenen Europese strategische richtsnoeren doen hiertoe geen oproep.

Het uitgangspunt implementatie van de gewijzigde richtlijnen onderschrijft dit Kabinet. Dit kabinet heeft zich in EU-verband sterk gemaakt voor dit uitgangspunt in de strategische richtsnoeren op het JBZ-terrein, die de Europese Raad op 27 juni jl. heeft vastgesteld.

Wat betreft de implementatie van het GEAS heef Nederland steeds het belang onderstreept van de noodzaak tot tijdige en correcte implementatie van de tweede fase van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel (GEAS) en de verdere convergentie van het asielbeleid en de praktijk, met daarbij een rol voor het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO). De tijdige en correcte implementatie ligt in de handen van de lidstaten zelf. Nederland zelf ligt op schema met de implementatie van de GEAS-regelgeving. Voor wat betreft de verdere convergentie van beleid en praktijk ziet Nederland als belangrijke stappen verdergaande praktische samenwerking, het toewerken naar Europese ambtsberichten en gezamenlijke beleidsbeoordeling daarvan en gezamenlijke inzet op de externe dimensie van het asielbeleid. Verdergaande praktische samenwerking krijgt onder andere vorm door het delen van best practices door de diensten die de gemeenschappelijke regels dienen uit te voeren. Het EASO speelt hierin een cruciale coördinerende rol. Ook heeft het EASO een belangrijke rol bij het opleiden van asielambtenaren en het verzamelen van informatie over herkomstlanden. Voorts heeft het EASO een start gemaakt met het opstellen van rapporten met betrekking tot herkomstlanden. Nederland heeft het initiatief genomen om parallel aan de activiteiten binnen EASO nauwer te gaan samen werken met Noorwegen, Zweden en België in het kader van het opstellen van ambtsberichten. Voor wat betreft de externe dimensie is het is van belang om te investeren in transitlanden en landen van herkomst, mede om de onderliggende oorzaken van gemengde migratie en illegale immigratie tegen te gaan. Het zou dan bijvoorbeeld moeten gaan om capaciteitsversterking voor wat betreft vluchtelingenbescherming, grensbewaking, bestrijding van illegale immigratie en een gezamenlijke aanpak voor gedwongen terugkeer.

De leden van de PvdA-fractie vragen voorts hoe de regering aankijkt tegen de aanbevelingen in het rapport van de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa over de problematiek van vluchtelingen op de Middellandse Zee en op welke die aanbevelingen betrokken kunnen worden bij de invulling van de Taskforce Middellandse Zee.

In aanvulling op het bovenstaande is het Kabinet van mening dat het rapport van de Raad van Europa terecht aandacht vraagt voor de migratieproblematiek waar Europa op dit moment mee te kampen heeft. Zoals hierboven is aangegeven, zijn al de nodige stappen genomen om deze problematiek het hoofd te bieden en tragedies op zee te voorkomen, waaronder in het kader van de Taskforce voor het Middellandse Zeegebied. Daarnaast is hier ook aandacht voor in de strategische richtsnoeren voor het komende meerjarenbeleid op het gebied van Justitie en Binnenlandse Zaken. Gedachtenvorming over nieuwe stappen zoals herverdeling van asielzoekers over Europa en humanitaire visa zijn vooralsnog niet aan de orde.

De leden van de PVV-fractie vragen wat de regering gaat doen om ervoor te zorgen dat grenscontroles kunnen worden heringevoerd en het Schengenverdrag kan worden opgezegd.

In de beantwoording van de vragen van de leden Bontes en Van Klaveren (Groep Bontes/Van Klaveren) over «de onmogelijkheid tot herinvoering van grenscontroles», d.d. 17 juni jongstleden is uw Kamer hierover al geïnformeerd (Aanhangsel Handelingen II 2013/14, nr.2237). Het Kabinet ziet geen aanleiding om het Schengenverdrag op te zeggen.

De leden van de PVV-fractie vragen of de Staatssecretaris bereid is direct het voorstel van Italië van de hand te doen om de EU de verantwoordelijke te geven voor het redden van vluchtelingen op de Middellandse Zee aangezien een dergelijk plan ertoe leidt dat direct in heel Europa asiel kan worden aangevraagd en de Dublinverordening omzeild wordt.

Zie hierover het bovenstaande standpunt over de operatie Mare Nostrum.

De leden van de PVV-fractie en D66-fractie vragen de regering naar aanleiding van het verslag van de JBZ-Raad van 5-6 juni 2014, de brief toe te sturen die Nederland met een aantal EU-lidstaten heeft gestuurd over het thema Taskforce Middellandse Zee. De leden van de D66-fractie vragen voorts of de regering inzicht kan bieden in de totstandkoming van de brief.

De brief is bijgesloten als bijlage1 bij de beantwoording van deze vragen. De brief is tot stand gekomen op initiatief van Zweden en Duitsland en diende ter bespreking tijdens de JBZ-Raad van 5 en 6 juni jongstleden.

Het Italiaanse Voorzitterschap plaatst de problematiek rond immigratie naar Europa hoog op de agenda. De leden van de D66-fractie vragen hoe de regering, mede vanwege zijn kritische houding jegens de Italiaanse problematiek, van plan is hiermee om te gaan, of de regering al informatie heeft over eventuele plannen van het Italiaans Voorzitterschap op het gebied van asiel en immigratie en hoe zij daar tegenover staat. Voorts vragen deze leden welke onderwerpen de regering voor de komende zes maanden prioritair acht op het asieldossier en hoe dat onder de aandacht van het voorzitterschap wordt gebracht.

Tijdens de JBZ-Raad van 5 en 6 juni jl. heeft het Italiaans voorzitterschap een presentatie gegeven van zijn prioriteiten. Italië gaat met name inzetten op de maatregelen uit de Task Force voor het Middellandse Zeegebied. Daarnaast zal Italië zich inspannen voor makkelijke toegang voor bonafide reizigers en zich richten op het slimme grenzen pakket. Ook het implementeren van het GEAS is een belangrijke pijler. Het kabinet onderschrijft het belang van deze onderwerpen. Het kabinet hecht grote waarde aan de implementatie van de maatregelen uit de Task Force voor het Middellandse Zeegebied. Om op korte termijn resultaat te behalen, is het belangrijk dat binnen deze maatregelen prioriteiten worden aangewezen en dat de voortgang wordt gemonitord. Dit zal de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie ook tijdens de aanstaande informele JBZ-Raad benadrukken.

