29 754 Terrorismebestrijding

27 925 Bestrijding internationaal terrorisme

Nr. 371 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 7 april 2016

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Veiligheid en Justitie over de brief van 30 maart 2016 inzake nadere informatie beantwoording vragen over brief m.b.t. uitzetting aanslagpleger Brussel naar Nederland (Kamerstuk 29 754/27 925, nr. 369).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 5 april 2016. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Ypma

De adjunct-griffier van de commissie, Tielens-Tripels

Vraag 1.

Hoe verhoudt uw uitspraak in het debat op 29 maart 2016, dat Ibrahim El-Bakraoui op 12 januari 2016 door de Belgen met een stille signalering in het Schengen Informatiesysteem is geplaatst, zich tot uw eerdere antwoord aan de Kamer dat Ibrahim El-Bakraoui in geen enkel systeem gesignaleerd stond? Heeft Nederland daarvan wel of niet tussen 12 januari 2016 en 22 maart 2016 kennisgenomen? Hoe vaak raadpleegt Nederland het Schengen Informatie Systeem en in welke gevallen? Wat houdt een «stille signalering» precies in? Welke soorten signaleringen zijn er nog meer?

In mijn brief van 24 maart jl. (Kamerstuk 29 754/27 925, nr. 365) en in het debat van 29 maart jl. (Handelingen II 2014/15, nr. 70, Aanslagen in Brussel) heb ik aangegeven dat de persoon Ibrahim El Bakraoui op 15 juli 2015 in geen van politiesystemen voorkwam, toen de backoffice van de nationale Politie in Zoetermeer (het LIRC) de politiesystemen raadpleegde naar aanleiding van het telefonisch contact tussen de Belgische politieliaison en de Nederlandse politieliaison in Turkije. Ongeveer een half jaar later, op 12 januari 2016, hebben de bevoegde autoriteiten in België een discrete (stille) signalering in het Schengen Informatiesysteem geplaatst.

Naar aanleiding van het bericht van de NYPD op 16 maart en het werkbezoek van de CT-liaisonofficer aan België op 17 maart zijn de Nederlandse politiesystemen (inclusief internationale signaleringen) geraadpleegd op de persoon Ibrahim Bakraoui. De informatie van de NYPD is overgedragen aan de inlichtingendienst van de Landelijke Eenheid.

Nederland bevroeg het SIS in 2015 in totaal 75.804.254 maal. Dit betrof zowel bevragingen voor personen als voor voorwerpen (bijvoorbeeld Id-bewijzen, voertuigen, containers). Een discrete («stille») signalering is een signalering onder artikel 36 SIS II besluit, zie hieronder bij e. Het doel van deze signalering is informatie te verkrijgen omwille van het voorkomen van dreigingen ten aan zien van de publieke of nationale veiligheid. De artikel 36 signalering wordt zowel door Nederland als door andere landen gehanteerd wanneer operationeel de behoefte bestaat om de werkwijze van bijvoorbeeld de jihadstrijder, zijn of haar contacten en het bredere netwerk waar hij of zij deel van uitmaakt in kaart te brengen. Het SIS kent op basis van EU-wetsartikelen de volgende signaleringen:

  • a. weigering van toegang of verblijf; deze signalering heeft betrekking op derdelanders die geen recht hebben op toegang tot of verblijf in het Schengengebied;

  • b. personen van derde landen ten aanzien van wie een beperkende maatregel is getroffen op basis van VN en EU sanctielijsten; het betreft het beletten van de toegang tot of de doorreis via het grondgebied van de lidstaten;

  • c. egezochte personen met het oog op aanhouding; deze signalering heeft betrekking op personen waarvoor een Europees Arrestatiebevel of uitleveringsverzoek (van geassocieerde landen) is ingediend;

  • d. gvermiste personen; deze signalering heeft ten doel de opsporing van vermiste personen, waaronder kinderen, en indien rechtmatig en noodzakelijk, het in bescherming nemen van deze personen;

  • e. personen en voorwerpen voor onopvallende controles; het doel van deze signalering is om informatie te verkrijgen over personen of gerelateerde voorwerpen met het oog op het vervolgen van strafbare feiten en het voorkomen van dreigingen ten aanzien van de publieke of nationale veiligheid;

  • f. voorwerpen met het oog op inbeslagneming of gebruik als bewijs in strafrechtelijke procedures; deze signalering heeft betrekking op voorwerpen zoals voertuigen, reisdocumenten, creditcards, kentekenplaten en industrieel materiaal, die gezocht worden met het oog op inbeslagneming of gebruik in strafrechtelijke procedures.

Vraag 2.

Welke onderzoeks- en opsporingsmethoden zijn ingezet om erachter te komen hoe lang Ibrahim El-Bakraoui zich in Nederland heeft bevonden en waar hij naartoe is gegaan? Zijn hierin bijvoorbeeld bank-, creditcard-, e-mail-, bel-, reisgegevens en/of beelden van Schiphol meegenomen? Zijn al dit soort gegevens tussen 14 juli 2015 en 22 maart 2016 onderzocht? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid dit alsnog te doen?

Op 15 juli 2015 en op 17 maart 2016 zijn de Nederlandse politiesystemen (inclusief internationale signaleringen) geraadpleegd op de persoon Ibrahim El Bakraoui. Zie ook antwoord op vraag 1 en vraag 5.

Vraag 3.

Weet u hoe lang de Duitse onderdaan die tegelijkertijd met El-Bakraoui is uitgezet uit Turkije in Nederland is geweest? Welke onderzoeks- en opsporingsmethoden heeft u daarvoor ingezet, bijvoorbeeld naar bank-, creditcard-, e-mail-, bel-, reisgegevens en/of beelden van Schiphol? Zijn al dit soort gegevens tussen 14 juli 2015 en 22 maart 2016 onderzocht? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid dit alsnog te doen?

De bedoelde Duitse onderdaan is op 24 maart in 2016 aldaar opgepakt. Ik kan over in Duitsland lopende strafonderzoeken geen mededelingen doen.

Vraag 4.

Waarom en sinds wanneer stond Ibrahim El-Bakraoui gesignaleerd bij de Inlichtingenafdeling van de New York Police Department (NYPD)? Hoe komt een lokale Amerikaanse politiedienst aan deze informatie?

De NYPD doet geen mededelingen over de wijze waarop zij aan haar informatie komt (bijlage bij Kamerstuk 29 754/27 925, nr. 370). Het is niet bekend wanneer de persoon Ibrahim El Bakraoui bij de NYPD in beeld kwam en waarom.

Vraag 5.

Wanneer en welke informatie is door de NYPD van El-Bakraoui aan de Nederlandse politieliaison te Washington doorgezet? Wat is er, nadat de politieliaison dit aan de Nationale Politie heeft doorgezet, met deze informatie gedaan? Is de naam in nationale dan wel Europese systemen nagezocht? Zo ja, wat kwam daaruit? Zo nee, waarom niet?

Op 16 maart 2016 maakt de NYPD in een e-mailbericht aan de Nederlandse politieliaison in Washington melding van de criminele achtergrond van Ibrahim El Bakraoui en van de radicale en terroristische achtergrond van zijn broer, Khalid El Bakraoui. Ook wordt in het e-mailbericht aangegeven dat de broers door de Belgische autoriteiten worden gezocht mede naar aanleiding van de aanslagen in Parijs op 13 november 2015.