De leden van de D66-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat eventuele verdergaande EU-solidariteit voor Nederland pas aan de orde is na de volledige implementatie van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel. De leden vragen de regering wat de concrete doelstellingen zijn om dit gemeenschappelijk Europees asielstelsel te bereiken, op welke termijn de regering welke concrete doelen wil bereiken, en of de regering bereid is de inzet daarop te verhogen.

Het meest concrete te bereiken doel is de implementatie van de GEAS-regelgeving. Het kabinet wil dit in de zomer van 2015 gereed hebben. De convergentie van beleid en praktijk van het asielbeleid is een proces dat parallel aan de implementatie van de GEAS-regelgeving loopt, maar dat niet tegelijk met de implementatie zal zijn afgerond. Er bestaan geen andere voornemens dan de huidige inzet op het bereiken van een gemeenschappelijk Europees asielstelsel.

De leden van de D66-fractie vragen wat de inzet van de Nederlandse regering is omtrent search and rescue operaties. Voorts vragen zij of Nederland een verzoek steunt om de Italiaanse reddingsactie Mare Nostrum naar Europees niveau over te hevelen. Zij vragen of de Nederlandse regering bereid is te pleiten voor meer capaciteit voor deze reddingsoperaties en, zo nee, wat voor andere oplossingen de Nederlandse regering ziet.

Zie antwoord op vraag PvdA over Mare Nostrum.

Ook lezen de leden van de D66-fractie in het verslag van de JBZ-raad van 5-6 juni jl. dat er steun was voor een brief die Nederland, samen met Denemarken, Duitsland, Oostenrijk en Zweden, over het thema Taskforce Middellandse Zee heeft verstuurd. Zij vragen of de regering inzicht kan bieden in de totstandkoming van deze brief en de inhoud van deze brief op korte termijn met de Kamer delen?

Zie antwoord op vraag PVV hieromtrent.

1.2. Toekomstige ontwikkeling van de JBZ-ruimte

1.3. Post-Stockholm discussie

De leden van SP-fractie vragen wat het nu concreet betekent dat de Nederlandse uitgangspunten «consolidatie, implementatie, evaluatie en kostenbesparing» zijn geborgd in de ontwerpconclusies van de Europese Raad en welke concrete effecten dit zal hebben in de praktijk en op welke termijn.

Het kabinet heeft in het traject ter voorbereiding van de strategische richtsnoeren van meet af aan nadrukkelijk ingezet op consolidatie, implementatie, evaluatie en kostenbesparing. Het kabinet is dan ook verheugd dat zijn inspanningen effect hebben gesorteerd en dat deze horizontale uitgangspunten in de richtsnoeren zijn opgenomen en daarmee richtinggevend zijn voor de uitwerking – te zijner tijd, na het aantreden van een nieuw College van Commissarissen –, in concrete beleidsdoelen en mogelijk een nieuw programma.

De leden van de PVV-fractie vragen of de regering uitleg kan geven over hoe Nederland de mededelingen van de Europese Commissie inzake de toekomstige ontwikkeling van de JBZ-samenwerking proactief heeft beïnvloed.

Nederland heeft zich van meet af aan – sinds juli 2013 – actief ingezet om de inhoud van de strategische richtsnoeren te kunnen meebepalen. Dat gebeurde op verschillende manieren, die per fase van het proces richting de totstandkoming van de richtsnoeren verschilden. Hierbij dienden het kabinetsstandpunt inzake de Nederlandse visie op een toekomstig EU-JBZ beleidskader (Kamerstuk 32 317, nr.196) en vervolgens de kabinetsappreciatie van de mededelingen van de Europese Commissie inzake de toekomstige ontwikkeling van de JBZ-samenwerking (Kamerstuk 32 317, nr. 227) uiteraard als referentiekader.

Er zijn twee position papers voorbereid in samenwerking met gelijkgestemde lidstaten. Op het gebied van veiligheid en justitie is een gezamenlijk paper voorbereid met een visie op de algemene uitgangspunten voor de komende meerjarenstrategie samen met Duitsland, Estland, Finland, Hongarije, Slovenië, het Verenigd Koninkrijk en Zweden. Ierland en Tsjechië hebben later hun steun uitgesproken voor dit paper. Op het gebied van asiel en migratie is door België, Denemarken, Nederland, Oostenrijk en Zweden een gezamenlijk paper aangeboden aan de Commissie en aan het voorzitterschap. Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk hebben daarvoor hun inhoudelijke steun uitgesproken. Deze paper zijn op 22 november (Kamerstuk 32 317, DD) en 3 december 2013 (Kamerstuk 32 317, DF) met Uw Kamer gedeeld.

Daarnaast heeft de Minister van Veiligheid en Justitie op 18 november 2013 een ministeriële bijeenkomst in Den Haag georganiseerd voor gelijkgestemde lidstaten en heeft hij op uitnodiging van de Finse premier en de Finse Minister van Justitie op 28 april jl. deelgenomen aan een bijeenkomst in Helsinki.

Verder heeft Nederland actief deelgenomen aan de besprekingen in de JBZ-Raad en vervolgens de Raad Algemene Zaken en de Europese Raad en, ter voorbereiding daarop, in Coreper. In de aanloop naar deze besprekingen heeft Nederland steun gezocht voor haar standpunten bij gelijkgestemde lidstaten.

De leden van de D66-fractie vragen of de regering bereid is om hernieuwde pogingen te doen het onderwerp «biometrische gegevens in paspoorten» op de Europese agenda te zetten, gelet op de zorgen die breed in de Kamer gedeeld worden.

De vaste Kamercommissie voor Binnenlandse Zaken heeft aan deze kwestie een aparte brief (Kamerstuk 25 764, nr. 77, d.d 3 juni 2014) gewijd. Het antwoord van de Minister van Binnenlandse Zaken op deze brief zal op korte termijn uitgaan. Hij zal daarbij tevens ingaan op de vraag van de leden naar het informeren van de Kamer over «windows of opportunity» die zich in Europees verband kunnen voordoen om dit onderwerp opnieuw op de agenda te zetten.

De leden van de VVD-fractie vragen wat de visies van de andere lidstaten zijn geweest ten aanzien van de gewenste nieuwe ontwikkelingen op JBZ-gebied en of deze overeen kwamen met de Nederlandse visie.

Sinds juli 2013 is de toekomstige JBZ-samenwerking onderwerp van gesprek geweest. Door de uitgebreide discussies is er een grote mate van convergentie in de standpunten van de lidstaten. Zo is er onder de lidstaten brede overeenstemming over de door Nederland gehanteerde uitgangspunten consolidatie, implementatie, evaluatie en kostenbesparing. Daarnaast is er gelijkgezindheid wat betreft de waarde die wordt toegekend aan belangrijke thema’s als cybersecurity, goede implementatie van het instrumentarium slachtoffers, operationele samenwerking ter bestrijding van georganiseerde criminaliteit en financieel rechercheren, een tijdige en correcte implementatie van het Gemeenschappelijk Asielstelsel (GEAS), de aandacht voor terugkeerbeleid en de aanpak van fraude en misbruik bij het vrij verkeer van personen. Deze uitgangspunten en thema’s komen dan ook terug in de strategische richtsnoeren over de toekomstige ontwikkeling van de JBZ-ruimte vanaf 2015 die op 27 juni jl. door de Europese Raad zijn vastgesteld.

2. Veiligheid en Justitie, Grondrechten en Burgerschap

2.1. Gegevensbescherming

De leden van de VVD-fractie hebben enige vragen naar aanleiding van het verslag van de JBZ Raad van 5 en 6 juni 2014. Deze vragen hebben betrekking op het gedeelte waarin Hoofdstuk V van de Algemene verordening gegevensbescherming ter sprake komt. Deze leden hebben in dat gedeelte gelezen dat het Voorzitterschap de lidstaten een reactie heeft verzocht op drie vraagpunten met betrekking tot de doorgifte van persoonsgegevens naar derde landen. Zij vragen of de desbetreffende vraagpunten reeds voorafgaand aan de Raad aan de lidstaten zijn voorgelegd of dat de vragen ter plekke zijn gesteld.

De vraagpunten zijn met een begeleidende notitie voorafgaand aan de Raad twee maal in het Coreper (het Comité van Permanente Vertegenwoordigers) behandeld, en wel op 21 en 28 mei 2014. De definitieve formulering van de vraagpunten is opgenomen in een notitie aan de Raad van 28 mei 2014.

Deze leden verlangen verder een toelichting op vraagpunt B uit deze notitie en op de Nederlandse reactie daarop. Het vraagpunt luidt als volgt:

  • B) Kunnen de lidstaten instemmen met het bepaalde in artikel 44 lid 1 sub h op basis waarvan een internationale overdracht kan worden gedaan op basis van het gerechtvaardigd belang van de verantwoordelijke?

Het hoofdstuk uit de verordening waarin de doorgifte van persoonsgegevens naar derde landen is geregeld bevat een gelaagde structuur. Die structuur gaat uit van een stelsel waarin de doorgiftes die omkleed zijn met de hoogste waarborgen de hoofdregel zijn, en de doorgiftes die met minder uitgebreide waarborgen zijn omkleed als terugvalopties worden gepresenteerd. Op dat stelsel zijn vervolgens uitzonderingen geformuleerd. De hoofdregels zijn dat gegevens alleen mogen worden doorgegeven aan een derde land wanneer de Commissie heeft vastgesteld dat in dat land een voldoende niveau van gegevensbescherming bestaat. Als daarvan geen sprake is kan worden teruggrepen op bepaalde standaardcontractsvoorwaarden, gedragscodes, privacycertificaten of andere mechanismen. In artikel 44 zijn de uitzonderingen op die regels opgesomd. Eén van die uitzonderingen is artikel 44, eerste lid, onder h, van de verordening. Die uitzondering maakt het mogelijk voor een verantwoordelijke om gegevens door te geven naar een derde land wanneer dat noodzakelijk is in zijn eigen gerechtvaardigde belang. Bij het inroepen van dit belang kan de verantwoordelijke niet volstaan naar het enkele verwijzen naar dat belang, maar moet hij een afweging maken tussen dat belang enerzijds en alle andere relevante omstandigheden in verband met de doorgifte anderzijds en zonodig moet hij aanvullende garanties voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer bieden. De doorgifte mag bovendien niet frequent of massaal zijn. Deze rechtvaardigingsgrond komt in de huidige richtlijn gegevensbescherming niet voor. De huidige richtlijn gaat uit van een ander stelsel. In dat stelsel maakt niet de Commissie, maar de verantwoordelijke zelf de primaire afweging of een doorgifte gerechtvaardigd is of niet.

Omdat het nieuwe stelsel een eind maakt aan die eigen verantwoordelijkheid en die vervangt door regelgeving, is artikel 44, eerste lid, onder h, van zeer groot praktisch belang voor de private sector. Het vormt als het ware een veiligheidsklep voor allerlei niet expliciet in de verordening geregelde doorgiften. Zo is het aannemelijk dat het buiten een strikt persoonlijke of huishoudelijke context versturen van een mail naar een derde land of het ingeven van een zoekopdracht op internet of aan een zoekmachine die vanuit een derde land wordt geëxploiteerd, strikt genomen verboden is wanneer artikel 44, eerste lid, onder h, van de verordening niet zou bestaan. Niettemin vond een aanzienlijk aantal lidstaten artikel 44, eerste lid, onder h, van de verordening toch te open geformuleerd. Vanwege dit omstreden karakter heeft het Voorzitterschap er verstandig aan gedaan terzake een beslissing van de Raad uit te lokken.

De leden van de SP-fractie constateren dat er nog geen discussiedocument is verschenen op dit onderwerp. Nederland wil dat de verordening voldoende ruimte biedt voor de overheid om ten behoeve van haar doeleinden gegevens te kunnen verwerken. Aan welke mate van vrijheid denkt de Minister dan? Onder welke voorwaarden zal hij akkoord gaan en onder welke voorwaarden niet? Op welke manier denkt de regering dat de verordening goed afgegrensd kan worden van de richtlijn gegevensbescherming opsporing en vervolging?