De inhoud van het e-mailbericht is door de Nederlandse politieliaison in Washington op 16 maart 2016 doorgezet aan de CT-liaisonofficer. Naar aanleiding van het bericht van de NYPD op 16 maart en het werkbezoek van de CT-liaisonofficer aan België op 17 maart zijn de Nederlandse politiesystemen (inclusief internationale signaleringen) geraadpleegd op de persoon Ibrahim Bakraoui. De informatie van de NYPD is overgedragen aan de inlichtingendienst van de Landelijke Eenheid.

Wel is de informatie van de NYPD mede aanleiding geweest voor een gesprek tussen de CT-liaisonofficer en een collega van de federale politie in België. Hierbij is besproken dat de broer van de persoon Ibrahim El Bakraoui, Khalid El Bakraoui, in beeld was gekomen als betaler van de energierekening van een persoon die naar voren kwam bij een operatie in België (Vorst). Ook werd besproken dat de broers zijn geradicaliseerd en in verband werden gebracht met Salah Abdeslam.

Vraag 6.

Waarom is door de Nederlandse politieliaison te Washington niet aangegeven aan de nationale politie wie de bron was voor de informatie die werd doorgegeven over El-Bakraoui?

De Intelligence Division van de NYPD opereert als inlichtingendienst en wordt in principe niet genoemd als bron van verstrekte informatie. De Nederlandse politieliaison heeft om deze reden de bron niet genoemd.

Zie ook het antwoord op vraag 24.

Vraag 7.

Waarom is door de Nederlandse liaison op de ambassade in Washington, noch door de Nederlandse politie, aan de NYPD gevraagd waarom deze informatie op 16 maart 2016 werd gedeeld met de Nederlandse autoriteiten?

De NYPD bericht dat het de standaardwerkwijze van de Intelligence Division van de NYPD is om met grote regelmaat berichten ter informatie te versturen aan een wereldwijd netwerk van politieliaisons, waaronder de politieliaisons in Washington DC. De politieliaison wist dat dit een generiek bericht betrof dat aan meerdere politieliaisons werd verspreid, en niet om een specifiek aan Nederland gericht bericht.

Zie ook bijlage bij Kamerstuk 29 754/27 925, nr. 370

Vraag 8.

Wat is het protocol voor liaisons op ambassades bij het doorgeven van informatie aan de politie in Nederland?

De verstrekking van informatie door een buitenlandse politiedienst aan een politieliaison op de Nederlandse ambassades vindt plaats op politie-politie basis. Daarbij gelden in beginsel de volgende beperkingen, tenzij anders aangegeven:

  • a. informatie mag niet aan derden verstrekt worden zonder vooraf toestemming te verkrijgen van de verstrekker;

  • b. de informatie mag niet voor strafvorderlijke doeleinden (zoals vervolging) gebruikt worden tenzij de informatie eerst wordt opgevraagd middels een justitieel rechtshulpverzoek.

Verstrekte informatie wordt in principe door de politieliaison van de ambassades naar de backoffice van het LIRC in Zoetermeer gestuurd. De backoffice verzorgt, indien nodig, voor een verdere verzending naar de opsporingsdiensten en verwerken de informatie in de OM- en politiesystemen.

Vraag 9.

Klopt het dat u zelf navraag heeft gedaan bij de NYPD naar de reden dat informatie aan de Nederlandse autoriteiten werden verstrekt over El-Bakraoui? Zo ja, wat is hier uitgekomen?

Via de politielijn is dit bij de NYPD nagegaan. De NYPD heeft daarop officieel laten weten dat deze informatieverstrekking onderdeel was van hun reguliere informatieverstrekking. De NYPD bericht dat het de standaardwerkwijze van de Intelligence Division van de NYPD is om met grote regelmaat berichten ter informatie te versturen aan een wereldwijd netwerk van politieliaisons, waaronder de politieliaisons in Washington DC. Zie ook bijlage bij Kamerstuk 29 754/27 925, nr. 370.

Vraag 10.

Klopt het nog steeds dat Ibrahim El-Bakraoui op de zogenaamde signaleringslijst die door het Terrorist Screening Center van de FBI wordt beheerd, heeft gestaan sinds 25 september 2015?

Ja, dat klopt.

Vraag 11.

Kunt u een tijdlijn verstrekken van alle contactmomenten tussen de autoriteiten van Nederland, België, Duitsland, Turkije en de Verenigde Staten tussen 14 juli 2015 en 23 maart 2016 over Ibrahim El-Bakraoui en welke informatie hierin is uitgewisseld?

Zie het chronologisch feitenrelaas zoals opgenomen in de brief (Kamerstuk 29 754/27 925, nr. 370). Aanvullend op de tijdlijn kan worden vermeld dat er met de Duitse autoriteiten geen informatie uitgewisseld is ten aanzien van Ibrahim El Bakraoui.

Vraag 12.

Heeft u inmiddels kunnen vaststellen of de nota van de Turkse autoriteiten in de portal op 14 of 15 juli 2015 of in de periode daarna is gelezen of niet? Heeft u daarover navraag gedaan bij de liaison dan wel het personeel dat op dat moment aanwezig was op de ambassade in Ankara dat toegang had tot de portal en werd geacht te werken volgens het protocol op grond waarvan minimaal twee keer per dag de portal wordt geraadpleegd voor eventuele berichten van de Turkse autoriteiten aan de Nederlandse ambassade?

Het is niet te achterhalen of de nota wel of niet is gelezen. Dat is niet te zien in het portal-systeem. Uit navraag bij de ambassade is gebleken dat de betreffende nota op 14 juli 2015 (bijlage bij Kamerstuk 29 754/27 925, nr. 365) niet is opgemerkt. Vast staat dat er op die dag geen vertaling is gemaakt,en dat de politieliaison de nota die dag niet onder ogen heeft gekregen.

Inmiddels is de interne werkprocedure van de ambassade verder aangescherpt. Alle nota’s zullen nu vertaald worden en ter beoordeling onder de aandacht van de afdelingshoofden van de ambassade gebracht worden.

Vraag 13.

Weet u inmiddels waarom in alle gevallen de uitzettingen gepaard gingen met telefonisch contact behalve in dat ene geval van Ibrahim El Bakraoui? Is hierover contact geweest met de Turkse autoriteiten en met de Nederlandse en Belgische ambassade? Zijn de Belgen wel gebeld over de op handen zijnde uitzetting van El Bakraoui op die bewuste 14 juli 2015?

Het Turkse Ministerie van Buitenlandse Zaken is gevraagd aan te geven waarom er in dit geval door het Turkse ministerie geen rechtstreeks contact is gezocht over de plaatsing van het bericht op het portal. Het Turkse ministerie kon hierover desgevraagd geen helderheid verschaffen.

Het Turkse Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft op 14 juli, naast het bericht op de portal, om 14:30 (Turkse tijd) ook een fax gestuurd aan de Belgische ambassade over de uitzetting van Ibrahim El Bakraoui. Nederland heeft een dergelijke fax niet ontvangen.

Vraag 14.