De regering moet de leden van de SP-fractie meegeven dat op het moment van beantwoording van deze vragen het verwachte discussiedocument helaas nog altijd niet beschikbaar is. Wat de ruimte voor overheid om gegevens te verwerken voor doeleinden van algemeen belang betreft is de regering van oordeel dat het thans voorliggende voorstel voorziet in redelijke mogelijkheden om hetzij op grond van een deugdelijke specifieke wettelijke regeling, hetzij op grond van een taak van algemeen belang die gegevens te kunnen verwerken. Deze gronden stemmen overeen met hetgeen in de huidige richtlijn gegevensbescherming is geregeld. De bij de verwerking in acht te nemen waarborgen zijn echter versterkt, doordat de verordening eisen stelt ten aanzien van de formulering van het doel van de gegevensbescherming en de noodzaak dat doel in een wettelijke regeling te formuleren of duidelijk gemotiveerd te verbinden aan de publieke taakopdracht. Die waarborgen ontbreken thans. De regering acht die aanvulling positief omdat het betrokkenheid van de wetgever en transparantie van gegevensverwerking bevordert. Dat is geen kwestie van meer of minder vrijheid, maar van dezelfde mate van vrijheid onder meer waarborgen. Nederland heeft zich in 2012 en 2013 zeer voor deze tekst beijverd. Het is niet uitgesloten dat sommige lidstaten op de Raad bereid zijn hun bedenkingen tegen het instrument verordening terzijde te leggen wanneer de Raad het mogelijk maakt dat lidstaten zelf kunnen kiezen om strengere voorschriften dan de verordening vast te stellen voor de publieke sector. Dat moet worden afgewacht. Nederland zal echter bezwaar maken wanneer het beschermingsniveau waarin de thans voorliggende tekst voorziet wordt verlaagd. Dit wordt echter niet voorzien.

De leden van de SP-fractie vragen verder nog naar de manier van afgrenzing tussen de verordening en de richtlijn opsporing en vervolging voor ogen staat.

Uitgangspunt is dat de gegevensverwerking voor alle taken van de politie door één instrument moeten worden beheerst. Het ligt voor de hand dat dit de richtlijn wordt. Daarin is nu een regeling getroffen voor de taken met betrekking tot de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. De richtlijn zwijgt echter over de handhaving van de openbare orde, de hulpverleningstaak, de taken ten dienste van de justitie- en bestuursrechtelijke taken van de politie. Het streven blijft die taken ook onder het bereik van de richtlijn te brengen.

De leden van de D66-fractie vragen naar de inzet van het aantredende Italiaanse voorzitterschap op het privacydossier en de signalen die het kabinet daarover heeft. Meer in het bijzonder om dit najaar schot te krijgen in de onderhandelingen over de verordening en de richtlijn. Deze leden vragen naar de onderwerpen die wat de regering betreft met extra inzet geagendeerd moeten worden. Zij vragen of het kabinet voornemens is om bij het voorzitterschap aan te dringen op extra prioritering voor het dossier.

Het aantredend Voorzitterschap heeft de ambitie om het privacydossier dit najaar zo ver als maar mogelijk is gereed te maken voor een algemeen akkoord. Het is duidelijk geworden dat het dit Voorzitterschap ernst is om flinke vorderingen te maken. Nederland zal dat steunen. Nederland zal in het komende half jaar extra aandacht vragen voor de risico-georiënteerde benadering om de administratieve lasten en nalevingskosten terug te dringen en voor de nog onbevredigende regeling voor het verwerking van gegevens voor wetenschappelijke doeleinden. Aandringen op prioritaire behandeling van het privacydossier acht de regering niet nodig. Het Voorzitterschap is daartoe bereid. De Europese Raad heeft in zijn laatste bijeenkomst overigens geconcludeerd dat de verordening in de loop van 2015 zou moeten worden vastgesteld.

De leden van de D66-fractie vragen naar de lidstaten die de opvatting delen van Nederland dat de verordening het enig juiste instrument is.

Er is een meerderheid van lidstaten die de keuze voor een verordening steunt. Een minderheid lijkt voorstander van een richtlijn. Er zijn enkele lidstaten die zich niet expliciet hebben uitgesproken over de instrumentkeuze. Standpunten van individuele lidstaten kunnen hier niet worden weergegeven zonder expliciete instemming van de desbetreffende lidstaten.

De leden van de D66-fractie vragen hoeveel vrije ruimte voor de overheid de regering precies wil. Zij vragen hoe zich dit verhoudt tot de regels die in de private sector gaan gelden.

De regering verwijst deze leden allereerst graag naar het antwoord op de gelijkaardige vragen van de SP-fractie. De hoeveelheid vrije ruimte voor gegevensverwerking is niet exact in meetbare eenheden uit te drukken. De regering acht kwalitatieve waarborgen van groter belang. Die kwalitatieve waarborgen, waaronder betrokkenheid van de formele wetgever en grotere transparantie, vormen een van de onderscheidingen tussen publieke en private sector. Ook voor de private sector laat vrije ruimte om gegevens te verwerken zich slecht in exacte eenheden uitdrukken.

2.2. Europees Openbaar Ministerie (EOM)

De leden van de VVD-fractie vragen hoe de opstelling van Nederland in de discussie tijdens de JBZ-Raad van 5 en 6 juni jl. over het «right of evocation» is geweest, hoe het kabinet aankijkt tegen een dergelijk voorrangsrecht en welke criteria volgens het kabinet hieraan gesteld moeten worden.

Onder verwijzing naar het verslag van de eerdergenoemde JBZ-Raad, kan ik hierop antwoorden dat Nederland zich bij deze gelegenheid niet over deze aspecten heeft uitgesproken anders dan dat het in ieder geval van belang is dat de bevoegdheidsverdeling waarborgt dat er voldoende ruimte blijft bestaan voor lidstaten om hun eigen verantwoordelijkheid te blijven uitoefenen voor de bestrijding van fraude met Europees geld.

De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister het met hen eens is dat het uitgangspunt moet zijn dat zoveel mogelijk landen het voorstel uiteindelijk ondersteunen.

Ik deel inderdaad het standpunt van deze leden dat het voor het draagvlak en de effectiviteit van het Europees OM (EOM) wenselijk is dat zoveel mogelijk lidstaten het voorstel uiteindelijk ondersteunen.

De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister net als zij de opvatting van de Duitse Bundestag over de democratische controle deelt.

Ik heb zeker goede nota genomen van het standpunt van de Bundestag op dat vlak en ben bovendien in het algemeen van mening dat adequate democratische controle een belangrijk punt van aandacht dient te zijn bij de oprichting van het EOM.

De leden van de VVD-fractie lezen in het verslag van de JBZ-Raad van 5-6 juni 2014 dat commissaris Reding een Europese justitieruimte nastreeft «die even ver gaat als bij de bankenunie het geval is geweest.» Zij vragen wat de reactie van de regering en die van andere EU-lidstaten hierop is geweest.

Nederland heeft tijdens de Raad niet op die uitspraak gereageerd. Het verslag bevat de reactie van andere lidstaten op dit punt.

De leden van de SP-fractie vragen in hoeverre OLAF wordt meegenomen in de discussie over het EOM en of bekend is welke positie het voorstel tot wijziging van OLAF heeft bij eventuele oprichting van een EOM.

De positie van OLAF is tot op heden geen zelfstandig onderwerp van bespreking geweest tijdens de onderhandelingen over het Commissievoorstel. Het recente voorstel tot wijziging van de OLAF-verordening staat in essentie los van het voorstel voor de oprichting van het EOM en betreft een versterking van de procedurele waarborgen tijdens de administratieve onderzoeken die OLAF doet. Ik verwijs voor een inhoudelijke reactie op dit voorstel graag naar het BNC-fiche dienaangaande, dat uw Kamer op korte termijn toekomt.

De leden van de SP-fractie verzoeken de regering te reageren op de suggestie dat een EOM niet de enige (en noodzakelijke) oplossing zou zijn om fraude met EU-geld beter te bestrijden.

De regering is het met deze leden eens dat de bestrijding van fraude met EU-middelen niet alleen door middel van het EOM gestalte kan krijgen. Zij heeft reeds aangegeven de motie van het lid Van Oosten c.s. over fraude met Europese gelden en subsidies (Kamerstuk 33 750 VI, nr. 47), die de regering oproept bij de Europese Commissie erop aan te dringen dat Europese gelden en subsidies ten aanzien waarvan fraude wordt gepleegd, worden ingetrokken en teruggevorderd, als de lidstaten de fraude niet actief opsporen en vervolgen, op te vatten als ondersteuning van onze inzet ten aanzien van het voorstel voor het EOM en zij deelt de opvatting van de Kamer dat intrekking van EU-subsidies inderdaad aangewezen is in geval van oneigenlijk gebruik daarvan. Ik wijs er in dit verband bovendien op dat de verwijzing naar de onderhandelingen over het voorstel voor het EOM in punt 11 van de conclusies van de Europese Raad van 26-27 juni jl. – dat op voorspraak van Nederland – ook andere methoden voor de bestrijding van EU-fraude naast het EOM toelaat.

De leden van de SP-fractie vragen de Minister in elk geval de zorgen en ernstige bedenkingen van het Nederlandse parlement over te brengen en geen onomkeerbare stappen te zetten tot hierover uitdrukkelijk met de Tweede Kamer is overlegd.

Ik verwijs in dit verband graag wederom naar het verslag van de JBZ-Raad van 5-6 juni jl., waaruit moge blijken dat Nederland erop heeft gewezen dat beide Kamers van het Nederlandse Parlement het dossier EOM zeer kritisch volgen. Nederland heeft ook melding gemaakt van het «position paper», dat een meerderheid van uw Kamer steunt. In dat licht acht ik het weinig zinvol de genoemde zorgen en bedenkingen opnieuw onder de aandacht van mijn collegae te brengen tijdens de informele JBZ-Raad op 8-9 juli 2014. Graag bevestig ik verder nogmaals dat ik de afspraken die met uw Kamer zijn gemaakt over het behandelvoorbehoud en de informatievoorziening in dit dossier (Kamerstuk 33 709, nrs. 3 en 4), alsmede de strekking van de motie Recourt/Van Oosten c.s. van 3 oktober 2013 (Kamerstuk 32 317, nr. 189) volledig respecteer.

De leden van de PVV-fractie vragen of ik bereid ben namens de PVV-fractie tijdens de informele JBZ-Raad op 8 en 9 juli nogmaals kenbaar te maken dat de PVV elke vorm van een EOM dan ook onwenselijk acht. Zij vragen hoe de regering denkt over een raadgevend referendum inzake het EOM.

Onder verwijzing naar mijn antwoord op een vergelijkbare vraag van de SP-fractie, is mijn antwoord daarop dat ik dat weinig zinvol acht, nog daargelaten dat ik het minder wenselijk acht het standpunt van individuele partijen bij die gelegenheid over het voetlicht te brengen, nu Nederland het meerderheidsstandpunt van uw Kamer al heeft toegelicht tijdens de laatste JBZ-Raad. Op de vraag van deze leden hoe ik denk over een raadgevend referendum inzake het EOM moet ik antwoorden dan het niet aan mij is daarover uitspraken te doen.

De D66-fractie vraagt of het Kabinet de ambitie van het Italiaanse Voorzitterschap ten aanzien van het voorstel voor het EOM deelt en welke inzet van het Voorzitterschap het op dit moment wenselijk acht.

Wat het Kabinet betreft, verdient het Italiaanse Voorzitterschap steun bij het streven te bereiken dat zoveel mogelijk lidstaten het uiteindelijke voorstel ondersteunen, zoals ik ook al in antwoord op een vraag van de VVD-fractie heb aangegeven. In antwoord op de vraag in hoeverre het Kabinet het alternatieve plan van Kamerrapporteur Van der Steur steunt dat onlangs nog breed door hem is gedeeld met ambassadeurs tijdens een ontmoeting in de Kamer, kan ik eraan herinneren dat ik in mijn brief van 28 mei jl. aan uw Kamer inzake het zgn. Griekse voorstel (Kamerstuk 33 709, nr. 7) heb onderstreept dat ik goede nota heb genomen van de opmerkingen die de heer Van der Steur namens een meerderheid van uw Kamer heeft gemaakt in zijn position paper en de overige door hem aangedragen suggesties voor een alternatief voor het oorspronkelijke voorstel van de Commissie. Zoals ik in antwoord op een vraag van de VVD-fractie al heb opgemerkt, heeft Nederland tijdens de JBZ-Raad van 5-6 juni jl. aangetekend dat het in ieder geval van belang is dat de bevoegdheidsverdeling waarborgt dat er voldoende ruimte blijft bestaan voor lidstaten om hun eigen verantwoordelijkheid te blijven uitoefenen voor de bestrijding van fraude met Europees geld.

Tot slot, in aanvulling op de geannoteerde agenda en naar aanleiding van een opmerking van de PvdA-fractie over de agenda voor de komende informele JBZ-Raad nog het volgende.