Wat bedoelde u in Nieuwsuur op 29 maart 2016 met uw uitspraak «De Turken hebben zich niet aan de afspraken gehouden»? Hoe verhouden uw uitspraken tijdens het debat van 29 maart 2016 dat het contact tussen Nederlandse en Turkse autoriteiten over uitzettingen van terreurverdachten gebaseerd is op ervaring en hiervoor geen protocol bestaat zich tot deze uitspraken in Nieuwsuur?

Turkije heeft niet de gebruikelijke werkwijze gevolgd door de uitzetting van Ibrahim El Bakraoui niet rechtstreeks te melden. Er was geen sprake van een protocol, wel van een gebruikelijke werkwijze, gebaseerd op ervaringen met eerdere uitzettingen.

Zie ook vraag 13.

Vraag 15.

Kunt u de vragen en antwoorden van de Turkse autoriteiten die u hen naar aanleiding van El Bakraoui heeft gesteld, aan de Kamer doen toekomen en daarbij ook aangeven welke vragen van Nederlandse zijde nog onbeantwoord zijn?

Zoals gesteld in het debat van 29 maart jl. (Handelingen II 2015/16, nr. 70, Aanslagen in Brussel) worden er met de Turkse autoriteiten formele afspraken gemaakt over het standaard hebben van tijdig en rechtstreeks contact bij elke uitzetting uit Turkije naar Nederland en het delen van contextinformatie van deze uitzettingen, ook waar het uitzettingen van personen zonder Nederlandse nationaliteit betreft. Op donderdag 25 maart heeft de Minister van Buitenlandse Zaken hierover contact gehad met de Minister van Buitenlandse Zaken van Turkije.

Ik heb op 4 april jongstleden met mijn Turkse collega van Binnenlandse Zaken afgesproken dat de meldingen over uitzettingen naar Nederland altijd rechtstreeks worden gedaan, tijdig zullen zijn en er in alle gevallen contextinformatie bij wordt geleverd. De afspraken daarover zullen op korte termijn bilateraal schriftelijk worden vastgelegd. Mijn Turkse collega en ik zullen ook bezien in hoeverre deze afspraken, zo mogelijk nog tijdens het Nederlands voorzitterschap, ook in Europees verband kunnen worden gemaakt. Ik heb de Minister van Buitenlandse Zaken verzocht mij daarin te ondersteunen. Hij is daartoe bereid.

Daarnaast heeft op 4 april 2016 een gesprek plaatsgevonden tussen de Nederlandse ambassadeur in Turkije en zijn plaatsvervanger, met de Turkse Director General Security and Intelligence en diens plaatsvervanger. Hierin hebben de Turkse autoriteiten toegezegd om te bezien of communicatie verder kan worden verbeterd, i.c. titels in portal en mailberichten kunnen worden aangepast zodat zij inhoud en urgentie weergeven.

Het Turkse Ministerie van Buitenlandse Zaken is gevraagd aan te geven waarom er in dit geval door het Turkse ministerie geen rechtstreeks contact is gezocht over de plaatsing van het bericht op het portal. Het Turkse ministerie kon hierover desgevraagd geen helderheid verschaffen.

Vraag 16.

Welke informatie over de context van de vijf niet-Nederlandse ingezetenen die in 2015 door Turkije zijn uitgezet is beschikbaar? Kunt u dit aan de Kamer doen toekomen?

Vraag 17.

Hoe was de berichtgeving van Turkse zijde aan de Nederlandse autoriteiten van de overige 38 door Turkije naar Nederland uitgezette personen? Kunt u de berichten die hierover in de portal zijn gezet (al dan niet vertrouwelijk) aan de Kamer doen toekomen?

Antwoord op vraag 16 en 17.

De gebruikelijke werkwijze bij uitzettingen naar Nederland is om de Nederlandse ambassade hiervan op de hoogte te stellen via de politielijn. Bij alle uitzettingen, met uitzondering van Ibrahim El Bakraoui, is rechtstreeks contact geweest tussen de Turkse autoriteiten en de Nederlandse politieliaison, maar de melding is niet altijd voor vertrek afgegeven. Het Turks Ministerie van Buitenlandse Zaken geeft alleen de uitzetting per nota door die het doorgegeven krijgt van het Turkse Directoraat Generaal voor Migratiemanagement. Dit betreft niet alle uitzettingen. Sinds januari 2015 zijn in totaal 6 nota’s over 7 aan Nederland gerelateerde uitzettingen door het Turkse Ministerie van Buitenlandse Zaken geplaatst, waaronder de nota over de uitzetting van de persoon Ibrahim El Bakraoui. In vijf van de zes gevallen is de nota geplaatst in combinatie met rechtsreeks contact via de gebruikelijke politielijn. Alleen in het geval van de persoon Ibrahim El Bakraoui en de Duitse onderdaan is er geen contact via de politielijn geweest.

Ook in de andere 5 nota’s werd alleen naam, nationaliteit, geboortedatum, paspoortnummers en vluchtnummers medegedeeld.

Vraag 18.

Is op geen enkele andere wijze dan de nota van 14 juli 2015 de uitzetting of de criminele achtergrond van Ibrahim El-Bakraoui door de Turkse autoriteiten bij de Nederlandse autoriteiten onder de aandacht gebracht?

Nee.

Vraag 19.

Heeft de Minister inmiddels meer zicht op de rol en afspraken die zijn gemaakt tussen en door Nederland en Turkije in de foreign fighters-groep? Zijn er afspraken gemaakt in de foreign fighters groep en zo ja welke? Is de Foreign Fighters groep een aangelegenheid van de Minister van Veiligheid en Justitie of van de Minister van Buitenlandse Zaken?

Nederland en Turkije zijn gezamenlijk voorzitter van de Foreign Terrorist Fighters werkgroep sinds de oprichting van de anti ISIS-coalitie. Het afgelopen jaar heeft de werkgroep belangrijke stappen gezet in de aanpak van Foreign Terrorist Fighters. Synchronisatie van werkzaamheden van de civiele en militaire sporen staan centraal en er wordt nauw samengewerkt met internationale organisaties waaronder Interpol. In het kader van deze leidende rol heeft Nederland afgelopen januari een conferentie georganiseerd die toe zag op betere informatiedeling en gecoördineerd beleid ten aanzien van detentie en re-integratie. De uitkomsten van deze conferentie zijn naar uw Kamer verzonden, evenals een aantal maatregelen welke zijn opgenomen in het «The Hague Implementation Plan on Foreign Terrorist Fighters» (Kamerstuk 27 925, nr. 584). Daarnaast wordt uw Kamer regelmatig geïnformeerd over de Nederlandse inspanningen binnen de Foreign Terrorist Fighters groep, gecoördineerd door het Ministerie van Buitenlandse Zaken, via de Voortgangsrapportage in de strijd tegen ISIS.

Vraag 20.

Kunt u toelichten waarin antwoord op vraag 2 van de feitelijke vragen van 24 maart naar verwijst als u spreekt over «dat de Turkse autoriteiten niet bevoegd zijn om aan Nederland de reden voor terugzending te geven wanneer het niet-Nederlandse ingezetenen betreft»? Waar zijn deze bevoegdheden vastgelegd? Kunt u deze bevoegdheden specificeren en aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet? Op basis waarvan spreekt u dan over bevoegdheden?

Nederland ging er van uit dat bij uitzetting altijd contextinformatie wordt verschaft. Recentelijke navraag bij de Turkse autoriteiten heeft geen helderheid opgeleverd over de exacte reden waarom er in dit geval geen context-informatie is gegeven.