Inmiddels heeft het Voorzitterschap meer duidelijkheid geboden over de vragen die zullen voorliggen. In de eerste plaats betreft het de vraag of het voorstel van de Commissie een adequaat stelsel voor rechterlijke controle op en herziening van daden van het EOM bevat, daaronder begrepen de respectievelijke rollen van nationale rechtbanken en het Europese Hof van Justitie. In de tweede plaats, en dat meer in het bijzonder, vraagt het Voorzitterschap de Ministers of ze van mening zijn dat de verordening moet voorzien in rechterlijke herziening van of controle op sommige dan wel àlle beslissingen van het EOM niet te vervolgen, met inbegrip van transacties. Ik ben, indachtig mijn bestendige opstelling in dit dossier, voornemens aandachtig te luisteren naar de opvattingen van mijn collegae over deze vragen, maar vind het niet opportuun mij zelf inhoudelijk daarover in dit stadium uit te spreken.

2.3. Dataretentierichtlijn

De leden van de VVD-fractie merken op dat tijdens de vorige JBZ-Raad is gesproken over de gevolgen van de uitspraak van het Hof van Justitie over de dataretentie-richtlijn. De Juridische Dienst van de Raad (JDR) merkte toen op dat het eventueel ongeldig verklaren van nationale regels aan de nationale rechter is. De JDR wees er echter op dat als de nationale regels worden gezien als implementatie van een richtlijn, het Handvest hierop van toepassing is en het Hof van Justitie dan weer in beeld is. De leden vragen of de regering dit standpunt deelt en, zo ja, of dit gevolgen heeft gehad voor haar eigen standpuntbepaling en zo ja, op welke punten de regering nu anders denkt en waarom.

Ja, Nederland deelt dit standpunt. Voor wat betreft de gevolgen voor de eigen standpuntbepaling kan de regering thans nog geen inhoudelijke reactie geven omdat hierover eerst de voorlichting moet worden afgewacht die is gevraagd van de Afdeling advisering van de Raad van State, op basis van artikel 21a van de Wet op de Raad van State. Daarbij is de Afdeling advisering verzocht onder meer in te gaan op de vraag of er, naar aanleiding van het oordeel van het Hof dat de dataretentierichtlijn ongeldig is, juridische overwegingen zijn die aanleiding kunnen geven tot aanpassing van de nationale implementatiewetgeving, zoals de zogenaamde e-Privacyrichtlijn (richtlijn 2002/58/EG, PbEU, L. 201/37) en de Europese-en internationaalrechtelijke kaders waaraan het Hof de richtlijn heeft getoetst.

De leden van de D66-fractie vragen of de regering zicht heeft op welke Europese lidstaten naast Oostenrijk zijn overgegaan tot opvolging van de uitspraak van het Europees hof van justitie en op welke termijn de Kamer de beslissing van de regering tegemoet kan zien inclusief het door de Kamer verzochte advies van de Raad van State en het College bescherming persoonsgegevens.

Thans wordt in de verschillende lidstaten onderzocht welke consequenties de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft voor de nationale wetgeving op het gebied van de bewaring van telecommunicatiegegevens ten behoeve van de opsporing van ernstige strafbare feiten. Zoals eerder, naar aanleiding van een vraag van de fractie van de VVD, is opgemerkt, is hierover inmiddels voorlichting gevraagd van de Afdeling advisering van de Raad van State, op basis van artikel 21a van de Wet op de Raad van State. Ook zal hierover het advies worden ingewonnen van het College bescherming persoonsgegevens. In het licht van dit adviestraject en de vereiste interdepartementale afstemming streef ik ernaar Uw Kamer in september nader te informeren over de reactie van het kabinet op de uitspraak van het Europese Hof van Justitie.

De leden van de D66-fractie vragen of het klopt dat de regering is benaderd door de Europese Commissie teneinde aan te geven of er (1) wel/geen obstakels zijn in nationale wetgeving die aan succesvolle implementatie van Passenger Name Records (PNR) in de weg staan en (2) of PNR wel/geen regeling in nationale wetgeving behoeft.

Dat klopt deels. De Commissie heeft tijdens de beoordelingsprocedure voor call-inschrijvingen enkele aanvullende vragen gesteld. De eerste had betrekking op de vraag of er voor succesvolle implementatie van een Passenger Information Unit geen obstakels in nationale wetgeving zijn dan wel voor de continuïteit in het gebruik ervan. De tweede vraag betrof niet of voor PNR nationale wetgeving nodig is, maar of er in Nederland voor de implementatie van het project goedkeuring van wetgeving op Europees niveau nodig zou zijn.

De leden van de D66-fractie vragen voorts wat de regering daarop heeft geantwoord en of de Kamer daarvan een afschrift kan ontvangen.

Ik heb hierop als volgt geantwoord. In de huidige Nederlandse wetgeving is de officier van justitie bevoegd om reisgegevens, waaronder PNR, te vorderen bij luchtvaartmaatschappijen (art. 126nd Sv). Het doel van deze vorderingen is opsporingsonderzoek naar misdrijven en verdachten. In aanvulling op deze wetgeving ben ik voornemens een wetsvoorstel aan het Nederlandse parlement voor te leggen met betrekking tot het preventieve gebruik van reisgegevens ten behoeve van de bestrijding van zware criminaliteit en terrorisme en voor het ontwikkelen van criteria voor de verwerking van reisgegevens. Deze wet vereist geen (nieuwe) Europese wetgeving en zal een verdere nationale juridische basis vormen voor het verzamelen en verwerken van reisgegevens.

Voorts vragen de leden van de D66-fractie of het klopt dat de rechtsgrondslag doorslaggevend is voor cofinanciering door de Europese Commissie van een PNR-database.

De Europese Commissie financiert haar bijdrage uit het ISEC-fonds (Prevention of and Fight against Crime). De rechtsgrondslag voor dit fonds wordt gevormd door het Besluit van de Raad van 12 februari 2007, Publicatieblad EU, 24 februari 2007, L 58. Hierin wordt verwezen naar de bepalingen uit het toenmalige Verdrag inzake de Europese Unie betreffende politiële en justitiële samenwerking.

De Europese Commissie kan alleen een financiële bijdrage leveren voor zaken die binnen de reikwijdte en voorwaarden van het fonds passen.

De leden van de D66-fractie vragen welke waarborgen en garanties er zijn dat de rechtsgrondslag die nu wordt vastgesteld, straks nog houdbaar is wanneer nieuwe nationale en Europese wetgeving inzake een PNR-richtlijn in werking treedt.

Er wordt nu geen rechtsgrondslag vastgesteld. De rechtsgrondslag van het ISEC-fonds werd in 2007 bepaald door het hierboven genoemde Besluit van de Raad.

Het voorstel van de Europese Commissie voor een PNR-richtlijn is gebaseerd op de artikelen 82(1)(d) en 87(2)(a) van het nu geldende Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Eerstgenoemd artikel is onderdeel van Hoofdstuk 4 «Justitiële samenwerking in strafzaken»; laatstgenoemd artikel maakt deel uit van Hoofdstuk 5 «Politiële samenwerking».

De doelstelling van de concept-PNR richtlijn en van de gewenste Nederlandse wetgeving strookt met de regeling inzake het ISEC-fonds.

De leden van de D66-fractie vragen of de regering de opvatting van de leden deelt dat het juridisch verstandiger is te wachten met nieuwe PNR-databases totdat de Europese richtlijn rond is.

Ik juich een Europese PNR-richtlijn toe, maar het is niet bekend of – en zo ja, wanneer – de Europese richtlijn vastgesteld wordt. Zoals in mijn brief over de Integrale aanpak van jihadisme dd. 30 juni jl. is toegezegd, ontvangt u na de informele JBZ-raad van 8 juli de brief waarin ik mijn voornemens rond het gebruik van reisgegevens uiteen zet.

De leden van de D66-fractie vragen in welke fase het plan van het kabinet verkeert om te komen tot een PNR-database oftewel een reisregister.

Het kabinet zit in een voorbereidende fase waarin wordt nagedacht over de beoogde systematiek waarmee reisgegevens gebruikt kunnen worden en dat tevens in de waarborgen voor gegevensbescherming voorziet. Zoals ik in mijn beantwoording van de Kamervragen Schouw dd. 23 april jl. (Aanhangsel Handelingen II 2013/14, nr. 1775) heb aangegeven, ben ik nog niet gestart met de aanleg van een passenger information unit. Zonder instemming van de Kamer worden geen onomkeerbare stappen genomen.

De leden van de D66-fractie vragen of het door de Europese Commissie toegezegde bedrag van ruim 5,7 miljoen euro voor het opzetten van zo’n database nog steeds is bevroren totdat een wetsvoorstel aan de Kamer is voorgelegd, zoals de Minister de Kamer bij de begrotingsbehandeling vorig jaar en dit voorjaar heeft beloofd.

Zoals hierboven aangegeven blijven de door de Europese Commissie toegezegde gelden onaangeroerd totdat uw Kamer instemming voor de plannen heeft gegeven. Dit is in lijn met de formele afspraken met de Europese Commissie over de voorlopige toekenning.

De leden van de D66-fractie vragen of de Minister kan garanderen dat hierin, zonder wetsvoorstel en parlementaire instemming, geen onomkeerbare stappen worden gezet, ook niet in het kader van de aanpak van Europese jihadstrijders.

Ja.

2.4. Verordening openbare akten

De leden van de SP-fractie lezen in het verslag van de JBZ-Raad van 5-6 juni 2014 met interesse dat «een absolute voorwaarde» voor Nederland, waaraan een nieuwe procedure voor wederzijdse aanvaarding moet voldoen, is dat er waarborgen zijn tegen fraude met en manipulatie van openbare akten. De leden vragen of dit betekent dat – als de kans op fraude met deze akten toeneemt door deze procedure – de regering dan niet instemt en hoe deze absolute voorwaarde moet worden gelezen.

Nederland kan niet instemmen met een procedure voor vereenvoudigde aanvaarding als deze procedure ter vervanging van de apostille, minder waarborgen biedt dan de apostille nu doet. Nederland zal dan ook inzetten op gebruik van een informatie-uitwisselingssysteem dat de meeste waarborgen biedt tegen fraude met en manipulatie van openbare akten.

2.5. Europol/Cepol

De leden van de VVD-fractie vragen naar aanleiding van het verslag van de JBZ-Raad van 5 en 6 juni 2014, op welke onderdelen van de toen aangenomen algemene benadering nog technische besprekingen betrekking hebben en wat de inzet van de regering zal zijn in deze besprekingen.

Deze besprekingen zullen zich niet alleen mogen richten op vraagstukken betreffende dataprotectie, maar ook over onderwerpen als parlementaire controle, externe betrekkingen en financiering JIT’S (Joint Investigation Teams) moeten gaan. De inzet van Nederland zal zijn om op deze horizontale onderwerpen uniforme teksten in de Europol en Eurojust verordening te verkrijgen.

2.6. Geweld tegen vrouwen

De leden van de SP-fractie vragen naar aanleiding van de geannoteerde agenda voor de informele JBZ-Raad, een toelichting van de regering op het daarin vermelde uitgangspunt dat in het beleid en in de praktijk rekening wordt gehouden met de rol van «gender» bij het ontstaan en voortbestaan van geweld in huiselijke kring. Zij vragen wanneer kan het discussiedocument van het Italiaanse Voorzitterschap wordt verwacht en of de conclusies uit het rapport van het Agency for Fundamental Rights (FRA) meegenomen zullen worden in de discussie over een Europese aanpak van geweld tegen vrouwen.

Gender (zoals het rekening houden met sociaal-culturele rollen en de daaruit voortvloeiende ongelijkheid en machtsverschillen tussen mannen en vrouwen) speelt een belangrijke rol bij het ontstaan en voortbestaan van geweld in huiselijke kring. Een gendersensitieve benadering kan de aanpak van geweld in huiselijke kring effectiever maken. De Minister van OCW heeft in samenwerking met de Ministeries van VWS en VenJ recent een onderzoek hiernaar laten uitvoeren. Deze «genderscan» en de beleidsreactie daarop zal uw Kamer op korte termijn ontvangen in de Voortgangsrapportage Geweld in Afhankelijkheidsrelaties. In het najaar zullen bijeenkomsten met het veld worden georganiseerd om de aanbevelingen verder uit te werken.

In dezelfde Voortgangsrapportage zal uw Kamer worden geïnformeerd over het onderzoek van de EU naar geweld tegen vrouwen in Europa, het FRA-onderzoek. Kennisinstituut Atria stelt op dit moment een publicatie op over dit FRA-onderzoek. Daarin worden naast een korte weergave van het onderzoek (representativiteit, uitkomsten) de uitkomsten vergeleken met beschikbare Nederlandse cijfers en worden de uitkomsten van het onderzoek nader geïnterpreteerd. Deze analyse van Atria verschijnt in de zomer 2014, waarna bezien zal worden wat het FRA-onderzoek kan betekenen voor het Nederlandse beleid. Uiteraard zal het FRA-onderzoek ook in Europees verband aan de orde komen.