Vraag 21.

Deelt u de constatering dat in de afhandeling van de informatie rond El Bakraoui zaken mis zijn gegaan bij de Nederlandse liaison in Turkije en bij de Nederlandse liaison in Washington die informatie te laat dan wel zonder bron hebben doorgezet en bij de nationale politie in Nederland die geen vragen heeft gesteld toen informatie wel door kwam?

De Nederlandse politieliaison in Turkije is op 14 juli 2015 door de Turkse politie niet op de hoogte gebracht over de uitzetting. Ook heeft hij van het ambassadepersoneel geen vertaling van de nota uit de portal ontvangen. De Belgische politieliaison in Ankara informeerde de Nederlandse politieliaison in Ankara op 15 juli 2015 over het feit dat Ibrahim El Bakraoui op 14 juli 2015 door de Turkse autoriteiten per vliegtuig was uitgezet naar Nederland. Naar aanleiding van dit contact heeft de backoffice in Nederland de Nederlandse politiesystemen (inclusief de internationale signaleringen) geraadpleegd. Hierbij bleek dat Ibrahim El Bakraoui niet in de Nederlandse politiesystemen voorkwam. Deze uitkomsten heeft de Nederlandse politieliaison op 15 juli 2015 medegedeeld aan de Belgische politieliaison in Ankara. In de onderhavige zaak, rekening houdend met de beschikbare informatie en binnen de juridische mogelijkheden hebben de Nederlandse diensten strafvorderlijk gedaan wat van ze kon worden verwacht. Zie ook het antwoord op vraag 5.

Vraag 22.

Staat u nog steeds achter uw uitspraak van 24 maart jl., dat «nergens uit blijkt dat Nederland meer had moeten doen» in de activiteiten rondom Ibrahim El-Bakraoui?

In de onderhavige zaak, rekening houdend met de beschikbare informatie en binnen de juridische mogelijkheden hebben de Nederlandse diensten strafvorderlijk gedaan wat van ze kon worden verwacht. De les die ik hieruit trek is dat een ruimere communicatie tussen diensten in internationaal verband, binnen de wettelijke bevoegdheden, een bijdrage kan leveren aan de bestrijding van het terrorisme. Ook al komen de handelingen niet voort uit voorschriften, er wordt van de diensten verwacht dat zij zich proactief, alert en assertief opstellen. Het bijstellen van de werkwijzen hoort bij het permanent verfijnen van onze CT-aanpak. De garantie van 100% veiligheid kunnen we uiteraard niet geven, maar iedereen kan ervan op aan dat wij met onze internationale partners – binnen de grenzen van de rechtsstaat – ons maximaal inspannen om de veiligheid en vrijheid te beschermen.

Vraag 23.

Klopt het dat de bilaterale ambassade in Brussel sinds vorig jaar geen JBZ-attachee meer heeft? Zo ja, waarom is deze wegbezuinigd? Klopt het dat andere lidstaten hun JBZ-capaciteit op hun bilaterale ambassades in Brussel juist verhoogd hebben?

De JBZ-capaciteit op ambassades is in algemene zin te onderscheiden in ambassaderaden voor Veiligheid en Justitie en politieliaisons.

Informatie-uitwisseling voor politiesamenwerking tussen Nederland en België vindt plaats via Europol, via het Landelijk International Rechtshulpcentrum, de Dienst Landelijke Informatie Organisatie (DLIO) bij de Landelijke Eenheid en ook rechtstreeks tussen de politiediensten bijvoorbeeld in het geval van samenwerking in de grensregio. Daarnaast wordt in het geval van België ook gebruik gemaakt van andere kanalen, zoals het Euregionaal Politie Informatie- en Coöperatiecentrum (EPICC) in Heerlen vallend onder het Internationaal Rechtshulpcentrum (IRC) in Limburg. Ook is een senior Nederlandse politiefunctionaris geplaatst bij de Belgische Federale politie. Dientengevolge was en is geen politieliaison in België geplaatst en is geen sprake van wegbezuiniging. Er is geen relatie tussen de aanslagen of incidenten en de besluitvorming aangaande de plaatsing van liaisons. Mijn beleid voor de plaatsing van politieliaisons is uiteengezet in mijn brief van 8 september 2015 (Kamerstuk 29 628, nr. 561).

Daarin stel ik dat de vaste liaisons in Europa voorlopig gehandhaafd blijven, totdat het de inschatting is van zowel de politie als het OM dat de volledige overstap naar de landendesks van Europol verantwoord is. In enkele Europese landen heeft de politie de plaatsing geëffectueerd van senior politiefunctionarissen bij collega-politiediensten, zoals de Belgische Federale Politie, het Bundeskriminalamt in Duitsland en de National Crime Agency in het Verenigd Koninkrijk. Deze vorm van internationale plaatsing wordt in genoemde landen zinvol geacht. Voorts bestaat een CT-liaisonofficer die ook in contact heeft gestaan met de Belgische en Franse autoriteiten in relatie tot de aanslagen in Brussel en Parijs. De politieliaison fungeert nadrukkelijk niet als een ambassaderaad voor Veiligheid en Justitie. Andersom heeft een ambassaderaad niet de bevoegdheden en taken die een politieliaison heeft.

De ambassaderaden voor Veiligheid en Justitie vervullen beleidsmatige, diplomatieke en strategische taken over de volle breedte van de beleidsverantwoordelijkheden van VenJ. Een politieliaison is een politiefunctionaris die primair verantwoordelijk voor de justitiële en politiële informatie-uitwisseling tussen Nederland en het land of organisatie van plaatsing, altijd onder het gezag van het Nederlandse OM. Het gaat dan bijvoorbeeld om het begeleiden van rechtshulpverzoeken. Het is een operationeel georiënteerde functie met bijbehorende bevoegdheden. De politieliaison fungeert nadrukkelijk niet als ambassaderaad voor Veiligheid en Justitie. Andersom heeft de ambassaderaad niet de bevoegdheden en taken die een politieliaison heeft.

De positie van VenJ-ambassaderaad bij de Ambassade in Brussel is sinds medio 2015 inderdaad niet meer ingevuld. Mede in het licht van de taakstelling bij het Ministerie van V&J is daar destijds toe besloten omdat voldoende mogelijkheden gezien werden om ook zonder VenJ-ambassaderaad met de Belgische counterparts bilateraal in contact te blijven.

Vraag 24.

Hoe wordt de binnenkomende informatie van buitenlandse opsporingsinstanties doorgaans geregistreerd? Hoe heeft onduidelijkheid kunnen ontstaan over de herkomst van de Amerikaanse informatie d.d. 16 maart 2016?

Van per e-mailsysteem binnen gekomen informatie wordt in eerste instantie beoordeeld of er mogelijk een relevantie is voor Nederland. Relevante informatie wordt vastgelegd in Summit of in Basis Voorziening Handhaving (BVH). Indien het een bericht betreft waarin op politie-politie basis om informatie wordt verzocht, dan is dit te beschouwen als een rechtshulpverzoek en zal registratie plaatsvinden. Als er om actie wordt verzocht, waarvoor strafvorderlijke bevoegdheden dienen te worden ingezet zal een rechtshulpverzoek ingediend worden door een justitiële autoriteit. Dergelijke justitiële rechtshulpverzoeken worden in Luris geregistreerd en worden afgehandeld onder gezag van het openbaar ministerie.

De NYPD stuurde de bedoelde informatie op 16 maart 2016 per email naar de Nederlandse politieliaison te Washington. De Intelligence Division van de NYPD opereert als inlichtingendienst en wordt in principe niet genoemd als bron van verstrekte informatie. De liaison heeft deze informatie zoals te doen gebruikelijk zonder vermelding van de herkomst doorgestuurd aan de Nationale Politie. Vervolgens is in Nederland aangenomen dat de informatie afkomstig zou zijn van de FBI. Zie ook de brief van 30 maart 2016 (Kamerstuk 29 754/27 925, nr. 369).

Vraag 25.

Heeft Nederland in de periode 15 juli 2015 tot 16 maart 2016 nog enige actie ondernomen op El Bakraoui? Zo ja, wat heeft Nederland ondernomen? Zo nee, waarom wordt niet met enige regelmaat gescreend of deze betrokkenen inmiddels op nationale/internationale opsporingslijsten zijn geplaatst?

Voor een overzicht van de activiteiten van de Nederlandse autoriteiten ten aanzien van Ibrahim El Bakraoui, verwijs ik naar het feitenrelaas in de brief (Kamerstuk 29 754/27 925, nr. 370). Voor het naslaan van personen in Nederlandse politiesystemen dient een aanleiding aan de orde te zijn, zoals een grenscontrole, een staandehouding of een verzoek in het kader van een opsporingsonderzoek.

Zie ook het antwoord op vraag 1 en vraag 5.

Vraag 26.

Wat was de aanleiding voor de Amerikaanse autoriteiten om El Barkroui op 25 september op de zgn. Watchlist te plaatsen. Hoe en wanneer hebben de autoriteiten Nederland op de hoogte gebracht? Wanneer was Nederland daarvan op de hoogte? En heeft, de indien Amerikaanse autoriteiten zelf geen contact hebben gezocht, Nederland contact opgenomen met de Amerikaanse autoriteiten om te vernemen waarom El Bakraoui op de Watchlist heeft gestaan?

De Amerikaanse autoriteiten doen geen mededelingen over de overwegingen om Ibrahim El Bakraoui op 25 september op de Watchlist te plaatsen. Nederland is niet actief door de Amerikanen op de hoogte gesteld van deze plaatsing. De zogenaamde «Watchlist» van de Verenigde Staten betreft een signaleringslijst die door het Terrorist Screening Center van de FBI wordt beheerd en die voor Nederland alleen op een hit/no-hit basis wordt geraadpleegd. Dat betekent dat informatie verstrekt wordt na raadpleging en indien sprake is van een «hit». Na navraag bij de Amerikaanse overheid (na de aanslagen in Brussel) is Nederland er van op de hoogte dat de persoon Ibrahim El Bakraoui op de zogenaamde Terrorist Screening Database (TSDB) staat.

Vraag 27.

Heeft Nederland op enig moment El Bakraoui zelf op een opsporingslijst gezet? Zo ja, wat was daarvoor de aanleiding?

Nee. Om een niet-Nederlands onderdaan op een opsporingslijst te plaatsen is het noodzakelijk dat Nederland over mogelijkheden tot strafvervolging beschikt. In de casus van Ibrahim El Bakraoui was dat niet het geval.

Vraag 28.

Zijn er aanwijzingen bij de Amerikaanse dan wel Belgische autoriteiten dat El Bakraoui na zijn landing op Schiphol niet meteen is doorgereisd naar België maar langere tijd in Nederland is gebleven? Is daarover contact geweest met de Amerikaanse dan wel Belgische autoriteiten?

Zoals ik u reeds geantwoord heb in de antwoorden die ik uw Kamer op 29 maart jongstleden heb toegestuurd (Kamerstuk 29 754/27 925, nr. 366), is niet bekend of Ibrahim El Bakraoui direct is doorgereisd naar België. Binnen het Schengengebied is er vrij verkeer van personen. Niet gesignaleerde Belgische onderdanen worden binnen Schengen en dus ook binnen Nederland niet gevolgd. Er zijn geen aanwijzingen dat Ibrahim El Bakraoui na zijn landing op Schiphol in Nederland is gebleven.

Er is over Ibrahim El Bakraoui contact geweest met de Belgische autoriteiten op 15 juli 2015 en op 17 maart 2016 zoals weergegeven in de brief (Kamerstuk 29 754/27 925, nr. 370). Tijdens deze overleggen is de vraag of de persoon Ibrahim El Bakraoui zich in Nederland bevond niet besproken. Met de Amerikaanse autoriteiten is geen contact geweest over de vraag of Ibrahim El Bakraoui zich in Nederland bevond.

Vraag 29.

Heeft Nederland de Amerikaanse informatie van 16 maart 2016 nu wel of niet met de Belgische autoriteiten gedeeld? Zo ja, op welk niveau en in welke vorm? Zo nee, hoe kon het beeld ontstaan dat die informatie wél is gedeeld?

Nee, deze informatie is niet op 16 maart 2016 gedeeld met de Belgische autoriteiten. Uit het bericht van NYPD bleek de informatie reeds bekend was bij de Belgische autoriteiten. Wel is de informatie van de NYPD naast de politieactie in Vorst, mede de aanleiding geweest voor een gesprek tussen de Nederlandse CT-liaisonofficer en een collega van de federale politie in België op 17 maart 2016.

Zie ook het antwoord op vraag 5

Vraag 30.

Welke concrete actie is ondernomen toen op 15 juli 2015 de Turkse informatie bekend werd dat de naar Nederland uitgezette Ibrahim El Bakraoui moest worden gezien als Syriëganger waarvan een potentiële dreiging uitging? Is überhaupt ooit gepoogd vast te stellen of El Bakraoui zich in Nederland bevond of reeds was uitgereisd?

De Belgische politieliaison heeft op 15 juli 2015 aan de Nederlandse politieliaison medegedeeld dat hij van de Turkse politie had begrepen dat de betrokkene op 14 juli 2015 was teruggestuurd via Amsterdam. Naar aanleiding van dit contact zijn op 15 juli de Nederlandse politiesystemen (inclusief de internationale signaleringen) geraadpleegd, waarbij bleek dat Ibrahim El Bakraoui daarin niet voorkwam. De informatie dat Ibrahim El Bakraoui ervan verdacht werd banden te hebben met een terreurnetwerk was eerst op 11 januari 2016 bekend bij de Belgische autoriteiten. Deze informatie was voor het eerst bekend bij de Nederlandse autoriteiten op 17 maart 2016.

Vraag 31.

Moeten we het antwoord op vraag 35 (Kamerstuk 29 754, nr. 367) zo lezen dat personen die gerelateerd kunnen worden aan terrorisme en radicalisering bij terugkomst in Nederland alleen worden aangehouden voor verhoor als zij Nederlands ingezetene zijn? Zo ja, waarom is dat?

Nee. Ook niet-Nederlanders kunnen worden aangehouden. Bijvoorbeeld als zij door een ander land gesignaleerd zijn. Daarnaast kan iemand gehoord worden, ook wanneer het een niet-Nederlander betreft. In antwoord 35 van genoemd Kamerstuk (Kamerstuk 29 754, nr. 367) heb ik maatregelen beschreven die kunnen worden toegepast op degenen die in Nederland wonen.

Vraag 32.

Waarom stuurt Turkije een bericht naar een Nederlandse portal, of is het uitzonderlijk dat Turkije in dit geval niet gebeld heeft met Nederland, wanneer tegelijkertijd gesteld wordt dat Turkije geen inlichtingen kan geven over niet-Nederlandse ingezetenen?

Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 17. De zes uitzettingen die door het Turkse Ministerie van Buitenlandse Zaken middels een nota op het portal zijn geplaatst, betroffen alle zes uitzettingen, die het Turkse Ministerie van Buitenlandse Zaken doorgegeven kreeg van het Turkse Directoraat Generaal voor Migratiemanagement. Alleen in het portalbericht van persoon Ibrahim El Bakraoui en de Duitse onderdaan is er daarnaast geen contact via de politielijn geweest. Het kan daarom uitzonderlijk genoemd worden dat dit specifieke geval niet gemeld is via de gebruikelijke politielijn.

Vraag 33.

Op basis van welke regels, wetten of afspraken is het niet toegestaan bij een uitzetting contextinformatie te leveren over een niet-ingezetene? Voor welke landen geldt dit precies, alleen voor de niet-Schengen-landen? Kunnen de verschillende situaties van elkaar worden onderscheiden (uitzetting uit een niet-Schengenland naar Schengenland en andersom, uitzetting vanuit het ene Schengenland naar het andere). Welke problemen doen zich voor in het uitwisselen van informatie?

Of het uitwisselen van informatie door een derde land met een land binnen de unie is toegestaan, hangt af van de privacy wetgeving in dat derde land. Uitgangspunt is dat uitwisseling beperkt is en alleen plaatsvindt als daarvoor een (wettelijk omschreven) doel is. Het verschaffen van informatie door Schengen landen aan derde landen bij een uitzetting hangt af van de nationale praktijk. Nederland gaat terughoudend om met het verschaffen van informatie aan derde landen.

De juridische basis voor uitwisseling van politiegegevens voor de Nationale Politie, de Koninklijke Marechaussee en de Bijzondere Opsporingsdiensten is de Wet politiegegevens (Wpg). Artikel 17 regelt de verstrekking aan buitenlandse opsporingsinstanties. Er wordt op basis van de Wpg geen expliciet onderscheid gemaakt tussen uitwisseling binnen en buiten de EU. Politiegegevens worden alleen verstrekt of doorgegeven indien het ontvangende land of internationaal orgaan een toereikend beschermingsniveau voor de voorgenomen gegevensverwerking garandeert. Of het beschermingsniveau toereikend is wordt beoordeeld met inachtneming van alle omstandigheden die op de doorgifte van gegevens of op een groep van gegevensverstrekkingen van invloed zijn. In het bijzonder wordt bijvoorbeeld rekening gehouden met de aard van de gegevens, met het doel en de duur van de voorgenomen verwerking, het land van herkomst en het land van eindbestemming van de gegevens en de algemene rechtsregels die in het derde land gelden.

Indien een land niet over een toereikend beschermingsniveau beschikt, kunnen politiegegevens worden verstrekt of doorgegeven indien:

  • a) dit noodzakelijk is ten behoeve van specifieke belangen van de betrokkene of een dringend zwaarwegend algemeen belang; of

  • b) het betreffende land passende garanties biedt voor een zorgvuldige gegevensverwerking in het concrete geval.

De drempel voor uitwisseling van deze gegevens binnen de Schengenlanden is lager dan met landen buiten de omdat binnen de Schengenlanden m.b.t. tot privacybescherming gedeelde normen zijn vastgelegd, waarop door de Europese Commissie en het Europese Hof van Justitie bestuurlijk en juridisch toezicht kan worden gehouden.

Vraag 34.

Waarom is de Belgische liaisonofficier wegbezuinigd?

Informatie-uitwisseling voor politiesamenwerking tussen Nederland en België vindt plaats via Europol, via het Landelijk International Rechtshulpcentrum, de Dienst Landelijke Informatie Organisatie (DLIO) bij de Landelijke Eenheid, en ook rechtstreeks tussen de politiediensten bijvoorbeeld in het geval van samenwerking in de grensregio. Daarnaast wordt in het geval van België ook gebruik gemaakt van andere kanalen, zoals het Euregionaal Politie Informatie- en Coöperatiecentrum (EPICC) in Heerlen vallend onder het Internationaal Rechtshulpcentrum (IRC) in Limburg. Ook is een senior Nederlandse politiefunctionaris geplaatst bij de Belgische Federale politie. Dientengevolge was en is geen politieliaison in België geplaatst en is geen sprake van wegbezuiniging. Er is geen relatie tussen de aanslagen en de besluitvorming aangaande de plaatsing van liaisons en er is geen relatie tussen incidenten en de besluitvorming aangaande plaatsing van liaisons. Mijn beleid voor de plaatsing van politieliaisons is uiteengezet in mijn brief van 8 september 2015 (Kamerstuk 29 628, nr. 561).

Vraag 35.

Waarom is er niet besloten na de aanslagen in Parijs de bezuiniging op de liaisonofficier ongedaan te maken?

Zie het antwoord op vraag 34

Vraag 36.

Zou er achteraf ook gekozen zijn om de liaisonofficier weg te bezuinigen?

Zie het antwoord op vraag 34

Vraag 37.

Bent u bereid de liaisonofficiersposten in alle Europese landen op te vullen?

Mijn beleid voor de plaatsing van politieliaisons heb ik uiteengezet in mijn brief van 8 september 2015 (Kamerstuk 29 628 nr. 561). Zie het antwoord op vraag 23.

Vraag 38.

Wat is de procedure voor het uitvaardigen van een Europees arrestatiebevel? Wie vaardigt het bevel uit? In welke systemen wordt betrokkene dan gesignaleerd en wat zijn daar de consequenties van?

Elke officier van justitie in Nederland is bevoegd tot het uitvaardigen van een Europees arrestatiebevel (EAB) indien strafrechtelijk optreden mogelijk is. De officier geeft na het uitvaardigen van het EAB opdracht de opgeëiste persoon te signaleren in het Schengen Informatie Systeem en in sommige gevallen te signaleren via Interpol. Met een EAB maakt de officier kenbaar dat een persoon moet worden aangehouden indien hij in een ander land wordt aangetroffen.

Vraag 39.

Kan een lidstaat een arrestatiebevel uitvaardigen ten aanzien van een onderdaan van een andere lidstaat?

Ja, dat kan indien sprake is van verdenking van een strafbaar feit.

Vraag 40.

Hoe zijn de liaisons op de ambassades ingebed in de ambassadestructuur?

De Chef de Poste (CdP) is in het buitenland formeel verantwoordelijk voor de leiding en inrichting van de post in het algemeen. Hij draagt in zijn dagelijkse taakuitoefening op de post bij aan de samenwerking tussen ambtenaren van Buitenlandse Zaken en de ambtenaren van andere ministeries die werkzaam zijn op de post, de attachés. Een attaché is een uitgezonden medewerker van een departement anders dan Buitenlandse Zaken, of van een ander overheidsorgaan die tijdelijk werkzaam is op een post. Het vakdepartement is de verantwoordelijke werkgever voor de attache; de CdP is dat voor het personeel in dienst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Elke attaché krijgt van zijn vakdepartement of dienst een specifieke opdracht welke doelen te realiseren tijdens het verblijf op een Post. Instructies aan en rapportage door attachés vinden in de regel plaats via de eigen lijn van het vakdepartement zonder tussenkomst van de Chef de Poste.

Vraag 41.

Heeft de ambassadeur een verantwoordelijkheid en/of een rol bij het doorzetten van informatie uit de elektronische postbus naar de autoriteiten, diensten, (Nederlandse) politie?

Zie ook het antwoord op vraag 40. De ambassadeur is verantwoordelijk voor het algemeen management van de ambassade, inclusief de inrichting van de werkprocessen. De ambassademedewerker (s) dragen zorg voor raadpleging van het portal.

Vraag 42.

Wie is eindverantwoordelijk voor het beheer van de elektronische postbus van de Nederlandse ambassade en voor het doorzetten van informatie die is binnengekomen in de postbus?

Het Turkse Ministerie van Buitenlandse Zaken is verantwoordelijk voor het beheer. Zie verder het antwoord op vraag 41.

Vraag 43.

Waarom heeft de Intelligence Division van de NYPD een bericht gestuurd aan de Nederlandse liaison op de ambassade in Washington over Ibrahim El Bakraoui?

Zie het antwoord vraag 7.

Vraag 44.

Heeft de Nederlandse liaison een duiding gegeven bij het doorsturen van de informatie aan de nationale politie? Zo ja, welke?

Nee.

Vraag 45.

Hoe verhoudt het beleid van de Nederlandse overheid over internationale samenwerking in de strijd tegen jihadstrijders ten opzichte van afspraken die in internationaal verband zijn gemaakt, bijvoorbeeld in de resolutie 2178 onder hoofdstuk 7 (2014) van de VN Veiligheidsraad, nr. 11 (die deze aanbevelingen voor de lidstaten van de VN bindend maakt)?

Nederland bevordert de internationale samenwerking in de strijd tegen Foreign Terrorist Fighters (FTF) actief en speelt hierin een duidelijke rol. Verdere versterking van de Europese samenwerking is een van de prioriteiten tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap, met name op het gebied van informatie-uitwisseling en het tegengaan van terroristische reisbewegingen. Nederland heeft met andere lidstaten en onder andere de Commissie, Europol en de EU Contra Terrorisme Coördinator concrete acties geïdentificeerd om obstakels weg te nemen en werkt aan een Actieplan voor de implementatie hiervan. Daarnaast werkt Nederland in multilateraal verband samen met andere landen, onder andere uit het Midden-Oosten, Afrika en Azië. Zo is Nederland co-voorzitter van het Global Counter Terrorism Forum (GCTF) en militair en civiel actief binnen de anti ISIS-coalitie. Binnen deze twee voornoemde fora is Nederland co-voorzitter van de Foreign Terrorist Fighters (FTF) werkgroep. De inzet van Nederland in het GCTF ondersteunt de internationale implementatie van VN Veiligheidsraad Resolutie 2178 die bijdraagt aan de aanpak van FTF. Voorts heeft het Koninkrijk het Aanvullend Protocol van 22 oktober 2015 bij het Verdrag van de Raad van Europa ter voorkoming van terrorisme ondertekend. Het Aanvullend Protocol strekt tot uitvoering van de VN VR-resolutie 2178.

Vraag 46.

Kunt u aangeven of de overige 38 door Turkije naar Nederland uitgezette personen naar aanleiding van terroristische activiteiten in verband te brengen zijn met de aanslagen in Brussel en/of Parijs?

Voor zover mij nu bekend zijn geen van de overige 38 door Turkije uitgezette personen in verband te brengen zijn met de aanslagen in Brussel en/of Parijs.

Vraag 47.

Heeft Nederland naar uw mening voldaan aan alle afspraken die gemaakt zijn tijdens de ER van 2015 over terrorismebestrijding en in het bijzonder afspraken m.b.t. Turkije.

Ja. Nederland werkt in EU verband hard aan de implementatie van de Europese afspraken die zijn gemaakt over verdere versterking van de gezamenlijke strijd tegen terrorisme. Deze betreffen onder andere de verdere aanscherping van het grenstoezicht, aanpak van illegale vuurwapens, afronding van de PNR richtlijn, het tegengaan van radicalisering via internet en intensivering van de aanpak om de financiering van terrorisme tegen te gaan. Als EU voorzitter heeft de implementatie van deze maatregelen prioriteit. Bijzondere aandacht heeft Nederland in dit verband voor informatie-uitwisseling en de integrale lokale aanpak van radicalisering en gewelddadig extremisme.

Naast versterkte inzet op het tegengaan van radicalisering en het vergroten van de veiligheid van burgers, heeft de Europese Raad ook opgeroepen om de samenwerking met internationale partners te versterken. Specifiek de MENA regio, Sahel, Westelijke Balkan. Sinds deze Europese Raad heeft de EU ingezet op versterkte samenwerking door contraterrorisme workshops en dialogen om met derde landen onderwerpen te identificeren voor nauwere samenwerking. Eveneens is een aantal EU-delegaties versterkt met veiligheids-/contraterrorisme experts. In contraterrorisme-dialogen wordt nader gesproken over een breed scala aan onderwerpen zoals het voorkomen van radicalisering, terrorismefinanciering, dreigingsanalyse, foreign terrorist fighters en multilaterale samenwerking. Daarnaast is de projectinzet, vooral in de MENA regio, geïntensiveerd in het afgelopen half jaar. Een counter terrorism dialoog met Turkije is voorzien voor het komende half jaar, ook is de EU delegatie in Ankara versterkt met een contraterrorisme-expert.

Vraag 48.

Weet u zeker dat het de Intelligence Division van de NYPD was die u heeft geïnformeerd? Hoe zeker bent u daarvan?

Ja, de originele mail is inmiddels beschikbaar (zie bijlage bij Kamerstuk 29 754/27 925, nr. 370).

Vraag 49.

Heeft u zich beraden over uw positie? Zo nee, waarom niet?

Het oordeel over mijn functioneren laat ik aan uw Kamer.

Vraag 50.

Waarom heeft u na de melding van de Intelligence Division van de NYPD over de achtergrond van betrokkene niet onmiddellijk een opsporingsbericht doen uitgaan?

Er was geen aanleiding te veronderstellen dat betrokkene in Nederland zou zijn. Het enkele gegeven dat een ander land, in casu België, een persoon zoekt, biedt geen juridische grondslag voor het doen uitgaan van een opsporingsbericht in Nederland.

Vraag 51.

Is het gebruikelijk dat een Amerikaanse politiedienst een Nederlandse politieliaison informeert over de criminele en terroristische achtergrond van een niet-Nederlander? Zo ja, hoe vaak gebeurt dit? Zo nee, waarom is dat in dit geval wel gebeurd?

Zie antwoord op vraag 5 en 7.

Vraag 52.

Waarom heeft de Intelligence Division van de NYPD aan de Nederlandse politie melding gemaakt van feiten rondom de broers El Bakraoui?

Zie het antwoord op vraag 5 en 7.

Vraag 53.

Was al het al voor de melding van de NYPD aan de Nederlandse politie bij de Nederlandse politie bekend dat de beide broers door de Belgische autoriteiten worden gezocht en om welke redenen?

Alleen voor Khalid El Bakraoui geldt, dat Nederland op het moment van de melding van de NYPD reeds op de hoogte was dat Khalid El Bakraoui gezocht werd door de Belgische autoriteiten. Op 19 januari 2016 heeft België een presentatie bij Europol gegeven over het onderzoek naar aanleiding van de aanslagen in Parijs waarbij de politieliaison aanwezig was. Hierbij is ook de naam Khalid El Bakraoui gevallen als de persoon die een safehouse gehuurd heeft in België. Daarnaast heeft Europol België op 3 februari 2016 aan Nederland en Duitsland gevraagd of Khalid El Bakraoui bekend is op de vliegvelden op vertrekken sinds 13 november 2015. Ook hierbij is aangegeven dat Khalid El Bakraoui betrokken is bij de aanslagen in Parijs en dat zijn verblijfplaats onbekend is sinds de aanslagen in Parijs. Zie ook het feitenrelaas in de brief (Kamerstuk 29 754/27 925, nr. 370).

Vraag 54.

Hoe vaak krijgt de Nederlandse liaison op de ambassade in Washington jaarlijks meldingen van de Intelligence Division van de NYPD? Hoe wordt met deze meldingen omgegaan?

Het is de standaardwerkwijze van de Intelligence Division van de NYPD om met grote regelmaat berichten ter informatie te versturen aan een wereldwijd netwerk van politieliaisons. Bijvoorbeeld 14 keer in de eerste drie maanden van 2016.

Vraag 55.

Hoe vaak krijgt de Nederlandse politie jaarlijks meldingen van de Amerikaanse politie anders dan de NYPD?

De Verenigde Staten telt meer dan 18.000 politiekorpsen, waarvan een aantal ook liaisons heeft in Nederland en/of rechtstreeks met de Nationale politie samenwerkt. Het is derhalve niet aan te geven hoeveel meldingen de Nederlandse politie jaarlijks van de Amerikaanse politie krijgt.

Vraag 56.

Op welke wijze is door Intelligence Division van de NYPD aan de Nederlandse politie melding gemaakt van feiten rondom de broers El Bakraoui?

Zie het antwoord op vraag 5.

Vraag 57.

Welke vorm had het bericht dat de NYPD aan de liaison van de Nederlandse ambassade stuurde?

Zie het antwoord op vraag 5.

Vraag 58.

Was het bericht dat de Nederlandse politie van de NYPD ontving aanleiding voor de Nederlandse politie om op enigerlei wijze daarop te reageren of actie te ondernemen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?

Zie het antwoord op vraag 5.

Vraag 59.

Bevatte het bericht van de NYPD informatie die niet eerder bij de Nederlandse politie bekend was? Zo ja, welke informatie?

Zie het antwoord op vraag 53.

Vraag 60.

Kan informatie van de NYPD of een andere buitenlandse politiedienst een reden zijn voor de Nederlandse autoriteiten om een opsporingsbericht te doen uit gaan of anderszins actief een in het bericht gemelde persoon op te sporen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?

Ja, indien sprake is van verdenking van een strafbaar feit en strafvervolging mogelijk kan worden ingezet. Dit is afhankelijk van het bericht dat wordt ontvangen van een buitenlandse politiedienst. Wanneer daarin wordt verzocht om een persoon op te sporen in verband met een buitenlands onderzoek, wordt daaraan zo mogelijk gevolg gegeven. Wanneer de buitenlandse informatie bedoeld is voor de Nederlandse politie, dan kan zij een basis zijn om een eigen opsporingsonderzoek te starten. In het kader daarvan kan de aanhouding worden bevolen van verdachten.

Vraag 61.

Biedt plaatsing van een persoon in het Schengen Informatie Systeem dezelfde mogelijkheden om een persoon op te sporen als een nationaal of internationaal opsporingsbericht? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?

Het Schengen Informatie systeem is het middel dat de mogelijkheid biedt een Europees aanhoudingsbevel te effectueren. Zo kan bij het aantreffen van een gesignaleerd persoon de signalerende staat hierover worden bericht en, indien er voor deze persoon een Europees Arrestatiebevel (EAB) is uitgevaardigd, zal de aantreffende autoriteit dit aanhoudingsbevel erkennen en opvolgen. In een bevel staat het verzoek tot het overdragen van een persoon zodat strafvervolging overgegaan wordt. De aangetroffen persoon kan in hechtenis of bewaring worden gesteld.

Vraag 62.

Waarom geeft de liaison op de ambassade zonder bronvermelding berichten aan de Nederlandse politie door?

Zie het antwoord op vraag 6.

Vraag 63.

Bevatte het bericht van de NYPD informatie die nieuw was voor de Nederlandse politie? Zo ja, welke informatie betrof dat?

Zie het antwoord op vraag 59.

Vraag 64.

Wat is de reden dat de NYPD op 16 maart 2016 aan de Nederlandse politie informatie verstrekte over de broers El Bakraoui?

Zie het antwoord op vraag 7.

Vraag 65.

Hoe is de samenwerking van de Nederlandse diensten geregeld met de NYPD? Bestond er al voor de aanslagen in Brussel een effectieve samenwerking. Zo ja, hoe kwam deze tot uiting? Zo nee, hoe gaat deze samenwerking concreet verbeterd worden?

Naast operationele samenwerking zoals beschreven in antwoord op vraag 7 heeft de Nederlandse politie een strategisch landenprogramma met de Verenigde Staten dat is voorzien van een werkprogramma. In dit werkprogramma wordt ook geïnvesteerd op de samenwerking met de NYPD waaronder de deling van kennis en expertise in het kader van terrorismebestrijding. De NYPD is een interessante partner op het gebied van contraterrorisme gelet op haar ervaringen en kennis en innovatie. Dit neemt niet weg dat de samenwerking tussen de Nederlandse politie en Amerikaanse politie primair op federaal niveau plaatsheeft.

Vraag 66.

Kunt u aangeven wat het effect is geweest van het schrappen van de Nederlandse liaisonofficier in België op de communicatie en samenwerking tussen de Nederlandse en Belgische autoriteiten voorafgaand en na afloop van de gepleegde aanslagen in Brussel?

Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 23 is er geen sprake geweest van het schrappen van een Nederlandse politieliaison in België.

Vraag 68.

Waarom vond de bijeenkomst om de Kamerbrief te schrijven na afloop van het plenaire debat op 29 maart jl. niet plaats op het Ministerie van Veiligheid en Justitie? Welke personen behalve u en de Minister-President waren nog meer aanwezig bij deze bijeenkomst?

Tot deze locatie werd besloten uit praktische overwegingen. Naast de Minister-President en ik zelf waren de NCTV, de plaatsvervangend korpschef van de Nationale politie, de secretaris-generaal van Algemene Zaken en enkele ambtenaren van onze departementen aanwezig.

Vraag 67.

Werd u en/of de Minister-President al tijdens het plenaire debat op 29 maart jl. op de hoogte gesteld door uw ambtenaren van het feit dat de betreffende informatie over de aanslagplegers niet afkomstig was van de FBI maar van de NYPD?

Nee, de informatie dat het mogelijk niet de FBI betrof, bereikte de politie- en de ambtelijke top enkele minuten voor het einde van het debat. Direct na het debat zijn de Minister-President en ik hierover geïnformeerd.

Naar boven