Het discussiedocument van het Voorzitterschap voor de informele JBZ-Raad heb ik nog niet ontvangen.

2.7. Foreign Fighters

De leden van de SP-fractie vragen of er bij de aanpak van jihadgangers ook gesproken wordt over de rol van binnenlandse veiligheidsdiensten en de onderlinge samenwerking. Zij vragen of eraan wordt gedacht de Europese samenwerking op dit punt te versterken. Voorts vragen zij of de regering de mening deelt dat een bezuiniging op de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) een slecht idee is als deze dienst een actieve rol dient te vervullen bij de opsporing van jihadstrijders in Nederland en, zo nee, waarom niet.

Voor de antwoorden op deze vragen verwijs ik u graag naar de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over diverse moties en toezeggingen van 30 juni jl (Kamerstuk 27 925, nr. 461) en de brief «Integrale aanpak jihadisme» van 30 juni jl. (Kamerstuk 29 754, nr. 251), die ik aan uw Kamer heb aangeboden.

De leden van de PVV-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat tijdens de laatste bijeenkomst van de EU-kopgroep over «Foreign Fighters» aanbevelingen zijn gedaan voor de aanpak van jihadgangers. De leden vragen of de regering (i.c. Minister) bereid is tijdens de informele JBZ-raad aan te geven dat wie naar Syrië, Irak of elders vertrekt om voor de jihad te vechten, automatisch de Nederlandse nationaliteit moet verliezen en Nederland niet meer in mag komen en, zo nee, waarom niet.

Ja, ik ben bereid om dit onderdeel van deze Nederlandse integrale aanpak jihadisme tijdens de (en marge bijeenkomst van de) informele JBZ-raad toe te lichten. Uitreizen naar Syrië om deel te nemen aan de gewelddadige jihadistische strijd is strafbaar. Bij een onherroepelijke veroordeling wegens een terroristisch misdrijf kan op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap het Nederlanderschap worden ingetrokken als sprake is van een dubbele nationaliteit.

De leden van de PVV-fractie vragen voorts of de regering (i.c. Minister) bereid is tijdens de informele JBZ-Raad aan te geven dat de tegoeden van jihadreizigers en ronselaars voor Syriëgangers bevroren en ontnomen moeten worden.

Ja, ik ben bereid om dit onderdeel van deze Nederlandse integrale aanpak jihadisme tijdens de (en marge bijeenkomst van de) informele JBZ-raad toe te lichten. Uitreizen en ronselen voor de jihad zijn strafbaar en worden met alle beschikbare middelen, waaronder door het bevriezen van tegoeden, ontmoedigd en belemmerd.

3. Gezamenlijk bijeenkomst met derde landen over rampenrisicobeheer

De leden van de VVD-fractie vragen naar aanleiding van het BNC-fiche «Actiekader Hyogo na 2015» of kan worden ingegaan op de communicatie bij grensoverschrijdende rampen, en hoe de stand van zaken is in de grensregio’s.

Bij grensoverschrijdende rampen zijn er verschillende afspraken rondom de communicatie. Binnen de Benelux bestaat sinds 2006 een convenant, waarin afspraken zijn vastgelegd over de informatie-uitwisseling en de wijze van communicatie naar de burger bij incidenten. Daarbij gaat het ook om het uitwisselen van ervaringen en best practices. Doel is een heldere en eenduidige communicatie en het voorkomen van tegenstrijdige informatie. Sinds kort is ook de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen aangesloten bij die afspraken. Daarbij blijft ieder land verantwoordelijk voor de communicatie naar de eigen burgers.

De technische communicatie tussen de hulpdiensten van enerzijds Nederland en anderzijds België en Duitsland is op verschillende manieren geregeld. Het Nederlandse C2000 kent een koppeling aan het Belgische Astrid-netwerk. Aan een koppeling tussen het Duitse Digitalfunk en C2000 wordt gewerkt; naar verwachting is dit in 2015 operationeel. In meerdere veiligheidsregio's, bijvoorbeeld Zeeland en Zuid-Limburg, gaan operationele grenzen over de landsgrenzen. Er vinden regelmatig inzetten over en weer van hulpdiensten plaats en om een grensoverschrijdende inzet mogelijk te maken zijn in die regio’s verbindingen gelegd tussen de meldkamers over de grens en wordt soms mobiele apparatuur uitgewisseld. Op nationaal gebied zijn er ook koppelingen tussen de nationale crisiscentra.

Voorts vragen de leden van de VVD-fractie of het mogelijk is om NL-Alert te gebruiken in grensregio’s bij een grensoverschrijdende ramp.

Alle 25 veiligheidsregio's kunnen NL-Alert in hun mandaatgebied inzetten. Op basis van bovengenoemde afspraken kan door een regio bij een grensoverschrijdende ramp besloten worden tot het inzetten van een of meerdere crisiscommunicatiemiddelen, zoals NL-Alert, de sirenes, www.crisis.nl, de regionale calamiteitenzenders en/of sociale media. Wanneer de bron van een ramp zich in Nederland bevindt en het effectgebied (deels) over de grens, zal de veiligheidsregio het buurland op basis van dezelfde afspraken waarschuwen en kan in het effectgebied de bevolking worden gealarmeerd met de middelen die daar voorhanden zijn.

Tot slot vragen de leden of de buurlanden ook dergelijke systemen kennen en, zo ja, of deze systemen technisch gezien op elkaar aansluiten.

In België is eind 2013 een pilot gestart met alarmering via onder andere mobiele telefoons, genaamd BE-alert. In de pilotfase betreft dit een systeem waar burgers zich zelf voor moeten aanmelden. Bij een ramp krijgen zij dan een sms. NL-Alert werkt niet met sms-berichten maar op basis van cell-broadcasting. Bij deze techniek is aanmelden niet nodig. Wel is het zaak dat er verbinding is met het eigen netwerk en dat het toestel juist is ingesteld. In de definitieve fase van BE-alert wordt mogelijk ook deels ingezet op het gebruik van cell-broadcast, maar dit is nu nog niet duidelijk. Uniformiteit op technisch gebied wordt door Nederland nagestreefd. Duitsland kent nog geen (landelijk) systeem voor het alarmeren via mobiele telefoons.


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven